Leerwijzer VP

Leerwijzer VP

De aanpak van het leren en de begeleiding daarbij

  • Hier kun je  lezen hoe je het leren aan moet pakken, welke begeleiding je daarbij van de docent mag verwachten en welke initiatieven we van jou verwachten.

Inleiding

In de Studiewijzer kun je in hoofdstuk 2.3 lezen welke visie de opleiding heeft op het onderwijs en het leren. Daar kun je ook lezen dat de opleiding is opgebouwd uit zes leerlijnen die het leren en de begeleiding aansturen, namelijk de:

  • Studieloopbaanlijn
  • Integrale lijn
  • Kennislijn
  • Vaardighedenlijn
  • Zelfstandig werkenlijn
  • Stagelijn.

 

Je werkt aan deze leerlijnen volgens een vaste aanpak, die bestaat uit vijf stappen.

In het schema hierna staan deze vijf stappen met vragen die belangrijk zijn bij elke stap.

Schema vijf stappen

 1. Oriënteren

  • Wat ga ik leren en wat weet ik er al van?
  • Wat is nodig om (met elkaar) te kunnen leren?

 2. Plannen

 

  • Hoe pak ik het aan:
  • wat ga ik doen?
  • wanneer ga ik het doen?
  • hoe ga ik het doen en met welke hulpmiddelen?
  • wie zijn erbij betrokken?
  • waar, in welke omgeving?

 3. Uitvoeren

  • Begrijp ik nog wat ik aan het doen ben?
  • Loopt alles volgens planning?
  • Moet ik de aanpak bijstellen?

 4.Controleren

  • Heb ik volgens plan gewerkt?
  • Heb ik gedaan wat ik doen moest?
  • Heb ik het op de juiste manier gedaan?

 5. Reflecteren

  • Zal ik het (de volgende keer) anders aanpakken?
  • Wat kan ik met wat ik geleerd heb?

Begeleiding bij het leren

De begeleiding die je krijgt, is niet alleen gericht op wát je moet leren, maar ook op hóe je het leren het beste kunt aanpakken. Het is de bedoeling dat je steeds zelfstandiger gaat leren en steeds meer zelf verantwoordelijkheid neemt voor je leren. Naarmate de opleiding vordert, neemt de sturing door begeleiders af en neemt je eigen zelfsturing toe.

Schema begeleiden leerproces

 

Leer-jaar

Begelei-ding en

mate van zelfsturing

Stappen in het leerproces

 

Oriënteren /

Plannen

 

Uitvoeren

Controleren / Reflecteren

1

 

Geleid

Docent/Instructeur:

  • bereidt zich voor
  • legt het wat en hoe uit
  • doet het voor
  • geeft het doel en nut aan
  • motiveert de student
  • spoort initiatieven aan

 

Docent/Instructeur:

  • beoordeelt tussentijds de voortgang van de student
  • stuurt de student bij
  • geeft feedback

 

Docent/Instructeur:

  • beoordeelt het eindresultaat
  • houdt de evaluatie in eigen hand
  • formuleert verbeterpunten voor de student

 

Student:

  • wacht af
  • ontvangt informatie
  • neemt zelf nauwelijks initiatieven

Student:

  • voert voor-gestructureerde afgeronde opdrachten uit
  • wordt tussentijds beoordeeld

 

Student:

  • laat zijn werk / opdrachten beoordelen
  • krijgt verbeterpunten voor de volgende keer

2 / 3

Begeleid

Docent/Instructeur:

  • bespreekt de aanpak van de student
  • legt uit als het nodig is

Docent/Instructeur:

  • geeft feedback als de student hierom vraagt
  • motiveert de student

Docent/Instructeur:

  • bespreekt hoe het leren heeft plaatsgevonden
  • motiveert tot het formuleren van leerpunten

 

Student:

  • maakt samen met de docent een planning
  • zoekt zoveel mogelijk zelf informatie op
  • vraagt hulp als dat nodig is

 

Student:

  • vraagt feedback als dat nodig is

 

Student:

  • kijkt terug op de eigen voortgang
  • formuleert leerpunten

 

4

Zelfstan-dig

Docent/Instructeur:

  • schept voorwaarden zodat de student de opdracht zelfstandig uit kan voeren

 

Docent/Instructeur:

  • stimuleert controle over eigen gedrag
  • motiveert de student als het nodig is

 

Docent/Instructeur:

  • geeft feedback op de eigen controle en reflectie van de student

 

Student:

  • neemt initiatief
  • beoordeelt zijn eigen plan
  • bepaalt zelf of hij hulp nodig heeft

 

Student:

  • controleert zijn eigen handelen aan de hand van zijn eigen plan
  • motiveert zichzelf

 

Student:

  • controleert zijn eigen voortgang
  • reflecteert op eigen gedrag en handelen

Bij het beroepsgerichte onderwijs sturen zes leerlijnen het leren en de begeleiding daarbij aan.

De docent heeft hierbij verschillende rollen. De docent is niet alleen degene die je vakkennis bijbrengt, maar ook iemand die je stuurt in je leerproces en je ontwikkelingen volgt.

De docent kun je tegenkomen in zes rollen:

  • Studieloopbaanbegeleider
  • Coach
  • Inhoudsdeskundige
  • Trainer / instructeur
  • Studiebegeleider

BPV-docent (deze beschrijven we niet in deze leerwijzer, maar in de BPV-wijzer).

De rollen van docenten

  • Hier vind je  welke rollen de docent heeft en welke activiteiten/vakken daar bij horen.

Studieloopbaanbegeleider

De SLB-er begeleidt je in de studieloopbaanlijn. De SLB-er richt zich op je persoonlijke begeleiding en de ontwikkelingsgerichte begeleiding van je studie. Dat gebeurt in studieloopbaan gesprekken of portfoliogesprekken (PF-gesprek). Naast de individuele gesprekken met je SLB-er zijn er ook uren met de hele groep studenten (SLB). Bijvoorbeeld voor een uitleg over het werken aan je portfolio, verduidelijken van het beroepsbeeld of het introduceren van projecten.

Coach

In de rol van coach begeleidt de docent je in de integrale leerlijn. De coaching (CC) gebeurt in een groep van 12-14 studenten. De coaching start elke week met de oriëntatie op en planning van de taken en opdrachten uit de werkboeken en oriëntatie op de diverse leerlijnen.

De coach begeleidt het leerproces en het samenwerkingsproces gedurende de week. De docent geeft hierop feedback en zoekt samen met de studenten naar manieren om de kerncompetenties verder te ontwikkelen.

Inhoudsdeskundige

De rol van inhoudsdeskundige komt vooral naar voren in de kennislijn. De colleges en lessen in de kennislijn worden gegeven voor twee of meer lesgroepen op hetzelfde moment.

Tijdens een college verpleegkunde (CVPK) biedt de docent kennis aan die je nodig hebt voor de integrale lijn om de opdrachten uit de werkboeken ,te kunnen maken.

Daarnaast zijn er colleges anatomie en fysiologie (CAF) en colleges pathologie (CPath) waarbij de docent onderliggende kennis uitlegt.

Tijdens de lessen Nederlands, Engels en Rekenen (NED, MVT en REK) biedt de docent kennis aan om op het vereiste niveau van Nederlands, Engels en Rekenen te komen.

 

Trainer/instructeur

Tijdens de skills persoonlijke verzorging (SK-PV), skills verpleegtechnische handelingen (SK-VTH) en skills tiltechnieken (SK-TT) geeft de docent instructie in de vaardighedenlijn. Skillstraining vindt plaats in een oefengroep van 12-14 studenten. De instructeur begeleidt je bij het (verder) zelfstandig oefenen (ZOEF) van vaardigheden in het praktijklokaal.

Studiebegeleider

Vanuit de studieloopbaanlijn, integrale lijn, kennislijn en vaardighedenlijn heb je opdrachten, die je op school moet uitvoeren tijdens de zelfstandig werken uren. De docent in de rol van studiebegeleider geeft begeleiding aan je leerproces tijdens deze zelfstandig werken uren (ZWBG).

Schema

Activiteiten / Vakken

Docentenrollen

ê

Studie-loopbaan-begeleider

Coach

Inhouds-deskundige

Trainer /

Instructeur

Studie-begeleider

Studieloopbaanbegeleiding

  • SLB

 

   X

 

 

 

 

Communicatieve vaardigh.

  • CV

 

 

 

 

   X

 

Coaching integrale lijn

  • CC

 

 

   X

 

 

 

College Verpleegkunde

  • CVPK

 

 

  

      X 

 

 

College Anatomie/fysiologie

  • CAF

 

 

 

  X

 

 

College Pathologie

  • CPath

 

 

 

     X

 

 

Skills Persoonl. verzorging

  • SK-PV

 

 

 

 

     X

 

Skills Tiltechnieken

  • SK-TT

 

 

 

 

     X

 

Zelfstandig oefenen

  • ZOEF

 

 

 

 

     X

 

Nederl./Rekenen/Engels

  • NED / REK / MVT

 

 

 

    X

 

 

Zelfstandig werken

  • ZWBG
  • ZW-scrum

 

 

 

 

 

     X

Evaluatie van de docent

Duidelijkheid

Tijdens de les bouwt de docent de inhoud van de les op een overzichtelijke en stapsgewijze manier op. Voordat de docent met een volgend onderdeel verder gaat, geeft de docent je voldoende kans vragen te stellen. Als je iets niet begrepen hebt, dan is de docent bereid de zaak opnieuw uit te leggen. Als de begeleiding op deze manier verloopt dan is er veel duidelijkheid.

Wanneer de docent alles in één keer behandelt, zonder dat je het verband ziet tussen de verschillende onderwerpen, of zonder dat je de kans krijgt vragen te stellen, dan biedt de docent weinig duidelijkheid.

Informatie over je werk

De docent kan je precies vertellen wat je goed en wat je verkeerd gedaan hebt. De docent kan je er ook nog bij vertellen of vraagt er naar, hoe het komt dat je bepaalde fouten hebt gemaakt. Als de docent je op deze manier informatie geeft over je werk, dan geeft de docent veel informatie.

Wanneer de docent je geen informatie over je werk geeft of alleen maar zegt wat je fout hebt gedaan en niet bespreekt hoe dit komt, dan geeft de docent je weinig informatie over je werk.

Vriendelijkheid

De docent benadert je op een vriendelijke manier. Je kunt bij haar/hem altijd met vragen komen en de docent stelt je altijd op je gemak. De docent probeert een sfeer van vertrouwen te scheppen en als zij/hij weet dat je persoonlijke moeilijkheden hebt, dan houdt de docent daar rekening mee. Het gedrag van zo’n docent is erg vriendelijk te noemen.

Een docent kan je ook niet vriendelijk benaderen of geen rekening houden met jouw persoonlijke moeilijkheden. Ook kan de docent weinig moeite doen om een sfeer van vertrouwen te scheppen. Het gedrag van zo’n docent is dan weinig vriendelijk.

Eisen stellen

De docent die je begeleidt, zal eisen aan je stellen. Jij stelt die eisen zelf niet, maar die worden door de docent aan jou gesteld. De docent zegt wat je moet doen en bepaalt hoe het werk gemaakt moet worden. Deze eisen worden je dus van buitenaf opgelegd. De ene docent zal je misschien veel eisen opleggen, terwijl een andere docent misschien weinig eisen oplegt.

Taakzelfstandigheid

De docent benadert jou als iemand die zelfstandig kan werken en die verantwoordelijkheid kan dragen. De docent zal dan bepaalde dingen aan je durven overlaten, zonder dat zij/hij alles tot in de details regelt en controleert. Laat de docent veel aan je over dan geeft de docent veel taakzelfstandigheid.De docent kan je echter ook behandelen als onzelfstandig. De docent controleert dan vaak en twijfelt er aan of je de opdracht zelfstandig kunt volbrengen. Zo’n docent geeft weinig taakzelfstandigheid.

Toekomstperspectief

De docent maakt aan jou duidelijk wat het nut is van het onderdeel met het oog op je studie, toekomstige beroep of verdere leven. De docent probeert om datgene wat je nu moet doen, in verband te brengen met je toekomst. Zo’n docent geeft veel toekomstperspectief. Een andere docent spreekt misschien niet over het nut van wat je moet doen met het oog op je toekomst. Zo’n docent geeft weinig toekomstperspectief.

Bevestiging          

Wanneer je aan het werk bent en de docent ziet dat je goed bezig bent, dan kan zij/hij opmerkingen maken als: ‘dat gaat goed’, ‘prima’ of ‘dat is in orde’. Dit noemen we bevestiging. De docent moedigt je daarmee aan om zo verder te gaan. De docent laat je merken dat je op het goede spoor zit. Als de docent veel van deze opmerkingen maakt, geeft de docent je veel bevestiging. Maar het is ook mogelijk dat de docent zulke opmerkingen achterwege laat en geen aanmoedigende opmerkingen maakt. De docent geeft dan weinig bevestiging.

Verwachting docent

De docent zal je laten merken dat zij/hij hoge prestaties van je verwacht. De docent is van menig dat je goede resultaten zult behalen. Zo’n docent heeft positieve verwachtingen van jouw prestaties. Het is ook mogelijk dat een docent door zijn opmerkingen laat blijken dat zij/hij vindt dat jij geen goede resultaten zult behalen. De verwachting van de docent van jouw prestaties is dan laag. Zo’n docent heeft negatieve verwachtingen van jouw prestaties.

De rollen van studenten

Als student heb je bij het leren een actieve rol. Bijvoorbeeld tijdens de coaching of een bijeenkomst om met enkele groepsgenoten, zelfstandig een opdracht uit te voeren.

Tijdens deze bijeenkomsten kun je als student één van de volgende rollen hebben:

  • deelnemer
  • voorzitter/scrummaster
  • notulist

Deelnemer

De rol van deelnemer is de rol die je het meest zult hebben. Het is een belangrijke rol omdat je mede bepaalt hoe het leerproces en de communicatie verloopt. Wanneer alle studenten deze rol serieus vervullen, kun je veel leren en plezierig samenwerken.

Communicatieve vaardigheden zoals luisteren, doelgericht spreken, een bijdrage leveren aan een discussie en feedback geven zijn belangrijke vaardigheden in de rol van deelnemer.

Voorzitter/scrummaster

Het voorzitten van een bijeenkomst houdt in dat je tijdens een gesprek, discussie of het uitwerken van een opdracht, verantwoordelijk bent voor de gang van zaken. Dat betekent aan de ene kant dat je er op let dat de omgang met elkaar en de samenwerking goed verloopt. Aan de andere kant moet je er op toe zien dat de resultaten die behaald moeten worden, ook behaald worden.

In het 1e jaar neemt de coach meestal de rol van voorzitter op zich tijdens de coachingsbijeenkomsten. In bijeenkomsten waar je met je groepje zelfstandig een opdracht uit moet voeren, spreek je aan het begin van de periode  af wie de rol van  scrummaster en wie de rol van notulist op zich neemt.

Notulist

Notuleren betekent het vastleggen van belangrijke informatie, die in de bijeenkomst besproken is.

Dit houdt in dat de notulist tijdens de bijeenkomst aantekeningen maakt van wat besproken is.

Als notulist kom je tijdens een bijeenkomst niet veel aan het woord, want je moet je concentreren op wat anderen zeggen. Het is namelijk belangrijk dat je belangrijke informatie herkent en noteert.

Een notulist kan een belangrijke steun zijn voor de voorzitter van een bijeenkomst. Zo kan de notulist een samenvatting geven van wat besproken is en zo de stand van zaken van de bijeenkomst weer geven.

 

Kerncompetenties voor studie en stage

  • Hier maak je kennis met de kerncompetenties die in de eerste fase van de opleiding centraal staan. Deze kerncompetenties zijn zowel op school als tijdens de stage de basis voor je (beroeps)houding.

Inleiding

Naast het ontwikkelen van beroepscompetenties is er in het onderwijs ook aandacht voor het ontwikkelen van samenwerkingsvaardigheden en leervaardigheden.

Deze vaardigheden heb je nodig om in de loop van de opleiding steeds meer zelfstandig en actief te kunnen leren, individueel en samen met anderen.

De meeste van deze vaardigheden die je moet gebruiken om samen te werken en te leren zijn ook in de verpleegkundige beroepsuitoefening essentieel. We noemen ze daarom kerncompetenties.

De kerncompetenties moet je, voor zover je ze nog niet beheerst, ontwikkelen in de eerste fase van de opleiding.

Kerncompetenties

Aandacht en begrip tonen

  • Zich in leven in een ander (empathie)
  • Anderen accepteren

Samenwerken en overleggen

  • Omgangsvormen hanteren
  • Gemaakte afspraken nakomen
  • Samenwerken
  • Eigen menig en wensen naar voren brengen
  • Opkomen voor zichzelf

Leren

  • Eigen werkwijze en houding bespreekbaar maken
  • Bewaken van eigen leerproces
  • Feedback, waardering en kritiek hanteren
  • Omgaan met adviezen
  • Verantwoordelijkheid dragen voor eigen taken

Plannen en organiseren

  • Werkplanning maken en hanteren.

Aandacht en begrip tonen

Zich inleven in een ander (empathie)
  1. Neemt geen initiatieven om de ander te begrijpen. Stelt geen vragen, keurt andermans gedrag bij voorbaat af wanneer gedrag anders is dan gewend of bekend.
  2. Neemt initiatief om ander te begrijpen als voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden of eisen, b.v. normen en waarden komen grotendeels overeen, behoort tot dezelfde sociale achtergrond, enz.
  3. Neemt initiatief om de ander te begrijpen, ongeacht verschil in cultuur, sekse, voorkeuren, geloof, ras.
  4. Neemt initiatief om de ander te begrijpen, ongeacht verschil in cultuur, sekse, voorkeuren, geloof en ras en weet daarbij aan te geven wat de beperkingen en grenzen zijn van zichzelf.
Anderen accepteren
  1. Kwetst met opzet iemands gevoelens, dat wil zeggen ook na hierop aangesproken te zijn verandert het gedrag niet.
  2. Kwetst onbewust iemands gevoelens, dat wil zeggen probeert eigen gedrag te wijzigen, na hierop aangesproken te zijn, maar vervalt in het ‘oude’ gedrag.
  3. Kan het gedrag van een ander accepteren, ook al gedraagt deze zich anders dan overeenkomt met eigen waarden en normen.

Als onder 3 en is bereid zich te verdiepen in wat de ander belangrijk vindt

Samenwerken en overleggen

Omgangsvormen hanteren
  1. Hanteert omgangsvorm die grensoverschrijdend zijn. Laat zich niet corrigeren. Maakt geen excuus voor beschreven onbetamelijk gedrag. Reageert non-verbaal op negatieve wijze.
  2. Vertoont grensoverschrijdend gedrag (max. 2) zoals beschreven onder 1. Biedt zijn excuses aan. Laat zich corrigeren.
  3. Houdt zich aan de gewenste omgangsvormen. Laat zich, de enkele keer dat ongewenst gedrag voorkomt, corrigeren en biedt excuses aan.
  4. Vertoont onder alle omstandigheden correct gedrag. Hoeft nooit gecorrigeerd te worden.

Gemaakte afspraken nakomen

  1. Houdt zich niet, ook na erop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels.
  2. Houdt zich, ook na erop gewezen te zijn, niet volledig aan de afspraken en regels.
  3. Houdt zich, na hierop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels.

Houdt zich, zonder hierop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels

Samenwerken

  1. men met anderen een oplossing voor een taak of probleem vinden.
  2. Stelt zich weinig flexibel op bij de werkwijze van anderen, houdt veelal vast aan eigen werkwijze. Pleegt onduidelijk overleg. Houdt zich te weinig aan afspraken over o.a. tijd en producten. Neemt beslissingen voor een ander terwijl die zelf beslissen kan. Kan niet samen met anderen een oplossing voor een taak of probleem vinden.
  3. Kan compromis sluiten over te voeren werkwijze. Houdt zich aan gemaakte afspraken. Pleegt op duidelijke wijze overleg. Kan samen met anderen een oplossing voor een probleem vinden.
  4. Als onder 3 en neemt initiatieven die maken dat anderen ‘tot hun recht komen’ in de samenwerking. Kan een ander helpen wanneer die hulp nodig heeft.

 

Eigen mening en wensen naar voren brengen
  1. Heeft nooit een inbreng. Komt met andere onderwerpen dan op dat moment ter sprake zijn. Stoort het werken aan de taak door te praten met buren, aandacht te vragen voor niet relevante zaken. Geeft enkel zijn mening met gebruikmaking van jij-boodschappen en veroordelingen.
  2. Heeft sporadisch een inbreng. Inbreng is soms wel, soms niet relevant. Laat zich corrigeren indien gedrag de voortgang van het werken aan de taak stagneert. Geeft op wisselende wijze zijn mening, soms met jij-boodschappen, soms met ik-boodschappen.
  3. Heeft regelmatig een inbreng die het werken aan de taak positief beïnvloedt. Maakt overwegend gebruik van ik-boodschappen bij het geven van zijn mening.
  4. Neemt positieve initiatieven t.a.v. het werken aan de taak. Maakt enkel gebruik van ik-boodschappen bij het geven van zijn mening.

 

Opkomen voor zichzelf

  1. Komt voor eigen rechten op maar schendt de rechten van een ander. Komt op een agressieve manier voor zichzelf op. Komt op voor zichzelf door anderen te manipuleren.
  2. Durft afhankelijk van de persoon en de situatie voor zichzelf op te komen. Durft een ander niet om hulp te vragen als zij/hij zelf niet een probleem kan oplossen.
  3. Probeert afhankelijk van de persoon en de situatie voor zichzelf op te komen, is in kleine groepen assertief. Zegt assertief te willen zijn. Past geleerde methoden toe. Heeft zelfvertrouwen: durft fouten te maken en kan fouten erkennen.
  4. Komt voor zichzelf op zonder (of zo min mogelijk) de rechten van een ander te schenden. Durft feedback te geven aan ieder ander persoon (onafhankelijke positie).

 

Leren

Eigen werkwijze en houding bespreekbaar maken

  1. Kan, ook met hulp, geen sterke en zwakke kanten noemen. Kan de effecten van eigen gedrag op medestudenten, groep en docenten niet benoemen.
  2. Met hulp in staat om minimaal 3 sterke en minimaal 2 zwakke kanten te noemen. Kan maar ten dele de effecten noemen van eigen gedrag op medestudenten, groep en docenten.
  3. Is in staat om minimaal 5 sterke en minimaal 5 zwakke kanten van het eigen functioneren te noemen. Kan de positieve en negatieve effecten noemen van eigen gedrag op medestudenten, groep en docenten.
  4. Geeft een uitgebreide analyse van minimaal 5 sterke en minimaal 5 zwakke kanten van het eigen functioneren en vermeldt tevens hoe er gewerkt wordt om de zwakke kanten te verbeteren. Kan de positieve en negatieve effecten noemen van eigen gedrag op medestudenten, groep en docenten.

 

Bewaken van eigen leerproces

  1. Vraagt niet om hulp bij slechte resultaten. Laat zich storen door medestudenten. Organisatie van studiemateriaal is chaotisch. Vraagt niet om verduidelijking wanneer iets niet wordt begrepen.
  2. Geeft aan moeite te hebben met de taken. Vraagt niet om verduidelijking wanneer daartoe wel redenen zijn. Probeert medestudenten te corrigeren indien zij storend gedrag vertonen.
  3. Vraagt om hulp indien de resultaten onvoldoende zijn. Vraagt om verduidelijking wanneer daartoe redenen zijn. Vraagt om begeleiding als een opdracht niet gemaakt kan worden. Vraagt aan medestudenten niet te storen tijdens de lessen.
  4. Als onder 3 en blijft gemotiveerd om hier aan te werken totdat de resultaten voldoende zijn.

 

Feedback, waardering en kritiek hanteren

  1. Bekritiseert de ander zonder het eigen gedrag erbij te betrekken. Doet niets met gekregen feedback. Kan positieve feedback niet aanhoren. Ontkent de kritiek en gaat in de verdediging.
  2. Bekritiseert de ander op een veroordelende manier. Luistert nauwelijks naar positieve feedback. Kan kritiek aanhoren, maar doet hier nauwelijks iets mee.
  3. Geeft feedback met een ik-boodschap, stelt ook eigen functioneren ter discussie. Kan positieve feedback aanhoren. Kan kritiek aanhoren en vraagt hierover door. Stelt zich positief op t.a.v. verandering van gedrag. Het lukt niet altijd om wat te doen met de kritiek.
  4. Geeft op juiste wijze feedback, hanteert alle regels. Stelt eigen functioneren ter discussie, vraagt om feedback. Bouwt zelfvertrouwen op m.b.v. gekregen positieve feedback. Verandert het gedrag waarover feedback is ontvangen.

 

Omgaan met adviezen

  1. Accepteert geen hulp. Negeert adviezen. Resultaten blijven onvoldoende.
  2. Accepteert hulp maar negeert adviezen. Resultaten vertonen verbetering maar zijn nog onvoldoende.
  3. Accepteert hulp en probeert adviezen toe te passen. Resultaten vertonen een duidelijke verbetering.
  4. Accepteert hulp en weet adviezen toe te passen. Resultaten zijn voldoende.

 

Verantwoordelijkheid dragen voor eigen taken

  1. Neemt geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag. Neemt nooit initiatief in de samenwerking. Kan niet inschatten welke opdrachten wel/niet zelfstandig kunnen worden uitgevoerd.
  2. Neemt verantwoordelijkheid voor eigen gedrag. Kan echter niet inschatten wat zij/hij zelfstandig kan doen en bij welke werkzaamheden hulp nodig is. Neemt soms initiatief in de samenwerking.
  3. Neemt verantwoordelijkheid voor eigen gedrag. Kan eigen capaciteiten goed inschatten. Doet hierbij eventueel een beroep op een ander. Schakelt tijdig hulp in.
  4. Kan verantwoordelijkheid voor eigen gedrag nemen. Heeft juiste inschatting van eigen kwaliteiten. Gebruikt eigen kwaliteiten op zo’n wijze dat medestudenten hier profijt van kunnen hebben.

Plannen en organiseren

Werkplanning maken en hanteren

  1. Kan, ook met hulp, niet aangeven wat de aanpak is die gehanteerd wordt. Kan geen planning overleggen.
  2. Kan eigen aanpak min of meer aangeven. Aanpak is echter niet of nauwelijks doordacht. Kan geen planning overleggen.
  3. Kan eigen aanpak aangeven en onderbouwen met argumenten. De resultaten zijn overwegend voldoende. Kan planning overleggen.

Kan eigen aanpak aangeven en toelichten waarom zo gestudeerd wordt. Maakt gebruik van eigen planning

Ontwikkelingsgericht beoordelen en toetsen

Hier kun je lezen hoe we controleren of je voldoende ontwikkeling hebt doorgemaakt in de verschillende leerlijnen.

Inleiding

Je leert veel in de opleiding tot verpleegkundige. We willen je ontwikkeling goed volgen en kunnen vaststellen hoe ver je op weg bent met je leren en wat je nog meer moet leren. Dit doen we via ontwikkelingsgerichte beoordelingen. Hierbij maken we gebruik van het ontwikkelingsportfolio. In het ontwikkelingsportfolio verzamel je per leerlijn bewijzen van datgene wat je gedaan en behaald hebt.

In dit item staat per leerlijn een overzicht van wat je moet behalen en bewijzen.

Studieloopbaanlijn

Voor de studieloopbaanlijn moet je aantonen dat je aan het eind van het eerste jaar de Kerncompetenties voor studie en stage voor 75% op minimaal niveau 3 beheerst.

Je SLB-er en minimaal 2 groepsgenoten vullen hiervoor de checklist in.

Je SLB-er zal vertellen welke bewijsstukken je verder moet verzamelen voor de studieloopbaanlijn.
 

Burgerschap

Van elke activiteit voor burgerschap moet je een bewijs aanleveren. De bewijzen verzamel je in het ontwikkelingsportfolio.

Om de bewijzen goed te ordenen en te checken of alle dimensies gedekt worden door bewijzen, krijgt je een burgerschapskaart, waarop je per dimensie de bewijzen kunt bijhouden.  Je SLB’er tekent voor gezien per bewijs.

Aan het eind van de opleiding moeten alle dimensies van burgerschap zijn afgetekend.

Integrale lijn

De voortgang in je competentieontwikkeling stellen we vast door tijdens een praktijksimulatie je competenties te toetsen. Deze toets wordt gecombineerd met de skillstoets persoonlijke verzorging.

De kennisaspecten uit de integrale lijn worden getoetst in de kennislijn.

Kennislijn

De voortgang in je kennisontwikkeling stellen we vast door middel van kennistoetsen.

In de toetsweek aan het eind van iedere leerperiode nemen we toetsen voor de kennislijn Anatomie/fysiologie, Pathologie en Verpleegkunde af. De toetsen bestaan uit meerkeuze vragen.

De waardering voor een kennistoets is:

  • onvoldoende als je 22 of minder vragen goed hebt beantwoord
  • voldoende als je 23 t/m 31 vragen goed hebt beantwoord

goed als je 32 t/m 40 vragen goed hebt beantwoord.

Overzicht kennistoetsen

Toets

LP 1.1

LP1.2

LP 1.3

LP1.4

A+F

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

 

40 vragen over leerstof

Path.

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

 

40 vragen of over  PGZ of over CZ.

(halverwege- en einde periode)

VPK

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

40 vragen over leerstof

of

verwerkingsopdracht

Nederlands, rekenen en Engels

Voor Nederlands en rekenen doe je elke periode dat je op school bent, een voortgangstoets.

Je hebt in het eerste en tweede jaar elke periode Nederlands (2 lesuren per week), Engels (1 lesuur

per week en rekenen (2 lesuren per week).

Bij Nederlands en Engels staat in elke periode van elk leerjaar een aantal vaste vaardigheden

centraal.

Dat zijn achtereenvolgens: lezen (le), luisteren (lu), schrijven (sc) en spreken/gesprekken (sp).

Bij rekenen staat eerst getallen en verhoudingen centraal (GV) en daarna meten, meetkunde en

verbanden (MV).

Vaardighedenlijn

Voor de vaardighedenlijn krijg je een aftekenkaart. Daarop tekent de trainer/instructeur iedere lesactiviteit van de skills en ZOEF af die je actief gevolgd hebt.

Aan het eind van periode 1 vindt een vaardighedentoets plaats en in periode 2 en 3 of 4 wordt in een nagebootste praktijksituatie je ontwikkeling getoetst van de verpleegkundige zorg, communicatieve vaardigheden en tiltechnieken.

De voortgang in je competentieontwikkeling stellen we vast tijdens een praktijksimulatie.

Een geheel afgetekende skillskaart is een voorwaarde om deel te mogen nemen aan de praktijksimulatie. Dit geldt zowel voor de skillskaart voor persoonlijke verzorging als voor de skillskaart communicatie in de zorg.

Wanneer er handtekeningen ontbreken, bijvoorbeeld omdat je ziek was, moet je er voor zorgen dat je voor de toets het gemiste onderdeel inhaalt. Dit doe je in overleg met de docent of instructeur

  • Het arrangement Leerwijzer VP is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    teamvp vis Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-02-25 09:22:17
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.