Dit thema heet 'Verbranding en ademhaling'. In je lichaam vindt verbranding plaats. Dat merk je: je lichaam voelt warm aan. In dit thema leer je wat verbranding is.
Voor dit thema heb je je handboek nodig (Biologie voor jou Handboek VMBO-T, HAVO,VWO). Zorg dus dat je die vanaf nu altijd bij je hebt tijdens de les.
Veel van de opdrachten maken we op de tablet. Zorg dus ook dat je die altijd bij je hebt en dat hij opgeladen is! Bovendien heb je een schrift nodig om aantekeningen te maken of om sommige opdrachten in op te schrijven. Het kan regelmatig gebeuren dat we iets gaan tekenen, daarom wordt er ook van je verwacht dat je altijd een pen, potlood, gum en geodriehoek bij je hebt.
De volgende basisstoffen komen aan bod:
Bas 1: Wat is verbranding?
Bas 2: Ingeademde en uitgeademde lucht
Bas 3: Verbranding in je lichaam
Bas 4: Het ademhalingsstelsel
Bas 5: De longblaasjes
Bas 6: Gezonde luchtwegen
Bas 7: Roken
Bas 8: Koudbloedige en warmbloedige dieren
Bas 9: Ademhalen
Bas 1: Wat is verbranding?
Opdracht 1 - Intro
Rechts zie je een omtrek van een menselijk lichaam. Kopieer deze omtrek in je schrift en voeg de volgende onderdelen toe (zonder je boek of tablet te gebruiken):
1. Teken de organen die iets te maken hebben met ademhaling. Probeer zo specifiek mogelijk te zijn.
2. Schrijf ook de namen van de organen op.
3. Gebruik pijlen om te laten zien wat er met lucht gebeurt als je ademhaalt.
4. Eventueel: voeg andere informatie over ademhaling toe.
Opdracht 2 - Intro
Wat is verbranding? Op www.encyclo.nl staat de volgende uitleg:
"Scheikundige omzetting van een brandbare stof met zuurstof waarbij warmte vrijkomt en die in het algemeen gepaard gaat met vlam en-of gloeiverschijnselen en rookontwikkeling".
Verbranding vindt bijvoorbeeld plaats als je een kaars aansteekt. Het kaarsvet is de brandende stof die we ook wel de brandstof noemen. Bij deze verbranding komt energie vrij in de vorm van licht en warmte. Daarnaast zie je ook af en toe rook ontstaan, dit is het verbrandingsproduct.
Bekijk nu het onderstaande filmpje:
Beantwoord nu onderstaande vragen:
1. Wat gebeurt er met de rechtervlam?
2. Wat is daarvan de oorzaak?
De docent zal dit experiment in de klas herhalen.
3. Laat één leerling kijken wat er tegen de binnenkant van het jampotje is komen te zitten.
4. Laat ook één leerling voelen aan de bodem van het jampotje. Wat is hiermee gebeurd?
5. Schrijf de conclusie in je schrift: "Als je een kaars van de lucht afsluit, ...................................... . Bij de verbranding van een kaars ontstaat .............. en komt .............. vrij."
Opdracht 3 - Intro
Na het experiment van opdracht 2 kunnen we concluderen dat een brandende kaars zuurstof nodig heeft. Bovendien hebben we gezien dat er energie vrij komt in de vorm van licht en warmte. Wanneer we de kaars een tijdlang zouden laten branden, zal uiteindelijk al het kaarsvet verdwijnen. We noemen het kaarsvet daarom de brandstof.
1. Kun je nog andere 'brandstoffen' bedenken?
We hebben ook gezien dat er bij verbranding water vrijkomt. Daarnaast komt er bij verbranding ook koolstofdioxide vrij. De stoffen die bij verbranding vrijkomen noemen we 'verbrandingsproducten'. In de volgende twee experimenten gaan we bewijzen dat koolstofdioxide een verbrandingsproduct is van een brandende kaars.
2. Voer onderstaand practicum uit (Koolstofdioxide aantonen) en neem na het experiment de tabel met de goede antwoorden over in je schrift.
3. Demonstratiepracticum "Koolstofdioxide bij een brandende kaars"
De docent gaat nu laten zien dat een brandende kaars koolstofdioxide produceert. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde opstelling als bij opdracht 2. Over de kaars heen staat een erlenmeyer waarin de lucht wordt opgevangen die bij de verbranding vrijkomt.
In een maatbeker staat een klein laagje kalkwater klaar. Zodra de kaars dooft, wordt de erlenmeyer omgedraaid en wordt het laagje kalkwater in de erlenmeyer gegoten. De docent zal de erlenmeyer een beetje schudden om de lucht goed met het kalkwater te laten mengen.
a. Wat gebeurt er nu met het kalkwater?
b. Wat is heeft er dus in de erlenmeyer gezeten en waar kwam dit vandaan?
Opdracht 4
Lees nu de tekst van basisstof 1 en beantwoord de volgende vragen.
1. Waaruit bestaan de belletjes in mineraalwater of cola?
2. Welke brandstof wordt in de motoren van de meeste auto's verbrand?
3. Wat zijn de verbrandingsproducten van een brandende kaars?
4. Wat is de indicator voor koolstofdioxide?
5. De verbranding van een kaars zou je in een schema kunnen samenvatten (zie hieronder). Links van de pijl vul je in wat er nodig is voor de verbranding. Rechts van de pijl vul je in wat er bij de verbranding ontstaat. Neem het schema over in je schrift. Gebruik daarbij: brandstof - koolstofdioxide - warmte - zuurstof.
Verbranding bij een kaars:
kaarsvet + ( .... ) --> water + ( .... ) + energie (licht en .... )
( .... ) (verbrandingsproducten)
Bas 2: Ingeademde en uitgeademde lucht
Opdracht 5
Klik op onderstaande afbeelding om het filmpje "We kunnen niet zonder CO2 te bekijken" en beantwoord daarna de vragen.
1. Noem drie soorten organismen die zuurstof nodig hebben.
2. Noem drie soorten organismen die koolstofdioxide om kunnen zetten in zuurstof.
Opdracht 6
Lees nu basisstof 2 (p. 10) in je boek. Maak vervolgens onderstaande opdracht en beantwoord de vragen.
2. Zoek op internet op welke stoffen onder de edelgassen thuishoren. (Je kunt bijvoorbeeld gebruik maken van wikipedia.nl)
3. Zoek ook op wat er bij " rest" zou kunnen horen.
Opdracht 7
Practicum/demonstratie - Het zuurstofgehalte van ingeademde en uitgeademde lucht
Op de tafel van de docent staan de volgende materialen:
een stompje kaars op een ijzerdraad
een hoog bekerglas met deksel/glasplaat
een rietje
lucifers
Eén of twee leerlingen wordt gevraagd om de tijd bij te houden.
Eén leerling wordt gevraagd om voor de klas de uit te voeren. Hij/zij volgt de volgende stappen:
1. Leg het glasplaatje op het bekerglas. Laat een kleine opening vrij en steek daar het rietje doorheen.
2. Adem in door het rietje en adem uit door je neus. Adem heel langzaam.
3. Als je vijf keer hebt ingeademd door het rietje, dan steekt de docent de kaars aan.
4. Laat de brandende kaars voorzichtig in het bekerglas zakken. Sluit het bekerglas meteen af met het glasplaatje.
5. De tijdwaarnemer(s) neemt de tijd op, vanaf het moment dat je de kaars in het glas hebt laten zakken tot het moment dat de kaars uitgaat.
6. Iedereen noteert op kladpapier na hoeveel seconden de kaars nu uitgaat.
Het tweede deel van de proef gaat als volgt:
7. Verwijder het glasplaatje en de kaars. Schud met het bekerglas in de lucht, zodat er verse lucht in komt.
8. Voer de proef nog een keer uit, maar adem nu in door je neus en adem uit door het rietje. Adem heel langzaam. Blaas niet door het rietje!
9. Laat de brandende kaars weer voorzichtig in het bekerglas zakken. Sluit het bekerglas meteen daarna af met het glasplaatje. Laat je medeleerling weer de tijd opnemen.
10. Noteer op kladpapier na hoeveel seconden de kaars nu uitgaat.
11. Schud weer met het bekerglas in de lucht.
Herhaal de hele proef, maar laat nu een medeleerling door het rietje ademen.
Aan het eind van de demonstratie vult iedereen onderstaande tabel in.
Welke conclusie kun je trekken?
Opdracht 8
Practicum/demonstratie - Het koolstofdioxidegehalte van ingeademde en van uitgeademde lucht
Benodigdheden:
een grote reageerbuis
een stop met twee gaten
2 glazen buisjes
een rubberen slang
helder kalkwater
Methode
Vul de reageerbuis voor ongeveer een derde met kalkwater.
Doe de stop op de reageerbuis en steek de twee glazen buisjes door de stop.
Het ene buisje moet tot in het kalkwater worden gestoken; het andere moet er een stukje boven blijven (zie de afbeelding hiernaast).
Doe de rubberen slang om het uiteinde van buisje 1. Adem in door buisje 1 en adem uit door je neus (zie de afbeelding hieronder links).
Haal 1 minuut lang op deze manier adem. De lucht die je inademt, gaat door het kalkwater heen.
Noteer op kladpapier of het kalkwater troebel wordt.
Gooi het kalkwater weg en doe nieuw kalkwater in de buis.
Doe de rubberen slang om het uiteinde van buisje 2. Adem nu in door je neus en adem uit door buisje 2 (zie de afbeelding hieronder rechts).
Haal 1 minuut lang op deze manier adem. De lucht die je uitademt, gaat door het kalkwater heen.
Noteer op kladpapier of het kalkwater troebel wordt.
Maak een schema met je resultaten.
Schrijf je conclusie onder het schema.
Opdracht 9
Beantwoord de volgende vragen.
1. Wat gebeurt er als je tegen een ruit uitademt?
2. Welke lucht bevat meer waterdamp: ingeademde of uitgeademde lucht?
3. Als je erg koude handen hebt, houd je je handen vlak voor je mond. Je ademt dan uit over je handen.
Welke lucht is warmer: ingeademde of uitgeademde lucht?
In tabel 2 van je handboek is de gemiddelde samenstelling van ingeademde lucht vergeleken met die van uitgeademde lucht. Gebruik deze tabel bij de volgende vragen.
4. Welk gas komt meer voor in ingeademde dan in uitgeademde lucht?
5. Welk gas komt meer voor in uitgeademde dan in ingeademde lucht?
6. Van welke gassen is het gehalte in ingeademde en in uitgeademde lucht gelijk?
7. Bevat uitgeademde lucht nog zuurstof?
Bas 3: Verbranding in je lichaam
Opdracht 10
Lees de tekst van basisstof 1, 2 en 3.
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Opdracht 11
Energie is een lastig begrip. De officiële definitie is "energie is arbeidsvermogen". Het begrip wordt verder uitgelegd in de volgende presentatie 'Alles draait om (op) energie'.
Blader (met behulp van het groene driehoekje linksonderin) door de presentatie heen en beantwoord onderstaande vragen:
1. Kun je lichtenergie opslaan?
2. Welke vorm van energie wordt veroorzaakt door de aantrekkingskracht van de aarde?
3. Door welke energiebron wordt de energie geleverd in een lichaam?
4. De verbranding in je lichaam zou je in een schema kunnen samenvatten (zie hieronder). Neem het schema over in je schrift. Gebruik daarbij: energie - glucose - water - zuurstof.
Practicum - Lichamelijke inspanning en de werking van organen
Een lichamelijke inspanning die je in de klas kunt uitvoeren, is achter elkaar 20 diepe kniebuigingen maken.
Methode
Maak achter elkaar 20 diepe kniebuigingen.
Let er hierbij op wat er met je lichaam gebeurt. Let onder andere op de snelheid waarmee je ademhaalt en de snelheid waarmee je hart klopt.
Beantwoord de volgende vragen.
1. Wat gebeurt er bij lichamelijke inspanning met de snelheid waarmee je ademhaalt?
2. Krijg je het door lichamelijke inspanning kouder of warmer?
3. Wat gebeurt er bij lichamelijke inspanning met de snelheid waarmee je hart klopt?
Opdracht 13
Beantwoord de volgende vragen.
1. Bij lichamelijke inspanning verbruiken spieren meer energie.
Leg uit dat de ademhaling dan sneller moet gaan.
2. Leg uit dat het hart dan harder moet werken.
Bas 4: Het ademhalingsstelsel
Opdracht 14
Ademhaling
Heb je wel eens geprobeerd je adem in te houden?
Je lichaam laat je dan al gauw voelen dat je weer adem moet halen.
Dit komt omdat je zuurstof nodig hebt om in leven te blijven.
Dit gas is een deel van de lucht die je inademt.
Al meteen na je geboorte begin je adem te halen. Je hele leven lang haal je adem zonder erbij na te denken.
Bekijk het filmpje:
Test:
Hoelang kun jij je adem inhouden?
Adem een keer diep in en houd dan je adem in.
Gebruik een stopwatch of de secondewijzer van een horloge.
Opdracht 15
Lees de tekst van basisstof 4.
1. Oefen eerst hier de onderdelen van het ademhalingsstelsel.
2. In de afbeelding hieronder is het ademhalingsstelsel van de mens schematisch getekend.
Noteer de namen van de aangegeven (delen van) organen.
Opdracht 16
Beantwoord de volgende vragen.
1. Je ademt in door je neus. Welke weg legt de ingeademde lucht achtereenvolgens af in je ademhalingsstelsel?
2. Het neusslijmvlies bestaat onder andere uit slijmproducerende cellen, slijm en trilhaarcellen. Wat is de functie van de trilhaarcellen?
3. De meeste kinderen ademen door hun neus, maar sommigen ademen vooral door hun mond. Uit onderzoek is gebleken dat de kinderen die vooral door hun neus ademen, minder vaak ontstekingen hebben in de keelholte en longen.
Waardoor hebben kinderen die door hun neus ademen minder vaak last van ontstekingen? Leg je antwoord uit door vier voordelen te noemen.
4. Bekijk nu onderstaande filmpjes over de luchtpijp en de bronchiën. Schrijf per filmpje 3 kernwoorden op.
Opdracht 17
1. Maak eerst deze oefening over de mond- en keelholte.
2. Maak eerst deze oefening over de huig en het strotklepje.
3. In afbeelding hieronder is de keelholte schematisch getekend. Neem deze tekening drie keer over in je schrift.
– Schrijf onder de eerste tekening "1. weg van de lucht bij het inademen"
Geef in deze tekening met blauwe pijlen de weg aan van de lucht bij inademen. Teken de huig en het strotklepje in de juiste stand.
– Schrijf onder de tweede tekening "2. weg van het voedsel bij het slikken"
Geef in deze tekening met groene pijlen de weg aan van het voedsel bij slikken. Teken de huig en het strotklepje in de juiste stand.
– Schrijf onder de derde tekening "3. weg van het voedsel bij het verslikken"
Geef in deze tekening met rode pijlen de weg aan van het voedsel bij verslikken. Teken de huig en het strotklepje in de juiste stand.
Laat de docent je tekening controleren.
Opdracht 18
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Dit keer is basisstof 4 aan de beurt. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Bas 5: De longblaasjes
Opdracht 19
Ademen
Bestudeer uit de kennisbank biologie het onderdeel: Ademhaling
Bekijk ook de volgende twee video's:
De longen zijn onze ademhalingsorganen. Hier wordt zuurstof opgenomen in het lichaam en koolstofdioxide afgegeven. Het wisselen van deze twee stoffen heet gaswisseling.
De lucht die je inademt komt binnen via je neus of mond, en komt via de luchtpijp tenslotte in je longen terecht. Deze organen samen heten het ademhalingssysteem.
Beantwoord de volgende vragen:
Waardoor zijn je longen in je lichaam beschermd?
Ga bij de inademing je middenrif omhoog of juist omlaag?
Waardoor is je linkerlong kleiner dan je rechterlong?
Door welke organen stroomt lucht je lichaam binnen tot aan je longblaasjes?
Bespreek de antwoorden op de vragen met een klasgenoot.
Opdracht 20
Gasuitwisseling
Elke keer dat je inademt, komt er een halve liter lucht in je longen.
De zuurstof uit de ingeademde lucht wordt openomen door het bloed.
Bloed en lucht komen dicht bij elkaar in de longblaasjes. Longblaasjes hebben een groot oppervlak en een dunne wand.
Daardoor kan er voldoende zuurstof van lucht naar bloed gaan.
In het bloed vervoeren rode bloedcellen de zuurstof.
Bij de verbranding in alle cellen van je lichaam komt koolstofdioxide vrij.
Het bloed brengt de koolstofdioxide weer naar de longblaasjes. De koolstofdioxide adem je dan weer uit.
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Opdracht 22
In de afbeelding hieronder zie je een doorsnede van longblaasjes met een longhaarvat schematisch getekend. De pijlen zijn genummerd van 1 t/m 5. Zet bij de juiste pijl: bloed (2×) – koolstofdioxide – lucht – zuurstof.
Opdracht 23
Vul het schema in. Gebruik hierbij de afbeelding hieronder.
Kies uit: veel – weinig.
Laat je antwoorden controleren door de docent.
Doorsnede van een trosje longblaasjes met een longhaarvat (schematisch).
Opdracht 24
Lees het krantenartikel hieronder en beantwoord de volgende vragen.
1. In het artikel staat de bewering dat bij iemand met een aandoening aan de luchtwegen de longen de beperkende factor zijn voor sportieve prestaties. Leg uit wat met deze bewering wordt bedoeld.
2. Op welke twee manieren kunnen gezonde longen toch de beperkende factor zijn voor iemands sportieve prestaties?
Bas 6: Gezonde luchtwegen
Opdracht 25
Lees de tekst van basisstof 6 (p.18 & 19).
Bekijk daarna de volgende filmpjes. Schrijf voor zowel astma als COPD op wat het belangrijkste probleem is.
Opdracht 26
Beantwoord de volgende vragen.
1. Astma en COPD zijn chronische longziekten. Wat is een chronische ziekte?
2. Waarvan hebben mensen met astma en COPD beiden last?
3. Op welke twee manieren kunnen de luchtwegen bij een astma-aanval nauwer worden?
4. Veel mensen willen graag dat kinderen op school geen onnodig last krijgen van hun astma.
Leg uit dat het schoonhouden van de school hierbij belangrijk is.
5. Op welke manier veroorzaakt tabaksrook COPD?
6. Scholen kunnen rekening houden met astmapatiënten door op school geen dieren, zoals cavia’s of konijnen, in klaslokalen te houden.
Leg uit waarom.
Opdracht 27
Opdracht 28
Lees nu de rest van basisstof 6 (p. 20 & 21).
Beantwoord de volgende vragen.
1. Sommige mensen hebben vooral in het voorjaar last van hooikoorts.
Voor welk stuifmeel zijn deze mensen vaak allergisch? Voor stuifmeel van ......................................
2. Andere mensen hebben vooral in de zomer last van hooikoorts.
Voor welk stuifmeel zijn deze mensen vaak allergisch? Voor stuifmeel van ......................................
3. Ga naar de website pollenkalender.tv en schrijf in je schrift van welke pollenplanten (bomen, struiken, grassen en kruiden) in deze maand bloeien. Bekijk ook een van de filmpjes door op een van de namen te klikken in het linkerrijtje.
4. Wat is er aan de hand bij een allergie?
5. Welke verschijnselen kunnen ontstaan als je in aanraking bent geweest met een stof waar je allergisch voor bent?
Gebruik bij vraag 5 en 6 afbeelding 27 van je handboek.
6. Denise geeft astma- en COPD-patiënten ook vaak adviezen over wat ze kunnen doen om minder last van hun klachten te hebben.
Welk advies zal Denise vaak geven?
7. Een man van 50 die rookt wordt vergeleken met een man van 50 die niet rookt.
Hoeveel procent van zijn longfunctie is de man die rookt extra verloren door het roken?
Bij iemand van 50 jaar die rookt, is de longfunctie ................... afgenomen.
Bij iemand van 50 jaar die niet rookt, is de longfunctie met ................... afgenomen.
Iemand van 50 jaar die rookt, is ................ – ................ = ................ van zijn longfunctie verloren door het roken.
Opdracht 29
Gebruik basisstof 6.
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Bas 7: Roken
Opdracht 30
Bekijk het onderstaande filmpje en beantwoord de vragen.
1. Dit filmpje is al een paar jaar oud. Er wordt in gezegd dat 34% van de Nederlandse bevolking sigaretten rookt. Zoek op of dit getal nog steeds klopt. Kun je ook ontdekken uit welk jaar dit filmpje afkomstig zou kunnen zijn?
2. In het filmpje worden drie schadelijke stoffen in sigaretten genoemd. Welke stoffen zijn dit?
3. In het filmpje worden ook negatieve effecten van roken genoemd. Noem er drie.
Opdracht 31
Lees basisstof 7.
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
1. Er zijn veel gezinnen waarbij één of beide ouders roken. Kinderen met ouders die roken, hebben een grotere kans dat ze zelf gaan roken dan kinderen van ouders die niet roken.
Geef hiervoor twee verklaringen.
2. Hebben kinderen van ouders die roken een grotere kans op het krijgen van longkanker dan kinderen van ouders die niet roken? Leg je antwoord uit.
3. Hoe noem je het als iemand tabaksrook inademt die door anderen is uitgeademd?
4. Noem een maatregel die niet-rokers beschermt tegen passief roken.
5. Noem vier maatregelen die genomen zijn om de verkoop van tabakswaren tegen te gaan.
6. Rokers hebben meer kans om bepaalde ziekten te krijgen.
Noem drie van deze ziekten.
Bas 8: Koudbloedige en warmbloedige dieren
Opdracht 35
Lees basisstof 8
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Opdracht 36
Beantwoord de volgende vragen.
1. Hoe komt het dat koudbloedige dieren in de winter geen actief leven leiden?
2. Hoe komt het dat in de poolstreken in het grootste deel van het jaar vrijwel alleen vogels en zoogdieren actief leven?
Vraag 3 en 4 gaan over het artikel in afbeelding17.
3. Zijn zeeleguanen koud- of warmbloedig?
4. Leg uit welk voordeel het voor de leguanen heeft als ze zich eerst in de zon opwarmen voordat ze op zoek gaan naar voedsel.
In de afbeelding hieronder zijn twee kikkers en twee muizen getekend, die elk in een afgesloten bak liggen te slapen. De vier dieren zijn even groot. De temperatuur in de bakken is verschillend.
5. We vergelijken de kikker in bak 1 met de kikker in bak 3.
Welke kikker heeft de hoogste lichaamstemperatuur?
6. Bij welke kikker zal in het lichaam de meeste verbranding plaatsvinden?
7. We vergelijken de kikker in bak 3 met de muis in bak 4.
Welk dier heeft de hoogste lichaamstemperatuur?
8. Bij welk dier zal in het lichaam de meeste verbranding plaatsvinden: bij de kikker in bak 3 of bij de muis in bak 4?
9. We vergelijken de muis in bak 2 met de muis in bak 4.
Is er verschil in lichaamstemperatuur bij de beide muizen?
10. Bij welke muis zal in het lichaam de meeste verbranding plaatsvinden?
11. In welke van de vier bakken zal de hoeveelheid zuurstof het snelst afnemen? Leg je antwoord uit.
Bas 9: Inademen en uitademen
Opdracht 37
Lees basisstof 9.
Rode-draad-opdracht
Iedere basisstof ga je verder met deze opdracht. Je hebt de keuze uit drie opties:
A. Mindmappen
Gebruik een wit vel A3-papier en maak een mindmap.
In het midden komt 'Verbranding en ademhaling' te staan.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op je vel en verbindt ze waar je denkt dat ze verbonden moeten worden.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op je vel.
B. Samenvatten
Gebruik een los papier met lijntjes of een apart gedeelte in je schrift.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
C. Oefenkaartjes
Dit is eigenlijk hetzelfde als de samenvattting, maar dan niet in je schrift, maar op de voor- en achterkant van een gekleurd kaartje, die je van de docent kan krijgen.
Schrijf de blauwgedrukte woorden op en schrijf de juiste betekenis of omschrijving achter het woord. Soms gaat het niet om de betekenis van het woord zelf; schrijf dan op waarom het woord belangrijk is in de tekst.
Schrijf ook andere belangrijke woorden op.
Opdracht 38
PRACTICUM - DE TWEE MANIEREN VAN IN EN UITADEMEN
WAT MOET JE DOEN?
– Kijk naar de afbeelding hiernaast.
– Leg een hand op je borst en de andere hand op je buik.
– Adem diep in door je borst omhoog te laten komen. Houd daarbij je buik stil. Adem uit door je borst weer terug te laten zakken. Deze manier van ademhalen heet ribademhaling of borstademhaling.
– Adem nu diep in door je buik naar voren te laten komen. Houd daarbij je borst stil. Adem uit door je buik weer terug te laten komen. Deze manier van ademhalen heet middenrifademhaling of buikademhaling.
– Adem hierna rustig verder. Voel met je handen of je borst en buik bewegen.
WAT NEEM JE WAAR?
Beantwoord de volgende vragen.
1. Op welke twee manieren kun je ademhalen?
2. Als je gewoon ademhaalt, gebruik je dan een van beide manieren of beide manieren tegelijk?
Opdracht 39
Opdracht 40
DEMONSTRATIEPRACTICUM - EEN MODEL VAN DE MIDDENRIFADEMHALING
Je krijgt in dit practicum een model van de borstkas te zien (zie de afbeelding hiernaast). Je docent beweegt het rubberen vel aan de onderkant van het model op en neer.
Beantwoord de volgende vragen.
1. Waarmee zijn de ballonnetjes te vergelijken?
2. Waarmee is het Y-vormige plastic buisje te vergelijken?
3. Waarmee is het rubberen vel aan de onderkant van het model te vergelijken?
4. Wat gebeurt er met de ballonnetjes als het rubberen vel naar beneden wordt getrokken?
5. Is deze beweging te vergelijken met een inademing of met een uitademing?
6. Wat gebeurt er met de ballonnetjes als het rubberen vel naar boven wordt geduwd?
7. Is deze beweging te vergelijken met een inademing of met een uitademing?
Opdracht 41
Vul beide schema's in door bij 1 t/m 4 de volgende gebeurtenissen in de juiste volgorde te noteren:
- Bij het inademen: lucht stroomt naar binnen – de longen worden groter – het middenrif beweegt omlaag – de borstholte wordt groter.
- Bij het uitademen: het middenrif beweegt omhoog – lucht stroomt naar buiten – de borstholte wordt kleiner – de longen worden kleiner.
Ribademhaling (borstdemhaling)
Inademen
Uitademen
1.
1.
2.
2.
3.
3.
4.
4.
Middenrifademhaling (buikademhaling)
Inademen
Uitademen
1.
1.
2.
2.
3.
3.
4.
4.
Afsluiting
Herhaling van de stof
Hieronder vind je vier extra opdrachten om de stof van dit thema te oefenen:
Het arrangement Thema 1 - Verbranding en ademhaling (2mh) is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
M. van Emmerik
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2016-11-24 15:27:01
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.