Biologie en Verzorging VMBO KGT onderbouw

Biologie en Verzorging VMBO KGT onderbouw

Biologie en verzorging VMBO KGT

Leerlijn biologie en verzorging

U bevindt zich in de Leerlijn biologie en verzorging voor leerjaar 1 en 2 VMBO KGT. Deze leerlijn is ontwikkeld op basis van de kerndoelen basisvorming en de door de SLO ontwikkelde inhoud- en leerdoelspecificaties voor het vak biologie en verzroging.

Docentenhandleiding

Biologie en verzoring VMBO KGT is een leerlijn voor biologie en verzorging voor klas 1 en 2 van het VMBO KGT. Deze leerlijn is ontwikkeld op basis van de kerndoelen basisvorming en de door de SLO ontwikkelde inhoud- en leerdoelspecificaties voor het vak biologie en verzorging.

Kenmerken van deze leerlijn:
- ten minste werkboekvervangen
- in hoge mate interactief
- geplaatst in een leerlijn voor één of meerdere leerjaren.

Een leerlijn is (definitie SLO) een beredeneerde opbouw van tussendoelen en inhouden, leidend naar een einddoel. Met het materiaal van VO-content is een leerlijn voor de leerjaren 1 en 2 voor het vmbo kgt uitgewerkt.

De leerlijn biologie voor klas 1 en 2 bestaat drie leerroutes.
Leerroute 1: docent gestuurde leerroute
Leerroute 2: de zelfstandige leerroute
Leeroute 3: de zelfgeorganiseerde leerroute

Feedback, vragen of opmerkingen:
Mail naar Sander Niessing met opmerkingen, feedback en/of vragen over de leerlijn Biologie en Verzorging.

 

Leerroutes

Leerroutes Biologie [en Zorg]

Leerroute 1 [Docentgestuurde leerling]

Dit is de docentgestuurde leerroute. Als je voor deze leerroute kiest, krijg je over iedere basisstof uitleg van de docent en maak je de bijbehorende opdrachten.

In de studiewijzer (Itslearning) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.  

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan bespreek je met de docent welke opdrachten opnieuw worden gemaakt. 

 

Leerroute 2 [Zelfstandige leerling]

Bij de zelfstandige leerroute ga met behulp van de bronnen zelfstandig aan de slag. Op bestudeert de video’s en overige bronnen met uitleg. 

In de studiewijzer (Itslearning ) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook de aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan sluit jij je aan bij leerroute 1. De docent bepaalt dit.

 

Leerroute 3 [Zelfgeorganiseerde leerling]

Je gaat het thema bestuderen en maakt hierover een verslag/video/presentatie/.?. met daarin uitgewerkt over dit thema de onderwerpen, functies, processen en/of begrippen.

Stap 1: bestudeer het thema (de onderwerpen) en bepaal je product.

Stap 2: planning, verdeel het te bestuderen thema in stukken [per Basisstof, onderwerp of .?.]. NB. indien er samengewerkt wordt in een groep wordt er een taakverdeling gemaakt.

Stap 3: bespreek de planning en het gekozen product/verdeling met de docent.

Stap 4: bespreek iedere week de voortgang met de docent en stel de planning indien noodzakelijk bij.

Stap 5: lever het product via Itslearning in.

Bij deze leerroute ga je in overleg met de docent bepalen hoe jij je einddoel wilt gaan bereiken en wat het eindproduct wordt. Het eind-product lever je in via Itslearning. Je gaat individueel of samen met een medeleerling via Internet op zoek naar bruikbare informatie. De gevonden informatie/links plaats/verzamel/deel je in Itslearning. In Itslearning is een discussieforum aangemaakt waarin je met medeleerlingen kunt overleggen en informatie kunt uitwisselen.

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostische toets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan sluit jij je aan bij leerroute 1 of 2. De docent bepaalt dit.

Het eind-product wordt ingeleverd in de week voor een toets [S.O. of Pw].

 

Praktische opdrachten

De praktische opdrachten worden door iedereen (individueel, in tweetallen of met de groep) gemaakt!

Hulpmiddelen

Vaardigheden

Onderzoek doen:

 

Video's maken: 

 

Intervieuwen:

 

Goed schrijven:

 

Grafieken en tabellen:

 

(ICT)-tools

Word (Office365)

 

PowerPoint (Office365)

OneDrive (Office365)

Quizlet

Met behulp van Quizlet kan er op verschillende manieren met zelf ingevoerde begrippen en bronnen geleerd worden.

Bekijk hieronder de video voor uitleg over Quizlet.

Prezi (online presentatie tool)

Leerjaar 1

D1 Thema 1: Kennismaken met Biologie en Verzorging?

Leerroutes

Leerroute 1 en 2

Leerroute 1 [Docentgestuurde leerling]

Dit is de docentgestuurde leerroute. Als je voor deze leerroute kiest, krijg je over iedere basisstof uitleg van de docent en maak je de bijbehorende opdrachten.

In de studiewijzer (Itslearning) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.  

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan bespreek je met de docent welke opdrachten opnieuw worden gemaakt. 

 

Leerroute 2 [Zelfstandige leerling]

Bij de zelfstandige leerroute ga met behulp van de bronnen zelfstandig aan de slag. Op bestudeert de video’s en overige bronnen met uitleg. 

In de studiewijzer (Itslearning ) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook de aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan sluit jij je aan bij leerroute 1. De docent bepaalt dit.

Leerroute 3 (Zelfgeorganiseerde leerling)

Je gaat de onderdelen en functies van een plant en het ontkiemen van onderzoeken.

Deel 1: Je gaat onderzoeken en beschrijven wat jouw uniek maakt en gebruikt hierbij: uiterlijke-, innerlijke kenmerken en geeft aan wat je van je vader en moeder hebt meegekregen. Dit werk je uit in een Wordbestand.

Deel 2: Je gaat onderzoeken wat dood, leven en levenloos betekent en maakt hiervan een collage met waarin dode, levende en levenloze voorwerpen.

Deel 3: Je gaat een torso maken met daarin de volgende orgaanstelsels met bijhorende organen: bloedvatenstelsel, ademhalingsstelsel, verteringsstelsel, voortplantingsstelsel man of vrouw, spierstelsel, beenderstelsel, zenuwstelsel, zintuigstelsel, uitscheidingsstelsel, en hormoonstelsel.

Deel 4: Je gaat de ontkieming van het zaad van een bruine boon onderzoeken en de groei van de wortel en stengel ga je noteren in een tabel en weergeven in een lijngrafiek.

 

Praktische opdrachten

De praktische opdrachten worden door iedereen (individueel, in tweetallen of met de groep) gemaakt!

-----------------

In de week voor het S.O. en proefwerk maak je de diagnostische toets in Itslearning de uitslag bepaald het vervolg van je leerroute!

Intro

Intro biologie en verzorging

Bij biologie en verzorging werk je aan twee vakken tegelijk: biologie en verzorging.

Het woord biologie is gevormd uit de Griekse woorden bios (= leven) en logos (= leer of wetenschap). Biologie is de leer van het leven. In het vak verzorging leer je voor jezelf en voor anderen te zorgen. Zorg betekent dat je aandacht hebt voor de gezondheid van jezelf en van anderen. Maar aandacht alleen is niet genoeg. Je moet ook iets doen.

Verzorging is: alles doen wat nodig is om de gezondheid van jezelf en anderen in stand te houden en te verbeteren.

Het vak biologie en verzorging gaat dus over jezelf en de wereld om je heen. In deze basisstof kijk je eerst naar jezelf. Daarna vergelijk je jezelf met de mensen om je heen. Tot slot kijk je naar levensverschijnselen in de hele natuur.

 

We beginnen dit Thema met de vraag wat leven eigenlijk is en waarin leven verschilt van dood en levenloos.

Vervolgens leer je manieren waarop je meer over leven te weten kunt komen: je leert waar te nemen en hoe je moet onderzoeken.

Verder leer je om resultaten van je waarnemingen en onderzoek vast te leggen: Je doet dit door tekeningen te maken, metingen te verrichten, dingen die je ziet, hoort, voelt of proeft op te schrijven.
Om te kijken naar hele kleine levende dingen heb je een microscoop nodig. Daarom leer je hoe je ermee werkt.
Bij de eindopdracht laat je zien dat je begrepen hebt hoe je bij biologie waarneemt en onderzoekt: Je maakt een signalement van een klasgenoot.

Levend-dood-levenloos
Tekenen bij biologie
Onderzoeken
Werken met een microscoop
Van cel tot organisme

Toets: Biologie en verzorging

Start

Bs1 Kennismaken

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt omschrijven wat biologie en verzorging is.
  • Je kunt de levens-(kenmerken) / levensverschijnselen kunnen herkennen en beschrijven.

Inhoud: kenmerken welke ieder mens uniek maken, levenskenmerken bij levende wezens

Tussendoelen:

  • Je kunt levenskenmerken herkennen en beschijven bij verschillende typen levende wezens.
  • Je kan onderscheiden of iets dood, levend of levenloos is.
  • Je kan aangeven welke kenmerken ieder mens uniek (een indivudu) maken.
  • Je kan beschrijven wat erfelijkheid is.

Begrippen: kenmerken (uiterlijke en innerlijke kenmerken), karakter, erfelijk, organisme, levensverschijnselen, levend, dood, levenloos

 

Kennismaken

Wat gaan we doen?

Geen standaard wie ben ik, wat doe ik, waar woon je rondje maar vertel je naam en vertel iets Biologisch over jezelf bijvoorbeeld ....

Zelfportret

Je herkent jezelf aan bepaalde kenmerken.

Een kenmerk is een eigenschap die jou anders maakt dan andere mensen. Alle kenmerken samen = herkenning.

 

Iedereen is anders en daarom is iedereen uniek. Uniek betekent anders dan anderen en dat komt omdat iedereen uiterlijk, innerlijk (karakter) verschillend is. De eigenschappen krijg je mee van je ouders dit noemen we erfelijk.

Uiterlijke kenmerken zijn: haarkleur, oogkleur een tattoo en een piercing.

Innerlijke kenmerken zijn: karakter bijvoorbeeld behulpzaam en aardig.

Erfelijk: eigenschappen van je ouders, je lijkt uiterlijk op je vader (haarkleur) en innerlijk op je moeder (behulpzaam). 

Iedereen is anders

Iedereen is anders en daarom uniek. Jij gaat jezelf voorstellen aan de klas door de onderstaande opdracht uit te voeren. Met behulp van deze opdracht ga jij jezelf voorstellen aan de klas. Je gaat aangeven wat jouw uiterlijke eigenschappen (kleur haar, kleur ogen) en innerlijke eigenschappen (karakter zoals blij of behulpzaam) jij van je vader en moeder hebt meegekregen en wat jouw uniek maakt op deze wereld.

 

Opdracht iedereen is anders

Benodigdheden: 

  • A4-tje
  • potloden

Werkwijze:

  • Teken je hand net zoals hieronder midden op een A4-tje
  • Schrijf je naam en je klas in het midden van de hand.
  • Geef aan welke uiterlijke eigenschappen jij van je vader en moeder hebt meegekregen en noteer deze in de juiste vinger.
  • Geef aan welke innerlijke eigenschappen jij van je vader en moeder hebt meegekregen en noteer deze in de juiste vinger.
  • Geen aan waarin jij uniek bent.

 


Levend - dood - levenloos 

Bekijk het onderstaande filmpje.


Levend

Gevoelsmatig weet je vast wel wat wordt bedoeld met levend, dood en levenloos. Kijk naar de afbeelding hieronder. Je ziet een vogelverschrikker bij een maïsplant, stenen op de grond en enkele kraaien.

Geef van deze dingen aan of ze levend, dood of levenloos zijn.

vogelverschrikker: .....

maïsplant: .....

stenen: .....

grond: .....

kraaien: .....

Vergelijk je antwoord met je buurman/buurvrouw en bespreek eventuele verschillen.

 

Levend, dood of levenloos?

Bekijk de acht afbeeldingen hieronder. Je ziet een augurk, een auto, een jong eendje, stenen een houten stoel, water, tulpen en een spin.

Is wat je ziet levend, dood of levenloos?

 

Levensverschijnselen / levenskenmerken Kennisbank

In de biologie houden we ons met het leven bezig. Biologie betekent: leer van het leven. Maar wanneer noem je iets nu precies levend?

Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont. Een levend wezen noem je een organisme. Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont is dood. Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos

Levenloos = iets wat nooit geleefd heeft

Dood = iets wat ooit geleefd heeft

Levend = een organisme dat alle levensverschijnselen vertoont

 

LevenloosDood

 

De levenskenmerken / verschijnselen

  1. Bewegen
  2. Waarnemen
  3. Reageren
  4. Voortplanten
  5. Groeien
  6. Ontwikkelen
  7. Eten/voeden
  8. Ademhalen
  9. Uitscheiden

 

De natuur bestaat uit zowel levende als niet levende onderdelen. Alle levende onderdelen in de natuur noem je biotisch. Alle niet-levende onderdelen noem je abiotisch. Tot slot moet je nog onderscheid maken tussen organische stoffen en anorganische stoffen.

 

Levenskenmerken - bewegen

Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.

Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht.

 
Beweging: Planten, mensen en dieren kunnen zichzelf (voort)bewegen
 
 
Levenskenmerken - waarnemen
Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt. Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren. Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen. Planten kunnen licht waarnemen.
 
Waarnemen: zien horen, ruiken, voelen en proeven
 
 
Levenskenmerken - voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen. Er zijn verschillende soorten voortplanting. Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.
 
Voortplanting
 
 
Levenskenmerken - groeien
Groeien is het groter maken en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien. Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.
 
Alle organismen groeien.
 
 
Levenskenmerken - ontwikkelen
Ontwikkelen betekent van vorm veranderen. Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel leven hetzelfde uit. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij. Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.
Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door. Een rups ontwikkelt zich via een pop, tot vlinder. ook planten ontwikkelen zicht van kiemplantje tot volwassen plant.
 
Ontwikkelen
 
 
Levenskenmerken - voeden
Alle organismen hebben voedsel en water nodig. Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien.
 
 
Planten voeden zich met mineralen uit de bodem.
 
 
Levenskenmerken - ademhalen
Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen. Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen. Vogels hebben ook longen en daarnaast een paar luchtzakken.
Ook reptielen ademen met hun longen. Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen.
Amfibieën hebben als larve kieuwen. Volwassen kikkers ademen door middel van hun longen. Een vorm van ontwikkeling dus!
Ook planten 'ademen'. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren. Als organismen niet ademen, gaan ze dood.
Ademhalen = gassen opnemen en afgeven aan de lucht
 
 
Levenskenmerken - uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert. Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen. Planten scheiden via hun huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.
 
 
Uitscheiding: een plant scheidt sappen uit, zoals hars en nectar
 

Bs2 Organismen

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt in de bouw van een organisme organen, orgaanstelsels en cellen onderscheiden en definieren.

Inhoud: opbouw van het lichaam van cel - orgaan - orgaanstelsel - organisme

Tussendoelen:

  • Je kunt in de bouw van een organisme cellen, organen, orgaanstelsels onderscheiden
  • Je kunt de begrippen cellen, organen en orgaanstelsel omschrijven.

Begrippen: torso, organen, orgaanstelsel, cellen

Van cel tot organisme

Als je inzoomt op een organisme, zie je steeds kleinere eenheden.

Van groot naar klein is dat: organisme, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel.

 

 

Orgaanstelsels

Orgaanstelsels

De mens bestaat uit veel verschillende orgaanstelsels.

 

 

Bloedvatenstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het bloedvatenstelsel.

Het bloedvatenstelsel bestaat onder andere uit het hart, en de bloedvaten (slagaders, aders en haarvaten).

In de afbeelding hiernaast zie je verschillende onderdelen weergegeven.

Hart: het hart pompt het bloed door het lichaam.

Aorta: grootste slagader, voert zuurstofrijk bloed naar het lichaam.

Holle ader: voert zuurstofarm bloed terug naar het hart. 

In de bloedsomloop wordt zuurstofrijk bloed meestal met rood weergegeven en zuurstofarm in het blauw.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ademhalingsstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het ademhalingsstelsel.

Onderdelen vna het ademhalingsstelsel zijn onder andere de luchtpijp, de bronchieën en de longen.

Luchtpijp: stevige buis met kraakbuisringen waardoor de ingeademde lucht naar de longen gaat. De luchtpijp kan worden afgesloten door het strotteklepje.

Bronchie: de luchtpijp vertakt in de bronchieën naar de twee longen toe.

Long: in de long zitten longblaasjes. Daar vindt de gasuitwisseling plaats. Zuurstof wordt opgenomen, koolstofdioxide uitgescheiden.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verteringsstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het verteringsstelsel.

Drie organen die deel uitmaken van het verteringsstelsel zijn de slokdarm, de maag en de dunne darm.

Slokdarm: voert via peristaltische bewegingen voedsel via de mond naar de maag.

Maag: gespierd orgaan in de buikholte waarin het voedsel tijdelijk wordt opgeslagen en verteringssappen worden uitgescheiden.

Dunne darm: in de ongeveer 6 meter lange dunne darm vindt vertering plaats en worden voedingsstoffen door het bloed opgenomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voortplantingsstelsel man

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de man.

Onder andere de zaadleiders, de eikel en de balzak maken deel uit van dit stelsel.

Zaadleider: vanaf de zaadballen lopen de zaadleiders naar boven. Ze passeren de zaadblaasjes en de prostaat. Die maken zaadvocht. Zaadvocht en zaadcellen vormen samen sperma.

Eikel: punt van de penis met een dunne gladde huid die gevoelig is voor sensuele prikkels.

Balzak (scrotum): in de balzak liggen twee teelballen. In de teelballen worden zaadcellen gemaakt. Hormonen bevorderen de productie van zaadcellen.

 

 

 

 

 

 

Voortplantingsstelsel vrouw

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het voortplantingsstelsel van de vrouw.

Onderdelen vna dit stelsel zijn onder andere de baarmoeder, de eierstok en de vagina.

 

Baarmoeder: de baarmoeder is zo groot als een kleine vuist. De wand van de baarmoeder bestaat uit spieren plus een slijmlaag. De baarmoeder is hol. De holte staat in verbinding met de vagina. In de baarmoeder kan een bevruchte eicel uitgroeien tot een baby.

Eierstok: de twee eierstokken zijn ongeveer zo groot als een golfbal. In de eierstok worden eicellen gemaakt. Bij meisjes vanaf ongeveer elf jaar wordt er elke maand een eicel rijp.

Vagina: de vagina (schede) verbindt de baarmoeder met de buitenwereld. De vagina is het geboortekanaal waardoor de baby geboren kan worden.

 

 

 

 

 

Spierstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het spierstelsel.

Voorbeelden van spieren zijn in dit stelcel de biceps, de buikspier en de dijspier.

 

Biceps: spier die het mogelijk maakt om je arm te buigen.

Buikspier: buikspieren beschermen de buikholte en maken bewegingen mogelijk.

Dijspier: heeft een belangrijke functie bij het lopen.

Beenderstelsel - skelet

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het beenderstelsel of skelet.

Voorbeelden van botten zijn de ribben, de botten in de wervelkolom en het dijbeen.

 

Ribben: de ribben beschermen de longen en het hart.

Wervelkolom: de wervelkolom geeft stevigheid en beschermt het ruggenmerg.

Dijbeen: groot bot in het bovenbeen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zenuwstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zenuwstelsel.

De hersenen, de ruggenmerg en de zeunuwen maken deel uit van het zenuwstelsel.

 

Hersenen: deel van het centrale zenuwstelsel en de schedelholte

Ruggenmerg: deel van het centrale zenuwstelsel binnen de wervelkolom.

Zenuw: bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door bindweefsel.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zintuigstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het zintuigstelsel.

Het zintuigstelsel zorgt ervoor dat we de buitenwereld kunnen waarnemen.

 

Gezichtszintuigen: ligging: ogen - prikkel: licht

Gehoorzintuigen: ligging: oren - prikkel: geluid

Reukzintuig: ligging: neus - prikkel: geur

Smaakzintuig: ligging: mond/tong - prikkel: zoet, zout, zuur, bitter.

 

 

 

 

 

 

Uitscheidingsstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het uitscheidingsstelsel.

Dit stelsel zorgt ervoor dat vieze of schadelijke stoffen uit het lichaam worden verwijderd.

Tot het uitscheidingsstelsel behoren de nieren, de urineleider, de blaas en de plasbuis.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hormoonstelsel

Een voorbeeld van een orgaanstelsel is het hormoonstelsel.

Het hormoonstelsel bestaat uit hormoonklieren. Deze klieren geven hormonen af aan het bloed. Je hebt hormonen die de groei beïnvloeden, je hebt hormonen die invloed hebben op de voortplanting en je hebt bijvoorbeeld hormonen die effect hebben of de stofwisseling.

In de afbeelding zie je de ligging van enkele hormonen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Organen

Organen

Een orgaan is een deel van een levend wezen (dier of plant), dat een bepaalde taak heeft. De organen zorgen ervoor dat het lichaam functioneert.

 

Video: organen

 

Het grootste orgaan

Weet jij wat het grootste orgaan is van je lichaam? Kijk maar eens naar de onderstaande film:


Iedereen is anders, toch zijn we allemaal opgebouwd uit dezelfde onderd

Iedereen is anders, toch zijn we allemaal opgebouwd uit dezelfde onderdelen. De mens is opgebouwd uit miljarden cellen. Cellen vormen weefsel. Organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels. In een orgaanstelsel werken organen samen. Al die dingen samen vormen een organisme.

 

 

Orgaandonatie

Je longen zijn van levensbelang voor het opnemen van zuurstof. Maar stel dat één of beide longen het niet meer doen. Kijk naar het verhaal van Eline en Laura, kijk ook naar de orgaandonatie van Lisa.

 


Video: orgaandonatie

Dokters kunnen tegenwoordig ontzettend veel. Ze kunnen zieke mensen zelfs een nieuw hart of niewe longen geven! Het nieuwe orgaan wordt dan uit het lichaam gehaald van iemand die overleden is. Die persoon moet daar natuurlijk tijdens zijn leven wel toestemming voor geven. Dat kan door het donorcodicil.

 

 
 
00:00
 
00:00
 
 
 

 


Wat vind jij?

Ga naar de website www.donordenkers.nl klik op leerling en kijk een tijdje rond op de website.

Speel de quiz over organen, weefsels en donatie.

Ga ook naar de stellingen.s

 

 

 

 

 

 

 

 

Cellen

Cellen

Een organisme bestaat uit cellen. De cellen zelf kunnen er heel verschillend uitzien. Zo zien cellen van planten er heel anders uit dan cellen van mensen en dieren. 

 

Plantaardige cel: een plantaardige cel bestaat uit de volgende onderdelen: bladgroenkorrel, vacuole (blaasje met vocht), celkern, cytoplasma, celwand, celmembraan.

Een plantaardige cel is voor het grootste gedeelte gevuld met vocht in de vacuole. Dat vocht zit in een blaasje met daaromheen het cytoplasma. Bij de meeste planten drijven er groene korrels in het cytoplasma. Deze groene korrels noemen we bladgroenkorrels, deze geven een plant zijn groene kleur. In de bladgroenkorrels zelf vind fotosynthese plaats. Fotosynthese is een proces waarbij een plant met behulp van zonlicht (energie) zijn eigen voedsel maakt.

 

 

Dierlijke cel: een dierlijke cel bestaat uit de volgende onderdelen: celkern, cytoplasma, celmembraan.

Een dierlijke cel bestaat voor het grootste gedeelte uit cytoplasma met daaromheen een celmembraan. In het cytoplasma bevind zich de celkern.

 

 

Video: dierlijke cel - plantaardige cel

 

Video: cellen

Bs3 Tekenen van organismen

Leerdoelen

Einddoel:

  • Je kunt een afbeelding schematisch, natuurgetrouw als een buitenaanzicht, lengtedoorsnede of dwarsdoorsnede volgens de tekenregels tekenen.

Inhoud: tekenen van een biologisch onderwerp

Tussendoelen:

  • Je kunt tekenen volgens de tekenregels.
  • Je kunt een schematische/natuurgetrouwe afbeelding tekenen.
  • Je kunt een buitenaanzicht, lengtedoorsnede en een dwarsdoorsnede tekenen.

Begrippen: tekenen, natuurgetrouw, schematisch, doorsneden (buitenaanzicht, dwarsdoorsnede, lengtedoorsnede) tekenregels, vergroten, microscoop.

Intro - Natuurgetrouwe en schematische tekening

Biologen maken tekeningen voor het vastleggen van waarnemingen. Soms is dat een natuurgetrouwe (echte)  tekening, soms is dat een schematische (biologische) tekening.

In deze opdracht ga je op zoek naar het verschil tussen een natuurgetouwe tekening en een schematisch tekening.

 

 

 

 

 

 

 

Natuurgetrouw en schematisch

Je ziet hier een natuurgetrouwe en een biologische tekening. 

De tekeningen zijn heel verschillend.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Geef hieronder aan natuurgetrouw of schematisch.

Doorsneden

Als we een organisme doorsnijden en tekenen noemen we het een doorsnede. Hieronder een voorbeeld van verschillende doorsneden.

 

Buitenaanzicht, lengtedoorsnede en dwarsdoorsnede

Dwarsdoorsnede Buitenaanzicht   Lengtedoorsnede

 

  

Dwarsdoorsnede: het voorwerp is dwars doorgesneden.

Lengedoorsnede: het voorwerp is in de lengte doorgesneden.

Buitenaanzicht: het voorwerp zoals deze er van buitenaf uit ziet.

 

Bs4 Groei en ontwikkeling plant

Leerdoelen

Einddoel: Je kunt beschrijven wat groei en ontwikkeling is bij een plant.

Inhoud: groei en ontwikkeling

Tussendoelen:

  • Je kunt het verschil tussen groei en ontwikkeling herkennen en beschrijven.
  • Je kunt de groei van een organisme onderzoeken en de gegevens verwerken en aflezen in een grafiek.
  • Je kunt kan de onderdelen van een zaadje (bruine boon) herkennen en beschrijven.

Begrippen: zaden, zaadhuid, navel, poortje, kiem, zaadlobben, tabel, grafiek, groei, ontwikkeling

 

Intro

Groeien en ontwikkelen zijn twee levenskenmerken die nog wel eens door elkaar gehaald worden.

Bekijk de video over de kiemende erwt en beantwoord de onderstaande vragen.

 

 

 

 

 

 

Groei en ontwikkeling weergeven in een grafiek.

 

 

 

Bs5 Groei en ontwikkeling mens

Leerdoelen

Einddoel: Je kunt beschrijven wat groei en ontwikkeling is bij een mens.

Inhoud: groei, ontwikeling en levensfasen. 

Tussendoelen:

  • Je kunt het verschil tussen groei en ontwikkeling bij de mens herkennen en beschrijven.
  • Je kunt de groei van een mens onderzoeken en de gegevens verwerken en aflezen in een grafiek.
  • Je kunt de groeisnelheid aflezen in een grafiek.
  • Je kunt de groeispurt van een mens aflezen in een grafiek.
  • Je kunt de levensfasen van de mens beschrijven.

Begrippen: groeisnelheid, groeispurt, levensfasen (baby, peuter, kleuter, schoolkind, puber, adolescent, volwassene, oudere, puberteit.

 

Net zoals er groei en ontwikkeling bij planten plaatsvind groeien en ontwikkelen mensen (zich)zelf ook.

Sommige ouders houden de groei van hun kinderen bij aan de binnenkant van een deur van de meterkast om de groei per jaar bij te kunnen houden van hun kind.

Als je ieder jaar met je rug tegen de deur aan gaat staan wordt uiteindelijk de groei zichtbaar met streepjes op de deur. Bij ieder streepje wordt de leeftijd erbij geschreven. Deze gegevens kunnen we verwerken in een tabel en een grafiek.

 

De levensfasen van een mens

 

 

Bs6 Veiligheid

Leerdoelen -

 

 

Begrippen: onveilig materiaal, onveilige omgeving, onveilig gedrag, vertrouwenspersoon, contactpersoon, geheimhoudingsplicht.

Intro

 

 

Bs7 Beroepen

Leerdoelen -

 

 

Begrippen: natuur, milieu, verzorging, bestrijding van ziekten, voeding, beweging, voortplanting, huid, zintuigen.

Intro

 

 

D1 Thema 2: Planten

Leerroutes

Leerroute 1 en 2

Leerroute 1 [Docentgestuurde leerling]

Dit is de docentgestuurde leerroute. Als je voor deze leerroute kiest, krijg je over iedere basisstof uitleg van de docent en maak je de bijbehorende opdrachten.

In de studiewijzer (Itslearning) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.  

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan bespreek je met de docent welke opdrachten opnieuw worden gemaakt. 

 

Leerroute 2 [Zelfstandige leerling]

Bij de zelfstandige leerroute ga met behulp van de bronnen zelfstandig aan de slag. Op bestudeert de video’s en overige bronnen met uitleg. 

In de studiewijzer (Itslearning ) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook de aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan sluit jij je aan bij leerroute 1. De docent bepaalt dit.

Leerroute 3 Je gaat de onderdelen en functies van een plant en het ontkiemen van onderzoeken.

Deel 1: Je gaat het onderstaande onderzoeken en uitwerken in een verslag (Wordbestand):

  • je kiest een plant uit en ontwerpt hiervoor een plantenlabel.
  • de functies zijn van de volgende organen: wortels, stengels en bladeren.
  • op welke manier een plant watermineralen en koolstofdioxyde kan opnemen en vervoeren.
  • op welke manieren en plant vermeerderd kan worden
  • wat er nodig is voor het ontkieming van zaad met behulp van een bruine boon.

Deel 2:

  • Je ontwerpt een plantencel waarbij de volgende onderdelen zichtbaar zijn: cytoplasma, bladgroenkorrels, celwand, celmembraan, vacuole en de celkern.
  • Je ontwerpt een dierlijke cel waarbij de volgende onderdelen zichtbaar zijn: cytoplasma, celmembraan en de celkern.

 

In de week voor het S.O. en proefwerk maak je de diagnostische toets in Itslearning de uitslag bepaald het vervolg van je leerroute!

Intro

Intro planten

Of je nu in het bos, in de tuin, in huis of in de school kijkt,
overal kom je planten tegen. Je ziet verschillende plantensoorten.
Veel van deze planten zijn zaadplanten. Sommigen kun je eten,
anderen kun je beter laten staan. Ondanks de vele verschillen
hebben zaadplanten ook veel overeenkomsten.
In dit thema staan zaadplanten centraal.
Aan het eind van het thema maak je een tekening van een
zaadplant met de verschillende onderdelen.
En een beschrijving van de functie van de verschillende onderdelen.

Thema Planten

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

Cellen nader bekeken

Fotosynthese
3 Bouw van planten
4 Bloemetjes en bijtjes
5 Van zaad tot plant
6 Planten en de mens
7 Planten en de omgeving

Leerdoelen

Einddoel: De leerling

Inhoud:

Tussendoelen:

  • De leerling

Begrippen:

Bs1 Kamerplanten

Begrippen: plantenlabel, symbolen, stekken (bladstekken, scheuren), verpotten.

Planten in huis

Mensen houden van planten en vinden het gezellig als er dan ook planten in huis staan, dit noemen wij kamerplanten.

De planten die mensen in huis neerzetten zijn meestal tropische planten. Als je een plant koopt in een tuincentrum of winkel is het van belang dat je weet hoe je deze plant moet verzorgen. Daarom krijgt iedere plant een plantenlabel waarop staat aangegeven hoe je deze plant moet verzorgen.

Bs2 De levenscyclus van een plant

Leerdoelen

Einddoel:

 

Inhoud:

 

Tussendoelen:

  • ken je de bouw van een zaad (boon).
  • kun je uitleggen wat er nodig is voor ontkieming.
  • heb je een lijndiagram gemaakt.
  • heb je een weblog gemaakt.
  • heb je een biologisch onderzoek uitgevoerd en van dat onderzoek een verslag gemaakt.

Begrippen: levenscyclus, wortel, stengel, zaadlobben, kiem, proeven (experimenteren)

 

Kiemen van zaad (Van zaad tot plant)

Bekijk nu het volgende filmpje en maak de opdrachten.



Met versnelde beelden wordt het kiemen van een zaad verduidelijkt. Bij een kiemende boon komen eerst de twee zaadlobben boven de grond. Kort daarna komen de eerste blaadjes. De zaadlobben verschrompelen als hun voorraad reservevoedsel op raakt. De jonge plant maakt daarna haar eigen voedsel met behulp van fotosynthese.

Kiemen van zaad bij verschillende temperaturen

Joachim en Isle hebben onderzocht of een bruine boon beter groeit bij een temperatuur van 20°C of bij een temperatuur van 30°C.
Bekijk de tabel hieronder.

dag lengte in cm bij 20 °C lengte in cm bij 30 °C
1 0 0
2 0,2 0,3
3 0,4 0,6
4 0,7 0,7
5 1,5 1,4
6 2,0 1,9
7 3,0 2,5
 

 

Kieming bruine boon bij verschillende temperaturen
Je gaat bij de tabel twee grafieken maken.

  • Teken een assenstelsel.
  • Zet op de horizontale as de dagen en op de verticale as de lengte (in cm).
  • Maak een goede assenindeling.
  • Teken de grafieken. Gebruik voor de twee grafieken verschillende kleuren.
  • Zet de juiste temperatuur bij de grafieken.

Bij welke temperatuur groeit de boon het snelst?

Vergelijk jouw grafieken met de grafieken van een klasgenoot. Lijken de grafieken op elkaar? Bespreek verschillen. Hebben jullie dezelfde conclusie getrokken?

Wanneer kiemen zaden

Bekijk het volgende filmpje.



Mieke en Max doen een proefje: wanneer kiemen zaden?

 

Bs3 Wortels

Leerdoelen

Na deze opdracht:

  • Ken je de onderdelen van een (zaad)plant.
  • Weet je welke functie de verschillende onderdelen van een zaadplant hebben.

Begrippen: wortelstelsel, zijwortels, hoofdwortel, wortelharen, functies van wortels: voedingsstoffen, reservevoedsel, stevigheid

Een plant bestaat uit verschillende organen.
De zaadplanten hebben drie hoofdorganen: wortel, stengel en blad.
Wanneer ze zich geslachtelijk voortplanten hebben ze één of meerdere bloemen.

Bekijk het volgende filmpje:

 

 

Wortels en wortelharen

Kruidachtige planten hebben meestal wortels in de vorm van een hoofdwortel met zijwortels of bijwortels. Sommige planten hebben een dikke hoofdwortel, dit heet een penwortel
In de wortel zijn sommige opperhuidcellen uitgegroeid tot wortelharen
Wortelharen nemen water en opgeloste voedingszouten (mineralen) op uit de bodem. 
Vanuit de wortels stroomt het water naar de houtvaten in de stengel.

 

  • Hoofdwortel: dikke wortel in het midden.
  • Zijwortel: vertakkingen van de hoofdwortel.
  • Wortelharen: kleine uitsteeksels aan de punten van de dunne wortels om water en opgeloste stoffen op te nemen.

 

 

Wortels

Wortels hebben over het algemeen drie functies.

 

Stevigheid

De wortel zorgt ervoor de plant op zijn plaats blijft staan dit noemen we stevigheid. 
Om te voorkomen dat ze omwaaien hebben grote bomen daarom een wortelstelsel onder de grond dat net zo groot is als de boom boven de grond.

 

Opnemen van stoffen uit de bodem

Een belangrijke taak van een wortel is om water en opgeloste stoffen (mineralen ofwel voedingszouten) uit de grond halen. 

De wortels van planten kunnen in droge gebieden heel lang zijn om het water te kunnen bereiken. Ze kunnen zich naar de diepte uitspreiden of juist over een breed oppervlak.
De wortels die in contact staan met water hebben veel kleine haartjes, de wortelhaartjes. Daardoor hebben ze een groot oppervlak en kunnen ze veel water en opgeloste stoffen opnemen.

Je ziet de wortelharen heel mooi bij een pas ontkiemd zaad.

 

 

 

 

 

Opslag

Een wortel kan een opslagplaats van voedsel zijn. In de bladeren wordt glucose gemaakt door fotosynthese. Dit wordt via de bastvaten in de stengel vervoerd naar de wortels. In de wortel wordt het opgeslagen als zetmeel.

 
 

Video: planten - wortels
 

Bs4 Stengels

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt 

Inhoud: 

 

Tussendoelen:

  • Je kunt

Begrippen: knoop, lid, okselknop, eindknop, houtachtige- kruidachtige planten, functies van stengels: transsport, vaten ,vaatbundel.

Stengels (Stengels)

Stengels dragen de bladeren en bloemen. Onder de grond gaat de stengel meestal over in wortels. Bij sommige planten groeien de stengels ook onder de grond, bijvoorbeeld bij de aardappel. Stengels zijn onder te verdelen in houtachtige stengels ofwel takken en kruidachtige stengels.

Bij planten zie je knopvorming (eindknoppen, zijknoppen/okselknoppen, bladknoppen, bloemknoppen), waaruit als ze uitlopen nieuwe scheuten en bloemen komen.

  • Eindknop: knop waar nog een stuk stengel uit kan groeien.
  • Okselknop: knop in een bladoksel waar een zijstengel uit kan groeien.
  • Bladoksel: de hoek tussen bladsteel en de stengel.
  • Lid: stuk stengel tussen twee knopen.
  • Knoop: plaats waar zijsstengel uit de hoofdstengel komt.

 

 

 

 

 

 

 

Transsportweefsel  (Transportweefsel)

In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes. 
Er zijn twee soorten buisjes: bastvaten en houtvaten. Bastvaten vervoeren water en glucose vanaf de bladeren naar alle delen van de plant. Bastvaten bestaan uit levende cellen die water en glucose aan elkaar doorgeven. 

Houtvaten vervoeren water en mineralen van de wortels naar de stengel, bladeren en bloemen. Houtvaten zijn holle buisjes van met elkaar verbonden dode cellen met dikke celwanden van hout. 
Bastvaten en houtvaten liggen meestal naast elkaar in vaatbundels. Om de vaatbundels heen ligt steunweefsel voor de stevigheid.

Als je een stengel bleekselderij overdwars doorsnijdt, zie je donkergroene stippen. Dat zijn de vaatbundels met steunweefsel. Elke vaatbundel bestaat uit bastvaten en houtvaten met steunweefsel eromheen.

 

 

Video: planten - stengels

 

Bs5 Bladeren

Leerdoelen

Einddoel: De leerling

Inhoud:

Tussendoelen:

  • De leerling

Begrippen: bladsteel, bladschijf, nerven, hoofdnerf, zijnerven, bladmoes, bladskelet, nervatuur, veernervige, functie van bladeren: fotosynthese, glucose (nieuw voedsel), zuurstof.

Bladeren (Bladeren)

 

De nerven zorgen voor aan- en afvoer van water en opgeloste stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten.

  • Zijnerf: vertakking van de hoofdnerf die water en opgeloste stoffen vervoert van en naar delen van het blad.
  • Hoofdnerf: belangrijkste aan- en afvoerweg van water met opgeloste stoffen naar en van delen van het blad.
  • Bladmoes: weefsel tussen de nerven van het blad. De cellen van bladmoes bevatten bladgroenkorrels.
  • Bladsteel: verbindt het blad met een tak.
  • Bladschijf: gehele blad.

 

 

 

 

 

Video: planten - bladvorm, bladrand en nervatuur

 

Bladrand

Bladeren kunnen er heel verschillend uitzien. Bekijk de afbeeldingen.

 

Bladvorm

Bij handvormige bladeren vertakt de hoofdnerf zich aan het begin van het blad in een aantal hoofdnerven. Dit lijkt een beetje op de vingers van een hand. Veervormige bladeren lijken wel wat op een vogelveer: er is één hoofdnerf waarvan zijnerven naar de bladrand gaan.

 

  • enkelvoudig (tamme kastanje): bladeren die uit één bladschijf bestaan.
  • handvormig samengesteld (paardekastane): blad dat bestaat uit losse bladschijven in de vorm van een hand.
  • veervormig samengesteld (lijsterbes): blad dat bestaat uit losse bladschijven in de vorm van een veer.
 

Bs6 Kijken met een microscoop

Leerdoelen

Einddoel: De leerling

Inhoud:

Tussendoelen:

  • De leerling

Begrippen: statief, oculair, tubus, revolver, objectieven, tafel, grote schroef, kleine schroef, preparaatklem, lampje, diafragma, preparaatbeveiliging, voorwerpglas, dekglas.

Bs7 (Plantaardige en dierlijke) cellen

Leerdoelen

Einddoel: De leerling

Inhoud:

Tussendoelen:

  • De leerling

Begrippen: cytoplasma, (celplasma), bladgroenkorrels, celkern, celwand, celmembraan, vacuole, intercellulaire ruimten, prepareermateriaal, rokken, eosine, celkern, slijmvlies.

Bs8 Planten en hun omgeving

Begrippen: biotoop, aanpassingen van planten, huidmondjes, tropische kas, planten in het tropische regenwoud, epifyten, aanpassingen epifyt, werking huidmondjes, verschillen, bosbranden, rookproef.

D1 Thema 3: Ordenen (Naar buiten)

Dit thema heeft als titel 'Naar buiten' gekregen omdat je gaat kijken naar dieren en planten in de (school)omgeving.
In de vijf opdrachten van het thema kijk je naar de ordening van levende wezens. Je kijkt hoe dieren kunnen veranderen en naar diergedrag.
Je gaat ook kijken hoe je de achter de naam van dieren en planten kunt komen.


Thema: Naar buiten


In het B-deel van het thema vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

1 Ordening organismen

2 Ordening dieren

3 Levenscyclus dieren

Determineren

Diergedrag

 

D2 Thema 1: Je uiterlijk (opzetten)

D2 Thema 2: Sporten en blessures

In dit thema staan (sport)blessures centraal.

Aan het eind van het thema maken leerlingen twee beschrijvingen
van blessures voor in een folder.

In die folder leggen ze uit:
- wat de blessures inhouden,
- hoe de blessures kunnen ontstaan en
- wat er gedaan kan worden om de blessures te voorkomen.

 

Thema: Blessures

 

In het B-deel van het thema vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

1 Het skelet

2 Uit welke stoffen bestaan beenderen?

3 Rechtop staan

4 Hoe kom ik in beweging?

5 Lichaamshouding


 

D2 Thema 3: Je gezondheid (opzetten)

Leerjaar 2

D3 Thema 1: (Relaties en) seksualiteit

Leerroutes

Leerroute 1 en 2

Leerroute 1 [Docentgestuurde leerling]

Dit is de docentgestuurde leerroute. Als je voor deze leerroute kiest, krijg je over iedere basisstof uitleg van de docent en maak je de bijbehorende opdrachten.

In de studiewijzer (Itslearning) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.  

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan bespreek je met de docent welke opdrachten opnieuw worden gemaakt. 

 

Leerroute 2 [Zelfstandige leerling]

Bij de zelfstandige leerroute ga met behulp van de bronnen zelfstandig aan de slag. Op bestudeert de video’s en overige bronnen met uitleg. 

In de studiewijzer (Itslearning ) staat wat je wanneer moet doen, hier staan ook de aanvullende ICT-opdrachten en lever je de opdrachten in.

Voor iedere toets [S.O. of Pw] maak je in Itslearning een diagnostischetoets en check je of jij je leerdoelen behaald hebt. Je moet 75% goed scoren. Haal jij dit niet dan sluit jij je aan bij leerroute 1. De docent bepaalt dit.

Leerroute 3 (Zelfgeorganiseerde leerling) -

Deel 1: Je gaat de onderzoeken en uitwerken in een verslag (Wordbestand) welke geestelijke, sociale en lichamelijke veranderingen er plaatsvinden in de puberteit. 

Deel 2: Je gaat werking en functies van het voortplantingsorgaan van een man en vrouw onderzoeken en uitwerken in een animatie gemaakt met behulp van Stopmotion Studio met behulp van je laptop, smartphone en/of tablet.

In de week voor het S.O. en proefwerk maak je de diagnostische toets in Itslearning de uitslag bepaald het vervolg van je leerroute!

Intro

Inleiding
In de puberteit verandert je lichaam. Soms voel je je onzeker en niet altijd prettig. Je verandert lichamelijk en je gaat anders over zaken denken. Je bent immers bijna volwassen, je wilt niet meer als kind behandeld worden. Dit thema gaat over de levensfasen van een mens, over seksualiteit en seks en zaken die handig zijn om te weten vóór je met een jongen of meisje gaat vrijen.

Eindproduct/beoordeling
Je zit in de redactie van de schoolkrant. Jullie  maken een speciale aflevering over pubers. Hierin beantwoord je brieven van lezers, schrijf je een column  over wat je bezighoudt in de liefde, plaats je een stripverhaal over cybersex en maak je een  onderdeel van de Vrij Veilig campagne.

Thema: Seksualiteit en seks

In het B-deel van dit thema vinden de leerlingen de volgende opdrachten:
1 Levensfasen
2 Liefde is ....
3 Man en vrouw
Menstruatie
Bevruchting en zwangerschap 
Veilig vrijen


 


 

Toets

Start

Bs1 Puberteit

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt de geestelijke, sociale en lichamelijke veranderingen benoemen die in de puberteit plaatsvinden.

Inhoud: kenmerken van het voortplantingsstelsel van een man.

Tussendoelen:

  • Je kunt de primaire en secundaire geslachtskenmerken benoemen.
  • Je kunt de geestelijke, sociale en lichamelijke veranderen in de puberteit benoemen.
  • Je kunt de verschillende soorten relaties benoemen en hier voorbeelden van noemen.

Begrippen: primaire en secundaire geslachtskenmerken, geestelijke- sociale- en lichamelijke veranderingen, persoonlijke en functionele relaties.

Bs2 Het voortplantingsstelsel van een man

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt de werking en functies van het voortplantingsstelsel van een man benoemen.

Inhoud: kenmerken van het voortplantingsstelsel van een man.

Tussendoelen:

  • Je kunt in een afbeelding van het voortplantingsstelsel van een man de volgende delen benoemen: voorhuid, eikel, zwellichaam, penis, urinebuis, prostaat, zaadblaasje, zaadleiders, bijballen, teelballen, balzak.
  • Je kunt van de bovenstaande delen de functies en kenmerken benoemen.
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt tijdens een zaadlozing.

Begrippen: voorhuid, eikel, zwellichaam, penis, urinebuis, prostaat, zaadblaasje, zaadleiders, bijballen, teelballen, balzak, zaadlozing, sperma, besnijdenis, erectie, geslachtsgemeenschap, klaarkomen, orgasme, zelfbevrediging, masturbatie.

 

 

Game voortplantingsstelsel van een man

Bs3 Het voortplantingsstelsel van een vrouw

Leerdoelen: 

Einddoel:

  • Je kunt de werking en functies van het voortplantingsstelsel van een vrouw benoemen.

Inhoud: kenmerken van het voortplantingsstelsel van een vrouw.

Tussendoelen:

  • Je kunt in een afbeelding van het voortplantingsstelsel van een vrouw de volgende delen benoemen: eierstok, eileider, baarmoeder, vagina, baarmoederslijmvlies, baarmoederwand, baarmoederhals, baarmoedermond.
  • Je kunt van de bovenstaande delen de functies en kenmerken benoemen.
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt tijdens een ovulatie.

Begrippen: eierstok, eileider, baarmoeder, vagina, baarmoederslijmvlies, baarmoederwand, baarmoederhals, baarmoedermond, kleine- grote schaamlippen, clutoris, ovulatie, eisprong, bevruchting, innesteling, .

Stopmotion opdracht de bevruchting en innesteling van een eicel

Maak op je smartphone of tablet met de Stopmotion Studio App een video waarin jij uitleg geeft over de eisprong (ovulatie), bevruchting en innesteling van een eicel. 

Stopmotion App: Stopmotion Studio

Criteria:

  • Geef aan wie deze video heeft gemaakt.
  • Geef de video een passende titel.
  • Geef aan waar de video over gaat.
  • Benoem alle onderdelen: eierstok, eileider, ovulatie (eisprong), baarmoederslijmvlies, baarmoederwand, baarmoederhals, baarmoedermond, vagina.
  • Benoem de volgende processen: eisprong (ovulatie), bevruchting en de innesteling.

Voorbeeld video gemaakt met stopmotion: 

Bs4 De menstruatie

Leerdoelen

Na deze opdracht kun je:

  • uitleggen wanneer de eisprong(ovulatie) plaatsvindt en wat er gebeurt.
  • uitleggen wanneer een vrouw ongesteld is (menstrueert).
  • aangeven wanneer een vrouw vruchtbaar is.

 

Begrippen:

Menstruatie

In de puberteit wordt een meisje voor het eerst ongesteld. Ze verliest dan wat bloed en slijm door de vagina.
Ongesteldheid ofwel menstruatie vindt ongeveer één keer per maand plaats. Vanaf ongeveer vijftigjarige leeftijd is een vrouw niet meer vruchtbaar en stopt de menstruatie.
De periode tussen twee opeenvolgende menstruaties heet de menstruatiecyclus.


De gemiddelde duur van een menstruatiecyclus bedraagt 25 tot 35 dagen. Halverwege treedt 
de ovulatie (eisprong) op. Rond deze tijd is de vrouw vruchtbaar.

 

 

 

De dag waarop een menstruatie begint noemen we de eerste dag van een menstruatiecyclus. Bij een meisje dat precies om de 28 dagen ongesteld is, gebeurt de eisprong op de 14e dag. Maar de meeste meiden zijn niet zo regelmatig ongesteld: De cyclus varieert van 26-31 dagen en soms nóg korter of langer.
Heb je een korte cyclus dan vindt de eisprong eerder plaats, bijvoorbeeld op de twaalfde dag. Bij een langere cyclus vindt de eisprong later plaats, bijvoorbeeld op de zeventiende dag. De periode tussen de eisprong en de volgende menstruatie schommelt wat minder.
Deze periode duurt gewoonlijk zo'n 14 dagen.

In de afbeelding wordt de menstuatiecyclus weergegeven. 

 

 

 

Oefening: De menstruatiecyclus

Start

Stopmotion opdracht de menstruatiecyclus

Maak op je smartphone of tablet met de Stopmotion Studio App een video waarin jij uitleg geeft over de menstruatiecyclus. 

Stopmotion App: Stopmotion Studio

Criteria:

  • Geef aan wie deze video heeft gemaakt.
  • Geef de video een passende titel.
  • Geef aan waar de video over gaat.
  • Benoem alle onderdelen: eierstok, eileider, ovulatie (eisprong), baarmoederslijmvlies, baarmoederwand, baarmoederhals, baarmoedermond, vagina.
  • Benoem het proces waarbij de menstruatie plaatsvindt.

Voorbeeld video gemaakt met stopmotion: 

 

Bs5 Relaties en seksualiteit

Bs6 Geboorteregeling

Bs7 Zwangerschap en geboorte

Bs8 Seksueel overdraagbare aandoeningen

D3 Thema 2: Bloemen, vruchten, zaden (opzetten)

D4 Thema 1: Voeding (en vertering)

Gezond eten is 'in'. Een voorbeeld van gezond eten is
een broodje gezond. Maar is echt  ieder ‘broodje
gezond’  wel zo goed voor je gezondheid?
In deze opdracht zoek je uit hoe je een broodje
gezond maakt en leg je uit waarom een broodje
gezond ook echt gezond is.
In dit thema staat voeding centraal.
Aan het eind van het thema maak je samen met
een klasgenoot een broodje gezond met een
duidelijk kaartje voor in de broodjeswinkel.
Je maakt het broodje gezond klaar op een
hygiënische manier en eet smakelijk!

Thema Voeding

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

1 Eetgewoontes
2 Voedingsstoffen
Energie en gewicht
Gezonde voeding
Voedselbereiding 

Je lichaam neemt voedingsstoffen op uit alles wat je eet. Je lichaam verteert het eten en dat begint al met het kauwen van je eten. Het voedsel gaat door de organen van je spijsverteringsstelsel. In je darmen komt het verteerde voedsel in het bloed. Het bloed vervoert het naar al je cellen, waar het voor groei of energie zorgt.
Om energie te krijgen om dingen te gaan doen, verbrandt het voedsel in je cellen. Je hebt daarvoor zuurstof nodig. Je krijgt zuurstof door lucht in te ademen. Je bloed vervoert het dan naar je cellen.
In dit thema opdracht leer je van alles over (on)gezond eten, de spijsvertering en ademhaling en verbranding.


Thema: Spijsvertering 


In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

1 Van cel tot organisme
2 Spijsvertering
3 Het gebit
4 Verschillende eters
 

D4 Thema 2: Verbranding en ademhaling

In dit thema staat de ademhaling centraal. Je leert van alles over de ademhaling. Bijvoorbeeld dat je ademt met je longen. Maar ook dat je de zuurstof die je binnen krijgt door te ademen, nodig hebt voor de verbranding van het voedsel in je cellen. Je maakt ook kennis met enkele longziekten en je ziet het effect van roken op je longen. 

Aan het eind van dit thema maak je een eindproduct waarin de ademhaling en het ademhalingsstelsel centraal staan.

 

Thema: Ademhaling


In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

Ademhaling
Roken en longziekten
Ademhaling bij dieren
 

D4 Thema 3: Bloed(somloop)

Elke week krijgen 300 mensen in ons land buiten het ziekenhuis een hartstilstand. Dat zijn zo'n 15.000 à 16.000 slachtoffers per jaar en helaas sterven er velen aan.
Belangrijk dus dat je meer te weten komt over wat je hart en bloedvaten doen en hoe je hart- en vaatziektes kunt voorkomen.
Je kunt niet leven als je hart niet werkt: Het  pompt je bloed door het hele lichaam en dit vervoert allerlei stoffen en warmte. Zonder die stoffen of als het te koud is leven je cellen niet.
Het bloed doet nog meer: het verdedigt je lichaam tegen allerlei ziektes en zorgt er voor dat je bij verwonding weer herstelt.
Bij zware  verwondingen hebben mensen soms extra bloed nodig.
Ze krijgen dan een bloedtransfusie. Welke bloedgroep mag men ze geven?
Aan het eind van dit thema maken jullie een spel waarmee mensen kunnen leren hoe belangrijk je bloed en/of bloedsomloop zijn of hoe het allemaal werkt.
Dan moet je natuurlijk eerst zelf alles hierover weten….

Thema: Bloed en bloedsomloop

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:
1 Bloed
2 Hart en bloedsomloop
3 Hart- en vaatziekten
4 Afweersysteem
5 Bloedtransfusies

D5 Thema 1: Waarneming en regeling (Zintuigen)

Dit thema gaat over waarnemen met je zintuigen.

Aan het eind van het thema maken de leerlingen een kwartetspel
over de verschillende zintuigen.

Thema: Zintuigen

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:

1 Prikkels en impulsen

2 Een gevoelige huid

Kijken

Horen

Ruiken en proeven

 

D5 Thema 2: Je gedrag (opzetten)

D6 Thema 1: Erfelijkheid en evolutie (Generaties)

Generaties
Je behoort tot de jongste generatie van je familie. Er waren al veel andere generaties voor jou:
Je hebt ouders, die ook weer ouders hebben. Dat zijn jouw grootouders (opa en oma). De ouders van hen zijn jouw overgrootouders. Weet jij hoe de ouders van je overgrootouders heten?

Van al die mensen, die voor jou leefden heb je erfelijke eigenschappen in je en jij niet alleen: ook je eventuele broertjes of zusjes, neefjes en nichtjes.
Daarom lijken jullie als familieleden vaak op elkaar.

Duizenden generaties terug waren er nog niet zo heel veel mensen. Zij zijn wel onze voorouders, maar zagen er toch iets anders uit dan wij nu.
Hoe dat kan? Dat legt de evolutietheorie uit.

In dit thema staan daarom erfelijke eigenschappen en hoe die veranderen door evolutie centraal.

Thema: Generaties

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:
1 Wat is erfelijk?
2 Celdeling
3 Jongetje of meisje?
Evolutie

 

 

D6 Thema 2: Organismen in hun milieu (Mens en omgeving)

Duurzame school, duurzaam ondernemen, duurzaam reizen, enzovoort. Wat betekent duurzaamheid eigenlijk? Duurzaam betekent letterlijk dat iets lang kan blijven bestaan. En tegenwoordig wordt er vooral mee bedoeld dat de aarde lang kan blijven bestaan. Iets is duurzaam als het nu en in de toekomst geen schade toebrengt aan de aarde, het milieu of aan andere mensen.

In dit thema zie je meer over hoe de mens omgaat met zijn leefomgeving. Leefomgeving noem je ook wel ‘milieu’. Mensen beïnvloeden het milieu op verschillende manieren en soms zo sterk dat het niet meer duurzaam is.

Aan het eind van het thema maak je met de klas een plan voor een duurzamere school.

Thema: Mens en omgeving

In het B-deel vinden de leerlingen de volgende opdrachten:
1 Afhankelijk van de natuur
2 Landbouw en milieu
3 Ecosysteem
Voedselweb en voedselketen
Voetafdruk
Duurzaamheid
Broeikaseffect
8 Afvalvertering


 

 

  • Het arrangement Biologie en Verzorging VMBO KGT onderbouw is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Sander Niessing Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-03-30 10:08:45
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Rearrangeerbare leerlijn biologie en verzorging voor klas 1 en 2 van het VMBO KGT. Deze leerlijn is ontwikkeld op basis van de kerndoelen basisvorming en de door de SLO ontwikkelde inhoud- en leerdoelspecificaties voor het vak biologie. Kenmerken van deze leerlijn: - ten minste werkboekvervangend - in hoge mate interactief - geplaatst in een leerlijn voor één of meerdere leerjaren. Een leerlijn is (definitie SLO) een beredeneerde opbouw van tussendoelen en inhouden, leidend naar een einddoel. Met het materiaal is een leerlijn voor de leerjaren 1 en 2 voor het vmbo kgt uitgewerkt. De leerlijn biologie en verzorging voor klas 1 en 2 bestaat in het totaal uit 10 thema's. Ieder thema bestaat uit een drie leerroutes. Feedback, vragen of opmerkingen: Mail naar s.niessing@liemerscollege.nl met opmerkingen, feedback en/of vragen over de leerlijn Biologie en Verzorging.
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO theoretische leerweg, 1; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie; Verzorging;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    160 uur en 0 minuten

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Leerlijnen. (2019).

    Biologie vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62350/Biologie_vmbo_kgt12