Opdracht 34

Beantwoord de volgende vragen.

1. Er zijn veel gezinnen waarbij één of beide ouders roken. Kinderen met ouders die roken, hebben een grotere kans dat ze zelf gaan roken dan kinderen van ouders die niet roken. 
Geef hiervoor twee verklaringen.

2. Hebben kinderen van ouders die roken een grotere kans op het krijgen van longkanker dan kinderen van ouders die niet roken? Leg je antwoord uit.

3. Hoe noem je het als iemand tabaksrook inademt die door anderen is uitgeademd?

4. Noem een maatregel die niet-rokers beschermt tegen passief roken.

5. Noem vier maatregelen die genomen zijn om de verkoop van tabakswaren tegen te gaan.

6. Rokers hebben meer kans om bepaalde ziekten te krijgen.
Noem drie van deze ziekten.