Inkomsten en uitgaven overheid
Inleiding
De inkomsten en uitgaven van de overheid
De overheid speelt een belangrijke rol in ons land. Om die rol goed te kunnen spelen heeft de overheid veel geld nodig. Hoe komt de overheid aan dat geld? Waarom betalen sommige mensen meer belasting dan anderen? Waaraan geeft de overheid geld uit? En wat gebeurt er als de overheid te weinig geld heeft om al haar plannen uit te voeren?
Eindopdracht
De eindopdracht van dit thema heeft als titel 'De overheid en de economie'.
Je bestudeert een aantal bronnen, beantwoord een aantal vragen en maakt samen met een klasgenoot een eindproduct over de rol van de overheid in de economie.
Naast de eindopdracht vind je bij de afsluiting ook een overzicht van alle Kennisbankitems van dit thema plus een begrippenlijst, een diagnostische toets, examenvragen en een aantal vragen die je helpen bij het terugkijken op het thema.
Genoeg te doen. Aan de slag!
Wat kan ik straks?
Aan het eind van het thema kun je:
- de belangrijkste inkomstenbron van de overheid noemen.
- (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte belastingen.
- bedragen inclusief btw omrekenen naar bedragen exclusief btw.
- twee voorbeelden van niet-belastinginkomsten van de overheid noemen.
- uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkrachtbeginsel.
- (met behulp van een voorbeeld) duidelijk maken wat een progressief belastingsysteem inhoudt.
- twee voorbeelden noemen van belastingen die werken volgens het profijtbeginsel.
- omschrijven wat bedoeld wordt met een retributie en twee voorbeelden van retributies noemen.
- omschrijven wat wordt bedoeld met het schijventarief.
- omschrijven wat bedoeld wordt met het boxenstelsel.
- de begrippen eigenwoningforfait, algemene heffingskorting en loonheffing omschrijven.
- acht voorbeelden noemen van overheidsuitgaven.
- (met behulp van voorbeelden) uitleggen wat het verschil is tussen overdrachtsuitgaven en overheidsbestedingen.
- uitleggen waarom regeren kiezen is.
- de begrippen Rijksbegroting en Miljoenennota omschrijven.
- omschrijven wat bedoeld wordt met een begrotingstekort en wat het effect van een begrotingstekort op de staatsschuld is.
- uitleggen waarom het verstandig kan zijn de staatsschuld niet te hoog te laten oplopen.
- omschrijven wat bedoeld wordt met sociale zekerheid.
- twee wetten noemen waarin geregeld is dat mensen zonder inkomen ook een inkomen krijgen.
- (met behulp van een voorbeeld) uitleggen wat het verschil is tussen een volksverzekering en een werknemersverzekering.
Wat ga ik doen?
Het thema Inkomsten en uitgaven overheid bestaat uit de volgende onderdelen:
Voor je aan de slag gaat met de afsluiting maak je zes opdrachten.
In de tabel staat per activiteit hoeveel lessen je ongeveer nodig hebt.
Activiteit
|
Aantal lessen
|
Inleiding
|
0,5
|
Wat kan ik straks?
|
|
Wat ga ik doen?
|
|
Opdracht: Inkomsten van de overheid
|
2
|
Opdracht: Belastingsysteem
|
2
|
Opdracht: Belasting nader bekeken
|
2
|
Opdracht: Uitgaven overheid
|
2
|
Opdracht: Tekort of overschot?
|
2
|
Opdracht: Sociale zekerheid
|
2
|
Afsluiting
|
|
Samenvattend
|
0,5
|
Eindopdracht
|
2
|
D-toets
|
0,5
|
Examenvragen
|
1
|
Terugkijken
|
0,5
|
Totaal:
|
17
|
*Extra opdracht.
Opdrachten
Hieronder vind je de opdrachten die horen bij dit thema.
Maak je keuze.
Afsluiting
Samenvattend
Hier vind je de Kennisbankitems die horen bij dit thema.
Rijksbegroting
overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven van de overheid.
|
miljoenennota
samenvatting van de Rijksbegroting waarin wordt ingegaan op de economische situatie in Nederland.
|
begrotingstekort
de overheidsuitgaven zijn groter dan de overheidsinkomsten.
|
staatsschuld
de overheidsschuld, het totaal aan uitstaande leningen van de overheid.
|
sociale voorzieningen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Voor deze voorzieningen hoeft geen premie betaald te worden.
|
sociaal minimum
een door de overheid vastgesteld minimumbedrag dat je nodig hebt om in je levensonderhoud te voorzien.
|
sociale zekerheid
stelsel van wetten waarin geregeld is dat iedere inwoner van Nederland recht heeft op het sociaal minimum.
|
volksverzekeringen
sociale zekerheidswetten die voor alle inwoners van Nederland gelden. Iedereen met een inkomen betaalt een premie voor deze verzekering.
|
werknemersverzekeringen
sociale zekerheidswetten die gelden voor alle mensen in loondienst. Werknemers betalen een premie voor deze verzekeringen.
|
Eindopdracht
De overheid heeft op veel terreinen invloed. Veel beslissingen van de overheid hebben invloed op de economie.
Als de invloed van de overheid op de economie zeer groot is, spreek je van een planeconomie. Heeft de overheid nauwelijks invloed dan heeft dat land een markteconomie. Een land heeft een gemengde economie als de overheid wel invloed heeft, maar niet alles regelt.
Je hebt in de opdrachten van het thema gezien waar de overheid geld aan uitgeeft en dus op welke terreinen de overheid invloed heeft. Wat vind je hebben we in Nederland een planeconomie, een markteconomie of een gemengde economie? Je maakt een eindproduct met als titel De overheid en de economie en in je eindproduct geef je aan wat je vindt van de invloed van de overheid op de economie.
De keuze van het eindproduct is vrij.
Werken bij de overheid of semioverheid
Wat denk je?
Hoeveel procent van de werknemers in Nederland heeft een baan bij de overheid of bij de semioverheid?
Schrijf je schatting op een papiertje en bewaar dat papiertje voor straks.
De publieke sector is de verzamelnaam voor alle overheidsorganisaties en semioverheidsorganisaties. Overheidsorganisaties zijn gemeenten, provincies en het rijk, maar ook bijvoorbeeld de politie en de rechterlijke macht. Mensen in dienst van een overheidsorganisatie zijn ambtenaren.
Het onderwijs en de zorg behoren tot de semioverheid. Net als bibliotheken en musea zijn scholen en zorginstellingen semioverheidsorganisaties.
Als je wilt kijken naar de invloed van de overheid in het dagelijks leven, zou je bijvoorbeeld kunnen kijken naar hoeveel procent van de mensen er werken bij de overheid of bij de semioverheid.
Probeer op internet de volgende gegevens te vinden:
- Hoeveel mensen werken er in het totaal? Hoe groot is de werkgelegenheid?
- Hoeveel gemeente-, provincie- en rijksambtenaren zijn er in Nederland?
- Hoeveel politieagenten zijn er?
- Hoeveel mensen werken er in de zorg?
- Hoeveel mensen werken er in het onderwijs?
Probeer te bepalen hoeveel procent van alle werknemers bij de overheid of bij de semioverheid werkt.
Vergelijk je antwoord met de antwoorden van klasgenoten.
Bespreek eventuele verschillen.
Vind je het percentage hoog of juist laag?
Of komt het percentage overeen met wat je al wel gedacht had?
Als je kijkt naar het percentage mensen dat in dienst is bij de overheid of bij de semioverheid,
vind je dan dat Nederland een planeconomie heeft of juist een markteconomie of toch een gemengde economie?
Belastingdruk
Als je wilt kijken naar de invloed van de overheid op de economie kun je ook naar de belastingdruk.
De belastingdruk geeft aan in welke mate belastingheffingen drukken op het besteedbaar inkomen.
Het gaat dan niet alleen om loon- en inkomstenbelasting, maar ook om bijvoorbeeld btw en wegenbelasting.
Als de belastingdruk hoog is, betekent dat dat de overheid een hoog percentage aan belastingen heft.
De overheid heeft dan dus veel inkomsten waarmee ze invloed kan uitoefenen op de economie.
Bij een lage belastingdruk zijn de inkomsten voor de overheid lager en dus ook de invloed op de economie kleiner.
De belastingdruk wordt vaak uitgedrukt in een percentage.
Dat percentage geeft aan hoeveel procent van het bruto inkomen gemiddeld wordt uitgegeven aan belastingen.
Schat hoe hoog de belastingdruk is in Nederland.
Schrijf je schatting op een papiertje en bewaar dat papiertje voor straks.
Ga op internet op zoek naar de belastingdruk in Nederland.
Is de belastingdruk de afgelopen jaren afgenomen of juist toegenomen?
Vergelijk de belastingdruk in Nederland met de belastingdruk in andere landen.
Is de belastingdruk in Nederland hoog ten opzichte van de druk in andere landen?
Vind je de belastingdruk in Nederland hoog of juist laag?
Of komt de druk overeen met het percentage dat je geschat had.
Als je kijkt naar de belastingdruk vind je dan dat Nederland een planeconomie heeft of juist een markteconomie of toch een gemengde economie?
Bespreek je antwoord met klasgenoten.
Eindproduct
Je gaat samen met een klasgenoot aan de slag met het eindproduct.
Jullie maken een eindproduct met als titel De overheid en de economie. Welk eindproduct jullie maken, mogen jullie zelf kiezen. In het eindproduct moeten jullie met argumenten aangeven wat jullie vinden van de rol van de overheid. Gebruik de gegevens die jullie in stap 1 en stap 2 hebben verzameld.
Voor ideeën kunnen jullie de gereedschapskist bezoeken.
Hebben jullie een eindproduct gekozen, laat dat dan weten aan de docent.
Maak vervolgens duidelijke afspraken: wie doet wat en wanneer?
En houd je vervolgens ook aan de afspraken!
Klaar?
Laat het eindproduct beoordelen door de docent.
|
Welkom bij de gereedschapskist. Hier vind je uitleg over alle werkvormen waarmee je je eindproducten maakt. Bij iedere werkvorm staat beschreven hoe je deze uitvoert, kun je inspiratiefilmpjes bekijken en vind je de beoordelingscriteria waaraan jouw product moet voldoen. Ook zie je welke digitale middelen je kunt gebruiken en aan welke vaardigheden je werkt tijdens het maken van je eindproduct. Veel succes!
|
|
Diagnostische toets
Test je kennis. Maak de diagnostische toets.
D-toets: Inkomsten en uitgaven van de overheid
Examentraining
Je hebt de thema's die te maken hebben met de Overheid afgerond.
Hier vind je de examentraining Overheid. In deze examentraining staat de examenstof nogmaals kort uitgelegd, kun je oefenopgaven maken en ga je aan de slag met opdrachten uit eerdere examens.
Overleg met de docent wanneer je de examentraining gaat doen.
Meer oefenen?
Wil je meer oefenen met examenvragen? Log dan in op ExamenKracht.
Terugkijken
Intro
- Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Wist je na het lezen van de intro waar dit thema over ging?
Kan ik wat ik moet kunnen?
- Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Ga na of alle begrippen in de begrippenlijst staan.
Hoe ging het?
- Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 17 uur met dit thema bezig zou zijn. Klopte dat ongeveer?
Met welke opdracht was je snel klaar?
En welke opdracht kostte het meeste tijd? Waarom?
- Inhoud
Het thema bestaat uit zes gewone opdrachten.
Welke opdracht vond je het leukst om te doen?
En welke vond je het minst leuk? Schrijf op waarom je deze opdracht niet zo leuk vond.
- Eindopdracht
Heb je de eindopdracht gemaakt? Wat vond je van de opdracht?
Past de opdracht goed bij het thema?
- D-toets
Wat was je score voor de D-toets? Ben je tevreden met die score?
Heb je geleerd van de fouten die je hebt gemaakt?
- Examenvragen
Veel examenvragen bij dit thema. Heb je ze allemaal gemaakt?
Ging het goed?
Wil je meer oefenen en met recentere examens?
Ga dan naar ExamenKracht.