Biologie/Verzorging klas 1 en 2

Biologie/Verzorging klas 1 en 2

Welkom

Hallo!

Welkom op de site van biologie / verzorging.
Hier kun je alles vinden wat je dit schooljaar nodig hebt:

- Jaarplanners
- Opdrachten
- Leerstof
- Samenvattingen
- Oefentoetsen

Succes!

Groeten,
Mevrouw Scholing
m.m.scholing@rvec.nl

Jaarplanner

Hier kun je de jaarplanner vinden.
Voor het hele jaar staat per les uitgeschrven waar we mee bezig gaan.
Heb je een les gemist door bijvoorbeeld ziekte, dan kun je altijd thuis de les inhalen.
 

Schrijf belangrijke data als toetsen in je agenda.

Plan voor uit!

 

 

Leerstof

Hoe te leren voor een toets?

- Leer de samenvatting van het thema

- Neem de opdrachten + antwoorden nog eens goed door

- Leer de aantekeningen die je tijdens de les hebt gemaakt bij de PowerPoint uitleg

 

Kom je er niet uit, mail dan naar m.m.scholing@rvec.nl

 

Extra (leer)materiaal

Thema ademhaling

HOOFDSTUK 1: ADEMHALING

Intro

Ademhaling
Heb je wel eens geprobeerd je adem in te houden?
Je lichaam laat je dan al gauw voelen dat je weer adem moet halen.
Dit komt omdat je zuurstof nodig hebt om in leven te blijven.
Dit gas is een deel van de lucht die je inademt.
Al meteen na je geboorte begin je adem te halen. Je hele leven lang haal je adem zonder erbij na te denken.

Bekijk het filmpje:


Test:
Hoelang kun jij je adem inhouden?

Adem een keer diep in en houd dan je adem in.
Gebruik een stopwatch of de secondewijzer van een horloge.

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

  • weet je welke organen deel uit maken van het ademhalingsstelsel.
  • weet je de functies van de organen van het ademhalingsstelsel.
  • begrijp je hoe in de longen gasuitwisseling plaatsvindt.

Opdracht1

Ademen
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:
Ademhaling

Bekijk ook de volgende twee video's:



De longen zijn onze ademhalingsorganen. Hier wordt zuurstof opgenomen in het lichaam en koolstofdioxide afgegeven. Het wisselen van deze twee stoffen heet gaswisseling.


De lucht die je inademt komt binnen via je neus of mond, en komt via de luchtpijp tenslotte in je longen terecht. Deze organen samen heten het ademhalingssysteem.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Waardoor zijn je longen in je lichaam beschermd?
  2. Ga bij de inademing je middenrif omhoog of juist omlaag?
  3. Waardoor is je linkerlong kleiner dan je rechterlong?
  4. Door welke organen stroomt lucht je lichaam binnen tot aan je longblaasjes?

Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.

Opdracht2

Gasuitwisseling
Elke keer dat je inademt, komt er een halve liter lucht in je longen.
De zuurstof uit de ingeademde lucht wordt openomen door het bloed.
Bloed en lucht komen dicht bij elkaar in de longblaasjes. Longblaasjes hebben een groot oppervlak en een dunne wand.
Daardoor kan er voldoende zuurstof van lucht naar bloed gaan.
In het bloed vervoeren rode bloedcellen de zuurstof.
Bij de verbranding in alle cellen van je lichaam komt koolstofdioxide vrij.
Het bloed brengt de koolstofdioxide weer naar de longblaasjes. De koolstofdioxide adem je dan weer uit.

Bekijk de werking van de longblaasjes in deze animatie:
longblaasje - www.biodesk.nl - Flash

Wat denk je veel of weinig zuurstof, veel of weinig koolstofdioxide?

  • ingeademde lucht
  • uitgeademde lucht
  • bloed dat van de longblaasjes wegstroomt
  • bloed dat naar de longblaasjes gaat.

Opdracht3

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen. Aan het eind van de toets zie je welke vragen je goed hebt gedaan. Van de vragen die je fout hebt gedaan, kun je het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Oefening:Ademhaling

Extra: lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Gasuitwisseling in de longen

Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

HOOFDSTUK 2: ROKEN EN LONGZIEKTEN

Intro

Roken
Bekijk een stukje van de volgende video op SchoolTV:

SchoolTV: Rooksignalen

Centraal in deze video staan verslaving, nicotine, stoppen met roken en de gevaren van roken en meeroken op de gezondheid. Waarom roken mensen? Hoe komt iemand zover dat hij elke keer weer verstikkende dampen inademt?

Deze opdracht gaat niet alleen over roken. In deze opdracht worden ook aantal longziekten besproken, namelijk astma, copd en hyperverntilatie.

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

  • weet je waarom roken slecht voor je is.
  • kun je de longziekten astma, copd en hyperventilatie beschrijven.

Opdracht1 (1)

Roken
Roken is schadelijk voor je gezondheid. Dat weet je vast al wel.
Bekijk de volgende video:



Als je rookt adem je veel schadelijke stoffen in. Op allerlei manieren zorgen nicotine, teer en koolstofmonoxide ervoor dat het transport van zuurstof verminderd wordt.
  1. Welke stof zorgt ervoor dat je verslaafd raakt aan roken?
    1. koolmonoxide
    2. teer
    3. nicotine
  2. Welke giftige stof maken je longen zwart?
    1. koolmonoxide
    2. teer
    3. nicotine
  3. Welke stof zorgt er voor dat je conditie zo achteruit gaat?
    1. koolmonoxide
    2. teer
    3. nicotine

 

Opdracht1 (2)

Vragen - vervolg

  1. Als je een sigaret rookt, merk je dat je hartslag omhoog gaat.
    Welke stof zorgt hiervoor?
    1. koolmonoxide
    2. teer
    3. nicotine

Vergelijk je antwoorden bij het kopje "antwoorden".

 

 

 

 

 

Opdracht2

Stoppen met roken
Iemand die stopt met roken heeft in het begin vaak moeite om zich te concentreren en gaat zweten en trillen. Dit zijn ontwenningsverschijnselen.

Ga naar de website: mens-en-gezondheid.infonu.nl/ en lees welke ongemakken je kunt tegenkomen. Schrijf de volgens jou twee meest vervelende ongemakken op.

Lees ook hoe je ontwenningsverschijnselen kunt beperken. Schrijf de volgens jou twee meest zinvolle tips op.

Vergelijk hetgeen jij opgeschreven hebt met hetgeen je buurvrouw/buurman heeft opgeschreven. Bespreek eventuele verschillen.

Opdracht3 (1)

Longziekten
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:

Longziekten
Beantwoord de volgende vragen.
  • Wat wordt bedoeld met 'Astma is een chronische ziekte'?
  • Wat is de belangrijkste risicofactor voor COPD?
  • Hoe wordt een onsteking aan de vertakkingen van de luchtpijp genoemd? Verklaar de naam.
  • Wat is beschadigd als er sprake is van longemfyseem?
  • Schrijf een aantal klachten bij hyperventilatie op.
  • Wat moet iemand met hyperventilatie doen om het hyperventileren te stoppen?


Lees verder op de volgende pagina.

Opdracht3 (2)

Astma
Dat ademhalen belangrijk voor je is heb je al wel begrepen. Dus heel vervelend als je soms moeite hebt met ademhalen.

Ga naar Astmakids en kijk een tijdje rond op de website.
Bekijk in ieder geval de filmpjes:

  • Wat gebeurt er in je longen met astma?
  • Wat doen longmedicijnen?

Kijk ook of je antwoord kunt vinden op de volgende vragen:

  • Hoeveel leerlingen met astma zitten er gemiddeld in een klas?
  • Welke huisdieren kun je wel hebben als je astma hebt?
  • Welke beroepen kun je beter niet gaan uitoefenen als je astma hebt?
  • Kun je over astma heen groeien?

Opdracht4

Toets
Voor je begint aan het eindproduct maak je een toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen. Aan het eind van de toets zie je welke vragen je goed hebt gedaan. Van de vragen die je fout hebt gedaan, kun je het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Roken en longziekten

Praktische opdracht

HOOFDSTUK 3: ADEMHALING BIJ DIEREN

Intro

Bekijk dit filmpje:


Walvissen kunnen heel lang onder water blijven. Maar, omdat ze longen hebben, moeten ze wel om de zoveel tijd wel naar het wateroppervlak komen om met hun longen te ademen.

Veel dieren die onder water leven, hebben andere organen om te ademen.
Zij hoeven niet naar het wateroppervlak om zuurstof binnen te krijgen.

Ook bij landdieren vinden we verschillende manieren om te ademen.
In deze opdracht staat de ademhaling bij dieren centraal.

Leerdoelen

Leerdoelen

Na deze opdracht weet je:

  • Waarom het nodig is dat dieren ademhalen.
  • Dat er dieren zijn die kunnen ademhalen via de huid.
  • Dat er dieren zijn die ademhalen met kieuwen.
  • Dat er dieren zijn die ademhalen met longen.
  • Dat er dieren zijn die op meerdere manier kunnen ademhalen.

Opdracht1 (1)

Ademhalen - 1
Alle dieren bestaan uit cellen. Om te kunnen werken hebben die cellen energie nodig. In elke cel vindt daarom verbranding plaats.
Voor de verbanding is brandstof (voedsel) en zuurstof nodig.
Door te ademen komt zuustof het lichaam binnen.

Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Eéncelligen - sponzen, holtedieren en wormen - insecten


Beantwoord de volgende vragen.

  1. Waar of niet waar?
    Eéncellige dieren hoeven geen adem te halen.
    1. waar
    2. niet waar

  2. Wat kun je zeggen over de huid van holtedieren?
    1. huid is dik en droog
    2. huid is dun en vochtig

Opdracht 1 (2)

Vragen - vervolg

  1. Waar of niet waar?
    Wormen ademen met hun huid.
    1. waar
    2. niet waar

  2. Hoe noem je de kleine gaatjes in het lichaam van een insect waarmee een insect adem kan halen?
    1. tracheeën
    2. stigmata

  3. Hoe noem je het netwerk van buisjes dat zorgt voor de verspreiding van zuurstof door het lichaam van een insect.
    1. tracheeënstelsel
    2. stigmatastelsel

Opdracht 2 (1)

Ademhalen - 2
Bestudeer uit de kennisbank biologie het volgende onderdeel:

ëVissen - amfibien - reptielen - vogels - zoogdieren


Beantwoord de volgende vragen.

  1. Welke kleur hebben de kieuwen van een vis?
    1. Rood, want de rode bloedcellen in de kieuwen nemen zuurstof op.
    2. Blauw, want er gaat een continue waterstoom door de kieuwen.

  2. Waar of niet waar?
    Er zijn amfibieën die op drie manier zuurstof opnemen: met de huid, met kieuwen en met longen.
    1. waar
    2. niet waar

  3. Waar of niet waar?
    Volwassen kikkers ademen alleen door hun huid.
    1. waar
    2. niet waar

Opdracht 2 (2)

Vragen - vervolg

  1. Wat kun je zeggen over de huid en de zuurstofopname bij reptielen.
    1. Ze hebben een dikke huid en nemen zuurstof op met de longen.
    2. Ze hebben een dunne huid en nemen zuurstof op via de huid.

  2. Waar of niet waar?
    De door een reptiel uitgeademde lucht bevat minder zuurstof dan de ingeademde lucht.
    1. waar
    2. niet waar

  3. Waar of niet waar?
    Vogels hebben geen longen; ze gebruiken luchtzakken om adem te halen.
    1. waar
    2. niet waar

  4. Zoogdieren gebruiken de borstkas en het middenrif bij het ademhalen.
    Wat klopt?
    1. Bij inademing wordt de borstkas groter.
    2. Bij uitademing wordt de borstkas groter.

Opdracht 3

Onder water?
Op SchoolTV vind je veel filmpjes die goed passen bij dit onderwerp.
Bekijk de volgende vijf filmpjes.

SchoolTV: Ademhaling bij vissen
SchoolTV: De dolfijn
SchoolTV: Waterspin bouwt duikerklok
SchoolTV: Waterschorpioen
SchoolTV: Bootsmannetjes, watertorren en schaatsenrijders


Geef samen met een klasgenoot antwoord op de volgende drie vragen:

  • Welke dieren halen zuurstof uit de lucht boven het wateroppervlakte?
  • Welke dieren nemen lucht mee als bij een snorkel?
  • Welke dieren halen zuurstof uit het water met hun kieuwen?

Opdracht 4

Toets
Voor je begint aan het eindproduct maak je een toets.
De toets bestaat uit een aantal gesloten vragen. Aan het eind van de toets zie je welke vragen je goed hebt gedaan. Van de vragen die je fout hebt gedaan, kun je het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Oefening:Ademhaling bij dieren

EXTRA: Stap5

Eindproduct

Ter afsluiting van deze opdracht maak je samen met een klasgenoot een schema waarin je voor verschillende dieren/diersoorten aangeeft hoe ze ademhalen.

Download het schema Ademhaling.
Open het schema in Word. De eerste regel van het schema is al ingevuld. Gebruik de informatie uit de kennisbank om het schema verder in te vullen.

Klaar?
Vergelijk jullie schema met het schema van een ander tweetal.
Bespreek eventuele verschillen.

SAMENVATTING THEMA

Leefstijl
Hoe groot is de kans dat jij later last krijgt van hart- en vaatziekten.
Vul de enquête leefstijl in. Hoe gezond is jouw leefstijl voor je hart. Lees de adviezen goed door.

Maak voor jezelf een lijstje met vijf dingen die je al goed doet en een lijstje met drie dingen die je nog beter zou kunnen doen.

Thema Bloed

Waarschijnlijk weet je al wel dat je hart een van je belangrijkste organen is.
Maar weet je ook hoe je hart precies in elkaar zit? Je weet wel dat het hart een belangrijke rol speelt bij het rondpompen van het bloed door je lichaam.
Maar waarom is het zo belangrijk dat het bloed door heel je lichaam wordt gepompt? Waarschijnlijk weet je ook al wel dat er verschillende hartziekten zijn. Maar weet je ook wat een hartinfarct is?

In het thema bloed en bloedsomloop kijk je naar

  • de bouw en de werking van het hart,
  • hoe je bloed door het lichaam stroomt,
  • naar de verschillende functies van het bloed,
  • naar verschillende hart- en vaatziekten.

HOOFDSTUK 1: BLOED

Bloed
Misschien wat kinderachtig, maar toch wel een leuk filmpje:


In deze opdracht staat de samenstelling van het bloed centraal.
Wat kom je tegen als je met een duikboot door je bloedvaten reist?

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

  • Ken je de volgende begrippen: rode en witte bloedcellen, bloedplaatjes, bloedplasma, bloedserum, fibrinogeen en fibrine en weet je de functie van deze bloedbestanddelen is.
  • Weet je hoe de 3 soorten bloedcellen er uitzien.
  • Weet je hoe een korstje op een wond ontstaat.
  • Begrijp je hoe bloedarmoede kan ontstaan en vermoeidheid veroorzaakt.
  • Kun je bloed onder de microscoop bekijken en onderdelen tekenen en benoemen.

Stap1 (1)

Samenstelling bloed
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:
Bloed

Bekijk ook het volgende filmpje:



Bloed is samengesteld uit bloedplasma en bloedcellen. Bloedplasma bestaat voor het grootste deel uit water. Hierin worden onder andere voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen vervoerd. In het bloedplasma zweven ook verschillende bloedcellen met een eigen functie.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Hoeveel liter bloed stroomt er ongeveer door je lichaam?
    1. 0,5 liter
    2. 1 liter
    3. 5 liter
  2. 55% van het bloed is ...
    1. bloedplasma
    2. bloedplaatjes
    3. rode en witte bloedcellen

Stap1 (2)

Vragen - vervolg

  1. Bloedplasma bestaat voor het grootste deel uit ...
    1. water
    2. plasma-eiwitten
    3. bloedplaatjes

  2. Er zijn drie typen bloedcellen.
    Welk type zie je hiernaast afgebeeld?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

  3. Er zijn drie typen bloedcellen.
    Welk type zie je hiernaast afgebeeld?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

Stap1 (3)

Vragen - vervolg

  1. Er zijn drie typen bloedcellen.
    Welk type zie je hiernaast afgebeeld?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

  2. Welke bloedcellen zorgen voor de rode kleur van het bloed?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

  3. Hoe heet de stof in rode bloedcellen die zuurstof kan vervoeren?
    1. fibrine
    2. gerostyen
    3. hemoglobine

  4. Welke bloedcellen beschermen ons tegen bacteriën en virussen?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

Stap1 (4)

Vragen - vervolg

  1. Welke bloedcellen spelen een belangrijke rol bij de stolling van bloed?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

  2. Hoe heet het eiwit dat zorgt voor een korstje op een huidwond?
    1. fibrine
    2. gerostyen
    3. hemoglobine

  3. In het bloedplasma zijn verschillende stoffen opgelost.
    Wat is geen voorbeeld van een opgeloste voedingsstof?
    1. zouten
    2. glucose
    3. koolstofdioxide

Stap2 (1)

Rode bloedcellen
De taak van de rode bloedcellen is het vervoeren zuurstof van de longen naar de cellen en van koolstofdioxide van de cellen naar de longen.
Deze twee stoffen hechten zich aan het eiwit hemoglobine. Hemoglobine bevat ijzer dat zuurstof en koolstofdioxide kan binden.
Bloedcellen met veel zuurstof zijn lichtrood. Bloedcellen zonder zuurstof zijn donkerrood.

Een rode bloedcel heeft een doorsnede van 7 à 8 micrometer (= 0,007 à 0,008 millimeter). Het bloed bestaat uit 40 tot 50% uit rode bloedcellen. Reken je het uit, dan zitten er in elke milliliter bloed tussen de 4 à 6 miljard rode bloedcellen.

Rode bloedcellen hebben geen kern. Een cel zonder kern kan zich bij beschadiging niet herstellen. Rode bloedcellen leven gemiddeld drie maanden. Nieuwe bloedcellen worden gemaakt in het beenmerg dat zich in het binnenste van je botten bevindt.

Stap2 (2)

Bloedarmoede
Bij een tekort aan rode bloedcellen spreek je van bloedarmoede.
De meeste mensen die hier aan lijden zijn heel snel moe. Waarom?
Bekijk het filmpje om hier meer over te leren:


Een erfelijke vorm van bloedarmoede is sikkelcel anemie.
Klik op de website oscar.antenna.nl en bestudeer de eerste pagina over de sikkelziekte.
Probeer daarna de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Als de inhoud van een platte cel en een 'ingklapte' cel hetzelfde is, kan een platte cel ...
    1. in dezelfde tijd meer zuurstof opnemen of afstaan.
    2. gemakkelijker de kleinste bloedvaten blokkeren.

  2. De stof die de kleur van de rode bloedcellen veroorzaakt is ...
    1. het eiwit hemoglobine.
    2. ijzer.

Stap2 (3)

Vragen - vervolg

  1. Hemoglobine in de rode bloedcellen vervoert ...
    1. alleen zuurstof.
    2. zowel zuurstof als koolstofdioxide.

  2. De belangrijkste oorzaak van bloedarmoede is ...
    1. tekort aan ijzer in het bloed.
    2. tekort aan witte bloedlichaampjes in het bloed.

  3. Bloedarmoede kun je aantonen met ...
    1. een bloedonderzoek.
    2. een urinetest.

  4. Vitamine B12 en B11 (= foliumzuur) zijn nodig voor het aanmaken van voldoende hemoglobine in de rode bloedcellen. In welk soort voedsel komen deze vitamines het voor?
    1. alleen in dierlijk voedsel.
    2. alleen in plantaardig voedsel.

Stap3 (1)

Witte bloedcellen
Je hebt vast wel eens een infectieziekte gehad. Gelukkig ben je daarna weer beter geworden. Daar had je de witte bloedcellen voor nodig. De functie van de witte bloedcellen is het lichaam verdedigen tegen ziektekiemen.

Witte bloedcellen worden net als rode bloedcellen in het beenmerg gemaakt. Er zijn veel verschillende soorten witte bloedcellen.

Eén van de soorten is de macrofaag (= vreetcel). Hij kan van vorm veranderen en door de kleine openingen van de bloedvaatjes naar buiten kruipen. Hij eet de bacteriën en virussen die hij tegenkomt. (zie kennisbank).

Bloed - Witte bloedcellen


Een andere soorten witte bloedcellen maakt antistoffen tegen ziektekiemen. Door die antistoffen kleven bacteriën of virussen aan elkaar vast en kunnen ze het lichaam niet meer ziek maken.

Vervolgens eten de macrofagen ze op. Vaak gaan die macrofagen daarna dood. Dode macrofagen en ziektekiemen samen zijn witachtig van kleur en vormen de pus bij sommige wondjes.

Stap3 (2)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Wat is de functie van de witte bloedcellen?
    1. Zuurstof en koolstofdioxide vervoeren.
    2. Wondjes dichten.
    3. Bacteriën en virussen bestrijden.

  2. Welke eigenschap hoort niet bij macrofagen?
    1. Van vorm veranderen.
    2. Door bloedvaten heen kruipen.
    3. Antistoffen maken.

  3. Voor antistoffen geldt:
    1. Ze laten ziektekiemen aan elkaar vastkleven.
    2. Het zijn stoffen op de buitenkant van ziektekiemen.
    3. Ze eten ziektekiemen op.

Stap4 (1)

Bloedplaatjes en bloedstolling
Weet jij wat je moet doen bij een snijwondje?
En weet je hoe het komt dat je een korstje op een wond krijgt?

Bekijk en lees eerst de animatie op:
Stolling - users.telenet.be - Flash
Je ziet hoe je lichaam zorgt dat een wond geneest.

Bekijk vervolgens dit filmpje om te zien welke maatregelen je zelf kunt nemen bij een klein bloedend wondje.



Iedereen heeft zich weleens gesneden. Meestal groeit de wond vanzelf weer dicht. Wat gebeurt er dan precies met je huid en hoe kan je ervoor zorgen dat wonden zo snel mogelijk herstellen?

 


Bloedstolling
De functie van de bloedplaatjes is dus bloedstolling. Bloedplaatjes worden net als de rode en witte bloedcellen in het beenmerg gemaakt.
De cellen waaruit ze ontstaan vallen echter vaak in duizenden kleine stukjes uit elkaar. Elk stukje is een bloedplaatje. Een bloedplaatje is dus heel klein.

Stap4 (2)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Welke bloedbestanddelen zorgen voor een korstje op de wond?
    1. bloedplaatjes
    2. witte bloedcellen
    3. rode bloedcellen

  2. Waarvoor zorgen de bloedplaatjes?55% van het bloed is ...
    1. Dat fibrinogeen in fibrinedraden verandert en zo een vangnet vormt die de wond afsluit.
    2. Dat de rode bloedcellen aan elkaar vastkleven en een korstje vormen.
    3. Dat de witte bloedcellen de wond verdedigen tegen bacteriën en virussen.

  3. Waar moet je de jodium op druppelen?
    1. Op de wond.
    2. Rond de wond.
    3. Op het doekje waarmee je de wond afdekt.

Stap4 (3)

Vragen - vervolg

  1. Welk soort bloedbestanddelen heeft dezelfde taak als jodium?
    1. witte bloedcellen
    2. rode bloedcellen
    3. bloedplaatjes

  2. Welke soort bloedbestanddelen heeft dezelfde taak als een stukje steriel verbandgaas?
    1. fibrine
    2. witte bloedcellen
    3. bloedplaatjes

Stap6

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit zestien vragen. Aan eht eind van de toets zie je hoeveel vragen je goed hebt beantwoord.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Bloed

HOOFDSTUK 2: HART EN BLOEDSOMLOOP

Hart en bloedsomloop
Dat er bloed stroomt door je lichaam heb je te danken aan je hart.
Bekijk het filmpje:


Het hart en de manier waarop het bloed door je lichaam stroomt staan centraal in deze opdracht.

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

  • ken je de bouw, de functie en de werking van het hart.
  • weet je wat het verschil is tussen aders, slagaders en haarvaten.
  • ken je een aantal belangrijke aders en slagaders.
  • kun je de bloeddruk van iemand bepalen.
  • weet je het verschil tussen de kleine en grote bloedsomloop.

Stap1 (1)

Hart en bloedsomloop
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:

Hart en bloedsomloop


Beantwoord de volgende vragen.

  1. In afbeeldingen is bloed rood of blauw gekleurd.
    Welke kleur heeft in afbeeldingen zuurstofrijk bloed?
    1. rood
    2. blauw

  2. In afbeeldingen is bloed rood of blauw gekleurd.
    Wat kun je zeggen van bloed dat blauw is gekleurd?
    1. Dat is zuurstofrijk bloed.
    2. Dat is zuurstofarm bloed.

Stap1 (2)

Vragen - vervolg

  1. Kies de juiste woorden.
    ..1.. vervoeren het bloed van het hart af. ..2.. vervoeren het bloed naar het hart toe.
    1. 1 = slagaders, 2 = aders
    2. 1 = aders, 2 = slagaders

  2. Waar of niet waar?
    Alle slagaders vervoeren zuurstofrijk bloed.
    1. waar
    2. niet waar

  3. Waar of niet waar?
    De wand van slagaders is gespierder dan de wand van aders.
    1. waar
    2. niet waar

  4. Waar of niet waar?
    Een slagaderlijke bloeding is gevaarlijker dan een aderlijke bloeding.
    1. waar
    2. niet waar

Stap1 (3)

Vragen - vervolg

  1. Waar of niet waar?
    Een haarvat kan zowel een vertakking van ader als van een slagader zijn.
    1. waar
    2. niet waar

  2. Via haarvaten worden ..1.. en voedingsstoffen afgegeven en ..2.. en andere afvalstoffen weggevoerd.
    1. 1 = zuurstof, 2 = koolstofdioxide
    2. 1 = koolstofdioxide, 2 = zuurstof

  3. Het bloed komt het hart binnen in de ..1.. .
    Het bloed verlaat het hart vanuit de ..2.. .
    1. 1 = boezems, 2 = kamers
    2. 1 = kamers, 2 = boezems

  4. Welke kamer pompt het bloed in de lichaamsslagader (aorta)?
    1. linkerkamer
    2. rechterkamer

Stap1 (4)

Vragen - vervolg

  1. Wat is de functie van de hartkleppen tussen een boezem en een kamer?
    1. Ze zorgen ervoor dat het bloed niet van een kamer naar een boezem terug kan.
    2. Ze zorgen ervoor dat het bloed niet van een boezem naar een kamer terug kan.

  2. De bloedsomloop van de rechterkamer naar de longen naar de linkerboezem noem je de ...
    1. kleine bloedsomloop
    2. grote bloedsomloop

Stap3

Tempo hartslag en grootte
De hartslagfrequentie in rust verschilt per diersoort.
De vuistregel is:
Hoe zwaarder en groter het dier, hoe lager de hartslagfrequentie.

Sleep de hartslagfrequenties naar de goede plek.

Oefening:Tempo hartslag en grootte

Stap4 (1)

Buitenaanzicht van het hart
Je ziet hier een schematische afbeelding van het hart en de bloedvaten er omheen. Leer de namen van de verschillende onderdelen.

Stap4 (2)

Het hart van binnen
Je ziet hier een schematische afbeelding van een binnenaanzicht van het hart. Leer de namen van de onderdelen die je nog niet kent.

Stap4 (3)

En weet je het nu? Benoem de onderdelen.

 

Oefening:Buiten- en binnenaanzicht van het hart

Stap5

Naamgeving van bloedvaten
De bloedsomloop is de verzameling van slagaders, aders en haarvaten.

Slagaders worden genoemd naar de organen waarheen ze het bloed vervoeren. De slagader die vanaf de aorta het bloed naar de darmen vervoert heet bijvoorbeeld de darmslagader.

Aders worden genoemd naar de organen waar het bloed dat ze vervoeren vandaan komt. De ader die het bloed van een nier naar de holle ader vervoert heet nierader.

Haarvaten worden genoemd naar het orgaan waarin ze voorkomen.
De hersenhaarvaten bevinden zich in de hersenen.

Maak samen met een klasgenoot een lijstje met slagaders en aders.
Geef per ader/slagader aan of de ader/slagader zuurstofrijk of zuurstofarm bloed vervoert.

Stap7

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit zeventien vragen.
Aan het eind van de toets zie je welke vragen je goed en fout hebt beantwoord.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Hart en bloedsomloop

HOOFDSTUK 3: HART EN VAATZIEKTEN

Wist je dat

  • Er zijn 1 miljoen mensen in Nederland met een hart- of vaatziekte.
  • Er gaan iedere dag 107 mensen dood aan een hart- of vaatziekte; 57 vrouwen en 50 mannen.
  • Een gezonde voeding kan helpen om hart- en vaatziekten te voorkomen.
  • Roken het risico op hart- en vaatziekten verhoogt.
  • ...

In deze opdracht staan hart- en vaatziekten centraal.
Je bestudeert enkele hart- en vaatziekten. Je kijkt naar de oorzaken en de gevolgen en je leert over manieren om de kans op hart- en vaatziekten te verkleinen.

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht weet je/ken je/kun je:

  • een aantal hart- en vaatziekten opnoemen.
  • verschillende oorzaken noemen van hart- en vaatziekten.
  • de gevolgen van hart- en vaatziekten beschrijven.
  • hoe je de kans op hart- en vaatziekten kunt verkleinen.
  • een folder maken over hart- en vaatziekten.

Stap1

Hart- en vaatziekten
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:

Hart- en vaatziekten


Zijn de volgende beweringen waar of niet waar?

  1. De druk die ontsaat wanneer je hart het bloed in de slagaders pompt, noem je de bovendruk.
  2. Een ander woord voor bovendruk is systolische bloeddruk.
  3. De bloeddruk is gedurende de dag bij de meeste mensen ongeveer gelijk.
  4. Een normale bloeddruk is lager dan 140/90.
  5. Een hoge bloeddruk kun je erven van je ouders.
  6. Een verstopping in het bloedvatenstelsel wordt wel een obstructie genoemd.
  7. Een manier om een slagaderverkalking te behandelen is een bypass-operatie.

Stap2

Hart- en vaatziekten
Er zijn heel veel soorten hart- en vaatziekten.
Soms is de oorzaak een fout in de bouw van het hart. Soms is de oorzaak te wijd open staande aders. Soms is zo'n ziekte onstaan tijdens de zwangerschap. Soms is bijvoorbeeld ongezond eten of roken de oorzaak van een hart- of vaatziekte.
Op de website van de hartstichting lees je er veel meer over.

  • Ga naar de website van de hartstichting: De Nederlandse hartstichting en surf er minimaal 15 minuten rond.
  • Ga op de website op zoek naar dingen die mis kunnen gaan met je hart of met je bloedvaten.
  • Maak samen een lijst met namen van hart- en vaatziekten.
  • Ga op de website ook op zoek naar oorzaken van hart- en vaatziekten.
  • Maak samen een lijstje met oorzaken van hart- en vaatziekten.
    Geef per oorzaak aan of je er zelf iets aan kunt doen door bijvoorbeeld gezonder te eten of meer te bewegen of te stoppen met roken/drinken.

Extra

Thema seksualiteit

Inleiding
In de puberteit verandert je lichaam. Soms voel je je onzeker en niet altijd prettig. Je verandert lichamelijk en je gaat anders over zaken denken.
Je bent immers bijna volwassen, je wilt niet meer als kind behandeld worden. Dit thema gaat over de levensfasen van een mens, over seksualiteit en seks en zaken die handig zijn om te weten vóór je met een jongen of meisje gaat vrijen.
 

HOOFDSTUK 1 LEVENSFASEN

Puberteit


De jongens van mijn leeftijd zijn
opeens te schreeuwerig en te klein.
Ik heb altijd met ze gespeeld,
gevoetbald en het snoep gedeeld,
met ze geklommen over muren
en aangebeld bij boze buren.
Maar nu ben ik hun vriendschap kwijt,
want ik zit in de PUBERTEIT.

Mijn moeder zegt: "Wat ben je sip?"
en ze bekijkt me vol begrip,
net of ze alles van mij weet.
Mijn vingers op het tafelkleed
trekken dan vierkanten en kringen
en ik zeg heel gemene dingen
en ik heb al van tevoren spijt,
zo gaat dat in de PUBERTEIT.

Op avonden met prachtig weer,
wanneer ik dus mijn huiswerk leer,
hoor ik beneden in de straat
de kinderen met hun kinderpraat.
Ik weet hun spelletjes, hun regels,
en al hun tekens op de tegels,
en vraag me af, in eenzaamheid,
hoe lang dat duurt, zo'n PUBERTEIT.

Willem Wilmink

Krijg je kriebels in je buik als je kijkt naar je klasgenoot?
Heb je om alles ruzie met je ouders?
Vind je dat je van alles de schuld krijgt?
Schieten je benen soms zomaar even de lucht in?
Groei je alle kanten uit?
Ben je het ene moment heel erg vrolijk en het andere moment juist heel erg chagrijnig?

Wat is er toch met je aan de hand?

Grote kans dat je dan in de puberteit terecht gekomen bent! Je lichaam wordt volwassen, dus jij wordt het dat ook! De puberteit is een levensfase.

Bekijk het filmpje:

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht ken je:

  • de verschillende levensfasen van de mens
  • de primaire en secundaire geslachtskenmerken
  • de geslachtshormonen

Begrijp je:

  • wat er in de puberteit verandert in je lichaam
  • wat er wordt bedoeld met lichamelijke en geestelijke ontwikkeling

Stap1 (1)

Levenscyclus
Bekijk het filmpje:



Iedere levensfase heeft bepaalde kenmerken.

Bestudeer uit de kennisbank biologie de eerste en derde pagina van het onderdeel:
Levensfasen


Tijdens je leven maak je een lichamelijke, geestelijke en sociale ontwikkeling door. De lichamelijke ontwikkeling is de verandering en groei van het lichaam. Doordat je lichaam verandert kun je in andere levensfasen ook nieuwe dingen leren zoals lopen of fietsen, je wordt beter in sport, kunt nauwkeuriger werken.

Geestelijke ontwikkeling is de groei en verandering in wat je met je verstand kunt en doet, zoals leren praten en lezen, studeren, oordelen en redeneren.

Sociale ontwikkeling is hoe de mens groeit en verandert in zijn benadering en contacten met anderen.

Stap1 (2)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Welke eigenschappen horen bij de levensfase puber en adolescent (12-21 jaar)?
    1. Zelfstandig worden en verantwoordelijkheid hebben in de zorg voor kinderen.
    2. Ongesteld worden of zaadlozingen krijgen en zelfstandig worden.
    3. Volleybal aanleren en ongesteld worden of zaadlozingen krijgen.

  2. Welke eigenschappen horen bij de levensfase peuter (2-4 jaar)?
    1. Leren bouwen en leren praten met zinnen.
    2. Leren lopen en leren fietsen.
    3. Leren praten met zinnen en leren tellen.

  3. Welke eigenschappen horen bij de levensfase schoolkind (6-12 jaar)?
    1. Leren lezen en leren tellen.
    2. Leren lezen en volleybal aanleren.
    3. Volleybal aanleren en leren fietsen.

Stap1 (3)

Vragen - vervolg

  1. Welke eigenschappen horen bij de levensfase volwassenen (18-60 jaar)?
    1. Zelfstandig worden en verantwoordelijkheid hebben in de zorg voor kinderen.
    2. Brosse botten krijgen en zwaar werk verrichten.
    3. Zwaar werk verrichten en verantwoordelijkheid hebben in de zorg voor kinderen.

  2. Welke eigenschappen horen bij de levensfase baby (0-2 jaar)?
    1. Leren lopen en leren woordjes zeggen.
    2. Leren woordjes zeggen en leren bouwen met blokken.
    3. Leren lopen en leren bouwen met blokken.

  3. Welke eigenschappen horen bij de levensfase bejaarde (67+ jaar)?
    1. Zwaar werk verrichten en vergeetachtig worden.
    2. Brosse botten krijgen en zwaar werk verrichten.
    3. Brosse botten krijgen en vergeetachtig worden.

Stap1 (4)

Vragen - vervolg

  1. Maak de juiste combinatie.
    1 Kleuter a secundaire geslachtskenmerken
    2 Zuigeling b leert veters strikken
    3 Schoolkind c leert rekenen en taal
    4 Puber d drinkt melk

    1 = .....   2 = .....   3 = .....   en   4 = .....
  2. In sommige levensfasen zijn mensen hulpbehoevend, welke fasen zijn dat?
    Meerdere antwoodren mogelijk.
    1. baby
    2. bejaarde
    3. schoolkind
    4. peuter
    5. puber
    6. adolescent

Stap2 (1)

Jongen of meisje?
Al bij de geboorte kun je zien of de baby een jongen of een meisje is.
Bij meisjes zie je de vagina en de schaamlippen. Bij jongens de penis en de balzak. Geslachtskenmerken zijn de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke dieren. Ofwel alle kenmerken waarin jongens en meisjes verschillen.

We onderscheiden:

  • De primaire geslachtskenmerken zijn de lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes, die vanaf de geboorte zichtbaar zijn.
  • De lichamelijke verschillen tussen jongens en meisjes die tijdens de puberteit ontstaan, heten secundaire geslachtskenmerken.

Bekijk het volgende filmpje:



Bij de geboorte kun je al zien of de baby een jongen of een meisje is.

Bestudeer uit de kennisbank biologie de pagina's over primaire en secundaire geslachtskenmerken:
Geslachtskenmerken

Stap2 (2)

Welke van de volgende kenmerken zijn primaire geslachtskenmerken?
Geef van de primaire geslachtskenmerken ook aan of het gaat om vrouwelijke of mannelijke primaire geslachtskenmerken.

  • schaamlippen
  • penis
  • schaamhaar
  • zaadlozing
  • eierstok
  • lagere stem.
  • brede schouders
  • borsthaar
  • balzak

Stap3 (1)

Wat verandert er bij een meisje in de puberteit?

Bekijk het filmpje:



Als een meisje in de puberteit komt, wordt zij een vrouw. Het lichaam van het meisje verandert aan de buitenkant (borsten, schaamhaar) en aan de binnenkant (menstruatie).

Wat verandert er bij een jongen in de puberteit?

Bekijk het filmpje:



Als een jongen in de puberteit komt, kun je dat bijvoorbeeld zien aan de haartjes op de bovenlip en de wangen: hij krijgt een snor of baard. Maar er gebeurt nog meer.

Beantwoord de vragen op de volgende pagina.

 

Stap3 (2)

Vragen

  1. Welke veranderingen zie je bij jongens in de puberteit?
    Er zijn meerdere antwoorden goed.
    1. schaamhaar
    2. meer zweetklieren
    3. sterkere spieren
    4. ongesteld
    5. okselhaar
    6. meer vet onder de huid
    7. lagere stem

  2. Welke veranderingen zie je bij meisjes in de puberteit?
    Er zijn meerdere antwoorden goed.
    1. schaamhaar
    2. meer zweetklieren
    3. sterkere spieren
    4. ongesteld
    5. okselhaar
    6. meer vet onder de huid
    7. lagere stem

Stap4 (1)

Groeispurt
Een baby groeit het eerste jaar het sterkst. Het geboortegewicht (gemiddeld 3 kilogram) verdubbelt tijdens de 6 maanden. Na deze eerste maanden groeit de mens langzamer.
Perioden van snelle groei heten groeispurts.

In de puberteit maakt je lichaam ook een groeispurt. Na de groeispurt beweeg je vaak wat slungelig. Dat komt doordat je spieren later gaan groeien dan je botten. Direct na de groeispurt zijn je spieren nog niet sterk genoeg voor je langere armen en benen.

Tot aan de puberteit groeien jongens en meisjes even hard.
In de puberteit beginnen meisjes eerder aan hun groeispurt dan jongens.
De groeispurt bij jongens is sterker dan bij meisjes en duurt vaak wat langer.
Jongens worden dan ook gemiddeld langer dan meisjes.

Stap4 (2)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Bekijk de grafiek. Drie leerlingen zeggen iets naar aanleiding van de grafiek.
    Wie heeft gelijk?
    1. De groeispurt is bij jongens eerder dan bij meisjes.
    2. De groeispurt is bij jongens later dan bij meisjes.
    3. De groeispurt is bij jongens en meisjes op dezelfde leeftijd.

  2. Is de bewering waar of niet waar.
    Uit de grafiek blijkt dat meisjes met 15 jaar uitgegroeid zijn.
    1. waar
    2. niet waar

Stap4 (3)

Vragen - vervolg

  1. Bekijk de grafiek. Is de bewering waar of niet waar.
    Tussen 0-1 jaar is geen groei getekend. Als dat wel was gebeurd, was die piek hoger uitgekomen dan die bij de puberteit.
    1. waar
    2. niet waar

  2. Bekijk de grafiek. Is de bewering waar of niet waar.
    Een groeispurt is een periode van snelle groei.
    1. waar
    2. niet waar

Stap4 (4)

Hoelang word jij?
Je kunt jouw toekomstige eindlengte uitrekenen met deze formule. Je moet daarvoor weten hoe lang je (biologische) ouders zijn.

Neem de formule hiernaast over en bereken je eindlengte.
Beantwoord dan de volgende vragen:

  1. Waarom zul je nooit precies die lengte krijgen?
  2. Welke factoren bepalen de groei allemaal?
  3. Welke voordelen en welke nadelen ondervinden lange mensen?
  4. En welke voor- en nadelen korte mensen?

Maak in tweetallen hiervan een verslag.
Je laat hierin dus twee berekeningen zien!
Laat het verslag beoordelen door je docent.

Stap5 (1)

Acné
Bekijk het filmpje:



In de puberteit kun je last krijgen van puisten. Soms alleen op je rug, soms in je gezicht. De een heeft er meer last van dan de ander. Maar wat is dat nu precies, een puist?

Sleep de woorden naar de juiste plek:


Je mag een puist nooit uitknijpen!
Maar wat moet je wel doen?
Bekijk het volgende filmpje:

Oefening:Acné

Stap5 (2)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Puistjes zijn?
    1. besmettelijk
    2. niet besmettelijk

  2. Jeugdpuistjes krijg je vooral door:
    1. Te veel televisie kijken.
    2. Veel chocolade eten.
    3. Erfelijke aanleg en leeftijd.

  3. Wat kun je beter niet doen als je puistjes hebt?
    1. Je huid afdekken met veel make-up.
    2. Je huid goed schoon houden.
    3. Je huid afsluiten met muts of helm.
    4. Je puistjes uitknijpen.
    5. Make-up op waterbasis gebruiken.

Stap6

Man of vrouw
Even duidelijk. Je weet nu precies welke primaire en secundaire geslachtskenmerken bij jongens en meisjes horen. Helaas is het niet altijd even duidelijk.

Vrouwen en mannen zien er verschillend uit. Maar er bestaan vrouwen die er uit zien als mannen en omgekeerd. In het filmpje zie je Maya Posch. Ze voelt zich een vrouw, maar is officeel nog een man. Bekijk de video en geef daarna antwoord op de volgende vraag.


Welke 'kenmerken' heeft maya die mannelijk worden gevonden?
Meerdere antwoorden mogelijk.
  1. geslachtsorganen
  2. lang haar
  3. weinig borsten
  4. zachte trekken
  5. onbehaarde huid

Stap7

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit dertien vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je kunt van de vragen die je fout had ook het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Levensfasen

HOOFDSTUK 2: LIEFDE IS

Liefde is ...
Van welke muziekstijl je ook houdt; de meeste liedjes gaan over de liefde.
Kies één van deze filmpjes:




Ben jij verliefd? Pas verliefd geweest of nog nooit?

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

Begrijp je
  • Wat het verschil is tussen verschil verliefdheid, vriendschap en liefde.
  • Wat homo-, hetero-en biseksueel is.
Kun je
  • Een column schrijven.

Stap1 (1)

Verliefdheid
Je bent verliefd als een ander een onweerstaanbare, intense aantrekkingskracht op je heeft. Er is slechts één verlangen: dicht bij die ander te zijn. Je bent volledig van slag. Je kunt je moeilijk concentreren, eet nauwelijks en ligt ’s nachts wakker. Als je de ander ziet, dan voel je het in je lijf: een droge mond, hartkloppingen, vlinders in je buik en knikkende knieën.

Vriendschap
Vriendschap is de relatie of verhouding tussen twee of meer mensen, waarbij het geslacht geen rol speelt. Een vriendschap is dus mogelijk tussen man en vrouw maar ook tussen twee mannen of twee vrouwen.

Houden van
Wat is houden van? Houden van heeft te maken met iemand lief vinden. Je voelt je fijn als je bij die persoon bent. Liefde kun je voelen voor je partner, maar ook voor je ouders, je vrienden of je huisdier. Liefde is niet hetzelfde als verliefdheid. Een liefdesrelatie begint vaak met verliefdheid.

Stap1 (2)

Vriendschap, liefde of houden van
Niet iedereen denkt hetzelfde over verliefd zijn, vriendschap en houden van.
Hieronder zie je een aantal uitspraken.
welke kloppen volgens jou? En met welke ben je het niet eens?
Vergelijk je keuzes met die van je buurman/buurvrouw.
  1. Verliefd zijn is goede maatjes zijn.
  2. Vriendschap is elkaar aardig vinden.
  3. Verliefd zijn is elkaar te gek vinden.
  4. Verliefd zijn is vlinder in je buik.
  5. Vriendschap is goede maatjes zijn.
  6. Houden van is met elkaar naar bed gaan.
  7. Vriendschap is veel voor elkaar over hebben.
  8. Houden van is elkaar aardig vinden.
  9. Houden van is niet zonder elkaar kunnen.

Stap2

Verliefd
Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 1 en 2 van het onderdeel:

Seksualiteit en voortplanting


Zijn de volgende uitspraken waar of niet waar?

  1. Een jongen die verliefd wordt op meisjes is biseksueel.
  2. Een meisje dat verliefd wordt op jongens is heteroseksueel.
  3. Als twee meisjes verliefd op elkaar zijn, zijn ze homoseksueel.
  4. Een meisje dat valt op jongens en meisjes is biseksueel.
  5. Een jongen die valt op jongens en meisjes is heteroseksueel.
  6. Als twee jongens op elkaar vallen zijn ze homoseksueel.

Stap3

Column
Je gaat een column schrijven over wat je bezighoudt in de liefde.

Column


De column kan het natuurlijk gaan over je eigen ervaringen of wat je van anderen hoort of ziet. Vind je het niet prettig om hierover te schrijven, maak dan een romantisch verhaal rondom pubers.

Maak eerst een mindmap. Schrijf op een A4 het woord liefde. Noteer dan woorden of kreten eromheen. Tekeningen zeggen vaak ook heel veel of gebruik verschillende kleuren potlood/pen om het voor jezelf duidelijk te maken.

Gebruik je mindmap als inspiratiebron. Schrijf je column in Word en zorg dat de column ongeveer 250 woorden bevat.

De column komt aan het eind van het thema in de speciale uitgave van de schoolkrant.

In de tweede opdracht leer je welke vormen van liefde er zijn en wat het verschil is tussen liefde en verliefd. Niet alle mensen worden verliefd op mensen van het andere geslacht. Ook daarover gaat deze opdracht.

Klik op de link om de opdracht te openen:

> Liefde is ...

HOOFDSTUK 3: MAN EN VROUW

Man en vrouw
Bekijk het filmpje:


Zijn mannen en vrouwen echt zo verschillend?

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht:

Ken je/kun je:
  • de namen en functies van de vrouwelijke geslachtsorganen
  • de namen en functies van de mannelijke geslachtsorganen
  • uitleggen hoe mannen en vrouwen klaar kunnen komen

Stap1 (1)

Vrouw
Bekijk het volgende filmpje:



Als een meisje in de puberteit komt, verandert het lichaam. Niet alleen aan de buitenkant, maar ook aan de binnenkant. Een belangrijk moment is de menstruatie.

Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 4 en 5 van het onderdeel:
Man/vrouw

Ga naar www.bioplek.org en oefen de namen van het vrouwelijk geslachtsorgaan.
Print het invulformulier van Bioplek en vul de juiste namen in.
Geef de alle onderdelen een verschillende kleur.

Maak ook de opdracht op pagina 2.

Stap1 (2)

In de voorgaande animaties kun je ook de functies van de onderdelen van het geslachtsorgaan lezen.

Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.
Maak de juiste combinaties.

1 eileider a hier gaat het kind door bij de geboorte
2 eierstok b hier komt de eicel in terecht na de eisprong
3 baarmoeder c hier rijpen de eicellen
4 vagina d hier groeit het embryo in

1 = .....   2 = .....   3 = .....   en   4 = .....

Stap2 (1)

De man
Bekijk het volgende filmpje:



Mannen kunnen zaadlozingen krijgen. Er komt dan sperma uit hun stijve piemel. De eerste keer gebeurt dat tijdens de puberteit.

Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 2 van het onderdeel:
Man/vrouw

Ga naar www.bioplek.org en oefen de namen van het mannelijk geslachtsorgaan.
Print het invulformulier van Bioplek en vul de juiste namen in.
Geef alle onderdelen een verschillende kleur.

Ga verder op de volgende pagina.

Stap2 (2)

Bepaalde gebeurtenissen vinden plaats in bepaalde organen.

  1. Maak de juiste combinaties.
    1 eikel a scheidt vocht af
    2 teelbal b hierin liggen de teelballen
    3 zaadblaasje c hier worden zaadcellen aangemaakt
    4 prostaat d scheidt zaadvocht af
    5 balzak e huidplooi die de penis beschermt
    6 voorhuid f punt van penis, gevoelig bij aanraking

    1 = .....   2 = .....   3 = .....   4 = .....   5 = .....   en   6 = .....
  2. Sperma bestaat uitsluitend uit zaadcellen.
    1. waar
    2. niet waar

Stap2 (3)

Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 3 van het onderdeel:
Man/vrouw

Beantwoord de volgende vraag.

Welke weg volgen de zaadcellen tot aan de zaadlozing?
Zet de stappen in de juiste volgorde.

  1. Zaadcellen worden gemaakt in de teelballen.
  2. Zaadcellen verlaten het lichaam via de urinebuis.
  3. Zaadcellen worden opgeslagen in de bijbal.
  4. Zaadcellen worden vermengd met vocht uit de zaadblaasjes en de prostaat.
  5. Zaadcellen worden in de zaadleider gespoten.

De goede volgorde is: 1 - ... - ... - ... - ...

Stap3 (1)

Geslachtsgemeenschap
Mensen die van elkaar houden, kunnen besluiten met elkaar naar bed te gaan, te vrijen. Als je met elkaar naar bed gaat, kun je geslachtsgemeenschap hebben maar dat hoeft niet. Je kunt het ook fijn hebben als je elkaar streelt, aanraakt op gevoelige plekken en elkaar zoent.

Bij geslachtsgemeenschap schuift de man zijn stijve penis in de vagina van de vrouw. De penis wordt in de vagina op en neer bewogen. Hierdoor wordt de eikel geprikkeld. Na een poosje krijgt de man een zaadlozing, hij komt klaar.
Hij heeft dan een orgasme.

De vrouw komt klaar door prikkeling van de clitoris. Klaarkomen is een lekker gevoel. Je kunt ook klaarkomen door het aanraken van elkaars geslachtsdelen met je handen of mond of door jezelf te strelen. Als je zelf ervoor zorgt dan je klaarkomt heet het zelfbevrediging of masturberen.

Je vindt elkaar (erg) leuk, je wordt verliefd, jullie gaan zoenen, strelen en wat je maar fijn vindt. Denk wel hieraan:

  • Vrij alleen als je het echt wilt.
  • Doe alleen dingen die jullie allebei graag willen.
  • Laat je niet overhalen om iets te doen wat je niet wilt of waar je over twijfelt.

Stap3 (2)

Geslachtsgemeenschap

Maak de sleepoefening.

Oefening:Geslachtsgemeenschap

Stap4

Voortplanting en seksualiteit
Bekijk nu de onderstaande filmpjes:

Beantwoord na het bekijken van de filmpjes de volgende vragen:

  1. Hoe worden de voortplantingscellen van de man genoemd?
  2. Waaruit bestaat sperma?
  3. Om religieuze of hygiënische redenen kan door een chirurgische ingreep bij de penis de voorhuid weggesneden worden. De eikel komt dan gedeeltelijk of zelfs geheel bloot te liggen. Hoe heet deze ingreep?
  4. Kan een jongen klaarkomen en plassen tegelijkertijd?
  5. Is een jongen altijd seksueel opgewonden als hij een erectie krijgt? Leg uit.
  6. Wat betekent het voor een meisje om 'geslachtsrijp' te zijn?
  7. Wat betekent het voor een jongen om 'geslachtsrijp' te zijn?
  8. Wat kan een meisje gebruiken tijdens hun menstruatie om bloed op te vangen?
  9. Hoe kunnen meisjes een orgasme krijgen?
  10. Wat is masturberen?

Stap5

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit negen vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je kunt van de vragen die je fout had, ook het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Man en vrouw

HOOFDSTUK 4: MENSTRUATIE

Menstruatie

In de puberteit wordt een meisje voor het eerst ongesteld. Ze verliest dan wat bloed en slijm door de vagina.

Ongesteldheid ofwel menstruatie vindt ongeveer één keer per maand plaats. Vanaf ongeveer vijftigjarige leeftijd is een vrouw niet meer vruchtbaar en stopt de menstruatie.

De periode tussen twee opeenvolgende menstruaties heet de menstruatiecyclus.

Leerdoelen

Leerdoelen
Na deze opdracht kun je:

  • uitleggen wanneer de eisprong(ovulatie) plaatsvindt en wat er gebeurt.
  • uitleggen wanneer een vrouw ongesteld is (menstrueert).
  • aangeven wanneer een vrouw vruchtbaar is.

Stap1 (1)

Menstruatiecyclus
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel:

Menstruatiecyclus

Beantwoord vervolgens de volgende vragen:

  1. Wat gebeurt er bij de menstruatie?
    1. Er komt een eicel vrij.
    2. Het baarmoederslijmvlies wordt afgestoten.

  2. Geef bij de bewering aan of deze waar of niet waar is.
    Een vrouw van zestig is (meestal) onvruchtbaar.
    1. waar
    2. niet waar

  3. Geef bij de bewering aan of deze waar of niet waar is.
    Bij de menstruatie wordt de eicel afgestoten door de eierstokken.
    1. waar
    2. niet waar

Stap1 (2)

De dag waarop een menstruatie begint noemen we de eerste dag van een menstruatiecyclus. Bij een meisje dat precies om de 28 dagen ongesteld is, gebeurt de eisprong op de 14e dag. Maar de meeste meiden zijn niet zo regelmatig ongesteld: De cyclus varieert van 26-31 dagen en soms nóg korter of langer.
Heb je een korte cyclus dan vindt de eisprong eerder plaats, bijvoorbeeld op de twaalfde dag. Bij een langere cyclus vindt de eisprong later plaats, bijvoorbeeld op de zeventiende dag. De periode tussen de eisprong en de volgende menstruatie schommelt wat minder.
Deze periode duurt gewoonlijk zo'n 14 dagen.

Beantwoord de volgende vragen.

  1. De menstruatiecyclus duurt ongeveer ...
    1. 14 dagen.
    2. 28 dagen.
    3. 40 dagen.

Stap1 (3)

  1. Je ziet een tijdsbalk van de menstruatiecyclus. Met welke kleur wordt de menstruatie in de cyclus aangegeven?
    1. oranje
    2. rood
    3. blauw

  2. Bekijk nogmaals de tijdsbalk van de menstruatiecyclus.
    Met welke kleuren wordt de vruchtbare periode in de cyclus aangegeven?
    1. oranje + rood
    2. rood + blauw
    3. oranje + blauw

  3. Op welke dag is de vermoedelijke eisprong in de menstruatiecyclus?
    1. 4
    2. 14
    3. 17

Stap2

Collage
Als eindproduct voor deze opdracht maak je een collage. Collage
Omdat menstruatie een cyclisch proces is, wordt de menstruatiecyclus vaak met een cirkel aangegeven.
Ga op internet op zoek naar afbeeldingen van de menstruatiecyclus. Probeer er één of twee te vinden die veel informatie bevatten over de menstruatiecyclus. Gebruik die afbeeldingen als basis voor je collage.
Maak de collage af door bij de verschillende delen van de cyclus passende afbeeldingen te plaatsen.

Klaar?
Laat je collage beoordelen door de docent.

Extra: lvoorl

Leerlingen voor leerlingen
Op de website www.lvoorl.nl vind je verschillende video's die door leerlingen voor leerlingen zijn gemaakt.

Hieronder staat een video die goed past bij dit thema.
Bekijk de video. Kun je de video goed volgen?
Bespreek de inhoud van de video met een klasgenoot.
Menstruatiecyclus

Let op:
Als je de video wilt stoppen, druk dan eerst op de stopknop en klik dan de popup weg.

HOOFDSTUK 5: BEVRUCHTING / ZWANGER

Kinderen
Een kindje is prachtig, dat vinden deze nieuwe papa’s ook!
Bekijk het volgende filmpje:

Leerdoelen

Leerdoelen

Je kunt:
  • aangeven op welke plek in het lichaam van de vrouw een zaadcel een eicel kan bevruchten
  • uitleggen hoe een eeneiige en een twee-eiige tweeling ontstaat
Je begrijpt:
  • de weg die een zaadcel aflegt in het lichaam van de vrouw
  • wat er na de bevruchting met de eicel gebeurt
  • hoe een baby aan zuurstof en voeding komt voor de geboorte
  • hoe een baby in de buik ongewenste stoffen kan binnenkrijgen

Stap1 (1)

Bevruchting
Bekijk het filmpje:



Een eicel wordt door de sterkste en snelste zaadcel bevrucht.

Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 1 t/m 4 van het onderdeel:
Bevruchting bij mensen

Wat gebeurt er tijdens het begin van de zwangerschap in de eierstok,
eileider en baarmoeder?
Sleep de woorden naar de juiste plaats.


Beantwoord ook de vragen op pagina 2.

 

Oefening:Bevruchting

Stap1 (2)

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Door welke drie organen van een vrouw zwemmen zaadcellen tot ze bij een eicel komen? Zet de organen ook in de juiste volgorde.
    1. baarmoeder
    2. eileider
    3. eierstok
    4. vagina

  2. De volgende beweringen worden gedaan over bevruchting.
    Welke zijn waar?
    1. Bij de innesteling gaat het klompje cellen in de wand van de eileider zitten.
    2. De eicel wordt bevrucht in de eileider.
    3. Er kan maar één zaadcel met een eicel versmelten.
    4. Na de bevruchting spreek je over een zygote.

Stap2 (1)

Zwanger en dan?
Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 1 van het onderdeel:
Zwanger

Bekijk het filmpje:



In het begin van de zwangerschap lijkt het embryo helemaal nog niet op een baby.

Beantwoord tijdens of direct na de film de volgende vragen:
Vragenblad - Ontwikkeling van een ongeboren baby

Placenta en navelstreng
De foetus heeft een navelstreng aan zijn buik. De navelstreng zit aan de placenta ofwel moederkoek. De navelstreng is de verbinding tussen de placenta en de foetus. Door de navelstreng lopen bloedvaten die bloed van de foetus naar de placenta voeren. In de placenta stroomt het bloed, dat van de foetus afkomstig is, langs het bloed van de moeder. De afvalstoffen van de foetus worden in de placenta afgegeven aan het bloed van de moeder.

Ga verder op de volgende pagina.

Stap2 (2)

In het bloed van de moeder bevinden zich voedingsstoffen en zuurstof.
In de placenta worden voedingsstoffen en zuurstof uit het bloed van de moeder afgegeven aan de bloedvaten van het embryo. Het bloed van de moeder en de foetus blijft dus gescheiden!

Ook ongewenste stoffen zoals alcohol, nicotine, medicijnen of drugs kunnen via de placenta van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus terecht komen. Deze stoffen kunnen de foetus beschadigen.

Vruchtwater
De foetus drijft in vruchtwater. Vruchtwater beschermt de foetus tegen stoten, uitdroging en wisselende temperatuur. In het vruchtwater kan de foetus zich bewegen.
Je ziet drie beweringen over de placenta en de navelstreng.
Zijn de beweringen waar of niet waar?

  1. Bloedvaten in de navelstreng voeren voedingsstoffen aan naar het kind.
  2. De placenta is een lichaamsdeel van de moeder.
  3. Bloedvaten in de placenta nemen afvalstoffen van de moeder op.

Stap2 (3)

Geboorte
Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 3 van het onderdeel:
Zwanger

Bekijk het filmpje:



Na ongeveer negen maanden zwangerschap krijgt een vrouw weeën. Die geven aan dat de geboorte begint.

De geboorte verloopt via een aantal stappen.
Zet de stappen in de juiste volgorde.

  1. Er treden ontsluitingsweeën op.
  2. Het kind wordt geboren.
  3. Er treden persweeën op.
  4. Het kind daalt in.
  5. De baarmoedermond gaat open.

De juiste volgorde is: ... - ... - ... - ... - ...

Stap3

Tweelingen
Bestudeer uit de kennisbank biologie pagina 5 van het onderdeel:
Bevruchting bij mensen

Bekijk het filmpje:



Eeneiige tweelingen zijn ontstaan uit één bevruchte eicel, bij twee-eiige tweelingen zijn er twee eicellen bevrucht door twee verschillende zaadcellen.

Maak de oefening hieronder.

Oefening:Tweelingen

Stap4

Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De toets bestaat uit vijftien vragen.
Als je alle vragen beantwoord hebt, zie je je score.
Je kunt van de vragen die je fout had ook het goede antwoord zien.

Klik op de volgende link om te beginnen:

Toets:Bevruchting en zwangerschap

Extra

Extra: filmpje proefkonijnen weeën
 https://www.youtube.com/watch?v=ZlsPXpR2ORU

HOOFDSTUK 6: VEILIG VRIJEN

Voortplanting
Bekijk het volgende filmpje:



Voortplanting. Tijdens de puberteit verander je op lichamelijk, geestelijk en sociaal vlak. Deze veranderingen worden veroorzaakt door hormonen. We zien welke invloed geslachtshormonen hebben. De onderdelen en functies van het mannelijk en vrouwelijk geslachtsorgaan komen aan bod en hoe een bevruchting plaatsvindt. Om een zwangerschap te voorkomen kun je voorbehoedsmiddelen gebruiken, zoals het condoom en de pil. Als noodmaatregel zijn er de morning-afterpil, overtijdsbehandeling en abortus. We horen hierover verschillende meningen. We volgen jonge ouders in wording. Waarom hebben ze geen voorbehoedsmiddelen gebruikt? Hoe zien zij de toekomst van het kind en die van zichzelf.


Hoe zou jij het vinden om dit jaar zwanger te worden of een meisje zwanger te maken?
Hoe kun je een ongewenste zwangerschap voorkomen?
En hoe kun je geslachtsziekten voorkomen?

Over deze zaken gaat deze opdracht.
Succes!

Leerdoelen

Leerdoelen

Aan het eind van de opdracht
kun je:
  • over veilig vrijen praten.
  • vertellen wat SOA's zijn.
  • vertellen welke voorbehoedsmiddelen veilig en betrouwbaar zijn en welke niet.
  • vertellen wat wordt bedoeld met 'veilig vrijen'.
begrijp je:
  • hoe je SOA's kunt voorkomen.
ken je:
  • verschillende voorbehoedsmiddelen

Stap1 (1)

Feit of fabel?
Hieronder staan 20 dingen die je weleens hoort over seks.
Maar is het allemaal echt waar?
Zijn het feiten of fabels: verzonnen verhaaltjes?
Jij gaat de fabels van de feiten scheiden.
Noteer of de zin waar of niet waar is.

  1. Van de eerste keer vrijen kun je niet in verwachting raken.
  2. Meisjes kunnen ook in verwachting raken als ze ongesteld zijn.
  3. Een jongen heeft meer behoefte aan seks dan een meisje.
  4. Een jongen krijgt pas een erectie als hij seksueel opgewonden is.
  5. In het voorvocht (vocht wat vrijkomt vlak voordat een jongen klaarkomt) kunnen ook zaadcellen zitten en dat kan er dus voor zorgen dat een meisje zwanger raakt.
  6. Het maagdenvlies sluit de ingang van de vagina af.
  7. Een jongen die een erectie heeft, doet dit bewust.
  8. Als een jongen grote voeten heeft dan heeft hij waarschijnlijk ook een grote penis.
  9. Hoe groter een penis, hoe meer sperma eruit komt.
  10. Een erectie gaat pas over na een zaadlozing.
Ga verder op pagina 2.

Stap1 (2)

Vragen - vervolg

  1. Een jongen die een natte droom heeft, droomt over mooie vrouwen of seks.
  2. Veilig vrijen is het voorkomen van zwangerschap en het voorkomen van een soa.
  3. Van tongzoenen kun je geen aids krijgen.
  4. Twee condooms over elkaar zijn veiliger dan een enkel condoom.
  5. Jongens hebben aan de onderkant 2 openingen en meisjes hebben er 3.
  6. Seks is alleen maar fijn als je allebei klaarkomt.
  7. Je kunt alleen maar zwanger worden als de penis in de vagina is geweest.
  8. Je kunt ook een tampon gebruiken om niet zwanger te worden.
  9. Homo's hebben meer kans om AIDS te krijgen dan hetero's.
  10. Als je je goed wast na geslachtsgemeenschap heb je minder kans op zwangerschap en loop je minder risico om een soa te krijgen.

Vergelijk jouw antwoorden met de antwoorden van een klasgenoot.
Zijn jullie het met elkaar eens? Bespreek veschillen.

Stap2 (1)

Zwangerschap en voorbehoedsmiddelen

Bekijk het filmpje:



In de puberteit worden jongens en meisjes volwassen. Dit betekent ook dat, als ze onveilig seks hebben, het meisje zwanger kan worden. Voorbehoedsmiddelen voorkomen een zwangerschap en sommige beschermen ook tegen een soa.

Bestudeer uit de kennisbank biologie:
Voorbehoedsmiddelen

Beantwoord de volgende vragen op deze en de volgende pagina's.

  1. Veilig of niet veilig?
    Is een condoom een veilige methode van anticonceptie?
  2. Veilig of niet veilig?
    Is een periodieke onthouding een veilige methode?
  3. Veilig of niet veilig?
    Is een coïtus interruptus een veilige van anticonceptie?

Stap2 (2)

Vragen - vervolg

  1. Veilig of niet veilig?
    Is een spiraaltje een veilige methode van anticonceptie?
  2. Veilig of niet veilig?
    Is een pil een veilige of onveilige methode van anticonceptie?
  3. Welke van de onderstaande voorbehoedsmiddelen werkt met hormonen?
    1. vrouwencondoom
    2. coïtus interruptus
    3. pil
    4. condoom

  4. Welke van de onderstaande voorbehoedsmiddelen werkt doordat het embryo zich niet kan innestelen?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom

Stap2 (3)

Vragen - vervolg

  1. Welk voorbehoedsmiddelen is hier afgebeeld?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom

  2. Welk voorbehoedsmiddelen is hier afgebeeld?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom

Stap2 (4)

Vragen - vervolg

  1. Welk voorbehoedsmiddelen is hier afgebeeld?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom

  2. Welk voorbehoedsmiddelen is hier afgebeeld?
    1. vrouwencondoom
    2. spiraaltje
    3. pil
    4. condoom

Stap3 (1)

Voorbehoedsmiddelen
Met het gebruik van voorbehoedsmiddelen kun je dus een zwangerschap voorkomen. Het condoom is het enige voorbehoedsmiddel dat je ook beschermt tegen een geslachtsziekte.
Bekijk het filmpje:



Om geen soa te krijgen en niet zwanger te worden, moet je tijdens het vrijen een voorbehoedmiddel gebruiken. Het condoom beschermt tegen allebei.

Bekijk de volgende twee campagne filmpjes:

 


Geslachtsziekten
Ziekten die overgedragen worden door seksueel contact heten soa ofwel seksueel overdraagbare aandoeningen. Geslachtsziekten worden tot de soa gerekend. Veel geslachtziekten worden overgedragen via slijmvliezen.
Bestudeer uit de kennisbank biologie:

Geslachtsziekten

Stap3 (2)

Beantwoord de volgende vragen.

  1. Waar staat de afkorting SOA voor?
    1. Samen Overwinnen we Alles
    2. Seksziekten door Orale en Anale seks
    3. Seksueel Overdraagbare Aandoening

  2. Waar beschermt een condoom je niet tegen?
    1. SOA
    2. zwangerschap
    3. ongewenste intimiteiten

  3. Als je een condoom omdoet, knijp je het bovenste stukje van het condoom dicht.
    1. waar
    2. niet waar

  4. Als je bent klaargekomen trek je je penis terug uit de vagina zonder het condoom vast te houden.
    1. waar
    2. niet waar

Stap3 (3)

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Je gooit een gebruikt condoom altijd in de wc.
    1. waar
    2. niet waar

  2. De pil beschermt je tegen ..
    1. SOA's
    2. zwangerschap
    3. ongewenste intimiteiten

Stap4 (1)

HIV en Aids
De ziekte Aids wordt veroorzaakt door het HIV-virus. Dit is ook een geslachtsziekte. Wanneer je het HIV-virus bij je draagt, ben je HIV-positief.
Als je HIV hebt, ben je niet direct ziek. Het HIV-virus breekt het afweersysteem af. Als je afweersysteem slecht werkt, word je sneller ziek en doe je er langer over om weer beter te worden. Langzaam wordt het afweersysteem slechter. Wanneer je afweersysteem niet meer werkt, wordt de diagnose aids gesteld. Aids is eigenlijk een soort verzamelnaam voor allerlei ziektes die je krijgt wanneer je afweersysteem niet meer werkt.
De gemiddelde tijd tussen besmetting en ‘uitbreken’ van aids is 9 jaar.

In dit filmpje wordt het nog eens kort uitgelegd.
Let op: in de biologie noem je een virus niet ‘een klein beestje’!
Bekijk het filmpje:



Op de hele wereld hebben 33 miljoen mensen het HIV-virus. Elke dag komen er 13.000 mensen bij. Dat betekent dat er elke 12 seconden iemand met het virus besmet raakt. Aids is een ziekte die niet alleen in andere landen voorkomt. Ook in Nederland hebben mensen Aids.

Als een zwangere vrouw HIV-postief is, krijgt de baby in de buik dit dan ook? Kijk naar het volgende filmpje:



Niet alleen volwassen mensen hebben aids. Ook kinderen kunnen al besmet zijn. Dat kan gebeuren tijdens de zwangerschap, de bevalling en door borstvoeding.

Stap4 (2)

Er bestaan veel misverstanden over HIV en aids. Voornamelijk over hoe het virus wordt overgebracht, dus hoe je besmet raakt met HIV/Aids. Door deze misverstanden zijn er veel vooroordelen over mensen met HIV/Aids.
Een vooroordeel over Aids is bijvoorbeeld ‘iemand met Aids kan makkelijk anderen besmetten, je kan dus maar beter bij hem uit de buurt blijven’. Vooroordelen kunnen heel snel tot discriminatie leiden.

Waarvan kun je NIET besmet raken
Ten onrechte raken veel mensen ongerust als ze met Aids geconfronteerd worden, omdat ze bang zijn een besmetting met HIV op te lopen. Maar in de dagelijkse omgang met HIV-geïnfecteerden kun je niet besmet raken. Je kunt namelijk niet besmet worden door:

  • Huidcontact
  • (Tong)zoenen
  • Toilet en gebruiksvoorwerpen
  • Adem, hoesten, niezen
  • Verlenen van eerste hulp
  • Dieren (zoals insectenbeten)
  • Etenswaren
  • Zwemwater en sauna's

Stap4 (3)

Hoe kan een besmetting met HIV wèl plaatsvinden
Het virus bevindt zich in lichaamsvocht, met name in: bloed, sperma, vaginaal vocht en voorvocht.
HIV kan overgedragen worden door:

  • Seks zonder condoom
  • Lenen van elkaars eerder gebruikte naalden en spuiten bij druggebruikers
  • Overdracht van HIV-geïnfecteerde moeder op haar kind
  • Zwangerschap, de bevalling of via borstvoeding
  • Bloedtransfusie met besmet bloed

Stap5

Hoe snel verspreid het Hiv-virus zich?
Je gaat het Aids-spel spelen met de klas.

Aantal personen:
10-20 personen

Korte uitleg spel:

  • Iedereen krijgt een bekertje met vloeistof.
  • Iedereen krijgt een kaartje met een persoonsbeschrijving van het seksleven van de speler.
  • In één van de bekertjes zit een zetmeeloplossing en, dit stelt het aidsvirus voor.
  • In alle andere bekertjes zit water, dit stelt een niet geïnfecteerd persoon voor.
  • Wanneer twee spelers elkaar tegenkomen lezen ze deze persoonsbeschrijving.
  • Als er volgens de omschrijving geslachtsgemeenschap plaats vindt, doe je de inhoud van de bekertjes bij elkaar; daarna verdeel je alles weer over de twee bekertje.

Daarna kunnen de spelers weer op pad. Aan het einde van het spel wordt er aan alle bekertjes jodium toegevoegd. Zo kan zetmeel worden aangetoond.
Wie is er besmet met het HIV-virus?

Stap6

Cyberseks
Natuurlijk niet echt besmettelijk, maar wel gevaarlijk.
Kijk naar het volgende filmpje over cyberseks:


Bron: www.internetsoa.nl


Lisa is stapelverliefd.
“Houd je van me?”
“Ja, ik houd van je. Trek eens wat uit.”
“Ik weet niet of ik dat wel wil. Ik ben er nog niet aan toe. Denk ik.”
“Dus je houdt niet van me?”
“Jawel!”
“Trek je truitje dan eens uit. Voor mij.”
Lisa ontbloot haar bovenlijf.

Beantwoord de volgende vragen en noteer je antwoorden.

  1. Denk je dat jongeren verder gaan dan ze zelf zouden willen als ze verliefd zijn? Hoe komt dat? Ken je daar voorbeelden van?
  2. Had Lisa wel of niet haar bovenlijf moeten ontbloten?
    Waarom wel of waarom niet?
  3. Wat is jouw grens op internet? Wanneer zeg jij: “Stop, tot hier en niet verder?”

Bespreek je antwoorden met een klasgenoot. Maak samen een strip of collage over cyberseks of juist romantiek op het internet. Je voegt de strip of collage toe aan de speciale uitgave van de schoolkrant.

Thema Generaties

Thema

Generaties
Je behoort tot de jongste generatie van je familie.
Er waren al veel andere generaties voor jou:
Je hebt ouders, die ook weer ouders hebben. Dat zijn jouw grootouders (opa en oma). De ouders van hen zijn jouw overgrootouders. Weet jij hoe de ouders van je overgrootouders heten?

Van al die mensen, die voor jou leefden heb je erfelijke eigenschappen in je en jij niet alleen: ook je eventuele broertjes of zusjes, neefjes en nichtjes.
Daarom lijken jullie als familieleden vaak op elkaar.

Duizenden generaties terug waren er nog niet zo heel veel mensen.
Zij zijn wel onze voorouders, maar zagen er toch iets anders uit dan wij nu.
Hoe dat kan? Dat legt de evolutietheorie uit.

In dit thema staan daarom erfelijke eigenschappen en hoe die veranderen door evolutie centraal.

HOOFDSTUK 1 Wat is erfelijk?

In de eerste opdracht leer je wat erfelijke eigenschappen zijn en waar ze in je lichaam als code te vinden zijn.

Klik op de link om de opdracht te openen:

> Wat is erfelijk?

HOOFDSTUK 2: Celdeling

In het tweede hoodstuk staat de celdeling centraal.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Celdeling

HOOFDSTUK 3: Jongetje of meisje?

In dit hoofdstuk leer je hoe het komt dat er de ene keer een jongen wordt geboren en een andere keer een meisje.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Jongetje of meisje?

Thema Naar buiten

Thema uitleg

Introductie

 

 

Dit thema heeft als titel 'Naar buiten' gekregen omdat je gaat kijken naar dieren en planten in de (school)omgeving.
In de vijf opdrachten van het thema kijk je naar de ordening van levende wezens. Je kijkt hoe dieren kunnen veranderen en naar diergedrag.
Je gaat ook kijken hoe je de achter de naam van dieren en planten kunt komen.


Genoeg te doen. Aan de slag.

HOOFDSTUK 1: Ordening organismen

In het hoofdstuk van dit thema staat de indeling van organismen in de vier rijken centraal. Je leert wat de verschillen tussen de cellen van dieren, planten, schimmels en bacteriën zijn.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Ordening organismen

HOOFDSTUK 2: Ordening dieren

Dieren behoren tot het dierenrijk. Door naar de symmetrie en het skelet te kijken kun je het rijk van de dieren verder onderverdelen. En dat doe je eerst in dit hoofdstuk. Daarna speciale aandacht voor de gewervelde dieren.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Ordening dieren

HOOFDSTUK 3: Levenscyclus dieren

Bij sommige dieren, bijvoorbeeld vlinders en kikkers, lijken de volwassen dieren helemaal niet meer op de jonge dieren, die ze eerst waren. Deze verandering van uiterlijk noemen we gedaanteverwisseling of metamorfose. De levenscyclus van dieren staat centraal is dit hoofdstuk.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Levenscyclus dieren

HOOFDSTUK 4: Determineren

Wat is determineren?
Het bepalen van de soortnaam heet determineren. Er zijn boeken voor het determineren van vogels of van planten. Ook op Internet zijn websites die je kunnen helpen bij het determineren. In deze opdracht kijk je hoe determineren werkt.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Determineren

HOOFDSTUK 5: Diergedrag

Diergedrag
Weet jij waarom dieren doen wat ze doen? Gedrag van dieren is er niet zomaar, het heeft een reden. In dit hoofdstuk bestudeer je diergedrag.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:

> Diergedrag

Thema planten

Thema

In dit thema staan zaadplanten centraal. 
 

Cellen nader bekeken

Hoofdstuk 1

In het eerste hoofdstuk leer je wat cellen zijn.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:
> Cellen nader bekeken

Fotosynthese

Hoofdstuk 2

 

Het tweede hoofdstuk van dit thema heet Fotosynthese€™. Hier leer je waarom planten zo belangrijk zijn voor ons leven. Planten zorgen voor zuurstof om te ademen en voor ons voedsel.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:
> Fotosynthese

 

Bouw van planten

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 gaat over de bouw van planten.

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:
> Bouw van planten

Bloemetjes en bijtjes

Hoofdstuk 4

 

In hoofdstuk 4 bekijk je de bestuiving van een bloem. Vind bestuiving alleen plaats door insecten? Wat gebeurt er met stuifmeelkorrels die op de stempel zijn beland? En hoe kan het dat als de bloem weg is, een vrucht ontstaat?

Klik op de link om het hoofdstuk te openen:
> Bloemetjes en bijtjes