Havo 4: Deutsch in der Oberstufe

Havo 4: Deutsch in der Oberstufe

Herzlich Willkommen!

Herzlich Willkommen bei Deutsch in der Oberstufe! Alle Fähigkeiten, die Teil der deutschen Sprache sind, wirst du lernen. Wir tauchen dieses Jahr weiter in die deutsche Sprache , um am Ende dieses Jahres sagen zu können:
 
Wir sprechen Deutsch!
 
 
       Deutsch macht Spaß!
Deutsch macht Spaß!

Bij het maken van deze Wikiwijs is er gebruik gemaakt van de volgende bronnen:

http://www.dw.de

http://www.goethe.de

http://www.zdf.de

http://www1.wdr.de

En het Arbeitsbuch van Na Klar (2015)

Blok 1

Landeskunde

1) GRAMMATICA

Inhoud

In blok 1 komen de volgende grammaticaonderdelen aan bod:

- der-Gruppe (herhaling onderbouw)
- ein-Gruppe (herhaling onderbouw)
- keuzevoorzetsels en de vaste voorzetsels
- vervoeging sterke werkwoorden

Extra üben

Je vindt hier extra opdrachten om te oefenen voor de toets.

Extra üben: starke Verben (Teil 1)

Extra üben: starke Verben (Teil 2)

Extra üben: starke Verben (Teil 3)

De 'der'-Gruppe en de 'ein'-Gruppe

Korte uitleg over de 'der'- en 'ein'-Gruppe

Net als in het Nederlands zijn er ook in de Duitse taal lidwoorden en bezittelijk voornaamwoorden. We zijn ons er bij het Nederlands niet zo van bewust, maar ook wij kennen een naamvallenschema. In onze taal veranderen deze woorden echter zelden als het woord van naamval verandert. Een voorbeeldje:

Mijn oma loopt daar. ⇒ 'Mijn oma' is hier onderwerp.

Dat boek is voor mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier meewerkend voorwerp.

Ik bezoek mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier lijdend voorwerp.

Je ziet dus dat het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' in alle naamvallen hetzelfde blijft. In het Duits is dit echter niet zo. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:

Meine Großmutter läuft dort. ⇒ 'Meine Großmutter' is hier onderwerp.

Das Buch gebe ich an meiner Großmutter. ⇒ 'meiner Großmutter' is hier meewerkend voorwerp.

Ich besuche meine Großmutter. ⇒ 'meine Großmutter' is hier lijdend voorwerp.

Als je goed kijkt, dan zie je dus dat een vrouwelijk woord een -er als uitgang krijgt als het meewerkend voorwerp is in de zin. Zo geldt dit voor alle geslachten uit de Duitse taal (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud) en voor alle verschillende naamvallen (onderwerp, bezit, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp).
Verder kent het Duits twee groepen, waarvoor twee verschillende schema's gelden: de 'der'-Gruppe en de 'ein'-Gruppe. Bij iedere groep horen bepaalde woorden. Gelukkig verschillen de schema's niet heel veel van elkaar! In onderstaande Powerpoints wordt het nog eens duidelijk uitgelegd. Lees ze aandachtig door en maak de bijbehorende opdrachten om te kijken of je het begrijpt.

Het schema verkort opschrijven

In de les zijn we veel bezig geweest met het verkorte schema. Deze moet je kennen en heeft als voordeel dat het minder leerwerk is dan beide schema's uit je hoofd leren. Het schema ziet er als volgt uit:

De rondjes hebben twee betekenissen:

1)kom je in dit vakje uit en heb je een woord uit je ‘ein’-Gruppe? GEEN UITGANG!

2) heb je een bijvoeglijk naamwoord i.c.m een woord uit je ‘ein’-Gruppe? Dan komt de letter uit het rondje achter je bijvoeglijk naamwoord!

Voorbeeld:

(mijn) ______ lieb___ Vater ist sehr alt.

Mijn = mein (geen uitgang, want het is mannelijk 1ste naamval. Daar staat een 'r' met een rondje. Dat betekent nu dat ik géén uitgang krijg, omdat 'mein' een woord uit mijn ein-Gruppe is.)

lieb = lieber (er komt sowieso een 'e' achter mijn bijvoeglijk naamwoord, omdat het vakje uit de sleutel valt. Bovendien komt er ook nog de 'r' achter, omdat het woord in combinatie met een woord uit de ein-Gruppe is.)

 

 

Oefening: Zinsdeelfunties van Duitse zinnen

Start

MC-Übung ,der' und ,ein'-Gruppe

Voorzetsels en keuzevoorzetsels

Uitleg over de (keuze)voorzetsels in de Duitse taal

Om een juiste vervoeging in de zin in te kunnen vullen, moet je een zin gaan ontleden, zodat je erachter komt tot  welke naamval de woordgroep behoort. Dit ontleden is soms lastig. Een groot voordeel is dan ook als er een voorzetsel in de zin staat. Er zijn in het Duitse twee soorten voorzetsels: de vaste voorzetsels en de keuzevoorzetsels.

De vaste voorzetsels

De naam zegt het al een beetje: een vast voorzetsel krijgt altijd een vaste naamval. Dit kan een 2e, 3e of 4e zijn maar we focussen ons nu op de voorzetsels die altijd  een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Groot voordeel: je hoeft geen zinnen meer te ontleden! Een paar voorbeelden:

Ich gehe mit meiner Mutter in die Stadt.
Sie lebt bei ihrem Vater.
Ich komme aus dem Kino.

Zoals je ziet, komt er na deze voorzetsels altijd een 3e naamval. Er zijn ook voorzetsels die altijd een 4e naamval krijgen:

Das ist für meinen Vater.
Er wohnt um die Ecke.

Der Tafel steht gegen die Wand.

Er zijn nog veel meer voorzetsels die altijd een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Deze vindt je in de Powerpoint over de vaste voorzetsels. Maak daarna de bijbehorende opdracht.

De keuzevoorzetsels

De keuzevoorzetsels zijn iets lastiger dan de vaste voorzetsels. Je hebt hier namelijk de keus tussen een 3e of 4e naamval. Dit zijn in  totaal slechts 9 voorzetsels en om je op weg te helpen, is er een stappenplan gemaaakt. Als je dit stappenplan helemaal volgt, krijg je uiteindelijk antwoord of je een 3e of 4e naamval toe moet passen. Lees de Powerpoint over keuzevoorzetsels goed door en maak daarna de bijbehorende opdracht.
 

Sterke werkwoorden

Werkwoorden (Verben): Hoe zat het ook alweer?

Sterke werkwoorden zijn de lastigste werkwoorden die er zijn om te vervoegen. In de onderbouw hebben jullie al regelmatig gewerkt met zwakke werkwoorden en heb je het ezelsbruggetje 'feesttenten' misschien wel eens voorbij horen komen. Om je geheugen even op te frissen, staat hieronder de tabel met de uitgangen van de zwakke werkwoorden!

Zwakke werkwoorden, tegenwoordig etijd

Pers. voornaamwoord: Vervoeging:
ich stam+      e
du stam+    st
er/sie/es stam+     t
wir stam+    en
ihr

stam+     t

sie/Sie stam+     en

 

Het kenmerk van zwakke werkwoorden is dat hun stam (hele werkwoord min en) in zowel de tegenwoordige als verleden tijd hetzelfde is. In de verleden tijd veranderen alleen de uitgangen die je achter de stamvorm plakt.

Het sterke werkwoord in de Duitse taal

Sterke werkwoorden wijken af van zwakke werkwoorden in het feit dat er hier wél een klankverandering in de stam plaatsvindt. Dit kan zowel zijn in de tegenwoordige tijd (de stam verandert dan vaak bij de enkelvoudsvormen) of in de verleden tijd. Het kan ook in beide gevallen! Gelukkig zijn er voor de tegenwoordige tijd wel een aantal regels, die het voor jou makkelijker maken om te weten hoe die stam nou precies verandert.

Sterk werkwoord zonder klankverandering in de tegenwoordige tijd

Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam in de tegenwoordige tijd

 

De stam van het werkwoord eindigt op een -d of -t in de tegenwoordige tijd

Er zit een 'e' in de stam van de tegenwoordige tijd en deze wordt lang uitgesproken

 

Er zit een 'e' in de stam in de tegenwoordige tijd en deze wordt kort uitgesproken

Er zijn dus behoorlijk wat regels die je in de jungle van werkwoorden een beetje de weg wijzen. Wil je alles nog even kort samengevat nalezen? Gebruik dan de bijgevoegde Powerpoint!

Om ze nog beter te leren kennen, ga je er nu zelf even mee oefenen. Viel Erfolg!

2) LEZEN

Lezen in de bovenbouw

In dit jaar delen we het onderdeel 'lezen' op in twee onderdelen:

- het oefenen van Duitse leesteksten
- het maken van 3 boekverslagen

Het oefenen van Duitse leesteksten

Zoals jullie ongetwijfeld weten, bestaat het Centraal Examen Duits uit leesteksten. Het is dus heel belangrijk, dat we deze leesteksten dit jaar goed gaan oefenen. Dit doen we aan de hand van een aantal oude CITO examenteksten, maar ook een aantal krantenartikelen, tijdschriftartikelen en internetteksten. De bedoeling hiervan is je vocabulaire zo groot mogelijk te maken om je goed voor te bereiden op je CE!

Het lezen van Duitse boeken en maken van boekverslagen

Je maakt dit jaar 3 boekverslagen van Duitse boeken. De deadlines daarvan hoor je in de les. Het format van het boekverslag vind je onder het kopje 'jaargebonden materiaal'. Deze 3 boekverslagen ben je verplicht om in te leveren, omdat het de basis vormt van je mondeling aan het eind van HAVO 4! Dit mondeling gaat over je drie gelezen boeken en het cijfer van dit mondeling telt mee voor je schoolexamencijfer! Het is dus belangrijk om deze boekverslagen serieus te nemen. Ze worden gecontroleerd op plagiaat!

Cito-toetsen

Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.

Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.

Korte leesteksten

Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)

Artikelen

Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. ze komen van verschillende websites, kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek!

 

Vocabulaire

Examenidoom HAVO 4

Het examenidioom wordt in de bovenbouw apart getoetst. Jullie hebben dit boek nodig om goed voorbereid aan jullie examen te kunnen beginnen. Om de paar weken zal er een hoofdstuk getoetst worden, als SO (in een aparte woordjestoets). Woordjes komen dus niet, zoals in de onderbouw, samen op een grammaticatoets!

Nog niet iedereen heeft zijn/haar examenidioomboek binnen. Hoofdstuk 1 en 2 zullen daarom op deze pagina verschijnen.

Let erop: het volgende moet je ook kennen

de belangstelling - das Interesse

3) KIJK- EN LUISTEREN

Seh- und Hörübungen auf Deutsch

Een belangrijk onderdeel van het leren van de Duitse taal is het kunnen luisteren naar Duitse gesproken teksten en het bekijken van Duitse video's. In de les gaan we oefen met CITO kijk- en luistertoetsen, omdat je ze in deze vorm zult tegenkomen op je schoolexamen. We gaan echter ook veel oefenen met authentieke video's en gedidactiseerde video's met een aantal opdrachten. Zo verbeter je niet alleen je Duits, maar ook je kennis over de Duitse taal!

Deutsche Welle: Videothemen

De site http://www.dw.com/de/ stelt vele leuke en interessante video's ter beschikking voor studenten die Duits leren. Onder dit kopje vindt je dan ook een aantal links, die verwijzen naar zo'n filmpje. Bij ieder filmpje horen ook een aantal opdrachten. Deze zijn te vinden op de site en kunnen hier ook direct nagekeken worden. Wel zo handig.

 

 

 

Der Supermarkt der Zukunft
Der Supermarkt der Zukunft: wie sieht das aus?

Der Papst als Popstar
Kann der Papst auch cool sein?!

Korte video

In deze sectie vind je een aantal links naar korte Duitse video's. Bij iedere video horen ook een aantal vragen. Deze filmpjes zijn iets moeilijker dan de video's van de site Deutsche Welle, omdat je hier geen ondertiteling bij hebt. Aber du schaffst das! :)

Das Müncher Oktoberfest

Fragen zum Video

(noteer de antwoorden in Word, of op een apart blaadje)

1. Hoe lang duurt het Oktoberfest?

2. Hoeveel bezoekers trekt het festival?

3. Wat geven de lichtgevende strepen op de kaart aan?

4. Hoe heet de plek waar het Oktoberfest plaatsvindt?

4) SPREKEN

Een belangrijk onderdeel van de Duitse taal leren is natuurlijk het leren spreken van de taal. In het begin zul je merken, dat je dit misschien lastig en 'eng' vind, maar hoe vaker je het oefent, hoe einfacher het wordt!

Om goed te beginnen, is het natuurlijk belangrijk dat je eerst weet hoe de letters überhaupt uitgesproken worden. Open het bestand 'das deutsche Alphabet' maar eens en spreek de letters hardop uit! Je zult zien dat sommige anders uitgesproken worden dan je denkt...

 

 

5) SCHRIJVEN

Blok 2

1) GRAMMATICA

Inhoud

In blok 2 komen de volgende grammaticaonderdelen aan bod:

- nul-groep (inclusief herhaling naamvallenschema blok 1)
- bepalende werkwoorden

- modale en onregelmatige werkwoorden

De nul-groep

Korte uitleg over de 'nul'-groep

In het eerste blok hebben we kennis gemaakt met de 'der'- en 'ein'-Gruppe. Er staat dan een bepaald woord (lidwoord, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord) voor het zelfstandig naamwoord waaraan we kunnen zien of het tot de 'der'- of 'ein'-Gruppe hoort. Als het weer is weggezakt, kijk dan even terug bij blok 1 naar de informatie over deze twee groepen!

Er is echter nog een derde groep. Deze noemen we de 'nul'-groep. De naamgeeft het eigenlijk al aan: bij dit soort zinsdelen behoort het te vervoegen gedeelte niet bij één van de twee bekende groepen. Je hebt hier in feite alleen een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord. Je gaat hier niet het bepaldende lidwoord vervoegen, maar juist het bijvoeglijk naamwoord. De uitgang die je hier aan het bijvoeglijk naamwoord toevoegt, is dezelfde uitgang als van de lidwoorden van de 'der'-Gruppe. Om het wat duidelijker te maken, staan de schema's van de 'der'- en 'nul'-groep hier nog even onder elkaar:

Schema van de 'der'-Gruppe

Schema van de 'nul'-groep

Als we de nul-groep uitgangen toepassen op het verkorte schema wat je geleerd hebt, dan zie je dus dat je niet meer hoeft te kijken naar rondjes en/of de sleutel. De letter die in het vakje staat, komt als uitgang achter het bijvoeglijk naamwoord (op de twee uitzonderingen na).

De nul-groep is eigenlijk dus de makkelijkste groep die je kunt hebben! Je zit hier namelijk niet vast aan sleutels en/of cirkeltjes om letters, maar het is simpelweg de letter uit het verkorte schema achter het bijvoeglijk naamwoord plakken. Ga het maar eens oefenen in onderstaande oefening!

 

Extra üben: nichts-Gruppe

Extra üben: alles zusammen!

Het persoonlijk voornaamwoord

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?

Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. De functie en werking van het persoonlijk voornaamwoord is in het Duits exact hetzelfde als in het Nederlands. In het Nederlands kennen we de volgende persoonlijk voornaamwoorden:

Enkelvoud

1ste persoon  ik                     mij (me)         

2e persoon    jij (je)               jou (je)           

3e persoon    hij                   hem               

                        zij (ze)           haar

                        het                  het

Meervoud     

1ste persoon  wij (we)          ons    

2e persoon    jullie               jullie

                        U                     U

3e persoon    zij (ze)          hun, hen, ze

 

De eerste kolom is, net als in het Duits, altijd het onderwerp! Je ziet dus dat het persoonlijk voornaamwoord ook in het Nederlands verandert, zodra het geen onderwerp is:

Ik geef hem een cadeau (en niet: ik geef hij een cadeau)

Verder gelden er voor het persoonlijk voornaamwoord nog twee belangrijke regels:

  • Het woord ‘het’ kan ook persoonlijk voornaamwoord zijn, maar alleen als je het kan vervangen door het woordje ‘dat’. Het woord ‘dat’ kan dan weer géén persoonlijk voornaamwoord zijn, zelfs niet als je het kan vervangen door ‘het’. Deze regel is dus eenrichtingsverkeer!
  • Namen zijn geen persoonlijk voornaamwoorden! In de zin ‘Jos vindt haar leuk’, is dus alleen ‘haar’ een persoonlijk voornaamwoord en ‘Jos’ niet.

Hoe werkt het persoonlijk voornaamwoord?

We kennen van de grammatica over de naamvallen nog de verschillende naamvallen: het onderwerp (1ste), het meewerkend voorwerp (3e) en lijdend voorwerp (4e). Hierbij hoorde een heel schema, had je een sleutel voor bijvoeglijk naamwoorden en cirkeltjes voor verschillende groepen. Bij het persoonlijk voornaamwoord hebben we dit allemaal niet (J)! Je hebt nog wel steeds te maken met de naamvallen, maar niet meer met sleutels of verschillende groepen. Bekijk onderstaand schema maar eens:

1ste (onderwerp)

3e (meewerkend voorwerp)

4e (lijdend voorwerp)

ik             = ich

mij            = mir

mij               = mich

jij             = du

jou            = dir

jou               = dich

hij           = er

hem          = ihm

hem            = ihn

zij            = sie

haar          = ihr

haar            = sie

het          = es

hem          = ihm

het/hem      = es

wij          = wir

ons           = uns

ons              = uns

jullie       = ihr

jullie         = euch

jullie           = euch

zij            = sie

hun           = ihnen

ze/hen       = sie

U             = Sie

U               = Ihnen

U                 = Sie

 

Je moet dus nog wel steeds kunnen ontleden, en de voorzetsels gelden ook nog steeds hier!, maar als je dan eenmaal weet welke naamval het is, zit je ook direct in het juiste vakje. Een aantal voorbeelden:

(ik) ___ gehe zu (haar)_____.

Het onderwerp in de zin is ‘ik’, dus 1ste naamval. Als je gaat kijken in het schema, zie je dus bij 1ste naamval, ik het woordje ‘ich’ staan. Je hebt nu dus: ‘Ich gehe zu (haar)____.

Het voorzetsel ‘zu’ geeft aan dat er een 3e naamval na moet volgen (het is immers een vast voorzetsel). Als je gaat kijken in het schema, zie je bij 3e naamval, haar het woordje ‘ihr’ staan. De juiste vertaling is dus: Ich gehe zu ihr.

Bepalende werkwoorden

Bepalende werkwoorden zijn een beetje te vergelijken met de vaste voorzetsels: ze bepalen namelijk de naamval. Een aantal werkwoorden bepalen dat er altijd een 3e naamval komt en er is een groep werkwoorden die bepalen dat er altijd een 4e naamval komt. Ze werken ook hetzelfde als vaste voorzetsels!

Werkwoorden die altijd een 3e naamval krijgen

begegnen tegenkomen
danken bedanken
folgen volgen
gefallen bevallen
gehen gaan met (let op: niet als je het alleen vertaalt als 'gaan'!!)
gelingen lukken
gehören zijn van, toebehoren aan
glauben geloven
gratulieren feliciteren
helfen helpen
kondolieren condoleren
leid tun spijten
sagen zeggen tegen
raten aanraden
(ver)trauen vertrouwen

Werkwoorden die altijd een 4e naamval krijgen

bitten vragen/verzoeken
denken an denken aan
es gibt er is/er zijn
fragen vragen aan/naar
genießen van iets genieten
glauben an geloven in
interessieren interesseren
kosten kosten
sich erinnern an zich iets herinneren
sich gewöhnen an wennen aan
sich verlieben in verliefd worden op

 

Een aantal voorbeelden

Om je te laten zien hoe het nu precies in zijn werk gaat, staan hieronder een aantal voorbeeldzinnen:

Ich begegne (+3) ihm heute abend.
Er gratuliert (+3) meiner Mutter zum Geburtstag.

Wieviel kostet (+4) dieses Geschenk?
Er fragte (+4) seinen Lehrer, wieso die Antwort falsch war.

Und jetzt selbst los! Ga aan de gang met onderstaande oefening om te kijken of je het begrijpt!


 

Modale werkwoorden

Wat zijn Modalverben?

Als we de betekenis van Wikipedia erbij pakken, dan beteken Modalverben het volgende:

,Een modaal werkwoord (ook wel modaal hulpwerkwoord) geeft een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord aan; ofwel ze voegen modaliteit toe (...).'

Simpeler gezegd: een Modalverb zegt iets over de toestand van het werkwoord. In het Duits zijn er de volgende Modalverben:

dürfen         mogen (toestemming hebben)    
können       kunnen
müssen      moeten (als iets niet anders kan/logisch is/(dringend) advies)
sollen         moeten (twijfel/je vraagt jezelf iets af/ persoonlijk bevel)
wollen        willen
wissen       weten
mögen       lusten, lekker vinden, leuk vinden, aardig vinden/mogen

LET OP: 'dürfen' vertaal je dus niet als durven, maar als mogen! Het Duitse 'mögen' betekent juist weer dat je iets lekker vindt of iemand aardig vindt!

 

Hoe worden Modalverben vervoegd?

Het belangrijkste bij Modalverben is dat de stam van de enkelvoudsvormen verandert! De stam van de enkelvoudsvorm vind je dus niet door '-en' van het hele werkwoord af te halen, maar deze zul je uit je hoofd moeten leren. Voor de rest gelden voor de Modalverben de volgende regels:

 

ich geen uitgang (alleen de veranderde stam!)
du veranderde stam + st
er/sie/es geen uitgang (alleen de veranderde stam!)
wir normale stam + en
ihr normale stam + t
sie/Sie normale stam + en

 

Bovenstaand schema geeft aan hoe alle Modalverben vervoegd worden. Je ziet dus dat de meervoudsvervoeging exact hetzelfde is als bij de zwakke werkwoorden. Leerwerk bij de Modalverben is de stam (die in het enkelvoud dus verandert!) en de uitgangen van het enkelvoud. Deze is echter ook vrij simpel: alleen de 'du'-vorm krijgt een uitgang, en deze is dan ook nog eens hetzelfde als bij de zwakke werkwoorden!
Hieronder vind je alle vervoegingen van de Modalverben. Leer de veranderde stammen in het enkelvoud uit je hoofd!

Vervoegingen van de Modalverben

dürfen (enkelvoudstam: darf)

ich darf
du darfst
er/sie/es darf
wir dürfen
ihr dürft
sie/Sie dürfen

 

können (enkelvoudstam: kann)

ich kann
du kannst
er/sie/es kann
wir können
ihr könnt
sie/Sie können

 

müssen (enkelvoudstam: muss)

ich muss
du musst
er/sie/es muss
wir müssen
ihr müsst
sie/Sie müssen

 

sollen (enkelvoudstam: soll)

ich soll
du sollst
er/sie/es soll
wir sollen
ihr sollt
sie/Sie sollen

Let op: de stam van 'sollen' verandert in het enkelvoud niet!

wollen (enkelvoudstam: will)

ich will
du willst
er/sie/es will
wir wollen
ihr wollt
sie/Sie wollen

 

wissen (enkelvoudstam: weiß)

ich weiß
du weißt
er/sie/es weiß
wir wissen
ihr wisst
sie/Sie wissen

 

mögen (enkelvoudstam: mag)

ich mag
du magst
er/sie/es mag
wir mögen
ihr mögt
sie/Sie mögen

 

Opmerking: net als bij de zwakke werkwoorden geldt ook hier de regel: eindigt de stam op een s-klank? Dan komt er bij de 'du'-vorm alleen een -t achter de stam!

Extra üben

Modalverben

Mix (multiple-choice)

Invuloefening (al vertaald)

Invuloefening (zelf vertalen)

Zoek de fouten

Passende Modalverb invoegen

Persoonlijk voornaamwoorden

Invuloefening

Invuloefening (zelf vertalen)

Invuloefening (zelf vertalen)

Puzzel (zelf vertalen)

Nul-groep

Multiple-choice

Zelf invullen

2) LEZEN

Cito-toetsen

Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.

Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.

Korte leesteksten

Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)

Artikelen

Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com

3) KIJK- EN LUISTEREN

Seh- und Hörübungen auf Deutsch

In blok 1 ben je begonnen met het kijken naar Duitse filmpjes. Ook hebben we een CITO kijk- en luistertoets geoefend. Dit blok gaan we verder met CITO toetsen, maar ook gaan we nog steeds oefenen met wat kortere filmpjes. Dit heeft vooral als doel om je vocabulaire te trainen en je kennis over de Duitse taal te vergroten!

Deutsche Welle: Videothemen

In blok 1 ben je begonnen met het kijken naar korte video's van de site Deutsche Welle. Hieronder vind je ook weer twee filmpjes met opdrachten. Probeer het eens zonder ondertiteling! Je zult zien dat dit je makkelijker afgaat dan een blok geleden.

Berlin in der Vorwahnachtszeit

Wann ist der Mann ein Mann?

Korte video's

4) SPREKEN

In blok 1 zijn we begonnen met het spreken van de Duitse taal. Om je geheugen weer even op te frissen, is hier nogmaals het bestand toegevoegd met de uitspraak van het Duitse alfabet. Verder zijn er ook nog twee spreekopdrachten toegevoegd. Ga serieus met deze opdrachten aan de gang! Het is je basis voor je mondeling in HAVO 5.

5) SCHRIJVEN

Hoe schrijf ik een Duitse brief?

Het schrijven van een brief in het Duits is al lastig genoeg. Het grootste voordeel is dat de zinsopbouw wel voor een groot deel gelijk is aan de zinsopbouw van het Nederlands. Er is slechts één uitzondering en dat is ook wel eens prettig! Hieronder wordt stap voor stap beschreven hoe je Duitse zinnen op moet bouwen. Dit geldt niet alleen voor het schrijven, maar ook voor het spreken. Feit is wel dat de Duitsers tijdens het spreken zelf ook niet heel erg op hun zinsopbouw letten. Bij het schrijven van brieven dan weer wel en dus gaan wij dat ook doen.

Hoe is de zinsopbouw van de Duitse taal?

Zoals hierboven al beschreven staat, scheelt de zinsopbouw van het Duits niet veel van het Nederlands. Toch is het goed om er even aandacht aan te besteden, omdat je in het Nederlands je zinnen zonder er veel bij na te denken opschrijft. Je beheerst het Nederlands goed, dus dit gebeurt onbewust. Bij een vreemde taal ligt dat toch even iets anders.

Opbouw van een Duitse zin met een enkelvoudig werkwoord

Met een enkelvoudig werkwoord wordt niks anders bedoeld dan dat er maar één werkwoord in de zin voorkomt. De opbouw is hetzelfde als in het Nederlands:

Ik ken hem niet. → Ich kenne ihn nicht.

Ook als je de zin vragend maakt, blijft de woordvolgorde hetzelfde:

Ken ik hem niet? → Kenne ich ihn nicht?

Opbouw van een Duitse zin met een samengesteld of meerdere werkwoord(en).

Met meerdere werkwoorden wordt bedoeld dat er twee of meerdere werkwoorden in een zin voorkomen. Een samengesteld werkwoord betekent dat er één werkwoord in de zin staat, maar dat dit werkwoord uit elkaar gehaald kan worden (zie het eerste voorbeeld). Ook deze zinsopbouw is hetzelfde als in het Nederlands.

Ik ga graag uit. →  Ich gehe gern aus.

Ik heb hem vanmorgen nog gezien. → Ich habe ihn heute morgen noch gesehen.

Het eerste deel van het werkwoord (samengesteld of  bij meerdere werkwoorden) is dus de persoonsvorm en staat zo ver mogeijk vooraan. Het tweede gedeelte van het werkwoord komt dus helemaal achteraan in de zin te staan.

Opbouw van een Duitse zin met een werkwoordgroep

Er is sprake van een werkwoordgroep als er in één zin sprake is van meerdere infinitieven (=hele werkwoord). Let op: dit is dus niet hetzelfde als meerdere werkwoorden in één zin! Bij bovenstaand voorbeeld zijn het namelijk geen meerdere infinitieven, maar verschillende vormen van een werkwoord. Verder moet je erg goed letten op de persoonsvorm: heeft deze namelijk de infinitief-vorm, telt deze niet mee als infinitief, maar als persoonsvorm. Een voorbeeld hiervan is de volgende zin:
Wij hebben jullie mogen zien.
Hierbij is 'hebben' niet de infinitief, maar de persoonsvorm die gelijk is aan de infinitief qua vorm!

Deze vorm is de enige vorm die afwijkt van het Nederlands.

De regel voor zinnen met een werkwoordgroep is het volgende:

Alle Modalverben en de werkwoorden sehen, hören, lassen en helfen komen helemaal achteraan in de zin te staan. In het Nederlands is dit juist omgekeerd:

Ik heb hem niet kunnen helpen. →  Ich habe ihm nicht helfen können (Modalverb staat dus altijd achteraan!)
Jij hebt haar niet zien komen.
→  Du hast ihr nicht kommen sehen.

Opbouw van de bijzinnen

Je herkent een bijzin haast altijd aan het feit dat het met een koppelwoord begint. In het Duits vaak het woordje 'dass', maar ook 'weil', 'deshalb' en 'da' zijn wooren die een bijzin aan kunnen geven. Voor de woordvolgorde van de bijzijn bestaan een aantal makkelijke regels:

1) De persoonsvorm komt zover mogelijk achteraan te staan.
Ik weet, dat ze niet kan komen →  Ich weiß, dass sie nicht kommen kann.

2) Bij twee infinitieven achter elkaar, komt het hulpwerkwoord (Modalverb) achter de andere infinitief.
Ik hoorde, dat hij niet heeft kunnen komen. →  Ich höre, dass er nicht kommen können hat. (de persoonsvorm staat dus wel gewoon achteraan!)

Verder geldt er nog de regel: tijd gaat voor plaats (net als in het Nederlands)
Ich laufe schon Stunde in der Stadt → Ich laufe in der Stadt schon Stunde.

In de bijgevoegde Powerpoint staat alles puntgewijs nog eens opgesomd!

We hebben nu dus ondertussen geleerd welke fouten er vaak in Duitse brieven voorkomen en hoe de zinsopbouw in elkaar zit. Tijd om weer met wat korte schrijfopdrachten aan de slag te gaan!

Blok 3

1) GRAMMATICA

Inhoud

In blok 3 komen de volgende grammaticaonderdelen aan bod:

- betrekkelijk voornaamwoorden (met herhaling naamvallenschema blok 1 en blok 2)
- verleden tijd zwakke werkwoorden (met herhaling van tegenwoordige tijd)
- verleden tijd modale werkwoorden (met herhaling van tegenwoordige tijd)
 
 
 

Betrekkelijk voornaamwoorden

Wat zijn betrekkelijk voornaamwoorden?

Een betrekkelijk voornaamwoord is een voornaamwoord dat naar een woord of zinsdeel terugverwijst. In het Nederlands noemen we zo'n zinsdeel ook wel het antecedent. De belangrijkste betrekkelijk voornaamwoorden in het Nederlands zijn 'die' en 'dat':

Het boek, dat ik van jou gekregen heb, ben ik kwijtgeraakt. ⇒ dat verwijst hier terug naar 'het boek'
De verhalen, die ik voor Nederlands moest schrijven, zijn onleesbaar. ⇒ die verwijst hier terug naar 'de verhalen'

In het Duits werkt een betrekkelijk voornaamwoord precies hetzelfde. De Duitse betrekkelijk voornaamwoorden zijn hetzelfde als de bepalende lidwoorden: der, die, das en die (meervoud) of één van hun afgeleiden vormen. Deze staan een stukje verder op deze pagina in een duidelijk schema. Om je een duidelijker idee te geven van de betrekkelijk voornaamwoorden in het Duits, zijn hier eerst een aantal voorbeelden:

Du meinst den Wagen, der dort steht? ⇒ 'der' verwijst terug naar 'den Wagen'
Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. ⇒ 'den' verwijst hier terug naar 'Der Kugelschreiber'

Zoals je in deze twee voorbeeldzinnen kunt zien, heeft het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd dezelfde vorm als waarin het antecedent staat. Dit komt omdat het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd in dezelfde naamval staat als het anecedent. We nemen even de laatste zin om dit wat te verduidelijken:

Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. 

'Der Kugelschreiber' is onderwerp van de hoofdzin en staat daarom in een 1ste naamval. Als we gaan kijken naar de bijzin, dan zie je dat 'ich' het onderwerp is (wie/wat heeft gekocht?). Als de zin verder ontleed wordt, dan zul je zien dat 'den' een lijdend voorwerp (4e naamvaal) in de zin is. Het mannelijk voornaamwoord 'der' verandert dan in 'den'.

In onderstaand schema staan alle vormen van de betrekkelijk voornaamwoorden. Als je goed kijkt, zie je dat dit schema bijna exact hetzelfde is als het schema van de bepalende lidwoorden (de 'der'-Gruppe).

Schema van de betrekkelijk voornaamwoorden

Naamval Mannelijk Vrouwelijk Onzijdig Meervoud
1ste(=OW) der die das die
2e (=bezit) dessen deren dessen deren
3e (=MW) dem der dem denen
4e (=LV) den die das die

 

Er zijn dus een vijftal uitzonderingen, ten opzichte van het bepalende lidwoordenschema. Deze uitzonderingen zijn onderstreept. Ze wijken niet heel veel af van de vorm van het bepalend lidwoord: ze krijgen alleen een extra '-en' erachter, met uitzondering van de 2e naamval mannelijk en vrouwelijk. Zij krijgen ook nog een extra 's' (dit heeft te maken met de uitspraak van het woord). Bovenstaand schema gebruik je dus alleen voor de betrekkelijk voornaamwoorden!

Je vindt de juiste vorm uit bovenstaand schema dus door de volgende twee zaken te vinden:
1) het geslacht van het woord, waarnaar het terugverwijst
2) de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin

 

Het verschil tussen betrekkelijke en vragende voornaamwoorden

Er zijn in het Nederlands een aantal woorden die je zowel als betrekkelijk als ook als vragend voornaamwoorden kunt gebruiken. Een aantal voorbeelden zijn 'waarvoor', 'waaraan', 'waarmee' en 'waarop'. Als je deze woorden als vragend voornaamwoord gebruikt, vertaal je ze gewoon met 'wofür', 'woran', 'womit' en 'worauf'. Een aantal voorbeeldzinnen:

Worauf stellst du die Vase?
Womit fährst du zur Schule?
Woran siehst du das?
Wofür macht er das?

Als je ze dus als vragend voornaamwoord gebruikt, kun je het vertalen door 'wo+voorzetsel'. Je moet echter goed opletten als je deze woorden gaat gebruiken als betrekkelijk voornaamwoord. Je hebt dan namelijk altijd een vorm uit bovenstaand schema nodig! Je vertaalt het woord dan niet letterlijk (net als bij een vragend voornaamwoord), maar met een betrekkelijk voornaamwoord in combinatie met (soms) een los voorzetsel. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen, dan wordt het wat duidelijker:

waarop:
Die Antwort, auf die ich hoffte, kam nicht. ⇒ 'auf' is een keuzevoorzetsel. Je moet hier de 7/2 regel gebruiken, waarbij 'auf' een 4e naamval krijgt. Het verwijst terug naar een vrouwelijk antecedent, en dus blijft 'die' gewoon 'die'.
waarmee:
Der Freund, mit dem ich in die Schule ging, hat heute Geburtstag.⇒'mit' krijgt altijd een 3e naamval. Het verwijst terug naar een mannelijk antecedent, en dus verandert 'der' in 'dem'.
woran:
Mein Vater, dem ich das Geschenk gegegen habe, fand es sehr schön. ⇒ je gebruikt hier géén voorzetsel. Het betrekkelijk voornaamwoord staat in de 3e naamval, wat automatisch betekent dat je het 'aan' iemand of iets geeft.
wofür:
Die Klassenarbeit, für die ich sehr hart gearbeitet habe, ist verschwunden!
'für' krijgt altijd een 4e naamval. Het verwijst terug naar een vrouwelijke antecedent, en dus blijft 'die' hetzelfde.

Zorg er dus voor dat je de betrekkelijk en vragend voornaamwoorden niet door elkaar haalt!


 

Extra üben: betrekkelijk voornaamwoord

Verleden tijd zwakke en modale werkwoorden

Verleden tijd van de zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden zijn de makkelijkste werkwoorden die er zijn. Dit komt vooral doordat hun stam te allen tijde hetzelfde blijft. Het enige wat verandert, is de uitgang die je erachter moet plakken.
 

Vorm:   Uitgang:
  ich stam+te
  du stam+test
  er/sie/es stam+te
  wir stam+ten
  ihr stam+tet
  sie/Sie stam+ten



Als de stam eindigt op een -d of -t:

Vorm: Uitgang:
ich stam+ ete
du stam+etest
er/sie/es stam+ete
wir stam+eten
ihr stam+etet
sie/Sie stam+eten


Als de stam dus eindigt op een -d of -t, komt er eerst een extra -e bij alle vormen (!) en dan pas de uitgang van de verleden tijd.

Verleden tijd van de Modalverben

In blok 2 hebben we de tegenwoordige tijd van de Modalverben behandeld. Hieruit konden we de volgende regel trekken:
1) de meervoudsvormen worden vervoegd volgens de regel van de zwakke werkwoorden
2) bij enkelvoudsvormen verandert de stam en krijgt alleen de 'du'-vorm een uitgang

In dit blok komt de verleden tijd van de Modalverben erbij. Deze worden allemaal vervoegd volgens de regel 'stam+uitgang'. In onderstaande tabel staan de uitgangen die je moet gebruiken:

ich stam+te
du stam+test
er/sie/es stam+te
wir stam+ten
ihr stam+tet
sie/Sie stam+ten

 

Om de verleden tijd te kunnen maken, heb je dus de stam nodig. Deze is niet altijd hetzelfde als de stam in de tegenwoordige tijd! Deze verleden tijd stam moet je dus uit je hoofd kennen! Per Modalverb staan de vervoegingen hieronder uitgeschreven.

dürfen

ich durfte
du durftest
er/sie/es durfte
wir durften
ihr durftet
sie/Sie durften

 

können

ich konnte
du konntest
er/sie/es konnte
wir konnten
ihr konntet
sie/Sie konntet

 

müssen

ich musste
du musstest
er/sie/es musste
wir mussten
ihr musstet
sie/Sie mussten

 

sollen

ich sollte
ich solltest
ich sollte
ich sollten
ich solltet
ich sollten

 

mögen

ich mochte
du mochtest
er/sie/es mochte
wir mochten
ihr mochtet
sie/Sie mochten

 

wissen

ich wusste
du wusstest
er/sie/es wusste
wir wussten
ihr wusstet
sie/Sie wussten

 

wollen

ich wollte
du wolltest
er/sie/es wollte
wir wollten
ihr wolltet
sie/Sie wollten

 

Präteritum von den Modalverben

2) LEZEN

Cito-toetsen

Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.

Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.

Korte leesteksten

Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)

Artikelen

Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com

3) KIJK- EN LUISTEREN

Deutsche Welle: Videothemen

We zijn nu al een tijdje bezig met de Duitse taal. In blok 1 en 2 heb je een aantal Duitse video's bekeken en daarbij opgaven gemaakt. De filmpjes zullen nu iets moeilijker worden, maar je zult zien dat dit, door te oefenen, gaat lukken!
Hieronder vind je ook weer twee filmpjes met opdrachten. 

Touristen im Atomkraftwerk

Der Traum vom Fliegen

Korte video's

Brittannien nach Brexit

Fragen zum Video

(noteer de antwoorden in Word, of op een apart blaadje)

1. Hoe heten de 3 kopsukken die zich na de Brexit terugtrokken?

2. Waarom is de wereld, volgens Nina Schick, zo verbaasd over Groot-Brittanië?

3. Waarom verbaast het Schick niet dat Farage zich heeft teruggetrokken?

4. Waarom gelooft Schick dat rechts de overhand krijgt in Groot-Brittanië?

5. Wat is de toon van de presentator?

Schlechte Verbindung auf dem Lande

Fragen zum Video

(noteer de antwoorden in Word, of op een apart blaadje)

1. Welke consequenties heeft het voor het dorp dat het nog analoog moet leven?

2. Op welk gebied ligt Duitsland, ten opzichte van andere landen, achter?

3. Welke reden wordt daarvoor gegeven?

4. Welk verschil noemt Alexander Dorbrindt tussen grote steden en landelijke gebieden?

4) SPREKEN

  Het spreken van de Duitse taal blijft lastig. Zeker met al die Umlauts op verschillende letters, die daardoor heel anders uitgesproken worden dan je denkt. Het is daarom belangrijk om je spreken te blijven oefenen, zeker nu het examenjaar steeds dichterbij komt en spreekvaardigheid een belangrijk onderdeel is van de SET's. Daarom vind je op deze pagina weer een aantal spreekopdrachten.

5) SCHRIJVEN

Conventies voor het schrijven van een Duitse brief

Het schrijven van een informele brief

Voor het schrijven van een Duitse informele brief zijn er slechts een aantal conventies (vastsstaande regels) die je in de gaten moet houden.

Aanhef
Voor de aanhef zijn er twee opties die het meest voorkomen:

Liebe(r) ...,
Beste(r)...,

Let vooral op de komma na de aanhef! De 'r' komt er alleen achter als je naar een mannelijk persoon schrijft.

Vervolgens laat je een witregel open en begin je met het schrijven van je brief. Let op: de eerste zin van je brief begint met een kleine letter! Bijvoorbeeld:

Liebe Michelle,

wie geht es dir? Mir geht es gut (...).

Afsluiting:
Voor de afsluiting heb je ook weer een aantal opties.

Liebe Grüße,
Bis bald!

Vervolgens laat je een witregel open en sluit je af met je voornaam. Bijvoorbeeld:
(...)
Ich hoffe bald von dir zu hören!

Liebe Grüße,

Marieke

Je gebruikt bij een informele brief ook altijd de informele aanspreekvorm (dus géén 'Sie'!)

 

Oefening: Schreiben einen informellen Brief

Start

Het schrijven van een formele brief

Voor het schrijven van een formele brief gelden wat meer regels. Let er vooral op dat je aan het begin van een formele brief veel witregels open moet laten!

Adressering

Je begint altijd met het adres van degene naar wie je schrijft!

Als je schrijft naar een bedrijf/instelling met postbus:

Siemens GmbH
Postfach 21134
DE - 60438 Frankfurt am Main

Als je schrijft naar een persoon binnen een bedrijf/instelling met postbus:

Siemens GmbH
z.H Herrn Siebert
Postfach 21134
DE - 60438 Frankfurt am Main

Als je schrijft naar een bedrijf/instelling met adres:

Urlaubspark ‘Delight’
Schlüterstraße 34
DE – 53420 Bonn

Als je schrijft naar een persoon binnen een bedrijf/instelling met adres:

Urlaubspark ‘Delight’
z.H Herrn Klein
Schlüterstraße 34
DE – 53420 Bonn

Als je dit adres hebt genoteerd, volgt je eigen adres. Tussen het adres van de geadresseerde en de verzender zit een witregel!

Jan Verhoeven
Drift 25
NL - 5331 ET Kerkdriel

Na je eigen adres volgt ook weer een witregel.

Datum en woonplaats

Deze schrijf je rechtsbovenin, dus op dezelfde hoogte als de adressering van de ontvanger. Bij de datum noteer je ook direct je woonplaats. Je kunt dit op 2 manieren noteren:

1. Oss, den 22. Oktober 2016
2. Oss, den 22.10.2016

Zorg ervoor dat je deze twee verschillende noteringen niet door elkaar haalt! Let vooral ook op de punt (bij 1) achter de dag (22. Oktober)!

Betreff:...

Om de ontvanger direct te laten weten wat de reden van je schrijven is, schrijf je achter ‘Betreff’ altijd kort en krachtig het onderwerp van je brief. Deze regel schrijf je dus op onder je eigen adres (met natuurlijk een witregel ertussen). Een aantal voorbeelden:

Betreff: Bewerbung Sekretärin
Betreff: Beschwerde Urlaub nach Italien
Betreff: Reservierung für Maiferien

Na dit onderdeel volgt ook weer een witregel!

Aanhef

De aanhef van een formele brief is iets lastiger als die van een informele brief. Het belangrijkste is dat je weet naar wie je schrijft. Je kunt dan de juiste aanhef toepassen.

Als je naar een bedrijf/instantie in het algemeen schrijft en je weet geen naam:

Sehr geehrte Damen und Herren,

Als je de naam wel weet en de persoon is een vrouw:
Sehr geehrte Frau Wickert,

Als je de naam wel weet en de persoon is een man:
Sehr geehrter Herr Christiansen,

Let ook hier weer goed op de komma's na de aanhef. Na de aanhef volgt een witregel.

Het begin van je brief

Je begint je brief altijd met een kleine letter!! Je deelt je brief op in alinea’s:

1. Inleiding (je stelt jezelf voor en schrijft kort waarom je je brief schrijft)
2. Middenstuk (je voert argumenten aan, schrijf je klachten op, beschrijft je capaciteiten)
3. Afsluiting (je herhaalt nog kort je vraag/probleem, en wat je van diegene naar wie je schrijft verwacht)

Na de afsluiting volgt weer een witregel. Ook tussen de verschillende alinea's laat je een witregel open!

Slot van je brief

Je sluit altijd af met een van de volgende opties:

  1. Mit freundlichem Gruß,
  2. Mit freundlichen Grüßen,

Hierna laat je een witregel open en zet je je handtekening. Hierna volgt weer een witregel en schrijf je je naam (voor- en achternaam!) uit!

Een aantal opmerkingen

1. Bij de adressering zie je dat het land van waaruit geschreven wordt, afgekort voor de postcode staat. De afkortingen zijn als volgt:

NL = Nederland
DE = Duitsland
CH = Zwitserland
A= Oostenrijk

2. Als je naar een persoon binnen een bedrijf/instelling schrijft, noteer je voor de naam van deze persoon altijd ‘z.H.’. Dit staat voor ‘zu Hände von’. Hierna volgt altijd een 3e naamval! Schrijf je naar een heer wordt het dus ‘z.H. Herrn…’. Schrijf je naar een vrouw, dan wordt het ‘z.H. Frau….’. Hier komt dus geen uitgang achter.
3.Na je aanhef en afsluiting volgt altijd een komma! Vergeet deze niet!
4. Als je eenmaal begint met het schrijven van de brief (dus na de aanhef), begin dan met een kleine letter. Haal dit niet door elkaar met het Nederlands, waar we brieven dan met een hoofdletter beginnen.

Blok 4

1) GRAMMATICA

Inhoud

In blok 4 komen de volgende grammaticaonderdelen aan bod:

- Imperativ
- herhaling zwakke en sterke werkwoorden
- herhaling naamvallenschema + persoonlijk voornaamwoord
 
Zoals je ziet, komt er in dit blok slechts één nieuw grammaticaonderdeel aan bod. Voor de rest zal dit blok vooral de andere grammatica herhaald worden.

 

Imperativ

De Imperativ: de gebiedende wijs

De Imperativ kennen we in het Nederlands als de gebiedende wijs. Je gebruikt dit als je een opdracht of bevel geeft. Kijk maar even naar de volgende voorbeelden:

Pak je boek! → Nimm dein Buch!
Kom eens hier! → Komm mal her!

Voor het maken van de Imperativ gelden een aantal simpele regels met vormen die al eens behandeld zijn. Deze regels worden hieronder behandeld.

De Imperativ van een zwak werkwoord

De Imperativ kent 3 vormen:

1) Enkelvoud (als je tegen één persoon praat)
    Je gebruikt de ich-vorm van het werkwoord

2) Meervoud (als je tegen meerdere personen praat)
    Je gebruikt de ihr-vorm van het werkwoord

3) Beleefdheidsvorm (als je de persoon met 'u' aanspreekt)
   Je gebruikt de Sie-vorm van het werkwoord

De Imperativ van een sterk werkwoord

De Imperativ van een sterk werkwoord wordt bijna op dezelfde manier gebruikt als bij een zwak werkwoord. Er zijn echter twee uitzonderingen:

1) Bij de werkwoorden kommen en lassen valt de '-e' weg bij de ich-vorm (enkelvoud)
    Lass das!

2) De '-e' valt ook weg als het werkwoord een 'e/i(e)'-Wechsel krijgt. Deze 'e/i(e)-Wechsel' vindt bovendien ook plaats in de gebiedende wijs, maar alleen bij de ich-vorm!

Om punt 2 iets duidelijker te maken, staan hieronder twee voorbeelden van werkwoorden die een 'e/i(e)'-Wechsel krijgen:

geben: gib - gebt - geben
nehmen: nimm - nehmt - nehmen

Je ziet dat dus alleen bij de ich-vorm de uitzonderingen in werking treden. De meervouds- en beleefdheidsvorm zijn identiek als de Imperativ bij een zwak werkwoord!

Üben mit dem Imperativ

Herhaling naamvallenschema

Het naamvallenschema is over het algemeen altijd het meest lastige onderdeel van de Duitse taal. We zijn er nu al een tijdje mee bezig, maar toch zijn er altijd een paar onderdelen die wat lastiger blijven. Daarom gaan we dat naamvallenschema nog eens herhalen. Hieronder staat een oefening, maar ga eerst nog even terug naar de grammatica-uitleg over alles wat betrekking heeft op het naamvallenschema (ook het betrekkelijk voornaamwoord!). Ga dan eens de diagnostische toets hieronder maken. Veel succes!

Herhaling werkwoorden

Dit jaar hebben we verschillende soorten werkwoorden behandeld: zwakke werkwoorden, sterke werkwoorden, Modalverben en vorig blok natuurlijk nog de Imperativ. Maar hoe werden ze nou ook alweer vervoegd? Lees voordat je de opdrachten maakt, de Powerpoints nog eens door en probeer dan deze oefeningen te maken. Succes!

2) LEZEN

Cito-toetsen

Korte leesteksten

Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)

Artikelen

Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com

Operation Last Chance
„Spät, aber nicht zu spät! Operation Last Chance“ ist eine Aktion, um heute noch die letzten Nazi-Verbrecher zu finden. Die letzten lebenden Täter von damals sind jetzt um die 90 Jahre alt. Wie findet ihr das? Kann die Vergangenheit irgendwann ruhen?

Toets

Start

3) KIJK-EN LUISTEREN

Deutsche Welle: Videothemen

Die Kasette: ein Stück Musikgeschichte

Die Schönheit verlassener Gebäude

Korte video's

Tipps für die Hitze

Fragen zum Video

(noteer je antwoorden in Word, of op een apart blaadje)

1. Op welke temperatuur is ons lichaam ingesteld?

2. Wanneer loop je kans een zonnesteek op te lopen?

3. Welke factoren zorgen ervoor dat je door de hitte flauw kan vallen?

4. Waarom is het gevaarlijk kinderen in de auto te laten?

5. Wat moet je doen bij iemand die tekenen vertoont van oververhitting?

6. Hoe kun je zien of iemand zwaar getroffen is door oververhitting?

7. Waarom is fietsen de beste activiteit tijdens hitte?

8. Welke reden wordt er gegeven om niet met een oververhit lichaam in koud water te springen?

9. Waarom mag je een ventilator in gesloten ruimtes niet op je gezicht richten?

Wandern statt Onlinedating

Fragen zum Video

(noteer je antwoorden in Word, of op een apart blaadje)

1. Wat is het doel van de wandelingen?

2. Waarom heeft Jane nog geen vriend?

3. Welke eigenschappen moet een vrouw volgens Markus hebben?

4. Welke reden geeft de leider van de groep voor het feit dat 'Wander-Date' echt werkt?

5. Welk voordeel noemt Alexandra ten op zichte van online dating?

6. Is er uiteindelijk een liefde ontstaan?

4) SPREKEN

We zijn nu al bijna een jaar bezig met het spreken van de Duitse taal. Omdat het belangrijkste onderdeel van het leren van een vreemde taal het blijven oefenen is, vind je hier nog een tweetal spreekopdrachten. Viel Spaß dazu!

5) SCHRIJVEN

Jaargebonden materiaal

Bij deze sectie vind je een aantal documenten die je in de loop van het schooljaar nodig hebt. De woordenlijst sterke werkwoorden zullen we opdelen over het jaar en er zal iedere keer een klein deel van getoetst worden.

Dit jaar lezen jullie ook 3 boeken en maken daarvan een boekverslag. Het format daarvoor vind je ook in deze sectie.

Verder vind je hier nog een document met een aantal ezelsbruggetjes om het geslacht van een zelfstandig naamwoord te bepalen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar in de meeste gevallen kun je deze ezelsbruggetjes prima toepassen!

Maatwerk

Ontleden van zinnen

Hoe ontleed ik een zin?

 

In het Duits zijn de volgende zinsdeelfuncties belangrijk:

1. Het onderwerp (1ste naamval in het Duits)

2. Het lijdend voorwerp (4e naamval in het Duits)

3. Het meewerkend voorwerp (3e naamval in het Duits)

Maar hoe ontleed je nou een zin? Een Duitse zin ontleed je op precies dezelfde manier als in het Nederlands. Je stelt dus de volgende vragen:

Onderwerp: wie/wat + werkwoordelijk gezegde

Lijdend voorwerp: wie/wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp

Meewerkend voorwerp: aan wie/voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp

Als we kijken naar de volgende zin, gaat dat dus als volgt:

Hij geeft een bos bloemen aan zijn moeder

Onderwerp: wie/wat geeft? --> 'Hij' (is dus onderwerp)

Lijdend voorwerp: wie/wat geeft hij? --> 'een bos bloemen' (is dus lijdend voorwerp)

Meewerkend voorwerp: aan wie geeft hij een bos bloemen? --> zijn moeder (is dus meewerkend voorwerp)

In het Duits gaat het ontleden precies hetzelfde!

Oefenen der- en ein-Gruppe

Oefenen biivoeglijk naamwoord

Oefenen vaste voorzetsels

Oefenen vv 3e naamval

Oefenen vv 4e naamval

Oefenen vv 3e en 4e naamval

Oefenen vv 3e en 4e naamval

Oefenen keuzevoorzetsels

Oefenen keuzevoorzetsels

Oefenen keuzevoorzetsels (2)

Oefenen 'door elkaar'

Deutsche Welle: Themen

So isst Deutschland