Welkom op de pagina over de basiskennis van aardrijkskunde, onderdeel van het vak Mens en Maatschappij. Hier vind je al je opdrachten, theorie en andere leerstof. Veel plezier!
H1. Hoe werk je met de atlas?
Na dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Hoe gebruik je het namen register in de atlas?
- Hoe gebruik je het zaakregister in de atlas?
- Hoe gebruik je de bladwijzers in de atlas?
1. Hoe werk je met de atlas?
Dit is de Basis Bosatlas. Met deze atlas werken we op school. Zorg dat je op een nette manier met de atlas om gaat. Atlassen zijn erg duur!
1. Hoe werk je met de atlas?
Kijk eens om je heen
Als je onderweg bent, kom je vaak van alles tegen. Je volgt een weg, je kruist een rivier, je moet onder een snelweg door, of je moet links of rechts afslaan.
Om te weten waar je bent, kijk je op een kaart. Op een kaart zie je alles van boven. In de atlas zitten kaarten. Je kunt er de hele wereld bekijken, maar ook je eigen omgeving. Misschien ligt er bij jou in de buurt ook een rivier.
Wat zoek je?
In een atlas kun je heel veel informatie over landen vinden. In een atlas staan veel verschillende soorten kaarten. De atlas die wij op school gebruiken, de basisbosatlas, begint met kaarten over Nederland, dan Europa, en tenslotte de wereld. Als je bijvoorbeeld de rivier IJssel wilt vinden, gebruik je het register. De atlas heeft drie registers. Het landenregister, het namenregister en het zaakregister. Wij gaan vooral werken met het namenregister en het zaakregister. In het namenregister staan plaatsen, bergen en rivieren. In het zaakregister staan onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vulkanen. In welk register vind je de IJssel?
Waar vind je dat?
Waarschijnlijk weet je ongeveer wel waar Nederland ligt. Je hoeft dan niet in het register te zoeken om Nederland te kunnen vinden. Je gebruikt dan de bladwijzers. Er zijn verschillende bladwijzers, namelijk Nederland, Europa, en de Werelddelen. Je ziet dan vakken staan met de bladzijdenummers er op. Op die bladzijde nummers vind je dan de kaart die je zoekt.
Zoek je een specifieke plaats, bijvoorbeeld Kampen, dan gebruik je het namenregister. Je zoekt de naam op, en vervolgens zie je het bladzijde en kaartnummer waarop je Kampen vindt. Alle namen staan op alfabetische volgorde.
Wil je iets specifieks te weten komen over Kampen, bijvoorbeeld hoeveel mensen er wonen, dan gebruik je het zaakregister. Je kijkt dan bij bevolking, en vervolgens bij de bevolking van Nederland. Je gaat naar de juiste bladzijde en de juiste kaart, en je kunt de informatie vinden die je zoekt. Ook in het zaakregister staan alle onderwerpen op alfabetische volgorde.
Samengevat:
Een kaart is een afbeelding van een gebied, van boven af bekeken. Een boek met kaarten heet een atlas. In een atlas vind je verschillende kaarten. Als je een plaats, een rivier of een berg zoekt, dan kijk je in het namenregister. Als je een kaart over een onderwerp zoekt, dan kijk je in het zaakregister. Wanneer je weet waar het gebied ligt waarover je informatie zoekt, dan kijk je op de bladwijzer om de kaart te vinden.
Oefening: Oefenen
0%
Maak de volgende oefeningen om te zien of je de stof beheerst.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat is een legenda?
- Hoe werk je met de legenda?
- Welke windrichtingen zijn er?
- Hoe werk je met schaal?
2. Hoe werk je met kaarten?
In deze windroos zie je de windrichtingen of windstreken.
2. Hoe werk je met kaarten?
Kleurtjes en figuurtjes
In iedere kaart zie je kleuren en tekens. Deze kleuren en tekens hebben allemaal een betekenis. Als je wilt weten wat die kleuren en tekens betekenen, gebruik je de legenda. De legenda is een lijst met de betekenis van de kleuren en tekens in de kaart. De verschillende kleuren en tekens zorgen ervoor dat de kaart goed leesbaar is, en dat je begrijpt welke informatie er te vinden is.
Welke kant op?
Op kaarten moet het duidelijk zijn wat boven en wat onder is. Als je alsmaar naar boven gaat, kom je op de Noordpool uit. Je gaat dan naar het noorden. Vanuit ons land ligt Engeland in het westen. Duitsland in het oosten, en België in het zuiden. De richtingen waarin je kunt gaan noemen we een windrichting of windstreek. Naast de vier windrichtingen zijn er ook nog de tussenrichtingen, noordoosten, zuidoosten, enz.
Hoe ver is het eigenlijk?
Op een kaart is alles kleiner dan in het echt. Logisch, anders past het niet in een atlas. Een wereldkaart laat alleen de grote dingen zien zoals bergen, grote steden en rivieren. Op een stadskaart zie je straten, parken en toeristische attracties. Om te weten hoe vaak de werkelijkheid verkleind is gebruik je de schaal. Een schaal van 1 : 500 000 betekent dat 1centimeter op de kaart in het echt 500 000 CM is. Als je 5 nullen wegstreept worden het kilometers. 500 000 CM is dus 5 kilometer. 1 CM op de kaart is dus 5 KM in het echt.
Samengevat
In iedere kaart vind je een lijst met kleuren en tekens. Dit is de legenda. De kleuren en tekens vind je terug in de kaart. Er zijn vier windrichtingen: noord, oost, zuid en west. Er zijn ook vier tussenrichtingen. Een kaart laat de werkelijkheid in het klein zien. Om te weten hoe groot iets in het echt is gebruik je de schaal. Van de schaal kun je meters maken door twee nullen weg te strepen. Je kunt er kilometers van maken door vijf nullen weg te strepen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Hoe wordt een kaart gemaakt?
- Wat zijn thematische kaarten?
- Wat zijn overzichtskaarten?
- Hoe zoek je in de atlas?
- Hoe werk je met het kaartnummer en het kaartvak?
3. Welke kaarten zijn er?
Kun jij zien welke plaats je op de coordinaten C4 kunt vinden?
3. Welke kaarten zijn er?
Hoe wordt een kaart gemaakt?
Iemand die kaarten maakt noem je een cartograaf. Vroeger deden cartografen wel maanden over het maken van een kaart. Iedere centimeter moest nauwkeurig opgemeten worden om alles op de goede plek in de kaart te krijgen. Tegenwoordig worden kaarten gemaakt met behulp van foto’s. Deze foto’s worden door satellieten uit de ruimte naar de aarde gestuurd. Cartografen gaan met die foto’s aan de slag. Ze kleuren ze in, geven grenzen aan, tekenen wegen, en zetten tenslotte alle informatie in de legenda.
Welke kaart heb je nodig?
Als je de weg zoekt, heb je een kaart nodig die wegen, fietspaden en herkenbare punten laat zien. Kaarten met daarop wegen, plaatsen, rivieren, meren, hoe hoog de bergen zijn, en waar het strand is noemen we overzichtskaarten.
Als je wilt weten hoeveel mensen er in een bepaald gebied wonen, of hoe warm het op je vakantiebestemming gemiddeld wordt, heb je een thematische kaart nodig. Kaarten over een bepaald thema zien er vaak heel anders uit. In de titel kun je vinden wat het onderwerp van de kaart is.
Waar staat het dan?
Als je een plaats zoekt is het soms lastig om die op de kaart vinden. Daarom worden kaarten soms ingedeeld in vakken. Er lopen lijnen van boven naar beneden (verticaal) en lijnen van links naar rechts (horizontaal). Aan de zijkanten van de kaart staan cijfers, aan de boven en onderkant van de kaart staan letters. Zo ontstaan er coordinaten. In het namenregister staat achter het kaartnummer het kaartvak. Als een plaats in vak C4 valt, dan kijk je waar kolom C en rij 4 samenvallen. Zo kun je snel iets op de kaart vinden.
Samengevat
Kaarten worden gemaakt van luchtfoto’s. Cartografen tekenen er belangrijke dingen bij en schrijven er namen in. Een overzichtskaart is een kaart met daarop plaatsen, rivieren, wegen en grenzen. Een thematische kaart is een kaart over een onderwerp. In de titel kun je zien waar de kaart over gaat. Een kaart is verdeeld in kaartvakken. Met de coordinaten van die vakken kun je makkelijker plaatsen vinden.
Oefening: Oefenen
0%
Maak de volgende oefeningen om te zien of je de stof beheerst.
Stap 2: Voer links bovenin jouw straat en huisnummer in.
Stap 3: Vergroot/Verklein de pagina zo, zodat je een mooi en duidelijk overzicht hebt van jouw woonomgeving.
Stap 4: Let op de schaal (rechts onderin) en let op de windrichtingen (boven is het noorden).
Stap 5: Begin met een grijs potlood jouw omgeving te tekenen.
Stap 6: Geef delen van de wijk een kleur. Bijvoorbeeld de huizen een kleur, de sportvelden een kleur, het water, de wegen, enz. Zorg dat je de kleur laat terugkomen in de legenda.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat betekend het begrip waterkringloop?
- Hoe werkt de korte waterkringloop?
- Hoe werkt de lange waterkringloop?
- Wat is condensatie?
4. Waar komt het water vandaan?
4.Waar komt het water vandaan?
Grote blauwe bol
Als je vanuit de ruimte naar de aarde kijkt zie je een grote blauwe bol met hier en daar groene landschappen. Het blauwe dat je ziet is het water in de oceanen. Het groene is het land waarop we wonen. De landschappen waarin mensen wonen zijn over de hele wereld verschillend. Denk maar eens aan het verschil tussen gebieden in de bergen of gebieden op vlakke grond. Of aan hele droge gebieden en hele natte gebieden. In de woestijn ziet het leven er heel anders uit als op een tropisch eiland. Bij de paragraaf over klimaten leer je nog veel meer over landschappen!
Condensatie
Leg eens een spiegeltje boven op een vers kopje thee. Wat gebeurd er?
Als je water verwarmt ontstaat er waterdamp. Als waterdamp weer afkoelt ontstaan er druppels. Die druppels noem je condens.
Als je dit in het groot gaat bekijken zie je zeewater, de zon en wolken. We hebben het dan over de kringloop van het water. De kringloop van het water is de weg die het water door de natuur aflegt nadat het vanuit de zee verdampt is. Hieronder wordt uitgelegd hoe die kringloop in zijn werk gaat.
De weg van het water
Het water op de aarde is altijd in beweging. Het meeste water bevindt zich in de zeeën en oceanen. Maar er is ook een deel van het water ‘onderweg’ via de lucht, als regen en als waterdamp. De reis die het water maakt, noemen we de kringloop van het water. Er zijn twee kringlopen: de korte kringloop en de lange kringloop. De korte kringloop bestaat uit drie stappen.
1. Water uit de oceaan of zee verdampt door de zon en stijgt op. In de lucht koelt het dan weer af.
2. De damp veranderd in kleine druppeltjes. Die druppeltjes vormen samen een wolk.
3. Uit die wolk valt regen. Het water komt zo weer terug op de grond.
De lange kringloop bestaat uit zes stappen.
1. Water uit de oceaan of zee verdampt door de zon en stijgt op. In de lucht koelt het dan weer af.
2. De damp veranderd in kleine druppeltjes. Die druppeltjes vormen samen een wolk.
3. Door de wind waait de wolk het land in.
4. Boven het land valt er neerslag uit de wolken. Dit kan regen zijn, maar ook sneeuw.
5. De regen stroomt via het land naar de rivieren terug naar de zee.
6. De sneeuw smelt langzaam, en trekt via het grondwater naar de rivieren en de zeeën.
Samengevat
De aarde bestaat voor ruim 70% uit water. Op het land wonen mensen. Slechts 2% van de hele aarde is bewoond. Als water warm wordt ontstaat er condensatie. Wanneer dat weer afkoelt krijg je druppeltjes. Die druppeltjes noemen we waterdamp. Het water zoekt zijn eigen weg door de natuur. De weg van het water nemen we de kringloop van het water.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat betekend het begrip 'weer'?
- Wat betekend het begrip 'klimaat'?
- Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
- Welke onderdelen horen er bij het weer?
- Hoe werk je met een klimaatgrafiek?
5. Klimaat of weer?
Het weer gaat over neerslag, temperatuur en windkracht
5. Klimaat of weer?
Weer of klimaat?
Veel Nederlanders vinden dat ze in een koud kikkerlandje wonen. Maar de temperaturen hier in Nederland lijken totaal niet op de koude omstandigheden op bijvoorbeeld Antarctica. Dat de omstandigheden zo verschillen komt door het klimaat. Het klimaat is de gemiddelde toestand van het weer, gemeten over een lange periode en over een groot gebied.
Als het vanmiddag regent, maar vanavond weer zonnig is, dan heeft dat te maken met het weer. Het weer is de toestand van de lucht op een bepaald moment in een klein gebied.
Het weer
Bij het weer gaat het altijd om drie vaste onderdelen.
Temperatuur
De temperatuur geeft aan hoe warm het is. In een klein landje als Nederland kan de temperatuur op verschillende plekken al verschillend aanvoelen. Dit is dus erg plaatselijk.
Neerslag
Onder neerslag verstaan we regen, hagel, sneeuw, mist en ijzel. Net als de temperatuur verschilt, kan de neerslag zeer plaatselijk vallen. Zo kan het in Kampen met bakken uit de hemel komen, terwijl het in Zwolle droog is op dat moment.
Windkracht
Men meet de windkracht omdat deze invloed heeft op de gevoelstemperatuur. Soms voelt de lucht kouder of warmer aan dan hij werkelijk is. Dit heeft met de wind te maken. In Nederland waait er meestal een westenwind. Het waait dus het hardste aan de kust. Verder naar het oosten neemt de wind in kracht af.
Het klimaat
Het weer kan dus iedere dag anders zijn. Daarom is het moeilijk om gebieden te vergelijken. Bovendien is het niet zo belangrijk als het een dag heel koud is, of als het een dag heel veel regent. Het is veel interessanter wanneer het heel lang koud is, of wanneer het heel lang regent. Daarom kijk je naar het gemiddelde weer over een lange tijd. Dat is het klimaat!
Bij het klimaat kijk je naar het gemiddelde weer over een periode van 30 jaar over een bepaald gebied. Als je deze informatie hebt kun je het klimaat in een klimaat grafiek samenvatten. Door van verschillende gebieden zo’n klimaatgrafiek te maken kun je verschillende plekken op de aarde met elkaar vergelijken.
Je gaat in twee- of drietallen een weerbericht maken. In het weerbericht ga jij vertellen wat voor een weer het de komende dagen gaat worden.
Hoe ga je dat doen?
Schrijf met je groepje eerst een script voor het weerbericht. In het script moeten de volgende punten staan:
Wat ga je filmen?
Waar ga je filmen?
Wat ga je vertellen?
Welke spullen heb je hier voor nodig?
Een rolverdeling
Enzovoort.
Bedenk ook wat je in het filmpje moet laten zien. Het volgende moet allemaal in het weerbericht naar voren komen:
Het weer van de komende vijf dagen.
De drie vaste onderdelen van het weer (zie hoofdstuk 6)
Een eigen bedacht onderdeel: interview, toneelstukje, extra informatie, een regendans enzovoort.
Wat heb je nodig?
Camera of mobiele telefoon
Kabel om de filmpjes op je laptop te zetten.
Spullen voor het filmpje
Opdracht klaar?
Is het weerbericht af? Dan lever je hem in via Magister of via de mail van de docent. Als het bestand dan nog te groot is kun je het via WeTransfer proberen.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Uit welke lagen is de aarde opgebouwd?
- Hoe ontstaan bergen?
- Wat is laagland?
- Wat is heuvelland?
- Wat is middelgebergte?
- Wat is Hooggebergte?
6. Hoe ziet de aarde er van binnen uit?
Platen en plaattektoniek
Hoe is de aarde opgebouwd?
De aarde heeft verschillende lagen. Het buitenste laagje van de aarde noemen we de aardkorst. De aardkorst is geen gladde schil, maar lijkt meer op een gebarsten eierschaal (zie bron 4)
De aardkorst bestaat dus uit verschillende delen. Die delen noemen we platen. Onder de werelddelen liggen platen van landkorst. Deze landkorst is tussen de 6 en 60 kilometer dik. Onder de oceanen ligt zeekorst. Deze zeekorst is 8 kilometer dik. De platen drijven op magma. Magma is een vloeibaar gesteente dat zich onder de aardkorst bevindt. Dat drijven gaat heel langzaam, slechts een paar centimeter per jaar.
Wat gebeurd er als platen botsen?
De Alpen zijn de hoogste bergen van Europa. Deze bergen zijn ontstaan door het botsen van platen. Zo’n botsing duurt miljoenen jaren. Door het botsen plooien de platen heel langzaam omhoog, slechts een paar centimeter per jaar. Zo ontstaan bergen.
Hoog of laag?
Nederland is voor het grootste deel laag en plat. In Zwitserland zijn echte bergen. Grote delen van dat land liggen hoger dan 500 meter. Wanneer land hoger ligt dan 500 meter spreken we van middelgebergte. Ligt land minder dan 200 meter? Dan hebben we het over laagland. Bekijk de afbeelding voor het overzicht.
Samengevat
De aardkorst bestaat uit platen. Er zijn twee soorten platen: landkorst en zeekorst. Op grenzen van de platen kunnen bergen ontstaan. Als platen langzaam tegen elkaar schuiven wordt de bodem omhoog gedrukt. Zo ontstaan bergen. Dit is een proces van miljoenen jaren. De hoogte van het land delen we op de volgende manier in:
* Laagland: 0 tot 200 meter
* Heuvelland: 200 tot 500 meter
* Middelgebergte: 500 tot 1500 meter
* Hooggebergte: hoger dan 1500 meter
Geoclip Hoog en laag Nederland
Het oosten van Nederland ligt voor het grootste deel boven zeeniveau. Hier vind je de oudste landschappen van Nederland.
H7. Welke klimaten zijn er?
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Welke vijf hoofdklimaten zijn er in de wereld?
- Wat zijn de kenmerken van ieder klimaat?
7. Welke klimaten zijn er?
Klimaten op de wereld
Een wereld vol verschillen
In woestijngebieden is het soms zo droog en heet dat mensen er een eitje kunnen bakken op de motorkap van hun jeep.
Het Siberische stadje Verchojansk is de koudste plek op aarde. De mensen kopen daar geen melk in een pak, maar bevroren aan een stok.
Op de aarde zijn er veel verschillende klimaten met allemaal hun eigen kenmerken. Als je vanaf de evenaar naar de Noordpool reist, kom je de vijf hoofdklimaten tegen.
Tropisch klimaat
In een tropisch klimaat wordt het nooit kouder dan 18 graden Celsius. Door de hoge temperaturen verdampt er elke dag veel water van de zee en het land, en daardoor valt er iedere middag regen. Door het vele regenwater en de hoge temperaturen vind je er regenwouden met veel verschillende planten en dieren. Het weer is hier het hele jaar hetzelfde.
Woestijnklimaat
In een woestijnklimaat is het heel erg droog. Soms valt er een paar jaar achter elkaar geen druppel regen. In de woestijn is het vaak erg heet. De temperatuur kan oplopen tot wel 50 graden Celsius. In de nacht kan het afkoelen tot het vriespunt. Woestijnen liggen ten noorden en ten zuiden van het tropisch regenwoud.
Zeeklimaat
Landen die in de buurt van een zee liggen, hebben een zeeklimaat. In een zeeklimaat heb je zachte winters en koele zomers. Het hele jaar door kan er regen vallen. Een groot deel van Europa heeft een zeeklimaat. Toch voelt het klimaat in bijvoorbeeld Spanje heel anders dan in Nederland. De landen rondom de Middellandse zee noemen we ook wel mediterrane landen. Deze hebben een middellandsezee klimaat.
Landklimaat
Het land klimaat kom je tegen in landen die ver van de zee vandaan liggen. De winters zijn hier koud en streng, en de zomers zijn heet. Het hele jaar door is het er droog. Het landklimaat vind je in landen zoals Rusland of Canada. Het landklimaat bevindt zich altijd boven de evenaar.
Poolklimaat
Rondom de Noordpool en de Zuidpool zijn de winters donker en bitter koud. Hier vind je het poolklimaat. Het vriest er altijd, in de zomer en in de winter. Het land is bijna altijd bedekt met een dikke laag sneeuw en ijs. Er is nauwelijks begroeiing van bomen en planten. Slechts een beetje mos of gras kan overleven in deze temperaturen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Geoclip Klimaat zones
Door de scheve stand van de aarde, de zonnestand en de verdeling van land en zee kunnen we de wereld indelen in klimaatzones.
H8. Wat is het klimaat in Nederland?
Storm op de Noordzee
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat is de invloed van de zee op het klimaat?
- Wat is de invloed van de wind op het klimaat?
- Wat zijn de kenmerken van het klimaat in Nederland?
8. Wat is het klimaat in Nederland?
Het klimaat met de windrichtingen in Nederland
Er tussenin
In Nederland wordt het niet echt warm, en ook niet echt koud. Dit komt doordat we een zeeklimaat hebben. In de zomer wordt het gemiddeld 17 graden Celsius, en in de winter gemiddeld 2 graden Celsius.
Het is logisch om te denken dat gebieden die even ver van de evenaar vandaan liggen hetzelfde klimaat hebben. Toch is dit niet zo. In Saratov in Rusland wordt het in de winter gemiddeld -11 graden Celsius. Dat is veel kouder dan in Nederland! Dit komt doordat Rusland veel verder bij de zee vandaan ligt dan Nederland. Rusland heeft dan ook een landklimaat.
Opwarmen en afkoelen
Wanneer je in de winter een duik in de zee neemt zul je merken dat het zee water helemaal niet zo koud is. De lucht op het strand is veel kouder. Dit komt doordat het zeewater langzaam opwarmt en afkoelt, terwijl het land snel opwarmt en afkoelt. Dit heeft gevolgen voor het klimaat. In de winter warmt de zee het land op, en in de zomer koelt de zee het land af.
Wind
De wind is van grote invloed op de temperatuur in Nederland. Op de afbeelding kun je zien dat de wind koud, warm, droog of vochtig kan zijn. Komt de wind in de winter langere tijd uit het oosten dan is het erg koud. Meestal waait het in Nederland vanuit het westen. Er komt dan lucht vanaf de zee naar ons land. In de zomer zorgt dit voor afkoeling, en in de winter zorgt dit voor opwarming.
Zeeklimaat
Nederland heeft een zeeklimaat door:
- de ligging op de aardbol, ver van de evenaar vandaan.
- de ligging aan de Noordzee.
- de wind, die meestal vanuit het westen waait.
De winters zijn zacht en de zomers zijn koel. Het hele jaar door valt er veel regen.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat zijn eerste levensbehoeften?
- Wat zijn voorbeelden van eerste levensbehoeften?
- Wat zijn bestaansmiddelen?
- Welke beroepssectoren zijn er?
- Wat zijn de kenmerken van iedere beroepssector?
- Wat betekend productie?
- Wat betekend consumptie?
9. Hoe bouwt de mens een bestaan op?
Meer mensen in de landbouw? Dan is het land vaak armer.
Op een onbewoond eiland
Stel je voor; samen met de klas kom je op een onbewoond eiland terecht, nadat jullie een schipbreuk hebben overleefd. Niemand weet dat jullie daar zitten, dus voorlopig kunnen jullie nog niet naar huis. Op dat eiland moeten jullie dus een bestaan opbouwen. Het eiland wordt jullie samenleving. Hoe die samenleving er uit komt te zien ligt aan de omstandigheden en de keuzes die jullie samen maken.
De samenleving waarin wij nu leven is voor het grootste deel al gevormd. Hier heb je niet zoveel invloed op. Toch ben je zelf ook bezig een bestaan op te bouwen. Wat is daarin eigenlijk belangrijk?
Eerste levensbehoeften
De eerste levensbehoeften van een mens zorgen er voor dat ie in leven kan blijven. Voedsel, water en bescherming zijn onmisbaar voor een mens. De manier waarop mensen aan hun eerste levensbehoeften komen is in de loop der jaren steeds veranderd. De jagers en verzamelaars deden dit door te jagen. Van hun vangst gebruikten ze alles. Het vlees werd gegeten, de huid werd gebruikt voor kleding en tenten en van de botten werden wapens en gereedschap gemaakt.
Door de landbouw revolutie veranderde dit sterk. Boeren gingen aan veeteelt en akkerbouw doen om zo in hun eerste levensbehoeften te voorzien. Nog later ging men handelen, en werd er met machines geproduceerd. Tegenwoordig hoeven we niet meer te jagen, maar hebben we hele andere bestaansmiddelen.
Bestaansmiddelen
Mensen verdienen geld met een beroep. Alle beroepen kun je verdelen in drie sectoren (beroepsgroepen): de landbouw, de industrie en de dienstensector.
Een concreet voorbeeld om de tabel beter te begrijpen is bijvoorbeeld het product melk.
Een veehouder houdt en melkt zijn koeien. Dit is landbouw. De melkfabrikant koopt de melk van de veehouder, en verwerkt dit in zijn melkfabriek tot melkproducten die geschikt zijn voor consumptie. Dit is industrie. Tenslotte wordt het melkproduct vervoert naar een supermarkt waar jij als consument het kunt kopen. Het vervoer en het verkopen van het melkproduct valt onder de diensten sector.
Het maken van producten noem je productie. Het kopen en gebruiken van producten noem je consumptie.
Het geld dat mensen met hun beroep verdienen gebruiken ze om voor zichzelf te zorgen. Ze kopen voedsel, zorgen voor een plek om te wonen en kopen kleding om warm te blijven. Zo zorgen ze voor hun eerste levensbehoeften. Het geld dat overblijft wordt gespaard, of wordt besteed aan luxe producten.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Aan het einde van dit hoofdstuk kun je antwoord geven op de volgende vragen:
- Wat is bevolkingsdichtheid?
- Wat is dunbevolkt en wat is dichtbevolkt?
- Waarom zijn sommige plekken dunbevolkt en andere plekken dichtbevolkt?
- Hoe werk je met een bevolkingsgrafiek?
- Wat betekend het begrip migratie?
- Wat betekend het begrip emigratie?
- Waarom verhuizen mensen naar een ander land?
- Wat zijn push en pull factoren?
10. Waar wonen mensen?
Waar in Nederland is de bevolkingsdichtheid het hoogst?
Nederland in of uit?
Waar let je op?
Even terug naar het onbewoonde eiland waarop de klas gestrand was.
Op het eiland kun je niet zomaar overal gaan wonen. Je houdt rekening met de veiligheid en de voedselvoorziening. Ook let je op de natuurlijke omstandigheden. In het echt leven maken mensen ook deze keuzes. Het is tenslotte niet overal op de aarde even druk, en lang niet alle plekken zijn geschikt om er te gaan wonen.
Hoe is de wereld bevolkt?
Op dit moment leven er ongeveer 7 miljard mensen op de aarde. Vijftig jaar geleden waren dat er 3,5 miljard. De wereldbevolking is dus erg hard gegroeid, en groeit nog steeds.
Al die miljarden mensen wonen ergens, maar ze zijn niet gelijkmatig over de aarde verdeeld. Sommige gebieden zijn dichtbevolkt. Er wonen dan veel mensen dicht bij elkaar. Sommige gebieden zijn dun bevolkt. Dan wonen er juist weinig mensen bij elkaar in de buurt.
Een voorbeeld van een dichtbevolkt gebied is New York in de Verenigde Staten. We zeggen dus dat de bevolkingsdichtheid daar hoog is. In het centrum wonen meer dan 4000 mensen per vierkante kilometer (km2). Een voorbeeld van een dunbevolkt gebied is Saratov in Rusland. Hier wonen gemiddeld 25 mensen per km2.
Het aantal mensen dat in een gebied woont kan veranderen. Als er meer mensen bij komen dan neemt de bevolkingsdichtheid toe. Wordt de bevolking minder, dan wordt de bevolkingsdichtheid automatisch lager.
Geboorte en sterfte
Het aantal mensen dat in een gebied woont veranderd door geboorte en sterfte. In bepaalde landen is het geboortecijfer erg hoog. Er worden dan veel baby’s geboren. Vooral in arme landen groeit de bevolking snel. Dat komt doordat in arme landen per gezin nog veel kinderen worden geboren. Gezinnen in arme landen zijn groter omdat:
- Mensen jou belangrijker vinden als je veel kinderen (vooral zonen) hebt.
- Kinderen geld kunnen verdienen voor hun ouders, ook als ze later oud zijn.
- Mensen minder middelen gebruiken om het krijgen van kinderen te voorkomen.
- Veel kinderen overlijden op jonge leeftijd. Als de ouders dan veel kinderen krijgen is de kans groter dat in ieder geval sommige kinderen blijven leven.
Als er veel mensen per jaar sterven dan is het sterftecijfer hoog. Gaan er weinig mensen dood, dan is het sterftecijfer laag. In rijke landen sterven er minder mensen per jaar. Dit komt bijvoorbeeld doordat er goede medische zorg is, en er gezondere leefomstandigheden zijn waarin de mensen zich bevinden.
Als het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer dan spreek je van een geboorteoverschot. Als het sterftecijfer hoger is dan het geboortecijfer, dan spreek je van een sterfteoverschot.
Of er veel of weinig kinderen in een land wonen kun je zien door naar een bevolkingsgrafiek te kijken. Een bevolkingsgrafiek is een grafiek waarin je per leeftijdsgroep het aantal mannen (jongens) en vrouwen (meisjes) af kunt lezen. Hoe meer kinderen er in een land zijn, hoe breder de onderkant van de grafiek is.
Wonen in een ander gebied
Behalve door geboorte en sterfte veranderd de bevolkingsdichtheid van een gebied ook doordat mensen er naar toe of juist vandaan verhuizen. Dit noem je migratie. Verhuizen naar het buitenland noem je emigratie. Je bent daar dan als immigrant.
Verhuizen naar een ander land doe je niet zomaar. Mensen hebben daar meestal belangrijke redenen voor:
- Geld. Als mensen geen werk hebben of heel arm zijn willen ze graag werk of een beter inkomen. Iemand die naar een ander land verhuist om er te gaan werken noemen we een arbeidsmigrant.
- Veiligheid. Als er in een gebied oorlog is, of je wordt er persoonlijk bedreigd, bijvoorbeeld omdat je homoseksueel bent, dan ben je er niet veilig. Voor veel mensen is dit een reden om op zoek te gaan naar een land waar zij wel veilig zijn. Deze mensen zijn vluchtelingen.
- Natuurgeweld. Mensen verlaten hun land vanwege een natuurramp zoals bijvoorbeeld een zware aardbeving of extreme droogte. Ze gaan dan naar een gebied waar dat natuurgeweld niet voorkomt.
Er zijn dus redenen waarom mensen ergens weg willen en waarom ze ergens naartoe gaan. Dit noemen we de push en de pull factoren. Push betekend wegduwen, redenen om weg te gaan dus. Pull betekend aantrekken, redenen om ergens naartoe te gaan.
Je gaat in groepjes van drie in Kampen op zoek naar plekken in Kampen die passen bij het onderwerp waarom mensen in Kampen gaan wonen en hoe mensen een bestaan opbouwen. Deze plekken ga je fotograferen. Nadat je het hebt gefotografeerd ga je je uitleggen wat je ziet op de foto.
Je gaat foto's maken van:
- De drie sectoren (begroepsgroepen)
- Een dunbevokt en een dichtbevolkte deel van Kampen.
- Een locatie waar productie plaatsvindt.
- Een locatie waar consumptie plaatsvindt.
Hoe ga je dat doen?
1. Maak vooraf een plan. Waar ga je welke foto maken?
2. Ga naar de locaties en zorg voor een duidleijke foto.
3. Zet de foto's op je laptop en zet ze in word of powerpoint. Leg bij de foto's uit waarom je die foto hebt gekozen.
Wat heb je nodig?
- Telefoon
- Laptop
- Kabeltje om de telefoon met de laptop te verbinden.
- Informatie van de website
Het arrangement M&M Basiskennis AK is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Anne Cornelis
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2023-03-02 11:16:25
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
Oefenen
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.