Uitleg scheikunde per onderwerp gt

Uitleg scheikunde per onderwerp gt

Welkom op mijn super scheikunde overzicht

In dit overzicht staat alles op het gebied van wat je op de middelbare school aan scheikunde krijgt op onderwerp. Dit is makkelijk want als je iets niet snapt kun je het hier makkelijk terug vinden, ook al is het iets wat je in een eerder leerjaar hebt gehad. Het is dus een soort Wikipedia, maar dan op het juiste niveau dat je moet kennen. 

Als je leuke filmpjes of weetjes hebt dan hoor ik het graag. Misschien kan ik de site ermee uitbreiden. 

Met deze QR code heb je direct de link naar deze pagina!

 

Mis je nog iets dat wel in de syllabus staat maar niet in dit overzicht? Stuur dan een mailtje naar r.meulendijks@2college.nl. Dan probeer ik het zo snel mogelijk aan te vullen. 

 

 

Opnamen les

Hoofdstuk 1

Stoffen paragraaf 1 en 2

Atomen en ionen paragraaf 3 en 4

Ionen en verhoudingen kloppend maken paragraaf 4 en 5

atoom- en molecuulmassa + massapercentage paragraaf 6

Grootheden, eenheden en tienmachten

Hoofdstuk 2

Chemische reacties (ontleding, verbranding en kloppend maken) paragraaf 1,2 en 3

Rekenen met massaverhoudingen paragraaf 4

Hoofdstuk 3

Brandvoorwaarden en blussen

(on)volledige verbranding

Overmaat

Milieu

Reactiesnelheid

Hoofdstuk 4

Fases

Zuivere stof en mengsels

Oplossingen in een vergelijking

Samenstelling van mengsels

Scheiden van mengsels

scheidingstechnieken
scheidingstechnieken

Hoofdstuk 5

Geleiding en oplosbaarheid

Indampen van een oplossing

Zouten bij elkaar brengen

Slecht oplosbaar zout maken

Ongewenste ionen uit een oplossing verwijderen

Herkennen van zouten

Hoofdstuk 6

Zuur basisch en neutraal

Eigenschappen van zuren en basen

Reactievergelijkingen bij zuren en basen

neutralisatie reacties en "voor, reactie, na- schema".

Hoofdstuk 7

Water, blokschema's, conservering en E-nummers

Hard water

Schoonmaakmiddelen

Hoofdstuk 8 (nieuw)

Introductie metalen

Reacties met metalen

Winning van metalen

Hoofdstuk 9 (nieuw)

Aardolie

Alkanen en alkenen

Polymeriseren

Toepassingen van kunststoffen

Bespreking examenvragen

De beste manier om je voor te bereiden op het schoolonderzoek en zeker het centraalexamen is oefenen met oude examens. Deze kun je vinden op examenblad.nl. Bovenin kun je een jaartal kiezen en vervolgens kies je het eerste of het tweede tijdvak. Als je wil oefenen met een bepaald onderwerp kun je control-f indrukken en zoeken op een trefwoord als: zout, zuur, metaal, etc.

Misschien wel net zo belangrijk als het examen maken is het examen grondig nakijken en je afvragen wat je fout hebt gedaan. Dit kan makkelijk met het correctievoorschrift dat ook op examenblad is te vinden. Hierin vind je ook de regels waar de corrector zich aan moet houden bij het nakijken, ook wel handig om te weten.

Om je te helpen vind je in deze sectie ook een aantal filmpjes waarin in examenvragen bespreek. Het handige hiervan is dat je dan ook de denkstappen terugziet die je misschien in het correctievoorschrift niet meteen vind.

Succes met oefenen!

Examen 2017 tijdvak 1 vraag 21 t/m 28 zouten

bespreking 7 tm 12 2016 tv1 kristallen

bespreking vraag 16 examen 2017 tv1

Atoom en molecuul

Atoommassa

Hoeveel een grote dinosaurus woog wordt uitgedrukt in ton (1 ton = 1000 kg), je eigen lichaam druk je uit in kilogram en je eten weeg je af in grammen. Omdat atomen zo ontzettend klein zijn is er een andere eenheid om er mee te rekenen dan gram. Een proton weegt namelijk maar 1,66 x10-27 gram! 

Daarom rekenen we met de atomaire massaeenheid (u). 

Er is afgesproken dat een proton en een neutron een massa van 1 u hebben. Een elektron is 1800 keer zo licht als een elektron, dus heeft een massa die te verwaarlozen is. (net als dat het ook niet uitmaakt of je je horloge nog om hebt als je op de weegschaal gaat staan). 

Een rekenvoorbeeld: Wat is de atoommassa van een C atoom? 

Een koolstof atoom heeft 6 protonen, 6 elektronen en 6 neutronen. Omdat de elektronen zo'n kleine massa hebben hoef je die niet mee te tellen. De massa is dus 12 u. 

 

 

 

molecuulmassa

Wanneer je weet wat een atoommassa is kun je rekenen aan molecuulmassa's. De molecuulmassa is te berekenen door de massa van de atomen in een molecuul bij elkaar op te tellen.

Bijvoorbeeld de molecuulmassa van octaan (C8H18).

8 keer de massa van koolstof (12,01u) + 18 keer de massa van waterstof (1,008u)= 114u. 

De molecuulmassa van octaan is dus 114u. Hiermee kun je straks verder rekenen in een verhoudingstabel.

 

Grootheden en eenheden

Dichtheid

Berekening dichtheid

Massa = hoeveel de weegschaal aangeeft. Dit wordt uitgedrukt in de eenheid gram, kilogram, etc.

Volume = hoeveel ruimte iets inneemt. Denk aan je haar. Als je haar meer volume heeft dan neemt het meer ruimte in. Het volume wordt uitgedrukt in de eenheid cm3, m3 of mL, L.

Of: massa x volume= dichtheid

Of: massa/ dichtheid= volume

Lijst met grootheden en eenheden

 

grootheid

IS eenheid (officiele eenheid) andere gebruikte eenheden
lengte (l) m (meter) mm, cm, dm, km, lichtjaar
massa(m) gram (g) mg, kg, ton
gewicht (G) newton (N)  
tijd (t) seconden (s) miliseconden (ms), minuten (min), uren (h)
stroomsterkte (I) ampere (A)  
spanning (U) volt (V)  
energie (E) joule (J) kiloJoule (kJ), calorie (cal)
vermogen (P) watt (W)  
temperatuur (T) kelvin (K) celcius (ºC) fahrenheit (F)
druk (P) Pascal (Pa) atmosfeer (atm), bar (bar) hectorPascal (hPa)
dichtheid (griekse leter Rho) kilogram per vierkante meter (kg/m3) g/mL, g/L

 

Temperatuur

Voor de temperatuur gebruik je in het dagelijks leven celcius. Dat is een hele logische schaal omdat de waarde voor de temperatuur buiten meestal tussen de -10 en + 30 liggen. Als het onder de nul is weet je zonder te rekenen ook meteen dat het vriest. 

Voor de wetenschap wordt een andere schaal gebruikt. Kelvin. Deze schaal staat ook in je binas. 

Temperatuur is namelijk een maat voor hoe snel deeltjes trillen. Als je de deeltjes niet meer trillen hebben ze geen warmte-energie meer en kunnen ze ook niet meer verder afkoelen. Dit gebeurt bij -273 graden Celcius. Kelvin is hier begonnen met tellen en dit is dus 0 Kelvin (bij kelvin gebruik je geen graden). De temperatuur in kelvin schelen dus 273 graden. Weet je de tempetuur in celcius, dan moet je er 273 bij optellen om Kelvin te weten. Een negatieve temperatuur in Kelvin bestaat niet. 

Voorbeeld. 100 0C =373 K  (100 + 273)

                 293 K = 20 0C  (293 - 273)

 

 

voorvoegsels eenheid

Wanneer je de lengte wil aangeven is de officiele eenheid meter. Maar soms is de lengte heel klein of juist heel groot. In dat geval gebruik je een voorvoegsel.

Er zijn de volgende voorvoegsels voor kleiner dan 1: micro (miljoenste 0,000001), milli (duizendste 0,001), centi (honderdste0,01), deci (tiende 0,1)

 

Er zijn de volgende voorvoegsels voor groter dan 1: deca  (tien 10) hecto (honderd 100), kilo (duizend 1.000), mega (miljoen 1.000.000)

De voorvoegsels kunnen voor elke eenheid gebruikt worden en de stapjes zijn voor elke eenheid even groot. er gaan 1000 mL in een liter, net zoals er 1000 mm gaan in 1 meter.

 

 

Mengsels en zuivere stoffen

Als scheikundige kun je om te beginnen een onderscheid maken tussen zuivere stoffen en mengsels. Een zuivere stof is een stof waarbij alle moleculen hetzelfde zijn. Een voorbeeld hiervan is demiwater. Alle moleculen in demiwater zijn hetzelfde, namelijk watermoleculen.

Kraanwater daarintegen is een mengsel. Kraanwater bestaat ook voornamelijk uit watermoleculen, maar er zijn ook kalkmoleculen aanwezig. 

Op dit moment zijn er meer dan 100.000.000!! soorten moleculen en dus zuivere stoffen bekend. Het aantal soorten mengsels dat je daarmee kan maken is dus oneindig groot!!

 

 

Praktijk, ook belangrijk voor de theorie

Glaswerk

De volgende voorwerpen moet je kennen:

Erlenmeyer: Loopt taps toe naar de top. Vloeistoffen verdampen zo niet snel, en zijn makkelijker te kwispelen. Maarverdeling is niet nauwkeurig.

Maatcilinder: Glaswerk om een bepaald volume (meestal mL) af te lezen. Vrij nauwkeurig. Altijd aflezen aan onderzijde vloeistofspiegel, zoals op plaatje.

     

 

Reageerbuisje: Glaswerk wat wordt gebruikt om te verwarmen of stoffen in te bekijken. Altijd gelijkmatig verwarmen en maar weinig vloeistof erin doen. Je kan er geen hoeveelheid op aflezen.

 

 

 

 

 

Meetinstrumenten

Voltmeter: Meet de spanning in volt. Moet altijd parallel zijn aangesloten.

Amperemeter: Meet de stroomsterkte in ampere (meestal milliampere). Moet altijd in serie zijn aangesloten.

 

 

Reactievergelijkingen

Reactieschema

Reactieschema is een vergelijking waarin de namen van de stoffen die je voor de reactie hebt (en dus verdwijnen) voor de pijl staan. Na de pijl staan de stoffen die je na de reactie overhoudt.

Stoffen die je voor een chemische reactie hebt noem je beginstof(fen).

Stoffen die na een chemische reactie ontstaan noem je reactieproduct(en).

Vaak moet je de vergelijking uit een tekst halen. Let dan op woorden ontstaat, ontstaan of gevormd. Hierna vind je meestal de reactieproducten.

Een voorbeeld. Anne verbrandt aardgas. Hierbij reageert het methaan met zuurstof uit de lucht. Daarbij ontstaan koolstofdioxide en waterdamp.

Het reactieschema wordt dan als volgt: methaan (g) + zuurstof (g) --> koolstofdioxide (g) + water (g)\

Er staat water (g) omdat waterdamp de stof water in gasfase is.

 

 

Reactievergelijking

Reactievergelijkingen kun je maken als je het reactieschema hebt opgesteld. (zie reactieschema).

Het verschil is dat een reactieschema bestaat uit de namen van de stoffen en je in een reactievergelijking de formules weergeeft. Bijvoorbeeld de verbranding van aardgas. Het reactieschema is:

methaan(g) + zuurstof (g) --> koolstofdioxde (g) + water (g)

Methaan heeft als molecuulformule CH4, zuurstof O2, koolstofdioxide CO2 en water H2O.

De reactievergelijking is dus:

CH4 (g) + O2 (g) --> CO2 (g) + H2O (g)

Deze reactievergelijking is nog niet kloppend. Het kloppend maken gebeurt in het volgende deel.

kloppend maken van een reactievergelijking

Reactievergelijking

Een reactievergelijking geeft weer welke stoffen er reageren en in welke verhouding de deeltjes reageren.

Bijvoorbeeld de verbranding van methaangas (CH4):

 

CH4 (g) + O2(g) → CO2 (g) + H2O(g)

 

In de vergelijking hierboven staat aangegeven welke moleculen er met elkaar reageren. Voor de pijl staan de stoffen die je voor de reactie hebt, na de pijl staan de reactieproducten. Dat zijn de stoffen die ontstaan.

De (g) staat voor gasfase, wanneer een stof vast is wordt dit aangegeven met een (s) van solid en een vloeistof met een (l) van liquid. (eerste letters van de engelse termen.

Het aantal atomen van elk element moet echter voor en na de pijl gelijk zijn, want voor en na de reactie is de massa gelijk (wet van Lavoisier). Dit kun je aangeven met het coëfficiënt. Een groot cijfer dat aangeeft hoeveel moleculen er reageren.

Dit is in bovenstaande vergelijking nog niet gebeurd. Er zijn 4 H- atomen voor de pijl er en maar 2 na. Ook zijn er maar 2 O-atomen voor en 3 O-atomen na.

 

CH4 (g) + 2 O2(g) → CO2 (g) + 2 H2O(g)

 

Hierboven is de vergelijking met behulp van de coëfficiënten wel kloppend gemaakt.

Er reageert dus 1 CH4  molecuul met 2 zuurstofmoleculen. Daarbij ontstaat 1 koolstofdioxide molecuul (CO2) en 2 watermoleculen.

Je kan ook zeggen. Als 1 molecuul CH4 reageert met 2 moleculen O2, ontstaat er 1 molecuul CO2 en

2 moleculen H2O.

 

Met deze informatie kun je berekenen hoeveel gram je van elke stof nodig hebt voor een reactie en hoeveel gram er van je reactieproducten ontstaat.

Oefensite

oefening om reactievergelijkingen kloppend te maken

filmpje over kloppend maken reactievergelijking

Ontledingsreacties

Een ontledingsreactie is een speciale chemische reactie. Bij dit type reactie hebt je 1 beginstof en 2 of meer reactieproducten. een voorbeeld hiervan is de ontleding van water. 

2H2O(l) --> 2H2(g) + O2(g)

Met ontledingsreacties kom je uiteindelijk op de niet ontleedbare stoffen uit. 

Ontledingsreactie kosten altijd energie. DIe energie kan op drie manieren worden toegevoegd. 

Wanneer dit met elektriciteit gebeurt heet zo'n reactie een elektrolyse. Een voorbeeld hiervan is de ontleding van water met toestel van Hoffman. 

Een reactie met warmte heet een thermolyse. Een voorbeeld hiervan is de ontleding van suiker. Je doet dan suiker in een reageerbuis en verhit dit. Om dat hier geen zuurstof bij kan komen ontleedt het suiker. 

Tenslotte heb je nog een reactie met licht. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij fotopapier. Licht valt dan op het fotopapier waarbij het zilverchloride ontleedt in zilver en chloor. 

 

Verbrandingsreactie

Een verbrandings reactie kun je vaak herkennen aan de verschijnselen. Er ontstaat warmte en vaak zie je er ook vuur of vonken bij. Vuur is een gas dat zo heet is dat het gaat gloeien. Vonken zijn vaste deeltjes die zo heet zijn dat ze gaan gloeien. Ook kun je een verbanding herkennen aan de reactieproducten. Wanneer een stof verbrandt, ontstaan er de oxides van die stof (Het element + het het element O). En bij een onvolledige verbranding (van koolwaterstoffen) ontstaat er roet, rook(vaste deeltjes door de lucht) en koolmonoxide.

Maar ook aan de reactie vergelijking kun je een verbrandingsreactie herkennen. Er staat namelijk altijd een zuurstof voor de pijl en een stof waarmee zuurstof reageert (brandstof). Een voorbeeld.

Mg(s) + O2(g) -->

Hier zie je dat magnesium wordt verbrand. Bij deze reactie ontstaat het oxide van magnesium. MgO. De reactievergelijking wordt dus:

Mg(s) + O2(g) --> MgO(s)

Wanneer je methaan volledig verbrandt krijg je als reactieproducten CO2 en H2O. Want methaan (CH4) bestaat uit de elementen C en H.

Dit zelfde geldt voor alle andere stoffen die uit deze elementen bestaan bijvoorbeeld benzine: C7H16 of suiker C12H22O11 (want je kan natuurlijk geen oxide van O krijgen).

Als een reactie te weinig zuurstof heeft verloopt de verbanding onvolledig. Dit betekent dat niet elk reactieproduct genoeg O'tjes krijgt. Voor Koolstof betekent dit dat er naast CO2 ook CO en C kan ontstaan.

Dit is heel gevaarlijk omdat koolstofmonoxide (CO) heel giftig is en bovendien geur en kleurloos. Je ziet en ruikt het niet, maar je gaat er wel dood aan.

Elementen en het oxide dat ze vormen wanneer ze verbranden:

C = CO2

S = SO2

N = NO, NO2 of NO vaak ook uitgedrukt als NOx

H = H2O

Al = Al2O3 (formule is aan lading af te leiden, want het is een zout)

 

 

Verbrandingsreacties stoppen

Rekenen aan reacties

Toets

Start

massaverhoudingen in een chemische reactie

Wanneer je wilt rekenen aan een chemische reactie moet je eerst een kloppende reactievergelijking hebben. (zie reactievergelijking kloppend maken).

filmpjes reactievergelijkingen

uitleg reactievergelijking

Zouten (ionaire stoffen)

Zouten zijn verbindingen tussen een positief en een negatief geladen deeltje. De verbinding is sterker dan een moleculaire verbinding. Dat komt omdat het ene deeltje een elektron heeft afgestaan en daardoor positief geladen is. Het andere deeltje heeft 1 of meerdere elektronen opgenomen en is negatief geladen. Dit zorgt voor een hele sterke aantrekkingskracht waardoor zouten een ook veel hoger kookpunt hebben dan moleculaire stoffen. Een deeltje dat elektronen heeft afgestaan heet een ion. Een zout bestaat dus uit positieve en negatieve ionen. De totale lading is nul.

Een deeltje dat een elektron (negatief) afstaat is positief geladen. Dit zijn bijna altijd metaaldeeltjes. Als natrium 1 elektron afstaat noteer je het natrium ion als volgt: Na+.

Sommige metalen kunnen meerdere elektronen afstaan. een voorbeeld daarna is calcium. Dit metaal kan 2 elektronen afstaan. Het calciumion noteer je dan als Ca2+.

Deeltjes die elektronen opnemen krijgen juist een negatieve lading. Bijvoorbeeld chloor. Als chloor 1 elektron opneemt noteer je het chloride-ion als Cl-. Een negatief deeltje dat 2 elektronen kan opnemen is bijvoorbeeld zwavel. Het sulfide ion noteer je als S2-. Alle negatieve enkelvoudige ionen eindige op -ide. (bromide, chloride, sulfide, oxide, etc

Naast enkelvoudige ionen heb je ook ionen die uit meerdere deeltjes bestaan. Dat zijn de samengestelde ionen. Het is heel belangrijk dat je deze kent.

Er is 1 positief samengesteld ion: NH4+

Daarnaast zijn er ook nog een aantal negatieve ionen. De volgende moet je kennen:

carbonaat: CO32-

sulfaat: SO42-

fosfaat:PO43-

nitraat: NO3-

hydroxide:OH-

(een 1- wordt nooit zo opgeschreven omdat scheikundige lui zijn en net als bij een reactievergelijking de 1 weg laten).

 

formules zouten

De ionen in zout hebben een positieve of een negatieve lading. Omdat positief-positief en negatief-negatief elkaar afstoot, zitten de positieve en negatieve ionen om en om in een rooster. Zo'n rooster wordt een ionrooster genoemd. Zie je afbeelding hieronder.

Een veelgemaakte denkfout is dat een deeltje van NaCl bestaat uit 1 natrium ion en 1 chloor ion. Dat is niet zo. De verhouding is 1 : 1, maar in het rooster zitten miljoenen natrium en chloor ionen.

Oplosbaarheid

Sommige zouten lossen goed op in water en andere zouten niet. Dit blijven dan vaste stoffen en vormen een suspensie wanneer je ze in water doet. In je binas kun je zien welke zouten goed en welke zouten slecht oplosbaar zijn in water. Zijn ze goed oplosbaar, dan staat er in de tabel een G. Is een zout slecht oplosbaar in water, dan staat er een S. Wanneer een zout goed oplosbaar is splitst een zout zich op in ionen.

Een voorbeeld van een zout dat goed oplosbaar is is calciumchloride. De formule van dit zout is: CaCl2(s). Als in je binas kijkt dan zie je dat dit zout goed oplosbaar is. Voor de reactie hebt je dus CaCl2(s), na de reactie is het zout gesplitst in ionen. Je krijgt dan Ca2+ en Cl- ionen in de oplossing. Omdat er in de formule een 2 staat achter chloor, krijg je voor elk calcium ion 2 chloor ionen. De oplosvergelijking is dan als volgt.

CaCl2(s) --> Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)

(je krijgt geen Cl2-, want dit zou betekenen dat er 2 negatieve deeltjes aan elkaar vast zitten. Dit kan niet en want ze stoten elkaar af).

 

 

Neerslag

Zuren en basen

zuren

Zuren zijn stoffen die wanneer ze in een water oplossen een H+ ion afgeven. Niet alle stoffen die je in water doet geven een H+ af. Suiker (C12H22O11) doet dat bijvoorbeeld niet. Wanneer je suiker in water doet krijg je C12H22O11(s) -->C12H22O11(aq). Er komen geen extra H+ ionen in de oplossing. Suiker maakt een oplossing dus niet zuur.

Wanneer je HCl in water doet krijg je de volgende reactie: HCl(g) --> H+ (aq) + Cl-(aq)

Er komen extra H+ ionen in de oplossing en deze wordt dus zuurder.

De zuren die je moet kennen zijn:

Zoutzuur (afbijten beton, maagsap):

HCl(g) --> H+ (aq) + Cl-(aq)

Zwavelzuur (Accu, zure regen)

H2SO4(l) --> 2H+(aq) + SO42-(aq)

Fosforzuur (in cola)

H3PO4(l) --> 3H+ (aq) +PO43-(aq)

Azijnzuur (schoonmaakmiddel, door de sla, mayonaise)

HAc(l) --> H+(aq) + Ac-(aq)

Salpeterzuur (zure regen)

HNO3(l) --> H+(aq) + NO3- (aq)

 

 

 

basen

Basische stoffen zijn stoffen die een H+ion uit een oplossing kunnen wegnemen. Hierdoor wordt de oplossing minder zuur en stijgt de pH.

De volgende deeltjes kunnen een H+ion uit een oplossing halen door ze op te nemen: OH-, CO32-, O2-, NH3.

  

ondersteunende sites

oefeningen om reactievergelijkingen kloppend te maken

Online lessen
Colleges over uiteenlopende onderwerpen. Ook niet scheikundig. De filmpjes zijn wel Engelstalig, maar veel zijn wel ondertiteld.

Leuke filmpjes

Uitzoomen en inzoomen op grootste en kleinste

Schaal van het universum, kleinste en grootste

uitleg reactievergelijking

filmpje over kloppend maken reactievergelijking

Filmpje over de weg die een atoom in zijn leven aflegt (met dank aan Max)