Herzlich Willkommen bei Deutsch in der Oberstufe! Alle Fähigkeiten, die Teil der deutschen Sprache sind, wirst du lernen. Wir tauchen dieses Jahr weiter in die deutsche Sprache , um am Ende dieses Jahres sagen zu können:
Wir sprechen Deutsch!
Deutsch macht Spaß!
Bij het maken van deze Wikiwijs is er gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
Net als in het Nederlands zijn er ook in de Duitse taal lidwoorden en bezittelijk voornaamwoorden. We zijn ons er bij het Nederlands niet zo van bewust, maar ook wij kennen een naamvallenschema. In onze taal veranderen deze woorden echter zelden als het woord van naamval verandert. Een voorbeeldje:
Mijn oma loopt daar. ⇒ 'Mijn oma' is hier onderwerp.
Dat boek is voor mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier meewerkend voorwerp.
Ik bezoek mijn oma. ⇒ 'Mijn oma' is hier lijdend voorwerp.
Je ziet dus dat het bezittelijk voornaamwoord 'mijn' in alle naamvallen hetzelfde blijft. In het Duits is dit echter niet zo. Kijk maar eens naar de volgende zinnen:
Meine Großmutter läuft dort. ⇒ 'Meine Großmutter' is hier onderwerp.
Das Buch gebe ich an meiner Großmutter. ⇒ 'meiner Großmutter' is hier meewerkend voorwerp.
Ich besuche meine Großmutter. ⇒ 'meine Großmutter' is hier lijdend voorwerp.
Als je goed kijkt, dan zie je dus dat een vrouwelijk woord een -er als uitgang krijgt als het meewerkend voorwerp is in de zin. Zo geldt dit voor alle geslachten uit de Duitse taal (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig en meervoud) en voor alle verschillende naamvallen (onderwerp, bezit, meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp).
Verder kent het Duits twee groepen, waarvoor twee verschillende schema's gelden: de 'der'-Gruppe en de 'ein'-Gruppe. Bij iedere groep horen bepaalde woorden. Gelukkig verschillen de schema's niet heel veel van elkaar! In onderstaande Powerpoints wordt het nog eens duidelijk uitgelegd. Lees ze aandachtig door en maak de bijbehorende opdrachten om te kijken of je het begrijpt.
Het schema verkort opschrijven
In de les zijn we veel bezig geweest met het verkorte schema. Deze moet je kennen en heeft als voordeel dat het minder leerwerk is dan beide schema's uit je hoofd leren. Het schema ziet er als volgt uit:
De rondjes hebben twee betekenissen:
1)kom je in dit vakje uit en heb je een woord uit je ‘ein’-Gruppe? GEEN UITGANG!
2) heb je een bijvoeglijk naamwoord i.c.m een woord uit je ‘ein’-Gruppe? Dan komt de letter uit het rondje achter je bijvoeglijk naamwoord!
Voorbeeld:
(mijn) ______ lieb___ Vater ist sehr alt.
Mijn = mein (geen uitgang, want het is mannelijk 1ste naamval. Daar staat een 'r' met een rondje. Dat betekent nu dat ik géén uitgang krijg, omdat 'mein' een woord uit mijn ein-Gruppe is.)
lieb = lieber (er komt sowieso een 'e' achter mijn bijvoeglijk naamwoord, omdat het vakje uit de sleutel valt. Bovendien komt er ook nog de 'r' achter, omdat het woord in combinatie met een woord uit de ein-Gruppe is.)
Lies zuerst die Powerpoint, die handelt von der 'der'-Gruppe'! Hier findest du alle wichtige Informationen, die du brauchst, um diese Übung machen zu können.
Wenn du alles verstehst, kannst du diese Übung machen. Viel Erfolg!
Uitleg over de (keuze)voorzetsels in de Duitse taal
Om een juiste vervoeging in de zin in te kunnen vullen, moet je een zin gaan ontleden, zodat je erachter komt tot welke naamval de woordgroep behoort. Dit ontleden is soms lastig. Een groot voordeel is dan ook als er een voorzetsel in de zin staat. Er zijn in het Duitse twee soorten voorzetsels: de vaste voorzetsels en de keuzevoorzetsels.
De vaste voorzetsels
De naam zegt het al een beetje: een vast voorzetsel krijgt altijd een vaste naamval. Dit kan een 2e, 3e of 4e zijn maar we focussen ons nu op de voorzetsels die altijd een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Groot voordeel: je hoeft geen zinnen meer te ontleden! Een paar voorbeelden:
Ich gehe mit meiner Mutter in die Stadt. Sie lebt bei ihrem Vater.
Ich komme aus dem Kino.
Zoals je ziet, komt er na deze voorzetsels altijd een 3e naamval. Er zijn ook voorzetsels die altijd een 4e naamval krijgen:
Das ist für meinen Vater.
Er wohnt um die Ecke. Der Tafel steht gegen die Wand.
Er zijn nog veel meer voorzetsels die altijd een 3e of altijd een 4e naamval krijgen. Deze vindt je in de Powerpoint over de vaste voorzetsels. Maak daarna de bijbehorende opdracht.
De keuzevoorzetsels
De keuzevoorzetsels zijn iets lastiger dan de vaste voorzetsels. Je hebt hier namelijk de keus tussen een 3e of 4e naamval. Dit zijn in totaal slechts 9 voorzetsels en om je op weg te helpen, is er een stappenplan gemaaakt. Als je dit stappenplan helemaal volgt, krijg je uiteindelijk antwoord of je een 3e of 4e naamval toe moet passen. Lees de Powerpoint over keuzevoorzetsels goed door en maak daarna de bijbehorende opdracht.
Sterke werkwoorden zijn de lastigste werkwoorden die er zijn om te vervoegen. In de onderbouw hebben jullie al regelmatig gewerkt met zwakke werkwoorden en heb je het ezelsbruggetje 'feesttenten' misschien wel eens voorbij horen komen. Om je geheugen even op te frissen, staat hieronder de tabel met de uitgangen van de zwakke werkwoorden!
Zwakke werkwoorden, tegenwoordig etijd
Pers. voornaamwoord:
Vervoeging:
ich
stam+ e
du
stam+ st
er/sie/es
stam+ t
wir
stam+ en
ihr
stam+ t
sie/Sie
stam+ en
Het kenmerk van zwakke werkwoorden is dat hun stam (hele werkwoord min en) in zowel de tegenwoordige als verleden tijd hetzelfde is. In de verleden tijd veranderen alleen de uitgangen die je achter de stamvorm plakt.
Het sterke werkwoord in de Duitse taal
Sterke werkwoorden wijken af van zwakke werkwoorden in het feit dat er hier wél een klankverandering in de stam plaatsvindt. Dit kan zowel zijn in de tegenwoordige tijd (de stam verandert dan vaak bij de enkelvoudsvormen) of in de verleden tijd. Het kan ook in beide gevallen! Gelukkig zijn er voor de tegenwoordige tijd wel een aantal regels, die het voor jou makkelijker maken om te weten hoe die stam nou precies verandert.
Sterk werkwoord zonder klankverandering in de tegenwoordige tijd
Sterke werkwoorden met een 'a' in de stam in de tegenwoordige tijd
De stam van het werkwoord eindigt op een -d of -t in de tegenwoordige tijd
Er zit een 'e' in de stam van de tegenwoordige tijd en deze wordt lang uitgesproken
Er zit een 'e' in de stam in de tegenwoordige tijd en deze wordt kort uitgesproken
Er zijn dus behoorlijk wat regels die je in de jungle van werkwoorden een beetje de weg wijzen. Wil je alles nog even kort samengevat nalezen? Gebruik dan de bijgevoegde Powerpoint!
Om ze nog beter te leren kennen, ga je er nu zelf even mee oefenen. Viel Erfolg!
Lies zuerst die Informationen über die starke Verben gut durch! Achte auf die unterschiedlichen Regeln. Wenn du glaubst, alles zu verstehen, kannst du das in dieser Übung prüfen.
In dit jaar delen we het onderdeel 'lezen' op in twee onderdelen:
- het oefenen van Duitse leesteksten
- het maken van 3 boekverslagen
Het oefenen van Duitse leesteksten
Zoals jullie ongetwijfeld weten, bestaat het Centraal Examen Duits uit leesteksten. Het is dus heel belangrijk, dat we deze leesteksten dit jaar goed gaan oefenen. Dit doen we aan de hand van een aantal oude CITO examenteksten, maar ook een aantal krantenartikelen, tijdschriftartikelen en internetteksten. De bedoeling hiervan is je vocabulaire zo groot mogelijk te maken om je goed voor te bereiden op je CE!
Het lezen van Duitse boeken en maken van boekverslagen
Je maakt dit jaar 3 boekverslagen van Duitse boeken. De deadlines daarvan hoor je in de les. Het format van het boekverslag vind je onder het kopje 'jaargebonden materiaal'. Deze 3 boekverslagen ben je verplicht om in te leveren, omdat het de basis vormt van je mondeling aan het eind van HAVO 4! Dit mondeling gaat over je drie gelezen boeken en het cijfer van dit mondeling telt mee voor je schoolexamencijfer! Het is dus belangrijk om deze boekverslagen serieus te nemen. Ze worden gecontroleerd op plagiaat!
Cito-toetsen
Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.
Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.
Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)
Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. ze komen van verschillende websites, kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek!
Het examenidioom wordt in de bovenbouw apart getoetst. Jullie hebben dit boek nodig om goed voorbereid aan jullie examen te kunnen beginnen. Om de paar weken zal er een hoofdstuk getoetst worden, als SO (in een aparte woordjestoets). Woordjes komen dus niet, zoals in de onderbouw, samen op een grammaticatoets!
Nog niet iedereen heeft zijn/haar examenidioomboek binnen. Hoofdstuk 1 en 2 zullen daarom op deze pagina verschijnen.
Een belangrijk onderdeel van het leren van de Duitse taal is het kunnen luisteren naar Duitse gesproken teksten en het bekijken van Duitse video's. In de les gaan we oefen met CITO kijk- en luistertoetsen, omdat je ze in deze vorm zult tegenkomen op je schoolexamen. We gaan echter ook veel oefenen met authentieke video's en gedidactiseerde video's met een aantal opdrachten. Zo verbeter je niet alleen je Duits, maar ook je kennis over de Duitse taal!
Deutsche Welle: Videothemen
De site http://www.dw.com/de/ stelt vele leuke en interessante video's ter beschikking voor studenten die Duits leren. Onder dit kopje vindt je dan ook een aantal links, die verwijzen naar zo'n filmpje. Bij ieder filmpje horen ook een aantal opdrachten. Deze zijn te vinden op de site en kunnen hier ook direct nagekeken worden. Wel zo handig.
In deze sectie vind je een aantal links naar korte Duitse video's. Bij iedere video horen ook een aantal vragen. Deze filmpjes zijn iets moeilijker dan de video's van de site Deutsche Welle, omdat je hier geen ondertiteling bij hebt. Aber du schaffst das! :)
(noteer de antwoorden in Word, of op een apart blaadje)
1. Hoe lang duurt het Oktoberfest?
2. Hoeveel bezoekers trekt het festival?
3. Wat geven de lichtgevende strepen op de kaart aan?
4. Hoe heet de plek waar het Oktoberfest plaatsvindt?
4) SPREKEN
Een belangrijk onderdeel van de Duitse taal leren is natuurlijk het leren spreken van de taal. In het begin zul je merken, dat je dit misschien lastig en 'eng' vind, maar hoe vaker je het oefent, hoe einfacher het wordt!
Om goed te beginnen, is het natuurlijk belangrijk dat je eerst weet hoe de letters überhaupt uitgesproken worden. Open het bestand 'das deutsche Alphabet' maar eens en spreek de letters hardop uit! Je zult zien dat sommige anders uitgesproken worden dan je denkt...
Volgend jaar heb je een SET schrijven, waarbij van je verwacht wordt dat je een formele en informele brief kunt schrijven. In blok 1 gaan we beginnen met eerst het schrijven van inhoudelijke zaken, vanaf blok 2 gaan we ook echt daadwerkelijk aan de slag met de opbouw. Voor nu is het echter het belangrijkste dat je gewend raakt aan het schrijven in de Duitse taal.
Hieronder volgt eerst een lijstje met 'falsche Freunden': Duitse woorden die veel gebruikt worden tijdens het schrijven en veel lijken op Nederlandse woorden, maar een totaal andere betekenis hebben. Zorg dat je ze kent, zodat je dit niet fout doet tijden het schrijven van je brieven.
Falsche Freunde
Nederlands:
Duits:
Vaak geschreven als:
er is
es gibt
er ist
dus
also
so (uit het Engels)
hoe gaat het met je?
wie geht es sdir?
wie geht es mit dir?
zullen
werden
sollen (maar dit betekent 'moeten')
dat (verwijs terug)
das
dass
dat (koppelwoord)
dass
das
toen
als (meestal)
wenn (van het Engelse 'when')
wanneer (tijdstip)
wann
wann ('wann' en 'wenn' vaak door elkaar gehaald)
wanneer (voorwaarde)
wenn
wann ('wann' en 'wenn' vaak door elkaar gehaald)
mogen (toestemming hebben)
dürfen
mögen (maar dat betekent 'leuk vinden')
De meest voorkomende fouten staan hierboven beschreven. Hieronder volgen een aantal korte schrijfopdrachten die je in de les gaat maken. Probeer erop te letten om bovenstaande fouten niet te maken!
In het eerste blok hebben we kennis gemaakt met de 'der'- en 'ein'-Gruppe. Er staat dan een bepaald woord (lidwoord, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord) voor het zelfstandig naamwoord waaraan we kunnen zien of het tot de 'der'- of 'ein'-Gruppe hoort. Als het weer is weggezakt, kijk dan even terug bij blok 1 naar de informatie over deze twee groepen!
Er is echter nog een derde groep. Deze noemen we de 'nul'-groep. De naamgeeft het eigenlijk al aan: bij dit soort zinsdelen behoort het te vervoegen gedeelte niet bij één van de twee bekende groepen. Je hebt hier in feite alleen een bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord. Je gaat hier niet het bepaldende lidwoord vervoegen, maar juist het bijvoeglijk naamwoord. De uitgang die je hier aan het bijvoeglijk naamwoord toevoegt, is dezelfde uitgang als van de lidwoorden van de 'der'-Gruppe. Om het wat duidelijker te maken, staan de schema's van de 'der'- en 'nul'-groep hier nog even onder elkaar:
Schema van de 'der'-Gruppe
Schema van de 'nul'-groep
Als we de nul-groep uitgangen toepassen op het verkorte schema wat je geleerd hebt, dan zie je dus dat je niet meer hoeft te kijken naar rondjes en/of de sleutel. De letter die in het vakje staat, komt als uitgang achter het bijvoeglijk naamwoord (op de twee uitzonderingen na).
De nul-groep is eigenlijk dus de makkelijkste groep die je kunt hebben! Je zit hier namelijk niet vast aan sleutels en/of cirkeltjes om letters, maar het is simpelweg de letter uit het verkorte schema achter het bijvoeglijk naamwoord plakken. Ga het maar eens oefenen in onderstaande oefening!
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken. De functie en werking van het persoonlijk voornaamwoord is in het Duits exact hetzelfde als in het Nederlands. In het Nederlands kennen we de volgende persoonlijk voornaamwoorden:
Enkelvoud
1ste persoon ik mij (me)
2e persoon jij (je) jou (je)
3e persoon hij hem
zij (ze) haar
het het
Meervoud
1ste persoon wij (we) ons
2e persoon jullie jullie
U U
3e persoon zij (ze) hun, hen, ze
De eerste kolom is, net als in het Duits, altijd het onderwerp! Je ziet dus dat het persoonlijk voornaamwoord ook in het Nederlands verandert, zodra het geen onderwerp is:
Ik geef hem een cadeau (en niet: ik geef hij een cadeau)
Verder gelden er voor het persoonlijk voornaamwoord nog twee belangrijke regels:
Het woord ‘het’ kan ook persoonlijk voornaamwoord zijn, maar alleen als je het kan vervangen door het woordje ‘dat’. Het woord ‘dat’ kan dan weer géén persoonlijk voornaamwoord zijn, zelfs niet als je het kan vervangen door ‘het’. Deze regel is dus eenrichtingsverkeer!
Namen zijn geen persoonlijk voornaamwoorden! In de zin ‘Jos vindt haar leuk’, is dus alleen ‘haar’ een persoonlijk voornaamwoord en ‘Jos’ niet.
Hoe werkt het persoonlijk voornaamwoord?
We kennen van de grammatica over de naamvallen nog de verschillende naamvallen: het onderwerp (1ste), het meewerkend voorwerp (3e) en lijdend voorwerp (4e). Hierbij hoorde een heel schema, had je een sleutel voor bijvoeglijk naamwoorden en cirkeltjes voor verschillende groepen. Bij het persoonlijk voornaamwoord hebben we dit allemaal niet (J)! Je hebt nog wel steeds te maken met de naamvallen, maar niet meer met sleutels of verschillende groepen. Bekijk onderstaand schema maar eens:
1ste (onderwerp)
3e (meewerkend voorwerp)
4e (lijdend voorwerp)
ik = ich
mij = mir
mij = mich
jij = du
jou = dir
jou = dich
hij = er
hem = ihm
hem = ihn
zij = sie
haar = ihr
haar = sie
het = es
hem = ihm
het/hem = es
wij = wir
ons = uns
ons = uns
jullie = ihr
jullie = euch
jullie = euch
zij = sie
hun = ihnen
ze/hen = sie
U = Sie
U = Ihnen
U = Sie
Je moet dus nog wel steeds kunnen ontleden, en de voorzetsels gelden ook nog steeds hier!, maar als je dan eenmaal weet welke naamval het is, zit je ook direct in het juiste vakje. Een aantal voorbeelden:
(ik) ___ gehe zu (haar)_____.
Het onderwerp in de zin is ‘ik’, dus 1ste naamval. Als je gaat kijken in het schema, zie je dus bij 1ste naamval, ik het woordje ‘ich’ staan. Je hebt nu dus: ‘Ich gehe zu (haar)____.
Het voorzetsel ‘zu’ geeft aan dat er een 3e naamval na moet volgen (het is immers een vast voorzetsel). Als je gaat kijken in het schema, zie je bij 3e naamval, haar het woordje ‘ihr’ staan. De juiste vertaling is dus: Ich gehe zu ihr.
Oefening: Het persoonlijk voornaamwoord
0%
Zoals je in de theorie hebt kunnen lezen, heb je voor het invullen van het persoonljk voornaamwoord eigenlijk maar één regel nodig: je moet er achter komen in welke naamval het persoonlijk voornaamwoord staat, en dan ben je er! Geen sleutels, geen rondjes... Gewoon naamval kennen en toepassen. Dat ga je nu proberen. Succes!
Bepalende werkwoorden zijn een beetje te vergelijken met de vaste voorzetsels: ze bepalen namelijk de naamval. Een aantal werkwoorden bepalen dat er altijd een 3e naamval komt en er is een groep werkwoorden die bepalen dat er altijd een 4e naamval komt. Ze werken ook hetzelfde als vaste voorzetsels!
Werkwoorden die altijd een 3e naamval krijgen
begegnen
tegenkomen
danken
bedanken
folgen
volgen
gefallen
bevallen
gehen
gaan met (let op: niet als je het alleen vertaalt als 'gaan'!!)
gelingen
lukken
gehören
zijn van, toebehoren aan
glauben
geloven
gratulieren
feliciteren
helfen
helpen
kondolieren
condoleren
leid tun
spijten
sagen
zeggen tegen
raten
aanraden
(ver)trauen
vertrouwen
Werkwoorden die altijd een 4e naamval krijgen
bitten
vragen/verzoeken
denken an
denken aan
es gibt
er is/er zijn
fragen
vragen aan/naar
genießen
van iets genieten
glauben an
geloven in
interessieren
interesseren
kosten
kosten
sich erinnern an
zich iets herinneren
sich gewöhnen an
wennen aan
sich verlieben in
verliefd worden op
Een aantal voorbeelden
Om je te laten zien hoe het nu precies in zijn werk gaat, staan hieronder een aantal voorbeeldzinnen:
Ich begegne (+3) ihm heute abend. Er gratuliert (+3) meiner Mutter zum Geburtstag.
Wieviel kostet (+4) dieses Geschenk? Er fragte (+4) seinen Lehrer, wieso die Antwort falsch war.
Und jetzt selbst los! Ga aan de gang met onderstaande oefening om te kijken of je het begrijpt!
Je hebt de informatie over de bepalende werkwoorden gelezen. Weet je al een beetje welk werkwoord welke naamval bepaald? Dan ben je klaar voor deze oefening!
Als we de betekenis van Wikipedia erbij pakken, dan beteken Modalverben het volgende:
,Een modaal werkwoord (ook wel modaal hulpwerkwoord) geeft een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord aan; ofwel ze voegen modaliteit toe (...).'
Simpeler gezegd: een Modalverb zegt iets over de toestand van het werkwoord. In het Duits zijn er de volgende Modalverben:
dürfen mogen (toestemming hebben)
können kunnen
müssen moeten (als iets niet anders kan/logisch is/(dringend) advies)
sollen moeten (twijfel/je vraagt jezelf iets af/ persoonlijk bevel)
wollen willen
wissen weten
mögen lusten, lekker vinden, leuk vinden, aardig vinden/mogen
LET OP: 'dürfen' vertaal je dus niet als durven, maar als mogen! Het Duitse 'mögen' betekent juist weer dat je iets lekker vindt of iemand aardig vindt!
Hoe worden Modalverben vervoegd?
Het belangrijkste bij Modalverben is dat de stam van de enkelvoudsvormen verandert! De stam van de enkelvoudsvorm vind je dus niet door '-en' van het hele werkwoord af te halen, maar deze zul je uit je hoofd moeten leren. Voor de rest gelden voor de Modalverben de volgende regels:
ich
geen uitgang (alleen de veranderde stam!)
du
veranderde stam + st
er/sie/es
geen uitgang (alleen de veranderde stam!)
wir
normale stam + en
ihr
normale stam + t
sie/Sie
normale stam + en
Bovenstaand schema geeft aan hoe alle Modalverben vervoegd worden. Je ziet dus dat de meervoudsvervoeging exact hetzelfde is als bij de zwakke werkwoorden. Leerwerk bij de Modalverben is de stam (die in het enkelvoud dus verandert!) en de uitgangen van het enkelvoud. Deze is echter ook vrij simpel: alleen de 'du'-vorm krijgt een uitgang, en deze is dan ook nog eens hetzelfde als bij de zwakke werkwoorden!
Hieronder vind je alle vervoegingen van de Modalverben. Leer de veranderde stammen in het enkelvoud uit je hoofd!
Vervoegingen van de Modalverben
dürfen (enkelvoudstam: darf)
ich
darf
du
darfst
er/sie/es
darf
wir
dürfen
ihr
dürft
sie/Sie
dürfen
können (enkelvoudstam: kann)
ich
kann
du
kannst
er/sie/es
kann
wir
können
ihr
könnt
sie/Sie
können
müssen (enkelvoudstam: muss)
ich
muss
du
musst
er/sie/es
muss
wir
müssen
ihr
müsst
sie/Sie
müssen
sollen (enkelvoudstam: soll)
ich
soll
du
sollst
er/sie/es
soll
wir
sollen
ihr
sollt
sie/Sie
sollen
Let op: de stam van 'sollen' verandert in het enkelvoud niet!
wollen (enkelvoudstam: will)
ich
will
du
willst
er/sie/es
will
wir
wollen
ihr
wollt
sie/Sie
wollen
wissen (enkelvoudstam: weiß)
ich
weiß
du
weißt
er/sie/es
weiß
wir
wissen
ihr
wisst
sie/Sie
wissen
mögen (enkelvoudstam: mag)
ich
mag
du
magst
er/sie/es
mag
wir
mögen
ihr
mögt
sie/Sie
mögen
Opmerking: net als bij de zwakke werkwoorden geldt ook hier de regel: eindigt de stam op een s-klank? Dan komt er bij de 'du'-vorm alleen een -t achter de stam!
Oefening: Die deutschen Modalverben
0%
Lies zuerst die Informationen der Modalverben nochmal durch. Sorge dafür, dass du die Endungen auch richtig verstanden hast, dann wirst du diese Übung richtig schaffen! :)
Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.
Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.
Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)
Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com
In blok 1 ben je begonnen met het kijken naar Duitse filmpjes. Ook hebben we een CITO kijk- en luistertoets geoefend. Dit blok gaan we verder met CITO toetsen, maar ook gaan we nog steeds oefenen met wat kortere filmpjes. Dit heeft vooral als doel om je vocabulaire te trainen en je kennis over de Duitse taal te vergroten!
Deutsche Welle: Videothemen
In blok 1 ben je begonnen met het kijken naar korte video's van de site Deutsche Welle. Hieronder vind je ook weer twee filmpjes met opdrachten. Probeer het eens zonder ondertiteling! Je zult zien dat dit je makkelijker afgaat dan een blok geleden.
In blok 1 zijn we begonnen met het spreken van de Duitse taal. Om je geheugen weer even op te frissen, is hier nogmaals het bestand toegevoegd met de uitspraak van het Duitse alfabet. Verder zijn er ook nog twee spreekopdrachten toegevoegd. Ga serieus met deze opdrachten aan de gang! Het is je basis voor je mondeling in HAVO 5.
Het schrijven van een brief in het Duits is al lastig genoeg. Het grootste voordeel is dat de zinsopbouw wel voor een groot deel gelijk is aan de zinsopbouw van het Nederlands. Er is slechts één uitzondering en dat is ook wel eens prettig! Hieronder wordt stap voor stap beschreven hoe je Duitse zinnen op moet bouwen. Dit geldt niet alleen voor het schrijven, maar ook voor het spreken. Feit is wel dat de Duitsers tijdens het spreken zelf ook niet heel erg op hun zinsopbouw letten. Bij het schrijven van brieven dan weer wel en dus gaan wij dat ook doen.
Hoe is de zinsopbouw van de Duitse taal?
Zoals hierboven al beschreven staat, scheelt de zinsopbouw van het Duits niet veel van het Nederlands. Toch is het goed om er even aandacht aan te besteden, omdat je in het Nederlands je zinnen zonder er veel bij na te denken opschrijft. Je beheerst het Nederlands goed, dus dit gebeurt onbewust. Bij een vreemde taal ligt dat toch even iets anders.
Opbouw van een Duitse zin met een enkelvoudig werkwoord
Met een enkelvoudig werkwoord wordt niks anders bedoeld dan dat er maar één werkwoord in de zin voorkomt. De opbouw is hetzelfde als in het Nederlands:
Ik ken hem niet. → Ich kenne ihn nicht.
Ook als je de zin vragend maakt, blijft de woordvolgorde hetzelfde:
Ken ik hem niet? → Kenne ich ihn nicht?
Opbouw van een Duitse zin met een samengesteld of meerdere werkwoord(en).
Met meerdere werkwoorden wordt bedoeld dat er twee of meerdere werkwoorden in een zin voorkomen. Een samengesteld werkwoord betekent dat er één werkwoord in de zin staat, maar dat dit werkwoord uit elkaar gehaald kan worden (zie het eerste voorbeeld). Ook deze zinsopbouw is hetzelfde als in het Nederlands.
Ik ga graag uit. → Ich gehe gern aus.
Ik heb hem vanmorgen nog gezien. → Ich habe ihn heute morgen noch gesehen.
Het eerste deel van het werkwoord (samengesteld of bij meerdere werkwoorden) is dus de persoonsvorm en staat zo ver mogeijk vooraan. Het tweede gedeelte van het werkwoord komt dus helemaal achteraan in de zin te staan.
Opbouw van een Duitse zin met een werkwoordgroep
Er is sprake van een werkwoordgroep als er in één zin sprake is van meerdere infinitieven (=hele werkwoord). Let op: dit is dus niet hetzelfde als meerdere werkwoorden in één zin! Bij bovenstaand voorbeeld zijn het namelijk geen meerdere infinitieven, maar verschillende vormen van een werkwoord. Verder moet je erg goed letten op de persoonsvorm: heeft deze namelijk de infinitief-vorm, telt deze niet mee als infinitief, maar als persoonsvorm. Een voorbeeld hiervan is de volgende zin:
Wij hebben jullie mogen zien.
Hierbij is 'hebben' niet de infinitief, maar de persoonsvorm die gelijk is aan de infinitief qua vorm! Deze vorm is de enige vorm die afwijkt van het Nederlands.
De regel voor zinnen met een werkwoordgroep is het volgende:
Alle Modalverben en de werkwoorden sehen, hören, lassen en helfen komen helemaal achteraan in de zin te staan. In het Nederlands is dit juist omgekeerd:
Ik heb hem niet kunnen helpen. → Ich habe ihm nicht helfen können (Modalverb staat dus altijd achteraan!)
Jij hebt haar niet zienkomen. → Du hast ihr nicht kommen sehen.
Opbouw van de bijzinnen
Je herkent een bijzin haast altijd aan het feit dat het met een koppelwoord begint. In het Duits vaak het woordje 'dass', maar ook 'weil', 'deshalb' en 'da' zijn wooren die een bijzin aan kunnen geven. Voor de woordvolgorde van de bijzijn bestaan een aantal makkelijke regels:
1) De persoonsvorm komt zover mogelijk achteraan te staan.
Ik weet, dat ze niet kan komen → Ich weiß, dass sie nicht kommen kann.
2) Bij twee infinitieven achter elkaar, komt het hulpwerkwoord (Modalverb) achter de andere infinitief.
Ik hoorde, dat hij niet heeft kunnen komen. → Ich höre, dass er nicht kommen können hat. (de persoonsvorm staat dus wel gewoon achteraan!)
Verder geldt er nog de regel: tijd gaat voor plaats (net als in het Nederlands)
Ich laufe schon Stunde in der Stadt → Ich laufe in der Stadt schon Stunde.
In de bijgevoegde Powerpoint staat alles puntgewijs nog eens opgesomd!
We hebben nu dus ondertussen geleerd welke fouten er vaak in Duitse brieven voorkomen en hoe de zinsopbouw in elkaar zit. Tijd om weer met wat korte schrijfopdrachten aan de slag te gaan!
- verleden tijd zwakke werkwoorden (met herhaling van tegenwoordige tijd)
- verleden tijd modale werkwoorden (met herhaling van tegenwoordige tijd)
Betrekkelijk voornaamwoorden
Wat zijn betrekkelijk voornaamwoorden?
Een betrekkelijk voornaamwoord is een voornaamwoord dat naar een woord of zinsdeel terugverwijst. In het Nederlands noemen we zo'n zinsdeel ook wel het antecedent. De belangrijkste betrekkelijk voornaamwoorden in het Nederlands zijn 'die' en 'dat':
Het boek, dat ik van jou gekregen heb, ben ik kwijtgeraakt. ⇒ dat verwijst hier terug naar 'het boek'
De verhalen, die ik voor Nederlands moest schrijven, zijn onleesbaar. ⇒ die verwijst hier terug naar 'de verhalen'
In het Duits werkt een betrekkelijk voornaamwoord precies hetzelfde. De Duitse betrekkelijk voornaamwoorden zijn hetzelfde als de bepalende lidwoorden: der, die, das en die (meervoud) of één van hun afgeleiden vormen. Deze staan een stukje verder op deze pagina in een duidelijk schema. Om je een duidelijker idee te geven van de betrekkelijk voornaamwoorden in het Duits, zijn hier eerst een aantal voorbeelden:
Du meinst den Wagen, der dort steht? ⇒ 'der' verwijst terug naar 'den Wagen' Der Kugelschreiber,den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt. ⇒ 'den' verwijst hier terug naar 'Der Kugelschreiber'
Zoals je in deze twee voorbeeldzinnen kunt zien, heeft het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd dezelfde vorm als waarin het antecedent staat. Dit komt omdat het betrekkelijk voornaamwoord niet altijd in dezelfde naamval staat als het anecedent. We nemen even de laatste zin om dit wat te verduidelijken:
Der Kugelschreiber, den ich gestern gekauft habe, ist jetzt schon kaputt.
'Der Kugelschreiber' is onderwerp van de hoofdzin en staat daarom in een 1ste naamval. Als we gaan kijken naar de bijzin, dan zie je dat 'ich' het onderwerp is (wie/wat heeft gekocht?). Als de zin verder ontleed wordt, dan zul je zien dat 'den' een lijdend voorwerp (4e naamvaal) in de zin is. Het mannelijk voornaamwoord 'der' verandert dan in 'den'.
In onderstaand schema staan alle vormen van de betrekkelijk voornaamwoorden. Als je goed kijkt, zie je dat dit schema bijna exact hetzelfde is als het schema van de bepalende lidwoorden (de 'der'-Gruppe).
Schema van de betrekkelijk voornaamwoorden
Naamval
Mannelijk
Vrouwelijk
Onzijdig
Meervoud
1ste(=OW)
der
die
das
die
2e (=bezit)
dessen
deren
dessen
deren
3e (=MW)
dem
der
dem
denen
4e (=LV)
den
die
das
die
Er zijn dus een vijftal uitzonderingen, ten opzichte van het bepalende lidwoordenschema. Deze uitzonderingen zijn onderstreept. Ze wijken niet heel veel af van de vorm van het bepalend lidwoord: ze krijgen alleen een extra '-en' erachter, met uitzondering van de 2e naamval mannelijk en vrouwelijk. Zij krijgen ook nog een extra 's' (dit heeft te maken met de uitspraak van het woord). Bovenstaand schema gebruik je dus alleen voor de betrekkelijk voornaamwoorden!
Je vindt de juiste vorm uit bovenstaand schema dus door de volgende twee zaken te vinden:
1) het geslacht van het woord, waarnaar het terugverwijst
2) de naamval van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin
Het verschil tussen betrekkelijke en vragende voornaamwoorden
Er zijn in het Nederlands een aantal woorden die je zowel als betrekkelijk als ook als vragend voornaamwoorden kunt gebruiken. Een aantal voorbeelden zijn 'waarvoor', 'waaraan', 'waarmee' en 'waarop'. Als je deze woorden als vragend voornaamwoord gebruikt, vertaal je ze gewoon met 'wofür', 'woran', 'womit' en 'worauf'. Een aantal voorbeeldzinnen:
Worauf stellst du die Vase? Womit fährst du zur Schule? Woran siehst du das? Wofür macht er das?
Als je ze dus als vragend voornaamwoord gebruikt, kun je het vertalen door 'wo+voorzetsel'. Je moet echter goed opletten als je deze woorden gaat gebruiken als betrekkelijk voornaamwoord. Je hebt dan namelijk altijd een vorm uit bovenstaand schema nodig! Je vertaalt het woord dan niet letterlijk (net als bij een vragend voornaamwoord), maar met een betrekkelijk voornaamwoord in combinatie met (soms) een los voorzetsel. Kijk maar eens naar de volgende voorbeeldzinnen, dan wordt het wat duidelijker:
waarop: Die Antwort, auf die ich hoffte, kam nicht. ⇒ 'auf' is een keuzevoorzetsel. Je moet hier de 7/2 regel gebruiken, waarbij 'auf' een 4e naamval krijgt. Het verwijst terug naar een vrouwelijk antecedent, en dus blijft 'die' gewoon 'die'. waarmee: Der Freund, mit dem ich in die Schule ging, hat heute Geburtstag.⇒'mit' krijgt altijd een 3e naamval. Het verwijst terug naar een mannelijk antecedent, en dus verandert 'der' in 'dem'. woran: Mein Vater, dem ich das Geschenk gegegen habe, fand es sehr schön. ⇒ je gebruikt hier géén voorzetsel. Het betrekkelijk voornaamwoord staat in de 3e naamval, wat automatisch betekent dat je het 'aan' iemand of iets geeft. wofür: Die Klassenarbeit, für die ich sehr hart gearbeitet habe, ist verschwunden! ⇒ 'für' krijgt altijd een 4e naamval. Het verwijst terug naar een vrouwelijke antecedent, en dus blijft 'die' hetzelfde.
Zorg er dus voor dat je de betrekkelijk en vragend voornaamwoorden niet door elkaar haalt!
Zwakke werkwoorden zijn de makkelijkste werkwoorden die er zijn. Dit komt vooral doordat hun stam te allen tijde hetzelfde blijft. Het enige wat verandert, is de uitgang die je erachter moet plakken.
Vorm:
Uitgang:
ich
stam+te
du
stam+test
er/sie/es
stam+te
wir
stam+ten
ihr
stam+tet
sie/Sie
stam+ten
Als de stam eindigt op een -d of -t:
Vorm:
Uitgang:
ich
stam+ ete
du
stam+etest
er/sie/es
stam+ete
wir
stam+eten
ihr
stam+etet
sie/Sie
stam+eten
Als de stam dus eindigt op een -d of -t, komt er eerst een extra -e bij alle vormen (!) en dan pas de uitgang van de verleden tijd.
Verleden tijd van de Modalverben
In blok 2 hebben we de tegenwoordige tijd van de Modalverben behandeld. Hieruit konden we de volgende regel trekken:
1) de meervoudsvormen worden vervoegd volgens de regel van de zwakke werkwoorden
2) bij enkelvoudsvormen verandert de stam en krijgt alleen de 'du'-vorm een uitgang
In dit blok komt de verleden tijd van de Modalverben erbij. Deze worden allemaal vervoegd volgens de regel 'stam+uitgang'. In onderstaande tabel staan de uitgangen die je moet gebruiken:
ich
stam+te
du
stam+test
er/sie/es
stam+te
wir
stam+ten
ihr
stam+tet
sie/Sie
stam+ten
Om de verleden tijd te kunnen maken, heb je dus de stam nodig. Deze is niet altijd hetzelfde als de stam in de tegenwoordige tijd! Deze verleden tijd stam moet je dus uit je hoofd kennen! Per Modalverb staan de vervoegingen hieronder uitgeschreven.
dürfen
ich
durfte
du
durftest
er/sie/es
durfte
wir
durften
ihr
durftet
sie/Sie
durften
können
ich
konnte
du
konntest
er/sie/es
konnte
wir
konnten
ihr
konntet
sie/Sie
konntet
müssen
ich
musste
du
musstest
er/sie/es
musste
wir
mussten
ihr
musstet
sie/Sie
mussten
sollen
ich
sollte
ich
solltest
ich
sollte
ich
sollten
ich
solltet
ich
sollten
mögen
ich
mochte
du
mochtest
er/sie/es
mochte
wir
mochten
ihr
mochtet
sie/Sie
mochten
wissen
ich
wusste
du
wusstest
er/sie/es
wusste
wir
wussten
ihr
wusstet
sie/Sie
wussten
wollen
ich
wollte
du
wolltest
er/sie/es
wollte
wir
wollten
ihr
wolltet
sie/Sie
wollten
Oefening: Verleden tijd zwakke werkwoorden
0%
Je hebt zojuist allerlei informatie gelezen over de manier waarop het zwakke werkwoord in de verleden tijd wordt vervoegd. Ook weet je nu hoe het Modalverbe er in de verleden tijd uitziet. Pas deze informatie nu toe in de volgend oefening.
Je vindt hier twee onderdelen van een oud CE-examen voor HAVO. Gebruik zowel het tekst- als opgavenboekje. Je antwoorden kun je noteren in Word.
Belangrijk: open vragen beantwoord je altijd (tenzij nadrukkelijk anders vermeld) in het Nederlands! Als je deze in het Duits beantwoord, is het fout, ongeacht of je het goede antwoord geeft.
Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)
Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com
We zijn nu al een tijdje bezig met de Duitse taal. In blok 1 en 2 heb je een aantal Duitse video's bekeken en daarbij opgaven gemaakt. De filmpjes zullen nu iets moeilijker worden, maar je zult zien dat dit, door te oefenen, gaat lukken!
Hieronder vind je ook weer twee filmpjes met opdrachten.
(noteer de antwoorden in Word, of op een apart blaadje)
1. Welke consequenties heeft het voor het dorp dat het nog analoog moet leven?
2. Op welk gebied ligt Duitsland, ten opzichte van andere landen, achter?
3. Welke reden wordt daarvoor gegeven?
4. Welk verschil noemt Alexander Dorbrindt tussen grote steden en landelijke gebieden?
4) SPREKEN
Het spreken van de Duitse taal blijft lastig. Zeker met al die Umlauts op verschillende letters, die daardoor heel anders uitgesproken worden dan je denkt. Het is daarom belangrijk om je spreken te blijven oefenen, zeker nu het examenjaar steeds dichterbij komt en spreekvaardigheid een belangrijk onderdeel is van de SET's. Daarom vind je op deze pagina weer een aantal spreekopdrachten.
Conventies voor het schrijven van een Duitse brief
Het schrijven van een informele brief
Voor het schrijven van een Duitse informele brief zijn er slechts een aantal conventies (vastsstaande regels) die je in de gaten moet houden.
Aanhef
Voor de aanhef zijn er twee opties die het meest voorkomen: Liebe(r) ..., Beste(r)...,
Let vooral op de komma na de aanhef! De 'r' komt er alleen achter als je naar een mannelijk persoon schrijft.
Vervolgens laat je een witregel open en begin je met het schrijven van je brief. Let op: de eerste zin van je brief begint met een kleine letter! Bijvoorbeeld:
Liebe Michelle,
wie geht es dir? Mir geht es gut (...).
Afsluiting: Voor de afsluiting heb je ook weer een aantal opties.
Liebe Grüße,
Bis bald!
Vervolgens laat je een witregel open en sluit je af met je voornaam. Bijvoorbeeld: (...)
Ich hoffe bald von dir zu hören!
Liebe Grüße,
Marieke
Je gebruikt bij een informele brief ook altijd de informele aanspreekvorm (dus géén 'Sie'!)
Voor het schrijven van een formele brief gelden wat meer regels. Let er vooral op dat je aan het begin van een formele brief veel witregels open moet laten!
Adressering
Je begint altijd met het adres van degene naar wie je schrijft!
Als je schrijft naar een bedrijf/instelling met postbus:
Siemens GmbH
Postfach 21134
DE - 60438 Frankfurt am Main
Als je schrijft naar een persoon binnen een bedrijf/instelling met postbus:
Siemens GmbH
z.H Herrn Siebert
Postfach 21134
DE - 60438 Frankfurt am Main
Als je schrijft naar een bedrijf/instelling met adres:
Urlaubspark ‘Delight’
Schlüterstraße 34
DE – 53420 Bonn
Als je schrijft naar een persoon binnen een bedrijf/instelling met adres:
Urlaubspark ‘Delight’
z.H Herrn Klein
Schlüterstraße 34
DE – 53420 Bonn
Als je dit adres hebt genoteerd, volgt je eigen adres. Tussen het adres van de geadresseerde en de verzender zit een witregel!
Jan Verhoeven
Drift 25
NL - 5331 ET Kerkdriel
Na je eigen adres volgt ook weer een witregel.
Datum en woonplaats
Deze schrijf je rechtsbovenin, dus op dezelfde hoogte als de adressering van de ontvanger. Bij de datum noteer je ook direct je woonplaats. Je kunt dit op 2 manieren noteren:
1. Oss, den 22. Oktober 2016 2. Oss, den 22.10.2016
Zorg ervoor dat je deze twee verschillende noteringen niet door elkaar haalt! Let vooral ook op de punt (bij 1) achter de dag (22. Oktober)!
Betreff:...
Om de ontvanger direct te laten weten wat de reden van je schrijven is, schrijf je achter ‘Betreff’ altijd kort en krachtig het onderwerp van je brief. Deze regel schrijf je dus op onder je eigen adres (met natuurlijk een witregel ertussen). Een aantal voorbeelden:
Betreff: Bewerbung Sekretärin
Betreff: Beschwerde Urlaub nach Italien
Betreff: Reservierung für Maiferien
Na dit onderdeel volgt ook weer een witregel!
Aanhef
De aanhef van een formele brief is iets lastiger als die van een informele brief. Het belangrijkste is dat je weet naar wie je schrijft. Je kunt dan de juiste aanhef toepassen.
Als je naar een bedrijf/instantie in het algemeen schrijft en je weet geen naam:
Sehr geehrte Damen und Herren,
Als je de naam wel weet en de persoon is een vrouw:
Sehr geehrte Frau Wickert,
Als je de naam wel weet en de persoon is een man:
Sehr geehrter Herr Christiansen,
Let ook hier weer goed op de komma's na de aanhef. Na de aanhef volgt een witregel.
Het begin van je brief
Je begint je brief altijd met een kleine letter!! Je deelt je brief op in alinea’s:
1. Inleiding (je stelt jezelf voor en schrijft kort waarom je je brief schrijft) 2. Middenstuk (je voert argumenten aan, schrijf je klachten op, beschrijft je capaciteiten) 3. Afsluiting (je herhaalt nog kort je vraag/probleem, en wat je van diegene naar wie je schrijft verwacht)
Na de afsluiting volgt weer een witregel. Ook tussen de verschillende alinea's laat je een witregel open!
Slot van je brief
Je sluit altijd af met een van de volgende opties:
Mit freundlichem Gruß,
Mit freundlichen Grüßen,
Hierna laat je een witregel open en zet je je handtekening. Hierna volgt weer een witregel en schrijf je je naam (voor- en achternaam!) uit!
Een aantal opmerkingen
1. Bij de adressering zie je dat het land van waaruit geschreven wordt, afgekort voor de postcode staat. De afkortingen zijn als volgt:
NL = Nederland
DE = Duitsland
CH = Zwitserland
A= Oostenrijk
2. Als je naar een persoon binnen een bedrijf/instelling schrijft, noteer je voor de naam van deze persoon altijd ‘z.H.’. Dit staat voor ‘zu Hände von’. Hierna volgt altijd een 3e naamval! Schrijf je naar een heer wordt het dus ‘z.H. Herrn…’. Schrijf je naar een vrouw, dan wordt het ‘z.H. Frau….’. Hier komt dus geen uitgang achter. 3.Na je aanhef en afsluiting volgt altijd een komma! Vergeet deze niet! 4. Als je eenmaal begint met het schrijven van de brief (dus na de aanhef), begin dan met een kleine letter. Haal dit niet door elkaar met het Nederlands, waar we brieven dan met een hoofdletter beginnen.
Zoals je ziet, komt er in dit blok slechts één nieuw grammaticaonderdeel aan bod. Voor de rest zal dit blok vooral de andere grammatica herhaald worden.
Imperativ
De Imperativ: de gebiedende wijs
De Imperativ kennen we in het Nederlands als de gebiedende wijs. Je gebruikt dit als je een opdracht of bevel geeft. Kijk maar even naar de volgende voorbeelden:
Pak je boek! → Nimm dein Buch!
Kom eens hier! → Komm mal her!
Voor het maken van de Imperativ gelden een aantal simpele regels met vormen die al eens behandeld zijn. Deze regels worden hieronder behandeld.
De Imperativ van een zwak werkwoord
De Imperativ kent 3 vormen:
1) Enkelvoud (als je tegen één persoon praat)
Je gebruikt de ich-vorm van het werkwoord
2) Meervoud (als je tegen meerdere personen praat)
Je gebruikt de ihr-vorm van het werkwoord
3) Beleefdheidsvorm (als je de persoon met 'u' aanspreekt)
Je gebruikt de Sie-vorm van het werkwoord
De Imperativ van een sterk werkwoord
De Imperativ van een sterk werkwoord wordt bijna op dezelfde manier gebruikt als bij een zwak werkwoord. Er zijn echter twee uitzonderingen:
1) Bij de werkwoorden kommen en lassen valt de '-e' weg bij de ich-vorm (enkelvoud) Lass das!
2) De '-e' valt ook weg als het werkwoord een 'e/i(e)'-Wechsel krijgt. Deze 'e/i(e)-Wechsel' vindt bovendien ook plaats in de gebiedende wijs, maar alleen bij de ich-vorm!
Om punt 2 iets duidelijker te maken, staan hieronder twee voorbeelden van werkwoorden die een 'e/i(e)'-Wechsel krijgen:
Je ziet dat dus alleen bij de ich-vorm de uitzonderingen in werking treden. De meervouds- en beleefdheidsvorm zijn identiek als de Imperativ bij een zwak werkwoord!
Het naamvallenschema is over het algemeen altijd het meest lastige onderdeel van de Duitse taal. We zijn er nu al een tijdje mee bezig, maar toch zijn er altijd een paar onderdelen die wat lastiger blijven. Daarom gaan we dat naamvallenschema nog eens herhalen. Hieronder staat een oefening, maar ga eerst nog even terug naar de grammatica-uitleg over alles wat betrekking heeft op het naamvallenschema (ook het betrekkelijk voornaamwoord!). Ga dan eens de diagnostische toets hieronder maken. Veel succes!
Test: Het naamvallenschema
0%
Het naamvallenschema vinden leerlingen vaak het lastigst als we het hebben over de Duitse taal. Deze oefening bestaat dan ook uit verschillende categorieën, zodat je aan het eind per categorie kunt zien hoe je daarop gescoord hebt en waar je nog extra oefening nodig hebt. Succes!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
De volgende oefeningen gaan alleen maar over het persoonlijk voornaamwoord. Lees eerst de Powerpoint over het persoonlijk voornaamwoord nog eens door voordat je deze oefening gaat maken!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Dit jaar hebben we verschillende soorten werkwoorden behandeld: zwakke werkwoorden, sterke werkwoorden, Modalverben en vorig blok natuurlijk nog de Imperativ. Maar hoe werden ze nou ook alweer vervoegd? Lees voordat je de opdrachten maakt, de Powerpoints nog eens door en probeer dan deze oefeningen te maken. Succes!
Test: Zwakke werkwoorden
0%
De zwakke werkwoorden vinden de meeste het makkelijkst, maar toch zitten er ook hier een paar addertjes onder het gras. Weet jij ze nog? Succes met de vragen!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je hebt in de vorige oefening de zwakke werkwoorden behandeld. Nu hebben we nog twee varianten: de sterke werkwoorden en de Modalverben. Van die laatste behoor je zowel de tegenwoordige als de verleden tijd te beheersen. Lees eerst de theorie nog eens door over deze werkwoorden en maak dan deze diagnostische toets. Succes!
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Je vindt hier een aantal korte leesteksten met vragen. De teksten zijn vrij simpel en zijn ook vooral bedoeld om je vocabulaire te vergroten.Viel Spaß beim Lesen! :)
Bij dit onderdeel vind je een aantal Duitse artikelen met vragen. Ze komen van verschillende websites, uit kranten en tijdschriften. Als je een aantal woorden niet kent, gebruik je een woordenboek! De beste website daarvoor is www.interglot.com
Operation Last Chance
„Spät, aber nicht zu spät! Operation Last Chance“ ist eine Aktion, um heute noch die letzten Nazi-Verbrecher zu finden. Die letzten lebenden Täter von damals sind jetzt um die 90 Jahre alt. Wie findet ihr das? Kann die Vergangenheit irgendwann ruhen?
(noteer je antwoorden in Word, of op een apart blaadje)
1. Wat is het doel van de wandelingen?
2. Waarom heeft Jane nog geen vriend?
3. Welke eigenschappen moet een vrouw volgens Markus hebben?
4. Welke reden geeft de leider van de groep voor het feit dat 'Wander-Date' echt werkt?
5. Welk voordeel noemt Alexandra ten op zichte van online dating?
6. Is er uiteindelijk een liefde ontstaan?
4) SPREKEN
We zijn nu al bijna een jaar bezig met het spreken van de Duitse taal. Omdat het belangrijkste onderdeel van het leren van een vreemde taal het blijven oefenen is, vind je hier nog een tweetal spreekopdrachten. Viel Spaß dazu!
Bij deze sectie vind je een aantal documenten die je in de loop van het schooljaar nodig hebt. De woordenlijst sterke werkwoorden zullen we opdelen over het jaar en er zal iedere keer een klein deel van getoetst worden.
Dit jaar lezen jullie ook 3 boeken en maken daarvan een boekverslag. Het format daarvoor vind je ook in deze sectie.
Verder vind je hier nog een document met een aantal ezelsbruggetjes om het geslacht van een zelfstandig naamwoord te bepalen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, maar in de meeste gevallen kun je deze ezelsbruggetjes prima toepassen!
Het arrangement Havo 4: Deutsch in der Oberstufe is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Marieke van der Kammen
Laatst gewijzigd
2017-08-30 19:18:12
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0
Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of
bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Zinsdeelfunties van Duitse zinnen
Oefening met de 'der'-Gruppe
Oefening met de 'ein'-Gruppe
De vaste voorzetsels
De keuzevoorzetsels
Starke Verben in der deutschen Sprache
Oefenen met de 'nul' groep
Het persoonlijk voornaamwoord
Bepalende werkwoorden
Die deutschen Modalverben
Het betrekkelijk voornaamwoord
Verleden tijd zwakke werkwoorden
Schreiben einen informellen Brief
Het naamvallenschema
Het persoonlijk voornaamwoord
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden en Modalverben
toets/oefening
Sätze zergliedern
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.