Sommige zouten lossen goed op in water en andere zouten niet. Dit blijven dan vaste stoffen en vormen een suspensie wanneer je ze in water doet. In je binas kun je zien welke zouten goed en welke zouten slecht oplosbaar zijn in water. Zijn ze goed oplosbaar, dan staat er in de tabel een G. Is een zout slecht oplosbaar in water, dan staat er een S. Wanneer een zout goed oplosbaar is splitst een zout zich op in ionen.
Een voorbeeld van een zout dat goed oplosbaar is is calciumchloride. De formule van dit zout is: CaCl2(s). Als in je binas kijkt dan zie je dat dit zout goed oplosbaar is. Voor de reactie hebt je dus CaCl2(s), na de reactie is het zout gesplitst in ionen. Je krijgt dan Ca2+ en Cl- ionen in de oplossing. Omdat er in de formule een 2 staat achter chloor, krijg je voor elk calcium ion 2 chloor ionen. De oplosvergelijking is dan als volgt.
CaCl2(s) --> Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)
(je krijgt geen Cl2-, want dit zou betekenen dat er 2 negatieve deeltjes aan elkaar vast zitten. Dit kan niet en want ze stoten elkaar af).