Samenwerken en overleggen

Omgangsvormen hanteren
  1. Hanteert omgangsvorm die grensoverschrijdend zijn. Laat zich niet corrigeren. Maakt geen excuus voor beschreven onbetamelijk gedrag. Reageert non-verbaal op negatieve wijze.
  2. Vertoont grensoverschrijdend gedrag (max. 2) zoals beschreven onder 1. Biedt zijn excuses aan. Laat zich corrigeren.
  3. Houdt zich aan de gewenste omgangsvormen. Laat zich, de enkele keer dat ongewenst gedrag voorkomt, corrigeren en biedt excuses aan.
  4. Vertoont onder alle omstandigheden correct gedrag. Hoeft nooit gecorrigeerd te worden.

Gemaakte afspraken nakomen

  1. Houdt zich niet, ook na erop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels.
  2. Houdt zich, ook na erop gewezen te zijn, niet volledig aan de afspraken en regels.
  3. Houdt zich, na hierop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels.

Houdt zich, zonder hierop gewezen te zijn, aan de afspraken en regels

Samenwerken

  1. men met anderen een oplossing voor een taak of probleem vinden.
  2. Stelt zich weinig flexibel op bij de werkwijze van anderen, houdt veelal vast aan eigen werkwijze. Pleegt onduidelijk overleg. Houdt zich te weinig aan afspraken over o.a. tijd en producten. Neemt beslissingen voor een ander terwijl die zelf beslissen kan. Kan niet samen met anderen een oplossing voor een taak of probleem vinden.
  3. Kan compromis sluiten over te voeren werkwijze. Houdt zich aan gemaakte afspraken. Pleegt op duidelijke wijze overleg. Kan samen met anderen een oplossing voor een probleem vinden.
  4. Als onder 3 en neemt initiatieven die maken dat anderen ‘tot hun recht komen’ in de samenwerking. Kan een ander helpen wanneer die hulp nodig heeft.

 

Eigen mening en wensen naar voren brengen
  1. Heeft nooit een inbreng. Komt met andere onderwerpen dan op dat moment ter sprake zijn. Stoort het werken aan de taak door te praten met buren, aandacht te vragen voor niet relevante zaken. Geeft enkel zijn mening met gebruikmaking van jij-boodschappen en veroordelingen.
  2. Heeft sporadisch een inbreng. Inbreng is soms wel, soms niet relevant. Laat zich corrigeren indien gedrag de voortgang van het werken aan de taak stagneert. Geeft op wisselende wijze zijn mening, soms met jij-boodschappen, soms met ik-boodschappen.
  3. Heeft regelmatig een inbreng die het werken aan de taak positief beïnvloedt. Maakt overwegend gebruik van ik-boodschappen bij het geven van zijn mening.
  4. Neemt positieve initiatieven t.a.v. het werken aan de taak. Maakt enkel gebruik van ik-boodschappen bij het geven van zijn mening.

 

Opkomen voor zichzelf

  1. Komt voor eigen rechten op maar schendt de rechten van een ander. Komt op een agressieve manier voor zichzelf op. Komt op voor zichzelf door anderen te manipuleren.
  2. Durft afhankelijk van de persoon en de situatie voor zichzelf op te komen. Durft een ander niet om hulp te vragen als zij/hij zelf niet een probleem kan oplossen.
  3. Probeert afhankelijk van de persoon en de situatie voor zichzelf op te komen, is in kleine groepen assertief. Zegt assertief te willen zijn. Past geleerde methoden toe. Heeft zelfvertrouwen: durft fouten te maken en kan fouten erkennen.
  4. Komt voor zichzelf op zonder (of zo min mogelijk) de rechten van een ander te schenden. Durft feedback te geven aan ieder ander persoon (onafhankelijke positie).