Bs1 Kennismaken

Leerdoelen: 

Einddoel:

Inhoud: kenmerken welke ieder mens uniek maken, levenskenmerken bij levende wezens

Tussendoelen:

Begrippen: kenmerken (uiterlijke en innerlijke kenmerken), karakter, erfelijk, organisme, levensverschijnselen, levend, dood, levenloos

 

Kennismaken

Wat gaan we doen?

Geen standaard wie ben ik, wat doe ik, waar woon je rondje maar vertel je naam en vertel iets Biologisch over jezelf bijvoorbeeld ....

Zelfportret

Je herkent jezelf aan bepaalde kenmerken.

Een kenmerk is een eigenschap die jou anders maakt dan andere mensen. Alle kenmerken samen = herkenning.

 

Iedereen is anders en daarom is iedereen uniek. Uniek betekent anders dan anderen en dat komt omdat iedereen uiterlijk, innerlijk (karakter) verschillend is. De eigenschappen krijg je mee van je ouders dit noemen we erfelijk.

Uiterlijke kenmerken zijn: haarkleur, oogkleur een tattoo en een piercing.

Innerlijke kenmerken zijn: karakter bijvoorbeeld behulpzaam en aardig.

Erfelijk: eigenschappen van je ouders, je lijkt uiterlijk op je vader (haarkleur) en innerlijk op je moeder (behulpzaam). 

Iedereen is anders

Iedereen is anders en daarom uniek. Jij gaat jezelf voorstellen aan de klas door de onderstaande opdracht uit te voeren. Met behulp van deze opdracht ga jij jezelf voorstellen aan de klas. Je gaat aangeven wat jouw uiterlijke eigenschappen (kleur haar, kleur ogen) en innerlijke eigenschappen (karakter zoals blij of behulpzaam) jij van je vader en moeder hebt meegekregen en wat jouw uniek maakt op deze wereld.

 

Opdracht iedereen is anders

Benodigdheden: 

Werkwijze:

 


Levend - dood - levenloos 

Bekijk het onderstaande filmpje.


Levend

Gevoelsmatig weet je vast wel wat wordt bedoeld met levend, dood en levenloos. Kijk naar de afbeelding hieronder. Je ziet een vogelverschrikker bij een maïsplant, stenen op de grond en enkele kraaien.

Geef van deze dingen aan of ze levend, dood of levenloos zijn.

vogelverschrikker: .....

maïsplant: .....

stenen: .....

grond: .....

kraaien: .....

Vergelijk je antwoord met je buurman/buurvrouw en bespreek eventuele verschillen.

 

Levend, dood of levenloos?

Bekijk de acht afbeeldingen hieronder. Je ziet een augurk, een auto, een jong eendje, stenen een houten stoel, water, tulpen en een spin.

Is wat je ziet levend, dood of levenloos?

 

Levensverschijnselen / levenskenmerken Kennisbank

In de biologie houden we ons met het leven bezig. Biologie betekent: leer van het leven. Maar wanneer noem je iets nu precies levend?

Je noemt iets levend als het alle levenskenmerken of levensverschijnselen vertoont. Een levend wezen noem je een organisme. Een organisme dat geen levenskenmerken meer vertoont is dood. Iets dat nooit heeft geleefd noem je levenloos

Levenloos = iets wat nooit geleefd heeft

Dood = iets wat ooit geleefd heeft

Levend = een organisme dat alle levensverschijnselen vertoont

 

LevenloosDood

 

De levenskenmerken / verschijnselen

  1. Bewegen
  2. Waarnemen
  3. Reageren
  4. Voortplanten
  5. Groeien
  6. Ontwikkelen
  7. Eten/voeden
  8. Ademhalen
  9. Uitscheiden

 

De natuur bestaat uit zowel levende als niet levende onderdelen. Alle levende onderdelen in de natuur noem je biotisch. Alle niet-levende onderdelen noem je abiotisch. Tot slot moet je nog onderscheid maken tussen organische stoffen en anorganische stoffen.

 

Levenskenmerken - bewegen

Dieren bewegen op verschillende manieren: lopen, vliegen, zwemmen, kruipen.

Planten bewegen ook, bijvoorbeeld een bloem die zich opent in het licht.

 
Beweging: Planten, mensen en dieren kunnen zichzelf (voort)bewegen
 
 
Levenskenmerken - waarnemen
Waarnemen betekent dat een organisme merkt wat er in de omgeving gebeurt. Het waarnemen is een levenskenmerk dat organismen gebruiken om bijvoorbeeld voedsel te vinden of gevaar te signaleren. Veel dieren (ook de mens) nemen via zintuigen waar met hun hersenen. Planten kunnen licht waarnemen.
 
Waarnemen: zien horen, ruiken, voelen en proeven
 
 
Levenskenmerken - voortplanten
Alle organismen zorgen ervoor dat ze nakomelingen krijgen. Er zijn verschillende soorten voortplanting. Dieren krijgen jongen. Planten maken zaden. Bacteriën planten zich voort door zichzelf te delen.
 
Voortplanting
 
 
Levenskenmerken - groeien
Groeien is het groter maken en zwaarder worden van een organisme. Organismen nemen voeding en water op om te groeien. Een boom bijvoorbeeld wordt ieder jaar een stukje dikker.
 
Alle organismen groeien.
 
 
Levenskenmerken - ontwikkelen
Ontwikkelen betekent van vorm veranderen. Een organisme ziet er gewoonlijk niet een heel leven hetzelfde uit. Weefsels krijgen speciale taken of soms komen er nieuwe organen bij. Een mens ontwikkelt zich van baby tot volwassene.
Een vlinder maakt in zijn leven een metamorfose door. Een rups ontwikkelt zich via een pop, tot vlinder. ook planten ontwikkelen zicht van kiemplantje tot volwassen plant.
 
Ontwikkelen
 
 
Levenskenmerken - voeden
Alle organismen hebben voedsel en water nodig. Uit het voedsel halen organismen de energie voor alles wat ze doen en de stoffen om te groeien.
 
 
Planten voeden zich met mineralen uit de bodem.
 
 
Levenskenmerken - ademhalen
Elk organisme ademt. Mensen en andere zoogdieren ademen met hun longen. Door te ademen komt zuurstof het lichaam binnen. Vogels hebben ook longen en daarnaast een paar luchtzakken.
Ook reptielen ademen met hun longen. Vissen gebruiken hun kieuwen om zuurstof uit het water te halen.
Amfibieën hebben als larve kieuwen. Volwassen kikkers ademen door middel van hun longen. Een vorm van ontwikkeling dus!
Ook planten 'ademen'. Zij nemen koolstofdioxide op door huidmondjes in de bladeren. Als organismen niet ademen, gaan ze dood.
Ademhalen = gassen opnemen en afgeven aan de lucht
 
 
Levenskenmerken - uitscheiden
Uitscheiden betekent dat een organisme stoffen die hij niet nodig heeft verwijdert. Mensen doen dit bijvoorbeeld door te zweten of te plassen. Planten scheiden via hun huidmondjes in de bladeren zuurstof en water af.
 
 
Uitscheiding: een plant scheidt sappen uit, zoals hars en nectar