AK - Landschap

AK - Landschap

Vooraf

AK - Landschap 1

 

Leerdoelen:

  1. Je weet hoe de Alpen zijn gevormd

  2. Wat de verschillen zijn tussen een oud en jong gebergte

  3. Waardoor ontstaan de verschillen in oud en jong gebergte

  4. Wat is het verschil tussen verwering en erosie

  5. Welke gevolgen een gletsjer heeft voor het landschap

  6. Wat de kenmerken zijn van de bovenloop van de Rijn

  7. Je weet waardoor een delta ontstaat

  8. Welke gevolgen een rivier heeft op het landschap

  9. Op welke manier een rivier zich gedraagt in de midden- en benedenloop

  10. Je weet welke factoren de hoogte en kracht van golven bepalen

  11. Waarom sommige golven een kust opbouwen en andere golven de kust afbreken

  12. Je weet wat een polder is en kan beschrijven hoe die eruitziet en waarvoor hij dient.

  13. Je kent drie soorten polders.

  14. Je kent de voor en nadelen van wonen in een polder.

  15. Je kunt op een kaart een polder aanwijzen.

  16. Je kent de belangrijkste polders in Nederland.

  17. Je weet wat een terp/wierd is en kan hem beschrijven.

  18. Je kunt een terp/wierd op een topografische kaart aanwijzen.

  19. Je weet wat de mens aan het laagveenlandschap heeft veranderd om landbouw mogelijk te maken.

1.Hoe ontstaan de Alpen?

De Alpen

Hoe is het ontstaan?

De Alpen zijn de hoogste gebergte van Europa. Het lijkt alsof het er altijd al geweest is, maar dat is natuurlijk niet zo. Op de plek waar nu de Alpen liggen, lag honderd miljoen jaar geleden een groot tropische zee waarin vissen, krabben, schelpen en koraal in leefden.

De aardkorst zit vol met breuken. Deze verdelen de aarkorst in schollen of platen waarop de oceanen en de continenten liggen. De schollen liggen niet stil, maar bewegen. Ze kunnen langs elkaar verschuiven, onder elkeer door of over elkaar heen. Bij het botsen van de platen, ontstaan er gebergtes. De Alpen en Himalaya gebergtes zijn daar voorbeelden van.

Ongeveer 80 miljoen jaar geleden begon de plaat waarop Afrika ligt naar het noorden te bewegen. Als een bulldozer duwde de plaat de gesteenten van het tropische zee tegen elkaar aan. Zo'n dertig miljoen jaar geleden bereikte de plaat Europa en werd de zeebodem tegen Europa aangedrukt. Een deel van Europa werd als een tafellaken gerimpeld.

Het gesteente werd geplooid en de plooiruggen vormen de bergen. De Alpen zijn een voorbeeld van een plooiingsgebergte.

 

Jong gebergte

Hoewel ze al dertig miljoen jaar geleden zijn gevormd, noem je de Alpen een jong gebergte. Jonge gebergte verschillen erg van oude gebergten. Ze zijn hoge, hebben steile hellingen, spitse bergtoppen en diepe dalen. Oudere gebergten worden gekenmerkt door flauwe hellingen en afgeronden toppen en zijn veel lager.

De oorzaken hiervan zijn exogene krachten. Deze krachten veranderen de aardkorst van buitenaf. Door verschillen en temperatuur, neerslag en wind worden de gebergte langzaam afgesleten. Door verwering wordt het harde gesteente kleiner gemaakt en valt het uiteen.

 

Erosie

Gletsjers, rivieren, de zee of de wind nemen het verweringsmateriaal mee naar andere plekken. Tijden dit vervoer wordt het landschap verder afgebroken. Er vindt erosie plaats. Hoe meer een gesteente verweerd is, hoe gevoeliger het wordt voor erosie. In de loop van miljoenen jaren worden gebergten door verwering en erosie steeds minder steil en worden dalen steeds breder.


 

 

 

Verwering - Uitleg

Erosie - Uitleg

Vragen

U-dal & V-dal

2.Begin van de Rijn

Begin van de gletsjer

Duizenden jaren geleden was de gemiddelde zomertemperatuur tien graden lager dan nu. Het was de tijd van de glacialen of ijstijden. De Alpen waren toen bedekt met enomer gletsjers. Dit zijn rivieren van ijs die langzaam van de hellingen naar beneden glijden. In die tijd staken alleen de bergtoppen van meer dan 2.000m boven het ijs uit. Grote meren in de Alpenlanden, zoals het Gardameer, zijn door die gletsjers uitgeslepen. Later, na het einde van de ijstijd, zijn de volgelopen met smeltwater. Een gletsjer bestaat uit korrelige, overjarige en ijsachtige sneeuw.

De restanten van de gletsjers uit de ijstijd liggen nog steeds in de Alpen. Meestal ziet een gletjser er grauw uit. Dit komt doordat het ijs is vermengd met veel stof en puin van gesteenten. Dit is afkomstig van de omliggende bergwanden. Stenen die naar beneden vallen, komen op en in het ijs terecht. Door de kracht van de gletsjer worden rotsblokken fijngemalen tot grind en zand. Veel puin ligt aan rand van de gletsjer, maar onder het ijsrivier blijven ook grondmorene achter. Aan het einde van de gletsjer vind je eindmorene.

 

Einde van de gletsjer

De gletsjer schuift door het dal naar benden: langzaam, maar neemt met zijn kracht alles mee. Het gevolg hiervan is dat het erosie plaatsvindt. Door rivieren gevormde V-dalen veranderen in dalen in de vorm van een U, wat wij een U-dal noemn. Deze dalen hebben steile bergwanden en een vlakke bodem.

Aaan het einde van de gletsjer smelt het ijs. Dit is het begin van een gletsjerrivier. De bestaat alleen maar uit smeltwater en vindt een weg naar beneden.

Bovenloop Rijn

De gletsjer van de Alpen zijn het brongebied voor veel rivieren in Europa. In Zweden komt het smeltwater van twee kleine gletsjerriveren samen en gaat verder als de rivier de Rijn. De rivier wordt aangevuld met neerslag en wordt dan een gemengde rivier.

Bij het begin van de Rijn , in de bovenloop, is de stroomsnelheid hoog. Daardoor is de erosie hier sterk. De rivier schuurt er samen met het meegevoerde puin een diepe V-vormig dal uit. Een V-dal bestaat uit steile wanden en smalle bodem.

 

 

Vragen

Vraag 1:

a.Waarom heeft een gletsjer vaak een grauwe kleur?

b.Hoe wordt het puin van een geltsjer genoemd?

c.Noem 2 kenmerken van een U-dal

 

Vraag 2:

a.Waarom is de Rijn een gemengde rivier?

b.In de bovenloop / benedenloop  stroomt een rivier het snelst, waardoor de erosie daar kleiner/groter is.

c. Noteer twee kenmerken van een V-dal

 

Vraag 3:  (bekijk in de atlas de kaarten Europa in de ijstijd)

a. In welke van de twee ijstijden heeft het ijs Nederland bereikt?

b. Wanner was dat ongeveer?

c. Werd heel Nederland toen bedekt door ijs?

d. Op beide kaartjes zie je dat de kustlijn toen veel verder weg lag dan nu. Hoe verklaar je dat?

 

Vraag 4:

Welk gevolgen heeft een gletsjer op het landschap?

 

Vraag 5: noteer de begrippen en definitie

Begrip: Uitleg:
   
   
   
   
   
   
   

 

 

3.Het stroomgebied van de Rijn

De bovenrijnste laagvlakte

figuur 1. Meanderen

In de bovenrijnse laagvlakte stroomt de Rijn langzamer. Daardoor snijdt de rivier zich minder in het landschap in. Het dal is hier breed en de rivier maakt er ruime bochten. Die bochten noemen we meanders.

Deze meanders worden steeds groter. Dit komt doordat het water in de buitenbocht sneller stroomt dan in de binnenbocht. In de buitenbocht botst het water tegen de oever. Daarom vindt daar erosie plaats: langzaam brokkelt de oever af en wordt de bocht groter. In de binnenbocht is de stroming minder sterk. Hier wordt juist materiaal (zand, klei & grind) afgezet en groeit de oever aan. Het dal van de Bovenrijnse Laagvlakte is gevuld met afzettingen van grind en zand, maar vooral van klei. De rivier stroomt er zo langzaam dat deze sedimenten bezinken.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De Middennrijn

De 'romantische' middenrijn

In Duitsland tussen Bingen en Bonn gebeurt er iets bijzonders met de Rijn. De Rijn moet zich een weg banen door een middelgebergte. In het landschap kun je goed zien dat de rivier steeds op zoek is naar zwakke plekken. De Rijn buigt regelmatig af en het rivierdal wordt smaller en dieper.

De Rijn was vroeger in de middeleeuwen een belangrijke handelsroute tussen Noord- en Zuid-Europa. Dat had het gevolg dat er veel mensen naar dit gebiedt trokken. Steden werden groter en kastelen werden op belangrijke punten gebouwd.

Hierdoor stroomt de Rijn door schilderachtige berglandschappen. Dat trekt veel toeristen dat een reisje langs de rijn maken. Het landschap is er zo bijzonder dat het een plaats heeft gekregen op de Werelderfgoedlijst van de Unesco.

 

 

Benedenloop van de Rijn

Delta

Na Bonn veranderd het landschap en er zijn weinig hoogteverschillen. De Rijn gaat nog langzamer stromen en vindt zijn weg door een breed en vlak rivierdal. In de benedenloop gaat de Rijn zich nog meer meanderen. In Nederland vertakt de Rijn zich al snel in een aantal rivieren. De eindbestemming van de Rijn is de Noordzee.

Aan het einde van de Rijn bestaan dus allemaal rivierarmen. Dit komt door stroomsnelheid van de rivier erg laag is. Hier vindt veel sedimentatie plaats. In de riviermonding blijft zo veel zand en klei achter dat de rivierbedding verstopt raakt. Daardoor moet het water steeds een nieuwe uitgang zoeken naar zee. De Rijn heeft zich daardoor gesplitst in een aantal rivierarmen. Op die manier is er en delta ontstaan.

Lang voordat er mensen woonden, hebben de Rijn, de Maas, de Schelde en hun zijrivieren ervoor gezorgd dat het huidige West-Nederland één grote delta werd. Delta's zijn vlak en vruchtbaar en daardoor dichtbevolkt, Het is wel een nadeel dat er een grote kans op overstromingen is.

Waterkringloop

De waterkringloop is natuurlijk belangrijk omtrent de Rijn. Als er geen neerslag is in de boven-, midden- of benedenloop dan was er geen vervoer mogelijk. De waterkringloop is het doorlopende proces waarin water verdampt, condenseert en weer water wordt.

Waterkringloop

Meanderrivier

Waterkringloop 2

Vragen

Vraag 1:

a. Wat is een waterkringloop

b. vul de cijfers in:

Vraag 2:

Een meanderrivier
Een meanderrivier

Gebruik hierbij de meanderrivier.

a. Wat geeft de pijl in de rivier aan?

b. Leg uit dat de rivier bij A sneller stroomt dan bij B.

c. Zet de woorden erosie en sedimentatie op juist plek. A= .......... B=............

Vraag 3:

Gebruik hierbij de tekst van de middenrijn

a. Waarom is het rivierdal van de rijn hier smaller en dieper?

b. Waarom zijn in dit gebied in de middeleeuwen veel kastelen gebouwd?

Vraag 4:

Waarom vindt er in de benedenloop van een rivier sedimentatie plaats?

 

Vraag 5: noteer de begrippen en definitie

Begrip: Definitie:
   
   
   
   

 

4. Kustvormen

Kustvormen

Bij een kust ontmoeten land en zee elkaar. Door de kracht van de golven verandert de kust steeds van uiterlijk. Sommige kusten worden erdoor afgebroken en andere juist opgebouwd. Golven zijn rimpels in het water die meestal worden veroorzaakt door de wind. De hoogte en de kracht van een golf hangen af van drie factoren.

1. Kracht van de wind. Hoe sterker de wind, des te hoger de golf.

2. Hoe langer de wind waait, des te hoger en krachtiger de golf is.

3. Welke afstand de golf heeft afgelegd. Hoe groter de afstand die een golf aflegd, hoe hoger en krachtiger hij is.

Zee opbouw

Als golven in ondiep water bij de kust komen, slaan ze over de kop. Aan de onderkant wordt het water geremd door de zeebodem. Aan de bovenkant wordt het van achteren aangeduwd. Het gevolg is dat de golven omslaan. Het breken van de golven in ondiep water is de branding.

Voorbij de branding stroomt het water het strand op. En even later weer teruf omdat het strand schuin afloopt. Het hangtHet hangt van de kracht van het terugstromende water af of de kust wordt opgebouwd of afgebroken. Een sterke terugstroom neemt veel zand mee. Bij een zwakke sterugstroom wordt op de zeebodem zand afgezet dan het teruglopende water meeneemt. De kust wordt opgebouwd. Dit is een aanslibbingskust.

De Nederlandse kust is een echte aanslibbingskust. Er blijft zo veel zand achter dat onder water zandbanken ontstaan. De wind verplaatst het zand en legt het achter stukken hout of planten. Deze hoopjes zand zijn het begin van kustduinen.

 

 

 

 

 

 

De zee breekt af

Bij een sterke terugstroom wordt een kust afgebroken. Dat gebeurt bijvoorbeeld aan de kusten van Frankrijk en Groot/Brittannië.

Een bekend voorbeeld van zo'n afbraakkust is de klifkust. Golven beuken tegen de onderkant van het klif. Door de kracht van de golven ontstaan daar gaten en grotten. Na verloop van tijd breekt het overhangende deel af. Het gesteente stort naar beneden en de kust trekt zich terug.

 

 

 

 

Hoe ontstaan golven?

Vragen

Vraag 1:

a. Wat zijn golven?
b. Op welke twee manieren hebben golven invloed op de vorming van een kust?

c. Welke drie factoren bepalen de hoogte en de kracht van de golven?

 

Vraag 2:

Zoek de begrippen en schrijf de definitie op

Begrip: Definitie:
   
   
   
   
   
   
   

 

Vraag 3:

Bekijk in de atlas de kaart Nederland - relief.

a. In welke provincie van Nederland zijn de duinen het breedst?

b. Bij welke plaats ligt het hoogste duin?

c. Hoe hoog is het hoogste duin?

d. Langs de kust van Noord-Holland ontbreekt een stuk duin. Hoe wordt hier het land tegen de zee beschermd?

e. Wat gebeurt er met de hoogte van de duinen als je van de zee landinwaarts gaat?

 

 

 

Vraag 4:

Bekijk de afbeelding hieronder.

a. Wat moet bij de letter A & B staan. De keuze zijn opbouwende golven of afbrekende golven.

b. Verklaar je keuze.

Vraag 5:

a. Een kust als hierboven ontstaat door erosie/verwering

b. Leg uit waarom?

Vraag 6:

Noteer 1 t/m 5 en beschrijf wat er gebeurt.

 

5. Polderlandschap

Let op! Deze paragraaf werkt vanuit bronnen, dus gebruik hierbij de links die onderaan deze pagina staan!


 

Vraag 1:

Lees info polders 1 en beantwoordt de volgende vraag.

a. Wat is een polder?

b. Waarom moeten watergangen(sloten) in een polder goed schoongehouden worden van waterplanten en troep?

c. Welke drie soorten polders kunnen we in Nederland vinden?

d. Wat voor soort polders zijn de beide Flevopolders?

 

Vraag 2:

Bekijk video polder 1 & 2 en beantwoordt de volgende vragen.     

a. Wat is een Molengang en waarvoor dient deze?

b. Maak een tekening van een molengang.

c. Wat zijn de ‘Deltawerken’?

d. Wat was de aanleiding tot hetbouwen van de ‘Deltawerken’

Vraag 3:

Gebruik hierbij de video over polders & info polders 2.

a. Schrijf de letters op en noteer wat voor begrip erbij hoort.

b. Hoeveel bekende polders zijn er in Nederland?

c. Hoe heette de bekende polders in Noord-Holland?

Vraag 4:

Noteer begrippen/woorden op wat jij in de video's en info bronnen hebt onderzocht. Schrijf daarbij de definitie.

 

 

 

info polder 1

info polder 2

Video polder 1

Video polder 2

6. Veenlandschap & Dekzandlandschap

Let op! Deze paragraaf werkt vanuit bronnen, dus gebruik hierbij de links die onderaan deze pagina staan!


           

Vraag 1:

Bekijk video dekzandlandschap goed en beantwoord  dan de vragen.

http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/0/07/Bolle_Es_eskes_Bredevoort.JPG

a. Schrijf in een kort verhaal (5 a 10 regels) hoe de boeren in hoog Nederland de heide geschikt maakten voor landbouw.

b. Wat is een brink?

c. wat is een Es of En?

d. Waarom liggen de meeste akkers in dit gebied hoger dan hun omgeving?Zie foto

e. Hoe noemen we landbouw waarbij de boer zowel aanakkerbouw als aan veeteelt doet? Probeer dit uit te zoeken.

 

Vraag 2

Bekijk video laagveenlandschap 1 & 2 en beantwoord de volgende vragen.

 

a.Zoek op internet op wat laagveen is en hoe het is ontstaan. Schrijf dit in een paar regels op.

b.Waarom zie je in het laagveenlandschap zo enorm veel sloten? Zie foto

 

http://oud.digischool.nl/ak/community/leerplatform/W&K/plaatjes/Wintoetsplaatjes/kwartair/Laagveen.gif

 

c. Wat heeft de mens aan dit landschap veranderd om landbouw mogelijk te maken?

d. Waarom vinden we de meeste laagveengebieden in west-Nederland?

e. Zoek in de atlas 4 laagveengebieden uit Noord Holland en schrijf ze op.

video deklandschap

video laagveenlandschap 1

video laagveenlandschap 2

Lesbrief Rivierdijken

Maak de lesbrief en lever het in via de ELO.

Verdieping - verrijkingsstof

Maak van de lesbrief landschap Noord- Holland de opdrachten 2, 4 en 7. (Havo stof)