Leefstijl en Gezondheid

Leefstijl en Gezondheid

Voorwoord

Voorwoord

 

Welkom bij de module Leefstijl & Gezondheid 2016-2017. Deze module heeft als centraal uitgangspunt: de leefstijl gericht op de gezondheid van jongeren. Een thema dat een beladen karakter kan hebben en ook vraagt om een andere benadering dan de leefstijl van ouderen. Aankomende docenten Gezondheidszorg & Welzijn hebben in sterke mate te maken met de leefstijl al dan niet in relatie met gezondheid van jongeren. Om een positieve (gezondheid)leefstijl te bevorderen is kennis alleen niet voldoende (ook niet het belangrijkste) vandaar dat in het curriculum van deze opleiding een sterk accent gelegd wordt op attitude, bewustwording en (sociaal – communicatieve) vaardigheden.

Tijdens deze module  wordt een begin gemaakt om de belangrijkste facetten van leefstijlbeïnvloeding aan te bieden. Concreet betekent dit dat je als student voorbereidend onderzoek doet naar de leefstijl van jongeren waar mee je te maken hebt, daarbij kun je gebruik maken informatiebronnen, instructiebijeenkomsten, colleges en trainingen.

Het onderzoeksdeel van Leefstijl en Gezondheid bereidt je ook voor op het LPO (LIO Praktijk Onderzoek) aan het einde van je studie.  Het geheel mondt uit in een onderzoeksopzet en uitvoering. Dit onderzoek moet een duidelijke relatie hebben met een of meerdere leefstijlaspecten van jongeren tussen de 12 -18 jaar.

Succes en een interessante en leerzame periode toegewenst.

 

Rob Ruijken

 

September 2016

 

Inleiding

Inleiding

  

Waarom blijven mensen roken of gaan jongeren aan de drugs, terwijl iedereen weet hoe ongezond of zelfs dodelijk dat is? De huidige welvaartsziekten, zoals kanker en hart- en vaatziekten hebben niet alleen te maken met omstandigheden die ons overkomen, maar ook met het eigen gedrag van mensen: hun leefstijl.

Gezondheidsgedrag is minder gemakkelijk te beïnvloeden dan je op het eerste gezicht denkt: kennis van de risico’s van roken helpt bijna niemand van het roken af en jongeren blijven er - ondanks alle waarschuwingen - aan beginnen. Wat bepaalt wel hun gedrag? Gezondheidsvoorlichting en –opvoeding (GVO) is steeds op zoek naar deze gedragsdeterminanten en naar manieren om daarmee het gezondheidsgedrag van mensen te bevorderen en zo te werken aan de preventie van welvaartsziekten. Als docent Gezondheidszorg en welzijn zul je ook jongeren bewust moeten maken van hun leefstijl en het verband met (veel later) optredende ziekten, en ze stimuleren tot gezond(er) gedrag.

 

Epidemiologisch onderzoek onderzoekt de verbanden tussen een ziekte en de bijbehorende omstandigheden of gedragingen. Bijv: is er een verband tussen de hoeveelheid vet in je dagelijkse voeding en het optreden van hart- en vaatziekten? Zo ja, wat is dan de (fysiologische) oorzaak van dat verband? En kun je op basis van de uitkomsten adviezen geven voor de preventie van hart- en vaatziekten? Wekelijks komen de resultaten van zulke onderzoeken in het nieuws en niet altijd met de noodzakelijke nuanceringen of reserves.

 

In deze module ga je zelf onderzoek doen naar gezondheidsgedrag en de bijbehorende gedragsdeterminanten bij jongeren. Op die manier krijg je een goed beeld van je toekomstige leerlingen van wat hun beweegt om zich wel of niet gezond te gedragen, wat ze willen of vervelend vinden, wat hun wel of niet interesseert met betrekking tot hun gezondheid etc., kortom: je krijgt een goed beeld van hun beginsituatie voor het vak Zorg en Welzijn. Ook kun je zo een goed beeld krijgen van GVO: hoe na vooronderzoek materialen ontwikkeld worden, ingevoerd en geëvalueerd, in samenwerking met het onderwijs.

 

Bij het uitvoeren van zo’n vooronderzoek komen, naast onderzoeksvaardigheden, nog andere vaardigheden om de hoek kijken: samenwerken en overleggen, systematisch werken en werkplanningen maken, literatuur bestuderen, schriftelijk rapporteren, analyseren en ICT-vaardigheden. Dit zijn belangrijke algemene HBO-beroepsvaardigheden voor het vervolg van je opleiding en je toekomstige beroepspraktijk.

Doelen van deze module

De student kan/heeft:

  • een (artikel over een) epidemiologisch onderzoek interpreteren en op waarde schatten: steekproef en controle vergelijken, aangeven of correlaties of causale verbanden zijn opgespoord, kritische vragen formuleren bij verklaringen voor gevonden verbanden en conclusies in de vorm van gezondheidsadviezen.
  • heeft kennis van de belangrijkste begrippen binnen de epidemiologie.
  • enige kennis van de leefstijlziekten 
  • kan verschillende preventievormen beschrijven
  • effecten benoemen van gezond/ongezond gedrag op het ontstaan van leefstijlziekten
  • heeft inzicht in methodieken/ modellen die gezond gedrag verklaren, vooral de modellen van Lalonde en Fishbein en Azjen en het Trans-Theoretisch model.
  • zicht op de belangrijkste determinanten van eigen gezondheidsgedrag en die van anderen, i.h.b. gedrag m.b.t. roken, voeding, stress en beweging.
  • doet ervaring op bij onderzoek of ondersteuning daarbij naar het gezondheidsgedrag van jongeren.
  • kan op methodologische verantwoorde wijze een gezondheidsonderzoek opzetten
  • kan elementaire statistische technieken toepassen en interpreteren.
  • kan het uitgevoerde onderzoek op hoofdlijnen presenteren

 

Overzicht lessen

Les 1                Inleiding, werkwijze, afspraken.

                         Gezondheid, Gezond gedrag / jongeren / gedragsdeterminanten,

                         Oefeningen en opdrachten

 

Les 2                Modellen voor verklaringen (on)gezond gedrag, La Londe 

                         ASE model en Trans-Theoretisch model,  

                        Oefening en opdrachten

 

Les 3                Epidemiologisch onderzoek, een inleiding

                         Lezen van epidemiologische onderzoeksresultaten

                         Oefeningen en opdrachten

 

Les 4               Onderzoeksmethodologie

                        Onderzoeksvormen gericht op sociaal wetenschappelijk onderzoek

                        Stappenplan opzet onderzoek

                        Onderzoeksinstrumenten

 

Les 5               Elementaire statistiek I

                        Oefeningen en opdrachten

 

Les 6                Elementaire statistiek II

                         Oefeningen en opdrachten

 

Les 7                 Leefstijlaandoeningen bij jongeren / Elementaire statistiek II vervolg

                          Voorbereiding tentamen

                          Voorbereiding gezondheidsdeterminanten onderzoek

 

Les 1Leefstijl en Gezondheid: Gezondheid en gezondheidsbevordering

Inleiding en orientatie

 

In deze les staat hoofdstuk 1 Gezondheid en gezondheidsbevordering uit het boek 'Lekker belangrijk' van Nicolien van Haarlem centraal.

 

Bestudeer de 7 paragrafen. Bij elke paragraaf tref je korte opdrachten, vragen, visualisaties en adviezen aan om je daarbij de helpen.

Paragraaf 1.1, 1.2, 1.3, 1.4, 1,5, 1.6 en 1.7

Opdracht 1.   Je eigen gezondheid

 

A.      Als je een  beoordeling van je huidige gezondheid(stoestand) moet geven  op een continuüm van 1-10, wat zou je  jezelf dan geven?  Beschrijf kort waarom je je dit cijfer geeft.

 

B.     Omdat gezondheid een breed begrip is, word je nu gevraagd dat te doen op de volgende gezondheidsaspecten (‘n soort tevredenheidsuitspraak ):

 
1.Voeding  1……………………10
2.Bewegen
3.Slapen/ rusten
4.Stress
5.Genotmiddelen
6.Seks
7.Relaties
8.Psychische balans
9.Medicijngebruik
10.Gelukkig zijn (algeheel welbevinden)

 

Leg een relatie tussen A en B.

C.      Probeer een omschrijving / definitie te maken van wat jij verstaat onder gezondheid.

D.      Het boek Lekker Belangrijk (pag. 12)  geeft maar liefst 7 visies/ definities  van gezondheid. Maak duidelijk welke jou het meeste aanspreekt en waarom.

 

Opdracht 2. Gezondheidstesten

Op het internet zijn er verschillende gezondheidstesten te vinden, bijvoorbeeld via de link hieronder. Zoek verschillende sites en vul er 2 in. Wat is je conclusie? Hoe verhoudt zich deze uitslag met de uitkomsten van opdracht 1?   

http://www.alle-tests.nl/gezondheids-testen-quizzen-gezond.php

 

 

Opdracht 3. Vragen

Beantwoord de vragen 1.1 t/m 1.5 op pagina 45 van Lekker Belangrijk.

 

 

 

 

 

 

Wanneer je na bestudering van de paragrafen de onderstaande analysevragen goed hebt kunnen beantwoorden beheers je hoofdstuk 1 in voldoende mate.

Zie deze vragen als een soort voorbereiding op het schriftelijk tentamen.

De antwoorden staan in een apart blokje onder deze les.

 

20 analysevragen mbt tot hoofdstuk 1. Gezondheid en gezondheidsbevordering uit Lekker Belangrijk

  1. Hoe zou jij het begrip Gezondheid definiëren? Bij welke definitie, besproken in paragraaf 1.1. sluit deze het beste aan? Eigen antwoord.
  2. Wat is het verschil tussen aangeboren en erfelijke aandoeningen? Benoem een 3-tal voorbeelden.
  3. Waarom komen geslachtsgebonden ziekten meer voor bij jongens?
  4. Tegen welke kinderziekten worden kinderen in Nederland gevaccineerd, welke actuele ontwikkelingen zijn er mbt verhogen van de vaccinatiegraad in Nederland? .
  5. Leg uit wat wordt verstaan onder het begrip comorbiditeit. Geef een voorbeeld.
  6. Welke verklaring ligt er aan ten grondslag dat de gemiddelde leeftijd bij overlijden van Nederlandse vrouw hoger ligt dan die van de Nederlandse man.  
  7. Geef een of meerdere verklaringen voor het feit dat mensen uit de lagere sociale klasse korter leven.
  8. Wat is het belang van DALY voor inzicht in de volksgezondheid? .
  9. Wat bepaalt het preventiebeleid in een gemeente?
  10. Leg aan de hand van twee voorbeelden uit hoe mensen de begrippen ‘draagkracht’ en ‘draaglast’ verschillend kunnen ervaren.
  11. Wat wordt bedoeld met de term ‘copingstijl’? 
  12. Leg aan de hand van je eigen lijf uit wat je BMI is en hoe je dit moet interpreteren.
  13. Wat wordt verstaan onder Epidemiologie?
  14. Leg het verschil uit tussen begrippen: mortaliteit, lethaliteit en proportionele sterfte.
  15. Wat wordt bedoeld de uitspraak: ‘het prevalentiecijfer van dikke darm kanker is 2500’?
  16. Leg aan de hand van het roken en de gevolgen daarvan het verschil uit tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie.
  17. Wat wordt beoogd met de Wet Publieke Gezondheid en in welke zaken kan dit tot uiting gebracht worden?
  18. Onder welke wet valt: huishoudelijke zorg,  jaarlijkse griepprik, aanpassingen aan de woning bij een langdurige aandoening, kraamzorg, prenatale voorlichting aan aanstaande ouders, jongeren met een langdurige depressie, quarantaine en bevolkingsonderzoek naar borstkanker.
  19. Waarvoor staan de afkortingen: VWS ,  ZVW, Qaly, CBS, BMI, GGZ, DNA, WHO, HIV, ZP?
  20. Wat wordt verstaan onder het ‘incidentiecijfer’? 

 

 

 

 

Hieronder vind je de antwoorden op de 20 analysevragen kort weergegeven:

 

Analysevragen mbt tot hoofdstuk 1. Gezondheid en gezondheidsbevordering uit Lekkerbelangrijk

  1. Hoe zou jij het begrip Gezondheid definiëren? Bij welke definitie, besproken in paragraaf 1.1. sluit deze het beste aan? Eigen antwoord.
  2. Wat is het verschil tussen aangeboren en erfelijke aandoeningen? Benoem een 3-tal voorbeelden. Aangeboren aandoeningen ontstaan voor de geboorte en kunnen deels erfelijk zijn en deels tijdens de zwangerschap ontstaan door externe omstandigheden bijv. medicijnen vroeger  Softenon.
  3. Waarom komen geslachtsgebonden ziekten meer voor bij jongens? Door de aanwezigheid van een X en Y chromosoom. 2x een X chromosoom bij meisjes (duplicaat) verkleint de kans op deze aandoeningen. 
  4. Tegen welke kinderziekten worden kinderen in Nederland gevaccineerd, welke actuele ontwikkelingen zijn er mbt verhogen van de vaccinatiegraad in Nederland? BMR en DKTP, inenting baarmoederhals en –mondkanker.
  5. Leg uit wat wordt verstaan onder het begrip comorbiditeit. Geef een voorbeeld. Hiervan is sprake als twee aandoeningen tegelijkertijd optreden (z. van Crohn en reuma)
  6. Welke verklaring ligt er aan ten grondslag dat de gemiddelde leeftijd bij overlijden van Nederlandse vrouw hoger ligt dan die van de Nederlandse man.  Bescherming door oestrogeen bij vrouwen en  (de nog) ongezondere leefstijl bij mannen (verkeer, risicovoller gedrag)
  7. Geef een of meerdere verklaringen voor het feit dat mensen uit de lagere sociale klasse korter leven. Minder:  inkomen, kennis, vaardigheden, netwerken, mindere voorzieningen
  8. Wat is het belang van DALY voor inzicht in de volksgezondheid? Door het gebruik van Daly maat kunnen ziekten onderling vergelijkbaar gemaakt worden, het drukt het aantal gezonde levensjaren uit dat een groep verliest door ziekten.
  9. Wat bepaalt het preventiebeleid in een gemeente? Lokaal beleid is afgeleid van het landelijk beleid, overeenkomstige thema’s, waarbij wel steeds meer landelijke taken worden overgeheveld naar gemeenten: WMO (ouderen en jeugdzorg), thuiszorg (huishoudelijk gedeelte).
  10. Leg aan de hand van twee voorbeelden uit hoe mensen de begrippen ‘draagkracht’ en ‘draaglast’ verschillend kunnen ervaren. Bijvoorbeeld het ervaren van een handicap of ziekte. Dit wordt met name beïnvloed doorpersoonlijke factoren en support uit de omgeving. Last heeft te maken wat iemand ‘voor de kiezen’ krijgt, kracht is het vermogen om met gebeurtenissen zoal ziekte, overlijden etc.  om te gaan. 
  11. Wat wordt bedoeld met de term ‘copingstijl’?  De wijze waarop een individu omgaat met gezondheidskundige problemen
  12. Leg aan de hand van je eigen lijf uit wat je BMI is en hoe je dit moet interpreteren. Reken BMI voor jezelf uit en komt tot een conclusie (onder- normaal- en overgewicht. BMI moet met reserve gehanteerd worden bij zwangeren en ouderen.
  13. Wat wordt verstaan onder Epidemiologie? Zie inhoud les 3.
  14. Leg het verschil uit tussen begrippen: mortaliteit, lethaliteit en proportionele sterfte. Alle drie de begrippen zeggen iets over het sterftecijfer . Zie les 3
  15. Wat wordt bedoeld de uitspraak: ‘het prevalentiecijfer van dikke darm kanker is 2500’? Dit cijfer geeft weer het aantal personen (2500) dat op dit moment dikke darm kanker heeft.
  16. Leg aan de hand van het roken en de gevolgen daarvan het verschil uit tussen primaire, secundaire en tertiaire preventie. Primair: voorlichting in het onderwijs om roken tegen te gaan, secundair: nicotinepleisters om rookgedrag te beëindigen of zelfhulpgroepen, tertiair longaandoening tgv roken in vroegtijdig stadium behandelen om erger te voorkomen.
  17. Wat wordt beoogd met de Wet Publieke Gezondheid en in welke zaken kan dit tot uiting gebracht worden? Bevorderen van algemene gezondheid en voorkomen van ziekten bij risicogroepen, bijv. vaccinatieprogramma’s, voorlichting en advies bij diabetes en ouderen en in quarantaine plaatsen van geïnfecteerde persoenen
  18. Onder welke wet valt: huishoudelijke zorg (WMO),  jaarlijkse griepprik  (WBO), aanpassingen aan de woning bij een langdurige aandoening (WMO), kraamzorg,(ZVW) prenatale voorlichting aan aanstaande ouders (WPG), jongeren met een langdurige depressie(Wet Jeugdzorg), quarantaine (WPG)en bevolkingsonderzoek naar borstkanker (WBO)
  19. Waarvoor staan de afkortingen: VWS (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)(,  ZVW Zorgverzekeringswet), Qaly (Quality Adjusted Life Years), CBS Centraal Bureau  voor Statistiek), BMI (Body Mass Index), GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg), DNA (Des- oxy-ribo- nucleïnezuur (acid)), WHO  (World Health Organization), HIV (Human Immuno Virus), ZP.(Ziektepreventie)
  20. Wat wordt verstaan onder het ‘incidentiecijfer’? Het aantal nieuwe ziektegevallen mbt tot groep en in een bepaald tijdvak.

 

 

Les 2 Leefstijl en Gezondheid: Gezond en ongezond gedrag

Werken met modellen

In deze module staat onder meer de vraag centraal ‘wat is een gezonde of een minder gezonde dan wel risicovolle leefstijl’?, hoe kunnen we dit meten welke problemen doen zich voor bij het meten en hoe kunnen we het in een vroegtijdig stadium meten. De vraag die daarop volgend gesteld moet worden is: ‘waarom wordt de een wel ziek en waarom blijft de ander gezond?’ Welke factoren bepalen je gezondheid?

 

Er worden 3 modellen besproken:

 

  • La Londe model (zie ook paragraaf 2.2.4 uit Lekker Belangrijk)
  • ASE model (zie paragraaf 2.3 uit Lekker Belangrijk)
  • Trans Theoretisch model (zie paragraaf 2.4 uit lekker Belangrijk)

 

Health Field Model van La Londe                

 

 

Lees de onderstaande tekst en maak daarna de opdracht.                                 

 

 

Bron: http://www.regionaalkompas.nl/zaanstreek-waterland/thema-s/overgewicht/model-van-lalonde/

Onder andere  LaLonde, oud-minister van volksgezondheid in Canada eind jaren ’70, heeft zich over deze vraag gebogen en heeft een tamelijk eenvoudig model ontworpen op grond waarvan ziekte c.q. gezondheid verklaard kan worden. De factoren die ten grondslag liggen aan ziekte c.q. gezondheid noemt men determinanten. Deze gezondheidsbepalende factoren kunnen voor diverse bevolkingsgroepen uiteenlopen, het geen kan resulteren in ongelijkheid in gezondheid. 

 

Gezondheid is echter niet iets dat een mens heeft of krijgt. Het is meer een toestand waarin men zich op een bepaald moment bevindt. Die gezondheidstoestand is het resultaat van verschillende bijdragen en inwerkende krachten. De WHO (World Health Organisation) gebruikt hiervoor het model van Lalonde (naar de voormalige Canadese minister van volksgezondheid). In dit model staat de onderlinge wisselwerking tussen verschillende factoren die de gezondheid beïnvloeden, de zogeheten gezondheidsdeterminanten, centraal.

  • Interne factoren (biologische mechanismen, erfelijke en aangeboren aandoeningen, beschadiging als gevolg van ziekte of ongeval).
  • Gedragsfactoren / Leefstijl (leefwijze, (on)gezonde gewoonten).
  • Externe factoren: fysieke omgeving (milieu-, luchtvervuiling, geluidshinder, woningkwaliteit, klimaat)en  sociale omgeving (sociale contacten, relaties, (on)veilig voelen, werkloosheid, discriminatie).
  • Gezondheidszorg: toegankelijkheid van aanbod van expertise en voorzieningen zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken, medicijnen etc..

Al deze factoren hangen nauw met elkaar samen en beïnvloeden elkaar onderling. Dit complexe geheel bepaalt de gezondheid.
 

Een voorbeeld: als de biologische bagage "aanleg voor astma" (familiair) gecompenseerd wordt door een fysieke woonsituatie zonder stof, vocht, huismijt en luchtverontreiniging en als daarnaast de luchtwegen niet geplaagd worden door ongezond gedrag zoals roken en indien de gezondheidszorgvoorzieningen zorgdragen voor een goede voorlichting en medicijnen kan iemand met astma zich gezond voelen en normaal functioneren.
Dit voorbeeld maakt duidelijk dat mensen zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun gezondheid, maar dat ook anderen in hun omgeving medeverantwoordelijkheid dragen (denk bijvoorbeeld eens aan meeroken). Ook de overheid heeft verantwoordelijkheid; dit bijvoorbeeld door voldoende voorzieningen, maatregelen tegen luchtverontreiniging etc. te bieden
Ook leerlingen kunnen, afhankelijk van hun leeftijd, geleidelijk aan steeds meer verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen gezondheid; zij moeten dat wel leren. Opvoeders en docenten hebben daarom een belangrijke taak bij het bewaken en de overheid beschermende taken. De gezondheid van een kind is onontbeerlijk voor verdere groei en ontwikkeling, voor leer- en ontplooiingsmogelijkheden.

De biologische bagage uit het model van Lalonde is terug te vinden in deel A onder de hoofdstukken over normale groei en ontwikkeling, functiestoornissen en ziekten, alsmede onder aandoeningen.
De milieu-invloeden komen aan bod in deel B: Fysieke omgeving en veiligheid. In deel C: Maatschappelijke omgeving, gaat het om relaties waarbij de opvoeder een grote rol speelt.
Het gedrag komt aan de orde in deel D: leefstijl, waarbij ook gewoonten -goede en slechte- worden besproken.
De gezondheidszorg is te vinden in deel E met de rol van de GGD, maar ook met een praktische handleiding voor eerste hulp bij ongelukken.
 

Bekijk het videofragment:

  

 

 

Opdracht 1.

Pas het model van Lalonde toe op het onderwerp Jongeren en drugs. Probeer dus aan te geven op welke wijze het thema Jongeren en drugs relaties heeft met de verschillende determinanten in het model.

Later is dit model ook door docenten Gezondheidszorg en welzijn overgenomen door het in plek te geven in de les. Op welke wijze zou je dit model volgens jou kunnen gebruiken in je lessen?


     

1.

 

2.

 

 

ASE model

 

Lees de onderstaande tekst en maak opdracht 2

 

De Amerikaanse onderzoekers (sociaal-psychologen) Fishbein en Azjen hebben later een model ontwikkeld waarin gedrag dus ook gezondheidsgedrag centraal staat (model van beredeneerd gedrag). Met name dit model wordt in de wereld van gezondheidswetenschappen veelvuldig gehanteerd.

In de jaren 90 heeft Prof. Dr. G. Kok, hoogleraar aan de universiteit van Maastricht dit model herbewerkt en wordt het nu veelal onder de naam van ASE model gebruikt. (A = attitude, S = sociale invloed E = (persoonlijke) effectiviteit)

Gerjo Kok

 

Het ASE-model model is dus gebaseerd op de theorie van gepland gedrag van Fishbein & Ajzen en inzichten van Bandura en gaat om het verklaren van gedrag. Dit model stelt dat gedrag verklaard wordt vanuit de intentie om dat gedrag te vertonen en dat de intentie op haar beurt wordt verklaard vanuit drie hoofddeterminanten:

 

A             Attitude:

               op basis van info afweging van voor- en nadelen, gezondheid speelt vaak een ondergeschikte rol)

 

S             Sociale invloed, deze determinant bestaat 3 subvormen:

                normatieve invloed:  gedrag laten leiden door wat anderen in hun directe omgeving graag zien

                informatieve of descriptieve invloed: wat zouden anderen doen in zo’n situatie, aansluiten bij realiteit, jongeren
                laten zich hierdoor vaak leiden, ook modeling behoort hier toe, lijflijk voordoen.

               directe sociale druk of steun:  druk is de sigaret onder de neus van jongeren, sociaal beloond worden is een vorm
               van steun, zelfvertrouwen is hierbij cruciaal, meer onzekerheid leidt tot conformisme.

 

E             Eigen effectiviteit (selfefficasy): hieronder verstaat men een inschatting maken van wat men kan of denkt te kunnen,
               samenhang met zelfbeeld.

 

Deze 3 hoofddeterminanten worden ook wel proximale gedragsdeterminanten genoemd.

Achtergrondkenmerken zoals: sexe, opleidingsniveau, kennis,  sociaal-economische variabelen en persoonlijkheid worden distale kenmerken genoemd. Deze beïnvloeden vaak de proximale maar zijn minder sterk.

 

Hoe specifieker het gedrag en de determinanten zijn geformuleerd, des te beter kunnen de determinanten het gedrag verklaren. Bijvoorbeeld: ‘twee keer per gaan week sporten’, is specifieker dan ‘meer bewegen’. Verondersteld wordt dat andere factoren, de zogenaamde externe variabelen, geen directe invloed hebben op gedrag, maar alleen via de determinanten. Bijvoorbeeld, sekse is niet  direct van invloed op beweeggedrag, maar wel indirect: denk aan verschillen in attitude, waarbij jongens misschien meer willen bewegen om fit te zijn, en meisjes om af te vallen. Of denk met betrekking tot sociale invloed bijvoorbeeld aan typische mannen- en vrouwensporten zoals respectievelijk rugby en ballet: een meisje dat op rugby wil, kan te maken krijgen met een sociale omgeving die dit afkeurt en niet meisjesachtig vindt.

 

http://www.rivm.nl/cib/binaries/transm_ketenpartner1_tcm92-49496.gif

 

Figuur 1. Attitude, Sociale invloeden en Eigen effectiviteit (ASE)-model van De Vries, Dijkstra en Kuhlman, 2008.

 

Als de 3 hoofddeterminanten (ASE) tot een positieve uitkomst lijden, is er sprake van een intentie om tot het gezonde gedrag over te gaan. Echter intensie is volgens Kok nog niet voldoende. In de praktijk kunnen er  diverse barrieres zijn, denk bijvoorbeeld aan schoolkantines met een beperkt of ongezond aanbod van producten of vaardigheden kunnen ontbreken, bijvoorbeeld het niet kunnen bereiden van een gezonde maaltijd. Hierdoor is het gewenste gedrag uiteindelijk niet te realiseren ondanks dat er een duidelijke intensie tot dat gedrag is.    

 

Mensen leren gedurende hun hele leven en in verschillende settings. Leren kan bij een onderwijsinstelling, maar vindt net zo goed plaats in praktijksituaties zoals door contacten met anderen, door opgedane ervaringen, in werksituaties of door zelfstudie. Dit geldt ook voor de gezondheid. De school heeft hier zeker een taak en voert die ook uit. Desalniettemin is duidelijk dat de school op dit terrein haar invloed maar beperkt kan doen gelden: leren en doen (gedrag) vinden buiten school plaats. En juist dit gedrag is waar het de preventieprogramma's om te doen is.

Gedrag is een uitkomst van een complex proces van attitudes, persoonlijkheidskenmerken (self efficacy) en sociale invloed (ASE model). Het onderwijs kan hieraan bijdragen, bijvoorbeeld door feiten van fabels te scheiden, te reflecteren op ervaringen en opvattingen en hierover een dialoog op gang te brengen.

 

Opdracht 2

 

Pas het ASE-model toe op het onderwerp jongeren en veilig vrijen. Laat dus aan de hand van dit onderwerp zien hoe de verschillende onderdelen in het model  met veilig vrijen te maken kunnen hebben. Waardoor lukt het om veilig te vrijen of waardoor lukt het niet. 

 

 

 

 

Trans Theoretisch  model

Het trans theoretisch model wordt ook wel het model van Prochaska en DiClemente genoemd. Hieronder  staat het model schematisch weergegeven:

 

 

 

 

Zoals je ziet is dit een cyclischmodel. Iemand doorloopt een aantal fases om  uiteindelijk tot  gezond gedrag te komen dat men wil laten zien. Dit model is gebaseerd op het State of Changes model.

 

In paragraaf 2.4 wordt deze verschillende fases besproken:

-            fase van precontemplatie
-            fase van contemplatie   (= beschouwing)
-            fase van preparatie
-            fase van actie
-            fase van gedragsbehoud
-            terugval: in elke fase kan er sprake van terugval zijn
 

 

 

Opdracht 1.

Beschrijf kort met eigen woorden wat deze fases inhouden.

 

Opdracht 2. 

Zet de uitspraken bij de juiste fases. Zie pagina 88 van je boek Lekker Belangrijk.

 

Opdracht 3

Casus Dirk

Lees de casus door. Probeer vervolgens de hierboven genoemde fases te markeren in de veranderingen die Dirk doorloopt.

 

 

 

 

 

 

 

 

Verwerkingsopdracht ‘Quizzen met Modellen’

 

Aan de hand van de site https://www.onlinequizcreator.com/  maak je (evt. met z’n tweeën) een quiz die bestaat uit 10 mc vragen die gaan over de 3 gezondheids/ gedragmodellen.

 

1. Maak een account aan

2. Geef de quiz een passende titel.

3. Maak een ‘Model’ quiz die door andere studenten is gemaakt.

4 Wat is het resultaat en wat vond je van de gemaakte quiz?

 

Les 3 Leefstijl en Gezondheid: Epidemiologie

Les 3 Epidemiologisch onderzoek

Dr. John Snow (1813 - 1858) is de Britse grondlegger van de huidige wetenschappen van de epidemiologie en de volksgezondheid. Snow ontdekte dat de cholera-epidemie van 1854 in Londen werd veroorzaakt door een besmet water uit de waterpomp op Broadstreet. De door dr. Snow gehanteerde technieken worden in de huidige epidemiologische studies nog steeds toegepast. Aan de Wageningen Universiteit is het universiteitsgebouw "John Snowhuis" naar hem genoemd. Hierin worden tegenwoordig buitenlandse studenten gehuisvest.

Onderzoek naar ziekte en gezondheid is lastig, omdat we vin­den, dat je met mensen niet vrijuit mag experimenteren. Wat daarin wel en niet mag, en vooral met welke mensen je mag experimen­teren daarover hebben de meningen in de loop van de tijd wel ver­schild. De epidemiologie heeft zich gespecialiseerd in onderzoek naar gezondheid en ziekte, zonder dat daar speciale ingrepen bij nodig zijn.

Resultaten van epidemiologisch onderzoek verschijnen regelma­tig in de krant en op tv en kunnen een behoorlijke invloed hebben op het beeld dat mensen opbouwen over de risico's die zij lopen en over de (on)gezondheid van hun levenswijze.

Het doel van dit onderdeel in deze les is daarom tweeledig:

- inzicht krijgen in de wijze waarop epidemiologisch onderzoek plaatsvindt en kennis nemen van een aantal centrale epidemilogische begrippen die in     onderzoekspublicatie regelmatig terugkeren. 

: een goed inzicht krijgen in de (on)moge­lijk­heden van zulk onderzoek en de conclusies, die eraan verbonden kunnen worden.

 

Epidemiologie is ontstaan vanuit de bestudering van infectie­ziekten (vandaar de naam), maar ook niet-besmettelijke ziek­ten, handicaps en ongevallen worden bestudeerd. Epidemiologie is: de leer der verspreiding van ziekten en de omstandigheden, die met de verspreiding verband houden. Epidemiologie beperkt zich tot onderzoek onder mensen, dierproeven maken er dus geen deel van uit. De resultaten kunnen gebruikt worden voor plan­ning, preventie en behandeling.

 

Bestudeer paragraaf 1.5 Epidemiologische gegevens en preventie uit hoofdstuk 1 Lekker Belangrijk.

Een mooie uitleg van wat een epidemioloog is

Veel gebruikte begrippen en omschrijvingen binnen de Epidemiologie

 

Twee veel voorkomende beschrijvingen van de epidemiologie zijn :

 

1. Leer van de verspreiding van ziekten en de omstandigheden die met de verspreiding te maken hebben

2. Medische wetenschap die de frequentie van ziekte bestudeert, gekoppeld aan groepen (dr. Vandenbroucke)

 

Binnen dit vakgebied bestaan er verschillende vormen:

 

1. beschrijvende epidemiologie: beschrijving, omvang, infoverzameling
 
2. verklarende epidemiologie (etiologische): verklarende oorzaken voor gezondheidsproblemen identificeren. 
 
3. diagnostische  epidemiologie : diagnose stellen, welke diagnostische tests kunnen het best een bepaald probleem in kaart brengen
 
4. prognostische  epidemiologie : vooruitzicht of prognose op een gezondheidsprobleem na het uitvoeren van bepaalde interventies
 
 

 

Opdracht 1.

Geef bij elk van de hierboven genoemde vormen van epidemiologie een praktisch voorbeeld. 

 

Opdracht 2. Bekijk de openbare videoles van Prof. Couthino, directeur RIVM over epidemiologie

- In het begin van de video geeft hij een verklaring voor de grooste gezondheidswinst die geboekt in het Amsterdam van de 19e eeuw. Wat overigens kenmerkend was voor vele Europese steden in die tijd. Welke?

- Rond de 40e minuut van de video geeft Couthino aan door welke oorzaak Ebola is onstaan in 2014 en op welke dit verspreid is. Licht dit toe. 

 

 

 

 

Welke maten en begrippen worden gehanteerd?

 
Ten aanzien van het voorkomen van ziekten / aandoeningen kom je vaak de onderstaande begrippen tegen:
 
Incidentie: hieronder wordt verstaan het aantal nieuwe gevallen van een gezondheidsprobleem in een tijdvak

Bijvoorbeeld:  borstkanker 

 
 
Prevalentie: hieronder wordt verstaan het aantal personen dat een gezondheidsprobleem heeft op een bepaald tijdstip

 

Bijvoorbeeld: dementie 2014 boven 65 = 3.5%

Bijvoorbeeld: het aantal HIV seropositive homoseksuele mannen wordt 2014 geschat op schat 30%

 

 

 

 

Wanneer personen komen te overlijden door een ziekte of aandoeningen gebruikt de epidemiologie de volgende begrippen:

 

Mortaliteit: sterftegevallen van een risicogroep over een bepaalde periode. Een voorbeeld is hierbij het aantal homoseksuele mannen dat in het tijdvak 2014-2015 is overleden ten gevolg van Aids.  

 

Lethaliteit: sterftegevallen met betrekking tot het aantal personen dat de aandoening heeft over een bepaalde periode. Bijvoorbeeld het aantal personen dat ten gevolgde van Aids is komen te overlijden in 2013.

 

Proportionele sterfte: aantal sterftegevallen door toe doen van een ziekte t.o.v. alle mensen die in die periode aan een ziekte / aandoening  overlijden
 

Bijvoorbeeld aan Aids stierven in 2012 550 personen In 2012 stierven in totaliteit 105.000 personen door een ziekte/ aandoening. Je kunt dit dan uitdrukken met het getal = 0.6%.

 

In de epidemiologie wordt ook vaak gebruik gemaakt van zgn. risicomaten. M.a.w. de kans of het risico dat je een aandoening/ziekte krijgt. De belangrijkste daarbinnen is het zg. relatieve risico:

het getal dat aangeeft hoeveel malen groter de kans op een aandoening is. De zgn. geexposeerde (lees: blootgestelde) groep rokers welke longkanker krijgt, kunnen we uitdrukken met het verhoudingsgetal: 10/10.000 per jaar. De niet geexposeerde groep ( niet rokers) heeft een tien maal kleinere kans om longkanker te krijgen: 1/10.000 per jaar.

Het relatieve risico /  r.r. = 10

Door deze incidenities van elkaar af te trekken krijgen we zgn. atributief risico: 9/10.000 per jaar.  Let op : er is een sterke relatie of samenhang (correlatie) nog geen causaal verband.

Als we gezondheidsonderzoek doen willen we ook dat het valide en betrouwbaar is. Een onderzoek is valide als het meet wat je wilt meten. Stel je doet een onderzoek een de leesvaardigheden van dyslytische leerlingen dan is het onderzoek niet valide als er in de test enkel rekenkundige onderdelen worden opgenomen.

Daarnaast moet een onderzoek betrouwbaar zijn. Betrouwbaarheid zegt iets over de nauwkeurigheid waarmee gemeten is. Wanneer je een paar keer achter elkaar (liefst onder dezelfde omstandigheden) een meting verricht verhoog je de betrouwbaarheid.

 

Opdracht: Stel je hebt een oude niet geijkte weegschaal. Je gaat vervolgens een paar keer een object wegen. Is de uitkomst dan valide of betrouwbaar. LIcht je antwoord kort toe. 

 

Openbare les Epidemiologie van Prof. Couthino Universiteit van Maastricht

Les 4 Leefstijl en Gezondheid: Het kritisch lezen van gezondheidsartikelen

Wat hier staat klopt niet! Het kritisch lezen van onderzoeksartikelen gericht op gezondheid. 

 

 

Resultaten van epidemiologisch onderzoek verschijnen regelma­tig in de krant en op tv en kunnen een behoorlijke invloed hebben op het beeld dat mensen opbouwen over de risico's die zij lopen en over de (on)gezondheid van hun levenswijze. Het doel van dit onderdeel in deze module is daarom: een goed inzicht krijgen in de (on)moge­lijk­heden van zulk onderzoek en de conclusies, die eraan verbonden kunnen worden.

 

Opdracht 1.

 

Verzamel gedurende een week gezondheidsartikelen (krant, Internet of andere media), minimaal 3.

Wat trok je aandacht bij deze artikelen en waarom? Welke vraagtekens kun je bij deze artikelen plaatsen?

 

 

 

Opdracht 2.

In deze les worden 4 artikelen uit verschillende kranten gepresenteerd:

1.      Brugklasser gezond   (Metro)

2.      Narcose kan bij kinderen schade aan de hersenen veroorzaken (Brabants Dagblad)

3.      Nieuw verband tussen haarverf en kanker (Telegraaf)

4.      Darmkankertest (Volkskrant)

 

Welke geeft de meeste (betrouwbaar) info en welke de minste en waarom?

Welke kritische kanttekeningen kun je zelf plaatsen bij deze artikelen? Bijvoorbeeld als je kijkt naar de kop of conclusie?

 

Opdracht 3. Werken met analyse-punten

 

Zorg dat je bij het lezen van (artikelen over) gezondheidsonderzoeken de analytische/kritische  blik te pakken krijgt. Vragen die je daarvoor bij elk onderzoek kunt gebruiken zijn: (je kunt onderstaande vragen toepassen op je eigen artikelen of op de eerder genoemde.

 

  1. Hoe is de proef- c.q. controlegroep samengesteld?
  2. Wat voor type onderzoek is dit?
  3. Welke risicofactoren worden onderzocht en hoe sluit men de invloed van andere factoren (en welke) zoveel mogelijk uit? Hoe is gemeten?
  4. Wat zijn de resultaten en welke conclusies worden eruit getrokken? Gaat het om een correlatie of om een causaal verband?
  5. Welke alternatieve verklaringen zijn mogelijk?
  6. Welke adviezen of maatregelen kunnen op basis van deze resultaten gege­ven/geno­men worden en met welke mate van zeker­heid?
  7. Verwacht je dat de adviezen/maatregelen haalbaar zijn (dus opgevolgd zullen worden)?  Waarom wel/niet?

 

Het centraal bureau voor de statistiek (CBS) verzamelt continue gegevens over de gezondheid van de Nederlander. Veelal op basis van wetenschappelijk onderzoek. Het Centraal Bureau voor de Statistiek is in Nederland dan ook de instantie waar de verzameling, bewerking en publicatie van de statistieken ten behoeve van overheid, wetenschap en bedrijfsleven zijn gecentraliseerd.

Voor statistiek is internationale vergelijkbaarheid van groot belang. Cijfers van Nederland moeten kunnen worden vergeleken met die van andere landen en moeten op een eenduidige manier worden gemaakt. Daarom is het CBS actief in de internationale overlegfora van de Verenigde Naties (U.N. Statistical Commission), de OECD (Statistisch Comité) en de Europese Unie (European Statistical System Committee, Economic Commission for Europe, Conference of European Statisticians). In de Europese Unie participeert het CBS ook in het Europees Statistisch Systeem. Dat wordt gevormd door Eurostat, het Statistisch Bureau van de Europese Unie, de nationale statistiekbureaus van de EU-landen, en overige nationale producenten.

 

Opdracht 4 Het CBS.

Hieronder tref je 18 links aan die informatie geven over recentlijk onderzoek naar gezondheid (in de brede zin des woords) overzichtelijk gepresenteerd door het CBS. Kies er 5 uit op basis van je interesse. Lees deze 5 aandachtig door.

  1. Waarom trok deze publicatie je belangstelling?
  2. Had je deze uitkomsten verwacht?
  3. Welke aanbevelingen worden gedaan om de situatie te verbeteren?
  4. Welk vervolgonderzoek zou er volgens jou gedaan kunnen worden mbt dit topic?

 

CBS: Hogeropgeleiden leven langer in goede gezondheid

CBS: Relatief veel geld aan zorg voor psychische en gedragsstoornissen

CBS: Ruim 1,2 miljoen Nederlanders hebben eczeem of psoriasis

CBS: Nederlanders geven het leven een 7,8

CBS: Mannen ervaren vaker positieve emoties dan vrouwen

CBS: Meer wanbetalers zorgpremie sinds 2010

CBS: Psychische klachten bij meisjes en oudere vrouwen

CBS: Een half miljoen mensen is eenzaam

CBS: Een op de drie Nederlanders is welvarend, gezond en tevreden

CBS: Sterfte aan dementie gestegen tot 12,5 duizend

CBS: Aantal zelfdodingen in 2014 niet verder gestegen

CBS: Bijna een kwart miljoen jongeren in de jeugdzorg

CBS: Kwart miljoen Nederlanders gebruikt ecstasy

CBS: Bijna een kwart wil organen doneren

CBS: Ruim helft Nederlanders sport wekelijks

CBS: Zorguitgaven stijgen met 1,8 procent in 2014

CBS: Nederland eet onvoldoende groente, fruit en vis

 

 

 

Les 5 Leefstijl en Gezondheid: Onderzoeksmethodologie

Inleiding : zelf een gezondheidsonderzoek doen.

 

Om deze module af te sluiten doe je, naast het behalen van het tentamen, een onderzoekje doen naar leefstijldeterminanten onder jongeren. Daarbij kun je een kiezen uit:

- voeding

- bewegen/sporten

- gebruik van genotmiddelen

- seksualiteit

- stress

Je kunt er ook voor kiezen om een combinatie van twee determinanten te maken, denk bijvoorbeeld aan voeding en bewegen. Dit onderzoekje kun je alleen of met z'n tweeen uitvoeren.

In het gepubliceerde onderzoek 'Jongeren en hun levenstijl' uitgevoerd door Young Opinons in opdracht van de Nationale Denk Tank (2011) lees je hoe een onderzoek naar onder meer gezondheidsaspecten van jongeren, is vormgegeven.

Opdracht 1.

Beantwoord de onderstaande vragen die betrekking hebben op het hier boven genoemde onderzoek.

1. Op welke wijze is dit onderzoeksrapport gestructureerd/ opgebouwd?

2. Is er sprake van een probleemstelling, zo ja welke?

3. Op welke doelgroep is het onderzoek gericht?

4. Wat is de omvang van doelgroep die deelgenomen heeft aan dit onderzoek. Is sprake van een steekproef en is deze denk je representatief?

5. Welke gezondheidsdeterminanten worden met name onderzocht.

6. Waarom zou men gekozen hebben voor een vragenlijst? Zijn er reeele alternatieven volgens jou?

7. Kijk vooral naar de weergegeven resultaten onder Alcohol. Wat zijn volgens jou opvallende resultaten en waarom?

8. Op welke wijze zijn resultaten gepresenteerd? Klopt de legenda?

9. Zijn in jouw ogen de belangrijkste conclusies neergezet. Zou je een aanvulling of wijziging kunnen toevoegen?

10. Welke aanbevelingen zou je volgens jou op basis van de gegeven conclusies kunnen doen?

 

 

 

 

 Onderzoeksmethodologie

 

Onderzoek binnen het HBO kenmerkt zich door het feit dat praktijkonderzoek is. Hoewel praktijkonderzoek in menig opzicht overeenkomt met wetenschappelijk onderzoek verschilt het in ieder geval van wetenschappelijk onderzoek wat betreft de praktijkrelevantie. Een praktijkonderzoek start bij een probleem, vraag of notie van een praktijk. Een wetenschappelijk onderzoek sluit aan bij de meest recente inzichten en hoopt bij te dragen aan verdere kennisvermeerdering (theoretische relevantie). Bij praktijkonderzoek is praktijkrelevantie een eerste prioriteit; het levert kennis die waardevol is voor een praktijk. Praktijkonderzoek is vanwege die praktijkrelevantie een nuttige activiteit. Praktijkonderzoek betekent ook systematisch reflecteren op praktijksituaties of op oplosrichtingen voor vraagstukken die uit de praktijk voortkomen. 

 

Onderzoeken is in wezen niet anders dan een manier om tot kennis te komen. We willen iets weten, we zitten met een vraag. Vervolgens proberen we die vraag op een systematische manier te beantwoorden, langs een methodische weg. We gaan gegevens verzamelen die een antwoord kunnen geven op de vraag.

Daarvoor bestaat een onderzoek grofweg uit de volgende bouwstenen:

1. Vraagstelling.

  • heldere, onderzoekbare vraagstelling.
  • geplaatst in conceptueel kader (theorie, literatuur, eigen ervaring).
  •  

2. Methode van gegevensverzameling.

  • planmatige wijze van gegevens verzamelen (methode, onderzoeksgroep).
  • via instrumenten, hulpmiddelen.

3. Verwerking, rapportage.

  • Objectieve (intersubjectieve) verwerking van de gegevens.
  • waarover gerapporteerd wordt, soms op meerdere manieren.

 

Verlegenheidssituatie

Een praktijkprobleem vormt meestal de aanleiding tot een onderzoeksvraag. In veel gevallen wordt dan gesproken over de verlegenheidssituatie, iets waar je in de praktijk tegen aan loopt en wat vragen bij je oproept. Het zet je aan om op onderzoek uit te gaan. Zo’n praktijkprobleem wordt meestal in eerste instantie individueel ervaren; maar bij nadere bestudering van het probleem zal blijken dat het geen individueel probleem is, maar een breder ervaren probleem betreft dat van verschillende kanten benaderd kan worden en dat dat ook al vaker is onderzocht. Deze beide aspecten staan centraal bij het opstarten van een onderzoek: het probleem plaatsten in een theoretisch kader en voorafgaand aan het formuleren van de vraagstelling literatuuronderzoek doen.

Het onderzoek plaatsen in een theoretisch kader

Stel dat je ordeproblemen in je klas ervaart. Ordeproblemen kun je onderzoeken vanuit drie verschillende referentiekaders: de gedragsbeïnvloedingbenadering, de cognitieve benadering en de systeemtheoretische benadering. Zowel vraagstelling, als onderzoeksopzet zullen variëren afhankelijk van het theoretisch kader dat je kiest. Binnen het systeemtheoretisch kader past de roos van Leary heel goed. Daarover is heel veel geschreven en heel veel onderzoek gedaan. Met het kiezen van een theoretisch kader sluit de praktijkonderzoeker zich aan bij een bepaalde denkrichting en een bepaalde onderzoekstraditie. Dat werkt stimulerend en verhelderend. Het geeft de student ook de mogelijkheid bij te dragen aan het onderzoek dat in een bepaald theoretisch kader is verricht.

Het onderzoek starten met een (beperkt) literatuuronderzoek.

Een theoretisch kader wordt weergegeven in boeken en artikelen. Elk onderzoeksverslag verantwoordt het eigen theoretisch kader en gebruikt vervolgens dat theoretisch kader om er de onderzoeksgegevens mee te interpreteren

 

Eisen van een HBO –onderzoek

Dat het HBO niveau in het onderzoeksverslag is te herkennen is evident. De hoofdvraag is gebaseerd op eigen ervaren problemen ( of probleem/opdracht vanuit de school) en in verband gebracht met een theoretisch kader. De hoofdvraag is scherp en nauwkeurig geformuleerd, bevat geen verhulde suggesties en kan door waarneembare gegevens beantwoord worden. Deelvragen dragen bij aan het beantwoorden van de hoofdvraag. De deelvragen zijn concreet en specifieker dan de hoofdvraag. Er is analytisch en creatief gewerkt.

 

Een onderzoek heeft de volgende indeling ( evt. als hoofdstukken in het verslag op te nemen):

Voorwoord

Inleiding (voorbereiding van het onderzoek)

  • Probleemstelling
  • Doel van het onderzoek
  • Hoofdvraag funderen in theoretisch kader
  • Theoretisch kader op basis van relevante literatuur.
  • Hoofd- en deelvragen: specifiek formuleren. Deelvragen dragen bij aan hoofdvraag;
  • Methode, opzet en planning van het onderzoek (keuze en verantwoording onderzoeksinstrument, onderzoekspopulatie, etc.)

    Het onderzoek( uitvoering + resultaten + conclusies van het onderzoek):

  • Gegevens verzamelen en samenvatten in overzichtelijke tabellen/grafieken
  • Analyse van de gegevens;
  • Conclusies trekken;
  • Conclusies interpreteren met behulp van het theoretisch kader;

    Reflectie op en toepassing van de onderzoeksresultaten:

  • Reflectie en toepassing: op de eigen manier van werken tijdens het onderzoek en de keuzes die gemaakt zijn bij de opzet en uitvoering van het onderzoek;
  • Op de betekenis van de conclusies ( + aanbevelingen voor de school)
  • Verdere onderzoeksvragen + aanbevelingen voor vervolgonderzoek;

 

 

 

Hulpmiddelen en ondersteuning bij het doen van praktijkonderzoek

 

1. Hulp bij het formuleren van hoofd- en deelvragen

Onderstaande link naar de Powerpoint presentatie 'Onderzoeksvragen'  geeft inzicht in hoe je komt het goed formuleren van een hoofd en deelvraag

 

2. Hulp bij het kiezen en uitwerken van onderzoeksinstrumenten

Onderstaande links naar een Powerpoint presentatie 'methoden A en B' geeft inzicht in hoe je komt het goed opzetten en verantwoorden van een onderzoeksinstrument

 

3. PiP filmpjes over interviewen online  

 

Als je voor je onderzoek interviews gaat uitvoeren en je wilt wat handvatten, kijk dan naar deze filmpjes! 

 

  1. Voorbereiden interviews deel 1: https://vimeo.com/142497351 

  2. Voorbereiden interviews deel 2: https://vimeo.com/142497597 

  3. Uitvoeren interviews: https://vimeo.com/142497959 

  4. Analyseren en rapporteren interviews: https://vimeo.com/142498294 

 

 

Les 6 Leefstijl en Gezondheid: Inleiding in de statistiek I

Statistiek I

Het Leefstijl onderzoek dat je gaat uitvoeren leidt tot verschillende gegevens. Om deze gegevens goed te analyseren kan het meerwaarde vormen als je verschillende statische methoden kunt toepassen. Dit kan leiden tot het trekken van meer betrouwbare en geldende conclusies uit je onderzoek.

 

Statistiek is de wetenschap, de methodiek en de techniek van het verzamelen, bewerken, interpreteren en presenteren van gegevens.

Statistici trachten informatie over een populatie (al dan niet abstract) te krijgen uit de waarneming van een (meestal) beperkt aantal elementen van die populatie, de steekproef. In het geval dat de steekproef de gehele populatie omvat, spreekt men van volledige telling. De zo verkregen informatie is uiteraard onvolledig en daardoor onnauwkeurig. Een goede beheersing van deze onnauwkeurigheid is dan ook een essentieel onderdeel van de statistiek. De uitkomsten kunnen voor allerlei aspecten van de wetenschap, de politiek, de economie, de gezondheidszorg, de media en de samenleving van belang zijn.

Traditioneel onderscheidt men in de statistiek de volgende deelgebieden:

  • Beschrijvende statistiek
  • Verklarende statistiek (ook: inductieve statistiek genoemd)

Daarnaast is een soort tussenvorm van beide bovenstaande deelgebieden ontstaan:

  • Exploratieve statistiek (data-analyse)

In bijeenkomst 6 ga we in op een aantal technieken vanuit de Beschrijvende statistiek.

In bijeenkomst 7 ga we in op een aantal technieken vanuit de Verklarende statistiek. 

 

 

 

Beschrijvende statistiek: frequentiematen

 

Binnen deze module gaan we op de volgende onderdelen binnen de beschrijvende statistiek:

1. Frequentiematen

2. Centrummaten

3. Spreidingsmaten

 

1. Frequentiematen

 

Frequentie drukt uit hoe vaak iets gebeurt of voorkomt (binnen een bepaalde tijd). Iemand die vaak Google gebruikt, kan zich bijvoorbeeld een frequent gebruiker van deze site van noemen. Maar het kan preciezer. In de statistiek bijvoorbeeld wordt gezegd dat de frequentie van klaveren in een dek kaarten 13 is. Omdat er in totaal 52 kaarten zijn is de relatieve frequentie 13/52 = 0,25.

 

1. Frequentie: =  aantal keren dat een gebeurtenis voorkomt. Voorbeeld: een onderzoek naar kleur haar bij 200 jongeren (= N), 90 x blond, 30 x zwart

 

Overigens je gebruikt hoofdletter N als het gaat om een absolute populatie en kleine letter n als het gaat om een steekproef.

 

2. Relatieve frequentie (ook wel fractie of proportie genoemd): = score gedeeld door aantal waarnemingen (waardoor vergelijkingen beter mogelijk worden).  Dus 90 : 200 = 0.45.

 

Door relatieve frequentie met 100 te vermenigvuldigen krijgt men percentages : 90:200 x 100  =  45% (vermeld wel ‘n’).

 

3 .Frequentietabel

Een frequentietabel bevat een beknopte samenvatting van de uitkomsten van een onderzoek. In een frequentietabel wordt van iedere uitkomst de frequentie, de proportie of het percentage opgegeven. Afhankelijk van het doel worden soms ook cumulatieve frequenties, proporties of percentages in de tabel opgenomen.

Voorbeeld. Tien personen hebben een test afgelegd. Het aantal door hen gemaakte fouten is in een frequentietabel gezet.

FreqTab01

Bij een continue variabele is het aantal verschillende uitkomsten vaak groot. Het is dan beter de uitkomsten eerst te classificeren en de klassen en hun frequenties in een tabel onder te brengen.

 

 

Verwerkingsopdracht

 

Toets Zorg en welzijn: Ouderenzorg

Je geeft les in vmbo kaderberoepsgerichte leerweg. Aan de 3 klassen waaraan je les geeft, heb je een toets over Ouderenzorg opgegeven. Nadat je deze toets gecorrigeerd hebt, heb je volgende resultaten gekregen:

Per klas wordt aangegeven, de leerling (lln), het behaalde cijfer en of de leerlingen een jongen of meisje is.

                                                       3A                                                            3B                                     3C

Lln 1.      6        j

Lln 2.      5        j

Lln 3.      8      m

Lln 4.      7      m

Lln 5.      9      m

Lln 6.      4      m

Lln 7.      6      m

Lln 8.      7      m

Lln 9.      6      j

Lln 10.   6      m

Lln 11.   5      m

Lln 12.   8      m

Lln 13.   7      m

Lln 14.   4      m

Lln 15.   8      j

Lln 16.   6      j

 

Lln 1.      6 m

Lln 2.      5 m

Lln 3.      7 j

Lln 4.      5 m

Lln 5.      5 m

Lln 6.      5 m

Lln 7.      6 m

Lln 8.      5 j

Lln 9.      4 j

Lln 10.   8 j

Lln 11.   7 j

Lln 12.   6 j

Lln 13.   6 m

Lln 14.   5 m

Lln 15.   7 m

Lln 16.   5 m

Lln. 17 7 m

Lln. 18 7 m

Lln 1.      2 m

Lln 2.      3 m

Lln 3.      9 j

Lln 4.      10 m

Lln 5.      9 m

Lln 6.      7 m

Lln 7.      6 m

Lln 8.      5 j

Lln 9.      6 j

Lln 10.   7 m

Lln 11.   7 j

Lln 12.   2 j

Lln 13 6 m

 

  1. Wat is de frequentie van het proefwerkcijfer 6 van klas 3a?
  2. Wat is N bij klas 3b?

  3. Wat is relatieve frequentie van het proefwerkcijfer 4

  4. Wat is relatieve frequentie van het aantal onvoldoendes van de drie klassen 

  5.  

 

Beschrijvende statistiek: centrummaten

 

We gebruiken de volgende 3 typen centrummaten:

1. de modus

2. de mediaan

3. het gemiddelde

 

Centrummaten (voor beschrijvend onderzoek)

 

  1. Modus

De modus is de uitkomst, die het meest vóórkomt, dus die met de hoogste frequentie. Bij een discrete variabele spreken we van de modus, bij een geclassificeerde continue variabele van de modale klasse. De modale klasse is de klasse met de hoogste frequentie of, bij ongelijke klassenbreedte, die met de hoogste frequentiedichtheid. Het module inkomen is dus het inkomen dat meeste voorkomt, in 2015 was dat € 34.000.

Voorbeeld. Een bloembollenverkoper heeft 26 soorten bloembollen in zijn assortiment. In de frequentietabel zijn de verschillende bollen gesorteerd op de kleur van de bloem. In deze tabel is geel de modus.

FreqTab05

Staaf02

Een veel gemaakte fout is dat niet de uitkomst met de hoogste frequentie als modus genoemd wordt (geel) maar de frequentie zelf (8).

De modus en de modale klasse zijn eenvoudig af te lezen uit de meeste grafieken: een staafdiagram voor discrete uitkomsten en een histogram voor continue, geclassificeerde uitkomsten.

 

2. Mediaan

 

Wanneer de uitkomsten van een serie waarnemingen in oplopende volgorde worden geplaatst, ontstaat een geordende getallenreeks. De mediaan is de middelste van deze naar grootte geordende uitkomsten. De waarde waaronder en waarboven de helft van de scores dus valt.

Voorbeeld. Negen personen hebben een test afgelegd. Het aantal fouten dat ieder van hen maakte is geteld.

MedianOdd

Als het aantal uitkomsten even is, is de mediaan het gemiddelde van de middelste twee uitkomsten.

Voorbeeld. Dit zijn de gegevens van 10 personen die de test deden.

MedianEven

De mediaan deelt de geordende uitkomsten in twee even grote groepen. Voor de mediaan van een verdeling geldt, dat hoogstens 50% van de uikomsten een waarde heeft die kleiner is dan die van de mediaan. Tegelijkertijd heeft hoogstens 50% van alle uitkomsten een waarde groter dan die van de mediaan. .

Om de mediaan te kunnen bepalen moeten de uitkomsten gerangschikt kunnen worden. Op nominaal meetniveau is geen rangorde aan te brengen. Daarom kan de mediaan alleen berekend worden voor variabelen die minimaal op ordinaal meetniveau zijn gemeten.

Omdat de mediaan de middelste uitkomst is, hebben extreem hoge of lage uitkomsten weinig of geen invloed op de waarde ervan. De mediaan wordt daarom een robuuste maat voor het centrum van een verdeling genoemd. Bij een rechtsscheve verdeling wordt bij voorkeur de mediaan als centrummaat gebruikt. Het gemiddelde geeft dan een te hoge, niet-representatieve waarde.

 

3. Rekenkundig gemiddelde (r.g.)

 

Het gemiddelde (μ of X met een plat liggend streepje)) van een serie uitkomsten is de som van alle uitkomsten (Σx) gedeeld door het aantal uitkomsten (n).

mean03

 

Voorbeeld. Het gemiddelde van de leeftijden 10, 10, 11, 14 en 15 jaar is precies 12 jaar. De deviaties -2, -2, -1, +2 en +3 zijn samen precies gelijk aan nul.

MeanDev03

Het gemiddelde is de belangrijkste en meest gebruikte centrummaat. Van alle centrummaten is het gemiddelde het gevoeligst voor uitbijters, omdat bij de berekening van het gemiddelde alle uitkomsten meetellen en niet alleen de middelste waarde (mediaan) of de meest vóórkomende waarden (modus).

 

De onderstaande vragen hebben weer betrekking op de tabel met de Proefwerkcijfer in het blad hiervoor:

 

  1. Wat is de modus bij klas 3c?

     

  2. Wat is de mediaanwaarde bij klas 3b?

     

  3. Wat is de het gemiddelde proefwerkcijfer van de 3 afzonderlijk klassen?

 

 

 

Beschrijvende statistiek: spreidingsmaten

 

Voor dat we ingaan op de de spredingsmaten een klein stukje over een andere veel gebruikt begrip binnen de statistiek namelijk : de normaal verdeling. 

 

  1. Normaal verdeling

Een verdeling wordt gekenmerkt door o.a. zijn centrum en zijn spreiding.

Het centrum geeft aan rond welke centrale waarde de uitkomsten liggen. Veel gebruikte centrummaten zijn het gemiddelde en de mediaan.

De spreiding geeft aan hoe ver de uitkomsten uit elkaar liggen. Als de uitkomsten dicht bij elkaar liggen is de spreiding klein, liggen ze ver uit elkaar dan is de spreiding groot. Bekende spreidingsmaten zijn de standaardafwijking, de interkwartielafstand en de variatiebreedte of range.

Voorbeeld In de grafiek is de verdeling van het IQ van leerlingen van het VWO vergeleken met die van leerlingen op een basisschool. Als de IQ's dicht bij elkaar liggen is de spreiding klein, liggen ze ver uit elkaar dan is de spreiding groot. Het centrum geeft aan rond welke centrale IQ-score de uitkomsten liggen.

CenSpr01

 

De VWO-leerlingen hebben een gemiddeld IQ van 120. De spreiding is vrij klein, de uitkomsten liggen zo dicht bij elkaar dat een IQ kleiner dan 100 of groter dan 140 bijna niet vóórkomt. De variatiebreedte is ongeveer 50.

Op de basisschool is het gemiddelde IQ 100 en de spreiding veel groter: de variatiebreedte is daar ongeveer 80

In dit deel staan wel stil bij 2 spreidingsmaten:

1 Variatiebreedte

2. Standaardeviatie

 

  1. Variatiebreedte

De variatiebreedte of range is het verschil tussen de hoogste en de laagste uitkomst of tussen de hoogst en de laagst mogelijke waarden van een kwantitatieve variabele.

Voorbeeld. De variatiebreedte van de volgende leeftijden is 15 - 9 = 6 jaar.

Range05

De range geeft snel een eerste indruk van de spreiding in een verdeling. De standaardafwijking en de interkwartielafstand zijn betrouwbaarder spreidingsmaten, omdat

  • de range erg gevoelig is voor toevallige uitbijters. Als het jongste kind in het voorbeeld 5 was geweest in plaats van 9 dan zou de range 15 - 5 = 10 jaar zijn geweest.
  • de range niet laat zien hoe de uitkomsten tussen de uiterste waarden verdeeld zijn. In het voorbeeld zijn de leeftijden gelijkmatig verdeeld. De verdeling had er echter ook zo uit kunnen zien.

Range06

Deze maat wordt gebruikt om een eerste indruk van de grootte van de spreiding.

 

Bijvoorbeeld:

Score groep 1:                                   9              10           11           12           13

Score groep 2:                                   7              9              11           13          15

Score groep 3:                                   7              11           11           11           15

 

Variatiebreedte bij groep 1 is 13 – 9 = 4, bij 2 is 15 – 7 = 8, bij groep 3 idem 7.

 

Groep 2 scoort heterogener dan 3 echter dit komt niet tot uiting.

Dus: 'n tamelijk instabiele maat omdat de uitersten worden gebruikt.

 

2.            Standaarddeviatie of standaardafwijking (voor beschrijvend onderzoek)

 

De standaardafwijking is de belangrijkste en meest gebruikte spreidingsmaat. Hoe groter de spreiding is, des te groter zijn de deviaties (afwijkingen) en des te groter is dus de standaardafwijking. De standaardafwijking heeft in tegenstelling tot de variantie, de oorspronkelijke eenheden van de uitkomsten.

Voorbeeld. In de grafiek wordt de verdeling van de IQ's van leerlingen van 2 basisscholen A en B met elkaar vergeleken.

IQAvsB

Op beide basisscholen is het gemiddelde IQ 100. Op basisschool A liggen de IQ-scores dicht rond dit gemiddelde. De standaardafwijking is er σ = 6 eenheden IQ. Op basisschool B zijn er meer kinderen met een IQ dat flink afwijkt van het gemiddelde. De spreiding van de IQ's op school B is veel groter dan op school A, nl. σ = 20.

Een nauwkeurige maat dus waarbij alle scores betrokken worden op basis van de afwijking van elke score tot het centrum van de verdeling.

Hiervoor wordt de volgende formule gehanteerd:

 

 

 
 

 

 

 

                                                               

 

 

 
 

 

 

 

                                                                                N            

 

De standaardafwijking wordt ook aangegeven met Griekse letter sigma                …             :

 

Interpretatie en lezen van de standaardafwijking

 

Prestaties op een toets verzorging

 

Leerling 1             4

Leerling 2             5

Leerling 3             6

Leerling 4             6

Leerling 5             7

Leerling 6             8

Leerling 7             9

 

Het gemiddelde  van deze toets  =   6.42  (Lees: 45:7)

Vervolgens trek je van iedere individuele score (i) vervolgens het gemiddedel af en dat wordt gekwadrateerd. Dus bijvoorbeeld bij lln 5  is dat 7- 6.42 = 0.582

(= 0.58 x 0.58) = 0.3364. Dit doe je met alle leerlingcijfer. Als je dit gedaan hebt, tel je ze op (de som): 17.74. Deze som deel je door het aantal leerlingen, in dit geval 7. De uitkomst is 2.53. Uiteindelijk trek je uit dit getal de wortel, gebruik hierbij een rekenmachientje. De standdaardeviatie is dan 1.59.

 

De standaarddeviatie wordt uitgedrukte in de meeteenheid bijvoorbeeld schoenmaat. iq of proefwerkcijfer. 1 standaarddeviatie heeft de score van 1.59. Je kunt ook 2x de standaarddeviatie in een verdeling aangeven. In de meeste gevallen gebruikt men 1 standaarddeviatie (1 sd).

Dit wil zeggen dat  in een normaalverdeling  68% van de scores vallen tussen -1 sd en +1 sd. In dit rekenvoorbeeld van 68% van de populatie binnen 6.42 (gemiddelde) - 1.59 (links van het gemiddelde in de verdeling) =  4.83 en 6.42 + 1.59 (rechts van het gemiddelde in de verdeling) 8.01 

Je weet dus nu dat 68% van de leerlingen in deze groep zit tussen het toetscijfer 4.83  en 8.1. Als de de standaardeviatie groter is bijvoorbeeld 2, dan is de spreiding ook groter, ga maar 4.42 en 8.42. Er is dus meer spreiding. Dit kan iets zeggen over de toets bijvoorbeeld de moeilijkheidsgraad, de klas, de manier van lesgeven of het materiaal.

 

Maak nu de onderstaande laatste vragen die betrekking hebben op de proefwerktabel van 2 blokken hiervoor.

 

1. Hoe groot is het verschil in variatiebreedte tussen klas 3a en 3 c?

 

2. Wat is de standaardvariatie bij klas 3a en 3c?

 

3. Wat zegt dit verschil in standaarddeviatie? 

 

 

 

 

 

Les 7 Leefstijl en Gezondheid: Inleiding in de statistiek II

Verklarende statistiek

 

In veel gevallen is het interessant om na te gaan of meer te zeggen is dan alleen centrum- of spreidingsmaten. Bijvoorbeeld of er sprake is van een samenhang of verband tussen twee of meer variabelen. 

Iedereen weet dat er een samenhang, correlatie of verband bestaat tussen longkanker en het roken van sigaretten. Dat zegt overigens nog niks of niet veel over oorzaak. Longkanker kan ook door andere factoren dan alleen roken worden bepaald. Denk aan asbest. Een samenhang is niet gelijk aan een causaal (oorzakelijk) verband.

 

In dit blok gaan we in op 2 maten die inzicht geven in de samenhang van variabelen:

 

1. Kruistabel

2. Correlatiecoefficient

 

Kruistabel

 

Voorbeeld: kinderen uit lagere sociaal economisch milieus presteren in het onderwijs doorgaans minder dan kinderen uit hogere sociaal –economische milieus. Vervolgens wordt er gemeten op twee variabelen.Beide variabelen kennen we waardes toe:

mileu (hoog – middel en laag) en prestatieniveau (1 - 2 -  3 – 4)

 

Bij een kruistabel treffen vaak ook andere termen aan:

-              analyse-eenheden

-              4x 3 celfrequenties

-              horizontaal staan de rijen

-              verticaal staan de kolommen

-              rijtotaal en kolomtotaal beide zijn randtotalen meestal uitgedrukt in  frequenties en of percentages

-              de gevolgvariabele wordt de rijvariabele en de oorzaak-variabele wordt de kolom variabele, hier is prestatie een afhankelijke van milieu

Dus:

 

Prestatie

Niveau

Soc. eco. milieu

Totaal

Hoog

Middel

Laag

1

-

-

3

3/23%

2

1

1

1

3/23%

3

1

3

-

4/31%

4

2

-

1

3/23%

Totaal

4

4

5

N = 13/ 1

 

 

  

 

Onderzoeksproject Leefstijl en Gezondheid

Samenstellen van een onderzoeksopzet en uitvoeren van een onderzoek gericht op (een van) 5 onderstaande gedragsdeterminanten bij jongeren (gebaseerd op de Onderzoekslijn zoals beschreven bij les 5):

 

- Voeding: voorbeeld kan hier zijn dat je onderzoek wilt doen naar de eetvoorzieningen in schoolkantines

- Genotmiddelen: voorkomen van rookgedrag in brugklassen vmbo

- Stress: slaappatroon in proefwerkweken

- Bewegen: relatie tussen sporten ouderlijk milieu bij 4e jaar vmbo

- Seksualiteit: verband tussen vaste relatie en gebruik anticonceptiemiddelen

 

Dit onderzoek kun je uitvoeren met twee of drie studenten (niet meer). Alleen mag ook maar realiseer je dat dit onderdeel vrij veel tijd kost.

 

Aanwezig in de onderzoeksopzet:

  • Aanleiding
  • Probleemdefiniëring
  • Theoretisch kader, uitwerking van de belangrijkste begrippen en theorieen.
  • Hoofdvraagstelling (1) en deelvraagstellingen(3-5)
  • Beschrijving onderzoeksdoelgroep en omvang
  • Onderzoeksinstrument bijv. schriftelijke vragenlijst
  • Toepassen van een aantal statistische basistechnieken en aangeven waarom
  • Presenteren in een groepje van het eindverslag, conclusies en aanbevelingen.
  • Min.3 relevante onderzoeksliteratuurbronnen aangeven en motiveren waarom deze van belang zijn.

Toetsing & Afsluiting

Toetsing en afsluiting

 

Met het afsluiten van deze module worden 6 studiepunten behaald.

 

Studiebelasting is ongeveer 120  uur.

 

De afsluiting van deze module bestaat uit de volgende onderdelen:

 

1. Theoretische toets: 

gewicht 1x

 

Leerstof:

  1. Hoofdstuk 1. Gezondheid en gezondheidsbevordering uit ‘Lekker belangrijk’.
  2. Hoofdstuk 2. Gezond en ongezond gedrag uit ‘Lekker belangrijk’.
  3. Info lessen 1 t/m 7.

 

2. Samenstellen van een onderzoeksopzet en uitvoeren van een onderzoek gericht op (een van) 5 onderstaande gedragsdeterminanten bij jongeren (gebaseerd op de Onderzoekslijn zoals beschreven bij bijeenkomst 5):

gewicht 1x

 

- Voeding: voorbeeld kan hier zijn dat je onderzoek wilt doen naar de eetvoorzieningen in schoolkantines

- Genotmiddelen: voorkomen van rookgedrag in brugklassen vmbo

- Stress: slaappatroon in proefwerkweken

- Bewegen: relatie tussen sporten ouderlijk milieu bij 4e jaar vmbo

- Seksualiteit: verband tussen vaste relatie en gebruik anticonceptiemiddelen

 

Aanwezig in de onderzoeksopzet:

 

  • Aanleiding
  • Probleemdefiniëring
  • Theoretisch kader, uitwerking van de belangrijkste begrippen en theorieen.
  • Hoofdvraagstelling (1) en deelvraagstellingen(3-5)
  • Beschrijving onderzoeksdoelgroep en omvang
  • Onderzoeksinstrument bijv. schriftelijke vragenlijst
  • Toepassen van een aantal statistische basistechnieken en aangeven waarom
  • Presenteren in een groepje van het eindverslag, conclusies en aanbevelingen.
  • Min.3 relevante onderzoeksliteratuurbronnen aangeven en motiveren waarom deze van belang zijn.

 

Verdere eisen: voorblad met titel, naam, datum / normale regelafstand / arial 11 / paginanummering / kopjes / literatuurbronnen volgens geldende APA-regels weergegeven

 

Max 4-5 A4-tjes via dropbox

 

Let op:

 

Zowel de toets als het onderzoek moet samen voldoende zijn, daarbij mag de toets en of onderzoek niet lager zijn dan een 4 .

 

  • Het arrangement Leefstijl en Gezondheid is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    rob ruijken Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-12-22 14:31:34
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Voor de lerarenopleiding Gezondheidszorg en Welzijn Hogeschool van Amsterdam Deze module is een onderdeel van OE-4
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    leefstijl gezondheid ase model la londe onderzoek

    Bronnen

    Bron Type
    Een mooie uitleg van wat een epidemioloog is
    https://www.youtube.com/watch?v=jCK2mflwESM
    Link
    Openbare les Epidemiologie van Prof. Couthino Universiteit van Maastricht
    https://www.youtube.com/watch?v=8N2aPVbC75s
    Link
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.