Op deze site vind je informatie behorende bij het vak Biologie voor de opleidingen Bloem, Groen en Styling, In- en Outdoor Design en Bloem & Vormgeving, voor de niveau's 2, 3 en 4.
Alle drie de opleidingen hebben een peiler 'vormgeven vanuit de natuur'. Tijdens het vak doe je inspiratie op vanuit de Flora. Je leert bijvoorbeeld hoe een plant werkt, hoe deze verzorgt moet worden, hoe het komt dat een bloem slap is gaan hangen, of hoe het komt dat een bloem daarna weer optrekt als je hem afsnijd en op warm water zet. En wat gebeurd er nou eigenlijk in die stengel en in die cellen? Met de microscoop kunnen we een kijkje nemen in de plant en zien we prachtige structuren. We zien bijzondere vruchten, bladeren, bloemen, wortels en stengels en leren deze te benoemen. En waar groeit al dat moois nou eigenlijk...
De informatie werken we uit in een Herbarium. Hierin komen al deze prachtige structuren, vormen en kleuren samen en benoem je alles wetenschappelijk.

Inhoud
Bronnenbundel
Bronnenbundel Materiaalkennis Plant / Biologie
Planeet Aarde
Bekijk de aflevering Planeet aarde, het begin van het klokhuis
Kernwoorden:
Sterrengruis klompt samen tot een massa, meteorieten en maan slaan in: oerknal --> vuurbal van lava --> aarde koelt af --> zeeën ontstaan-->eencelligen: algen en wieren-->ijstijd-->atmosferen ontstaan-->sporenplanten, vaatplanten mossen-->zaadplanten en zoogdieren
Plantenrijk
We onderscheiden de volgende plantgroepen:
1 Wieren/algen
2 Sporenplanten
3 Naaktzadigen
4 Bedektzadigen
5 Eenzaadlobbigen
6 Tweezaadlobbigen
Opdracht:
Zoek in groepjes van 2 per plantengroep 4 voorbeelden. Geef de Nederlandse naam van het gewas en een afbeelding. Let op: als je zoekt op sporenplanten zie je ook schimmels. Deze horen niet tot het plantenrijk.
Kahoot!
De natuurlijke habitat
Dit is de natuurlijke leefomgeving van een organisme. Het gaat dan over planten én dieren.
Er zijn veel verschillende ecosystemen op de wereld. Dit zijn gebieden met een bepaald milieu. Een heel klein gebied of ecosysteem noem je een biotoop.
Verschillende ecosystemen in Nederland:
- duinen
- naaldbos
- loofbos
- heideveld
- waddengebied
Verschillende ecosystemen in de wereld:
- Toendra
- Tropisch regenwoud
- Chapparral
- Bergen
- Woestijn
Abiotische factoren of groeifactoren beinvloeden de organismen (planten en dieren) in een ecosysteem
- Licht
- Lucht
- Temperatuur
- Water
- Bodem
- Voeding
Aanpassingen
Convergente evolutie
Niet alle planten die in de woestijn groeien zijn cactussen, alhoewel sommige er erg op kunnen lijken. Cactussen, die alleen in Amerika groeien, wolfsmelkachtigen (Euphorbia) uit Afrika of octopusbomen (Didierea) uit Madagaskar zien er allemaal erg hetzelfde uit. Afrikaanse aloe's en Amerikaanse agaves zien er ook bijna hetzelfde uit. De voorouders van deze planten leken totaal niet op elkaar. Onder invloed van de woestijn kregen ze allemaal gelijkaardige aanpassingen. Dit type van evolutie noemen we convergente evolutie.
Er zijn duizenden verschillende planten op aarde. Door convergente evolutie zijn sommige totaal verschillende planten dus toch op elkaar gaan lijken. Door het leven in een bepaald ecosysteem met specifike abiotische factoren hebben ze dezelfde aanpassingen doorgemaakt om hier te kunnen leven.
Planten hebben zich aangepast om te kunnen (over)leven in:
- langdurige droogte (woestijn)
- weinig licht (tropisch regenwoud)
- felle zon en hitte (chapparal, woestijn)
- vrieskou (gematigde zone, polaire zone)
- overvloed aan water (tropisch regenwoud, moeras)
- harde wind (duinen)
- vraat door dieren (elk ecosysteem)
Hygrofyten
Zij groeien in een broeierige, vochtige omgeving en kunnen teveel water niet alleen door verdamping kwijt raken. Deze plantengroep heeft aanpassingen om in de tropen te kunnen overleven zoals:
- Dunne cuticula (bladoppervlak) voor snelle verdamping
- Fluwelige of gladde cuticula zadat water er snel af is
- Grote bladeren voor snelle groei naar licht
- Veel huidmondjes voor snelle ademhaling en dus snelle verdamping
- Poriën om water met hele druppels aan de rand van het blad af te voeren (guttatie)
- Waterwortels ter voorkoming van wortelrot
Xerofyten
Dit zijn de droogteplanten oftewijl succulenten. Er zijn bladsucculenten (in de volksmond de vetplanten) en stamsucculenten. (in de volksmond de cactussen). Zij hebben aanpassingen door:
- Watervoorraad in een deel van de plant zoals in stam, blad of wortel
- Droogte ontwijken (als zaadje in de grond)
- Dikkere cuticula (bladoppervlak)
- Kleinere bladeren
- Minder huidmondjes of dieper gelegen huidmondjes
- Mogelijkheden om water op te slaan
- Oppervlakkig wortelgestel voor snelle wateropname
Mesofyten
Deze groep planten leven in de gematigde zones. Ze verdampen water door het openen en sluiten van huidmondjes. Door de lage temperaturen in de winter kunnen hun wortels nauwlijks water opnemen. Ze hebben de volgende aanpassingen toegepast:
- Blad laten vallen voor de winter (verdampingsoppervlak verkleinen)
- Droogte te ontwijken (als zaadje in de grond)
- Waslaag bij bladhoudende planten in de winter
- Klein bladoppervlak
- Geen blad maar naalden
- Geen bloemen maar kegels (er zijn geen insecten nodig)
- Diep wortelgestel voor constante wateropname
Epyfyten
De epifyten leven op een andere plant, meestal een boom hoog in het tropisch regenwoud. Zij leven dus niet van de plant! Zij hebben zich aangepast door bijvoorbeeld:
- Gebruik te maken van de stam van een gastheer
- Luchtwortels en veen verzamelen
- Watervoorraad in blad of wortel (velamen)
- Watervoorraad in koker of beker
- Zelf voedselproducerent te zijn
Bronnenbundel zie hoofdstuk 2.2 en bld 56 en 57
Bekijk ook de film
Klimaat
Zie hier filmpje van Geoclips over de klimaten op de wereld
Men kan klimaat omschrijven als de gemiddelde weersomstandigheden in een bepaald gebied.
De wereld is opgedeeld in verschillende klimaatzones. Deze klimaatzones zijn niet echt scherp afgebakend, maar lopen in elkaar over.
Er zijn vijf grote klimaatzones:
A. Tropisch klimaat
B. Droog klimaat
C. Gematigd klimaat
D. Landklimaat
E. Poolklimaat

Deze klimaatzones kunnen weer worden onderverdeeld:
- Subtropisch klimaat
- Halfdroog klimaat
- Mediterraan klimaat
- Zeeklimaat
- Noordelijk gematigd klimaat
- Bergklimaat
A. Tropisch klimaat
In het gebied tussen de Kreeftskeerkring (23° NB) en de Steenbokskeerkring (23° ZB) heerst een tropisch klimaat. Delen van Noord- en Zuid-Amerika, Afrika, Zuid-en Zuidoost-Azië en Australië liggen in de tropen. Omdat er weinig variatie bestaat in de intensiteit van het zonlicht blijven de temperaturen hoog. De gemiddelde temperatuur bedraagt het hele jaar tussen de 25 en 30°C. De temperatuur ligt altijd boven de 18°C. De temperatuur van het zeewater ligt ook tussen de 25 - 30°C. In de tropische regenwouden regent het het hele jaar door. Er is geen droogseizoen en de gemiddelde neerslag is hoog, met maandelijks minstens 100 mm regen. Omdat tropische gebieden voortdurend licht, warm en vochtig zijn, zijn de levensomstandigheden ideaal en bestaan er weelderige regenwouden en een grote variëteit aan soorten. Tropische regenwouden omvatten 50% van alle planten- en dierensoorten ter wereld.
Subtropisch klimaat en moesson
Subtropische klimaten hebben een duidelijk nat en droog seizoen, met het hele jaar betrekkelijk hoge temperaturen. Dit klimaat komt voor in Zuid-Amerika, Centraal-Afrika, Zuid- en Oost-Azië en Noord-Australië. De temperaturen zijn lager dan in de tropen en de neerslag is meer seizoensgebonden. Het verschil tussen de warmste en koudste maanden bedraagt maar drie of vier graden, maar het natte seizoen wordt gekenmerkt door hoge vochtigheidsgraad. De subtropische seizoenen worden veroorzaakt door de beweging van hogedrukgebieden, die 's zomers naar de polen trekken en 's winters weer terug naar de evenaar trekken.
Het natte seizoen wordt de moesson genoemd. In het zuidwesten van de VS en Chili komt de moesson voor. Maar de sterkste moessons doen zich voor in het zuiden van Azië, het noorden van Australië en voor de kust van West-Afrika. Tussen maart en mei warmt de zon het land sterk op. Er ontstaat dan een groot lagedrukgebied door de warme opstijgende lucht. In juni worden de zuidoostenwinden vanuit de Indische Oceaan naar dit lagedrukgebied gezogen. Deze winden bevatten een warme en vochtige lucht die zorgen voor enorme buien. De moesson begint meestal in juni en eindigt in september. Soms komt de moesson enkele weken later of helemaal niet.
B. Droog klimaat
De meeste droge klimaatzones liggen rond de 30° NB en 30° ZB. Droge klimaten veroorzaken vaak woestijnen. Grote woestijnen komen voor in Afrika, Zuidwest-Azië en Australië. Ongeveer een vijfde van al het land op aarde bestaat uit woestijnen en halfwoestijnen. Woestijnen zijn droge gebieden waar minder dan 250 mm regen per jaar valt. Door de hoge temperaturen is de verdamping hoger van de neerslag. In de woestijnen komen vaak grote temperatuurverschillen voor. Overdag is het extreem heet, omdat er nauwelijks of geen bewolking is. De temperaturen kunnen dan oplopen tot 50°C en hoger. Omdat er geen wolken zijn die de warmte kunnen vasthouden kan de temperatuur 's nachts dalen tot onder het vriespunt.
Halfdroog klimaat
De halfdroge klimaatzone bestaat uit grasvlaktes en savannes in het hart van de continenten op het noordelijk halfrond. Halfdroge graslanden komen in Afrika voor, waar ze 'veldt' genoemd worden. In het westen van Noord-Amerika worden deze grasvlaktes de 'prairie' genoemd. In Zuid-Rusland worden ze 'steppe' genoemd en in Zuid-Amerika 'pampa'. Ze liggen meestal zo ver landinwaarts dat de wind nauwelijks regen brengt. De jaarlijkse neerslag varieert van 250 tot 760 mm, dit is net genoeg water voor wat vegetatie, maar te weinig om hele bossen te laten groeien. Alleen langs meren en rivieren is er voldoende water voor bomen. De zomers zijn droog en warm en 's winters kan het er flink koud worden. De graslanden worden onderhouden door de enorme seizoensbranden en door begrazing door de kuddedieren. Aan het eind van de zomer is het zo droog op de grasvlakte dat er vaak branden ontstaan, die door de wind verspreid wordt. Omdat deze vlaktes vaak vlakke, onbeschutte gebieden zijn met weinig bomen, staat er veel wind.
C. Gematigd klimaat
Het gematigd klimaat komt voor in veel gebieden tussen 40-55? NB en ZB. Op het noordelijk halfrond ligt Noord-Europa, noordelijk deel van de VS, oostelijk Canada en het noordoosten van China, Korea en Japan in deze zone. Op het zuidelijk halfrond ligt Zuid-Chili, Zuidoost-Australie en Nieuw-Zeeland in deze zone. Al deze gebieden kennen vier duidelijke seizoenen: lente, zomer, herfst en winter. Het klimaat en weer is stabiel en kent nauwelijks extreme temperatuur- of weersomstandigheden. De temperatuur ligt vier tot acht maanden per jaar boven de 10?C. Er zijn milde natte winters en warme natte zomers. Hoe streng de winter is hangt ervan af hoe dicht het bij de zee ligt. Langs de westkust van de continenten veroorzaken de overheersende oceaanwinden vaak een gematigd klimaat. De laagste maandtemperaturen komen dan zelden onder het vriespunt en er ligt vaak geen sneeuwlaag. Elders hebben gematigde continenten soms een of twee maanden aanhoudende sneeuw.
Mediterraan klimaat:
Het mediterraan klimaat is slechts een kleine zone en bestaat uit enkele gebieden op aarde. Hieronder vallen Californie, centraal Chili, de Zuid-Afrikaanse Kaap, stukken van Zuidwest- en Zuid-Australië en de landen rond de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Het mediterraan klimaat heeft milde, natte winters en warme, droge zomers. De gemiddelde januaritemperatuur ligt tussen de 10-15°C. In de zomer ligt de gemiddelde temperatuur tussen 21-27°C, met uitschieters naar 28-38°C. Op sommige plekken kunnen hete, droge woestijnwinden voor een sterke temperatuurstijging zorgen. De overgang tussen de zomer en de winter komt meestal vrij plotseling. De nabijheid van oceanen hebben grote invloed op de temperatuur, in de meeste mediterrane gebieden. Hoe verder van de oceanen, hoe hoger de temperatuur.
Zeeklimaat:
Zeeklimaten komen voor langs de oceaankusten, ongeacht geografische breedte. Langs de kust van een oceaan of langs een andere grote watermassa is het klimaat heel anders dan een klein eindje het binnenland in. Omdat de watertemperatuur het hele jaar langzaam verandert, worden de verschillen in de temperatuur langs de kust vertraagd. Hierdoor ontstaat er een stabiel klimaat met weinig temperatuurverschillen. Een zeeklimaat is milder dan een landklimaat, de gemiddelde temperatuur over het hele jaar is 0°C of hoger. Plaatsen met een zeeklimaat hebben wisselvallig weer, met veel bewolking, wind en regen. Het wisselvallige weer wordt veroorzaakt door de voordurend verschuivende grens van warme, tropische lucht en koude polaire lucht. Dan weer bepaalt de ene luchtmassa het weer, dan weer de andere. In een zeeklimaat varieert de neerslag naar gelang de ligging. Aan de Engelse westkust valt ongeveer 1000 mm regen per jaar, in bergachtige gebieden kan het oplopen tot 3000 mm per jaar. In gebieden die in de regenschaduw aan de oostkant van de bergen liggen, valt aanzienlijk minder regen.
D. Landklimaat
Het landklimaat komt voor in het middenoosten van de VS en Oost-Europa. Dus alleen op het noordelijk halfrond. De temperatuurverschillen tussen de seizoenen zijn groter hier. 's Winters kan het heel koud zijn en 's zomers ontzettend warm. De winters worden sterker naarmate je verder naar het noorden gaat en meer landinwaarts komt. Het klimaat is erg aangenaam door de lange, warme zomers. Er is een vorstvrije periode van 150-200 dagen.
E. Poolklimaat
De polaire zones bevinden zich boven de noordpoolcirkel en beneden de zuidpoolcirkel. Op het noordelijk halfrond bevindt het land om de Noordelijke IJszee zich in de polaire zone. Op het zuidelijke halfrond bevindt Antarctica zich in deze zone. Deze gebieden worden gekenmerkt door extreme kou en wind en heel weinig neerslag. Het is zo koud in de poolstreken omdat de zon nooit hoog aan de hemel staat, ook niet in de zomer. Door het wit van de sneeuw en het ijs worden de zonnestralen meteen teruggekaatst, hierdoor kan het aardoppervlak nooit opwarmen. In de winter komt de zon helemaal niet boven de horizon. Op de Zuidpool is de gemiddelde temperatuur in januari, de warmste maand, -29°C. In juli, de koudste maand, is dat -60°C. Door de ijzige wind voelt de temperatuur nog lager aan. Op de Noordpool is het minder koud, de gemiddelde temperatuur is 's winters -30°C. In de zomer bevindt de temperatuur zich net onder het vriespunt en smelt het ijs langzaam. In de midzomer wil de temperatuur net iets boven nul liggen, als er aanhoudende zonneschijn is. Er valt jaarlijks 10-40 mm neerslag, in de vorm van sneeuw.
Noordelijk gematigd klimaat
De noordelijke gematigde klimaatzone strekt zich uit over Noord-Amerika en Eurazië. De zuidgrens van dit klimaat loopt op ongeveer 50-55° NB en de noordgrens valt samen met de boomgrens, bij de poolcirkel. De gemiddelde jaartemperatuur is vrij laag. Er zijn lange, koude winters en korte, koele zomers. In deze klimaatzone komt de taiga en de toendra voor. De toendra is een boomloze vlakte en wordt gekenmerkt door permafrost. Permafrost is een bodem die meer dan twee jaar achtereen beneden het vriespunt blijft. De toendra's worden 8 tot 10 maanden bedekt door sneeuw. Er valt jaarlijks slechts 25 mm neerslag. De taiga is de benaming voor de uitgerekte naaldwouden. 's Winters kan de temperatuur er dalen tot -40°C.
Bergklimaat:
Bergklimaatzones bevinden zich op hogergelegen plekken van het Himalayagebergte in Azië, de Europese Alpen, de westelijke Cordillera in Noord-Amerika, de Zuid-Amerikaanse Andes en in de hoogste bergen van Afrika. Elders kunnen speciale omstandigheden voor een plaatselijk bergklimaat zorgen. Het belangrijkste kenmerk van bergklimaten is dat het kouder wordt naarmate je hoger komt. Gemiddeld daalt de temperatuur met 6,5°C bij elke kilometer omhoog. Dit ligt aan de weersomstandigheden; bij vochtig en warme lucht koelt de temperatuur langzamer af dan bij koude droge lucht. Een ander belangrijk kenmerk is dat de hoeveelheid regen en sneeuw toeneemt, naarmate de hoogte toeneemt. Aan de loefzijde van de bergketens treedt de zwaarste neerslag op. Aan de lijzijde, ook wel regenschaduw genoemd, neemt de neerslag sterk af. Dit komt doordat de lucht gedwongen wordt te stijgen, om over de bergen te kunnen, en dan afkoelt waardoor het vocht verandert in regen of sneeuw. Tegen de tijd dat de lucht de lijzijde bereikt, bevat de lucht nog nauwelijks vocht.
In de les krijg de onderstaande vragen uitgedeeld om individueel te maken
- Noem de vijf grote klimaatzones
- Wat is de gemiddelde temperatuur in het tropisch regenwoud?
- Wat is de gemiddelde temperatuur op de zuidpool in de koudste maand in de winter?
- Welk klimaat vinden we langs alle oceaan/zeekusten?
- Hoe is hier het weer, in ons zeeklimaat?
- Het klimaat op een berg verandert snel door de grote verschillen in hoogte, schaduw en zonkant. Hoeveel graden word het gemiddeld kouder per kilometer dat je stijgt op een berg?
- Halfdroge graslanden hebben verschillende namen op verschillende plekken op de wereld. Noem ze alle vier.
- Wat is de moesson?
- Welk klimaat vinden we in zuid Frankrijk en omschrijf het.
- Op welke continenten vinden we de grote woestijnen en tot welke temperatuur kan het hier oplopen? Kan het hier ook vriezen?
Presentatieopdracht klimaat
Je bent vanalles te weten gekomen over het klimaat met hun verschillende zones. Met deze opdracht ga je wat je geleerd hebt toepassen in de praktijk.
De opdracht.
Presenteer in groepsverband jou klimaat. De groepen worden door loting bepaald.
Inhoud:
- Maak gebruik van PowerPoint of Prezi
- Wat zijn de belangrijkste kenmerken van het klimaat. Vertel over alle abiotische factoren binnen het klimaat zoals de temperatuur en de neerslag
- Op welke continenten komt dit klimaat voor. Gebruik een overzichtfoto van de aarde
- Welke kleinere zones vallen binnen het klimaat en in welke landen vinden we ze? Gebruik weer de overzichtfoto van de aarde maar nu met de zones. Laat sfeerfoto's zien hoe het is om in dit klimaat rond te lopen.
- Welke bijzondere plantengroepen lever er en welke aanpassingen hebben ze ondergaan om hier te kunnen leven. Foto's van de aanpassingen!
Je presenteerd je collage met heel je groep en je voldoet aan de standaard presentatieregels:
- Inleveren op usb-stickje
- Niet overleggen voor of tijdens de presentatie maar direct starten
- Ieder groepslid komt ongeveer even lang aan de beurt.
- Los spreken van papier of digibord met een open houding > recht staan, gebruik van de handen, publiek aankijken, reageren op vragen
- Echt materiaal zoals stenen, planten, foto's laten zien > interactie
Benodigdheden
Informatiebronnen: bovenstaande tekst, aantekeningen uit de les, internet, atlas, tijdschriften, eigen foto's, planten enz.
Morfologie
Deze periode gaan we aan de slag met het onderdeel morfologie van de planten. We bestuderen de uitwendige bouw en vorm van planten. We gebruiken hiervoor je sortimentskennislijst.
We gaan de volgende onderdelen behandelen:
- Blad
- Stengel
- Wortelstelsel
- Bloem
- Vrucht
Opdracht
Voor het onderdeel morfologie ga je een herbarium maken. Een herbarium is een verzameling gedroogde planten, op papier vastgehecht. Je moet dus van een 3D onderdeel van de plant, 2D maken.
Jou herbarium bestaat uit 25 verschillende planten.
Je verdeelt het in de 5 hoofdstukken welke we in de morfologielessen behandelen:
- Blad
- Stengel
- Wortelstelsel
- Bloem
- Vrucht
Ieder hoofdstuk bestaat uit 5 planten. Van deze planten laat je een onderdeel zien. Bijvoorbeeld in het hoofdstuk Blad laat je blad van de Adianthum raddianum cultivars zien en verder nog 4 andere bladeren. Bij iedere plant moet je ook informatie geven. De volgende informatie moet per plant aanwezig zijn:
Algemene informatie
Latijnse naam: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam: Mogelijk is er een nederlandse benaming, vaak niet
Familienaam: Tot welke familie behoord te plant? Kijk op http://www.bioplek.org/organismen/planten/1klas_plantenlijst.html
Herkomst: In welk klimaat groeit de plant van nature
Seizoen: In welk seizoen heeft de plant bloemen, vruchten, bladverkleuring of iets anders bijzonders
Vermeerdering: (extra) Benoem eventueel de manier van vermeerdering zoals, scheuren, zaaien, stekken
Algemene uiterlijke kenmerken:
Groeivorm: Het type plant. Bv, loofboom, naaldboom, bladhoudende heester, bladverliezende heester, kruidachtige, bodembedekker, rozet enz. (ofwel over de stengel)
Kenmerken: Vorm van de plant. Vaak opgaand, maar hangend, kruipend, slingerend en zelfhechtend zijn ook mogelijkheden bijvoorbeeld
Bloeikleur: Kleur van alle verkrijgbare bloemen van dit soort. Bv: Rood, roze, wit, geel, oranje en mengkleuren
Bloeivorm: De vorm van de individuele bloem. Bv: regelmatige bloem, klokvormige bloem, trechtervormig, buisvormig, lipbloem, vlinderbloem, gemaskerde bloem
Bloeiwijze: Vorm en plaatsing van bloemen op een plant. Hoe staat de bloem of staan de bloemetjes op de steel? enkelvoudig/alleenstaand of samengesteld zoals aar, tros, tuil, bloemhoofdje, scherm
Bloemvorm: Net als Bloeivorm maar dan over symetrie Bv: alzijdig symetrisch, meerzijdig symetrisch, 1-zijdig symetrisch, A-symetrisch
Morfologische kenmerken:
Bloem: Vertel over onderdelen van de bloem, het aantal kelkblaadjes, kroonblaadjes, stampers, meeldraden enz. Eventueel met bloemdiagram
Blad: Vertel over de vorm het blad, nervatuur, bladvorm, bladrand en structuur
Stengel: Vertel over de vorm en structuur van de stengel, houtachtig, kruidachtig, hol, doorns, vleugels, behaard, eventueel een dwarsdoorsnede
Wortels: Vertel over het wortelstelsel van de plant, kluit van haarwortels, hoofdwortel, penwortel, luchtwortels, ademwortels, plankwortels, knol, bol, wortelstokken, enz.
Vrucht: Vertel over de vrucht van de plant, vleesvrucht, bes, bottel, steenvrucht, peul, doosvrucht, graanvrucht, doosvrucht, dopvrucht, noot enz.
Bijzonderheden
Symboliek: Veel planten hebben een diepere betekenis. Het geven van een roos is een blijk van liefde bijvoorbeeld
Associatie: Waar denk jij aan bij het zien van deze plant/bloem.
Beeldmateriaal:
Naast de bovenstaande informatie komt een pagina met beeldmateriaal over de plant. Je zorgt voor:
- een goede afbeelding van de complete plant,
- eventueel voor een detailafbeelding van een bijzonder onderdeel van de plant
- voor plantaardig materiaal van de plant (in het hoofdstuk Blad bijvoorbeeld een echt, gedroogd blad, maar in het hoofdstuk stengel een plakje van de echte stengel) (bloem- en vormgeving) en / óf:
- en een creatieve uitwerking (in- en outdoor)
Randvoorwaarden:
- Een verslag genaamd Herbarium
- Informatie over 25 verschillende planten
- Beeldmateriaal per plant
- Creatieve verwerking van een onderdeel van de plant én / óf droog een gedeelte van de echte plant
- Geen dubbele planten in het verslag. Heb je de Hedera in het Hoofdstuk blad behandeld laat je hem niet in een ander hoofdstuk week aan bod komen
- Alle informatie is correct
- Het verslag is op een creatieve manier vormgegeven
Inleverdatum:
Niet iedere klas heeft alle onderdelen behandeld in deze periode. Je vult dan het herbarium verder aan in de volgende periode. Kijk bij je klas wat er klaar moet zijn aan het einde van de tweede periode.
21 januari 2016 --> B2.1 (deel 1: blad - wortel - stengel, 15 stuks)
26 januari 2016 --> B2.2 (deel 1: blad - wortel - stengel, 15 stuks)
21 januari 2016 --> H3.1 / B3.1 (deel 1: blad - wortel - stengel, 15 stuks)
19 januari 2016 --> BH3.2 (compleet: 25 stuks)
21 januari 2016 --> H4.2 / B4.2 (deel 1 blad - stengel, 10 stuks)
Beeldwoordenboek
NIEUW:
Onderstaand boek wordt tijdens de lessen regelmatig gebruikt om zaken op te zoeken of te verduidelijken.
Blad
Creative verwerking
Creative verwerking
Kijk hier voor verschillende bladranden, bladstanden en nervatuur te bekijken
Blad van Alocasia macrorrhiza
Veernervig bald van Alocasia sanderiana
Handnervig blad van Petasites (groot hoefblad)
Handnervig samengesteld blad van Kastanje

Test hier je kennis en benoem alle onderdelen:
Benoem de onderdelen van enkel een blad

Benoem alle onderdelen van een blad met de verbinding naar een steel:

Benoem hier de verschillende nervaturen:

Benoem hier de diverse insnijdingen:


Benoem de diverse bladranden:

Stengel
Functies:
- Het dragen van de bloemen en bladeren
- Transport van water en voedingsstoffen
- Stevigheid:
- kruidachtige stengel
- Houtachtige stengel
-
Verhoute stam van Eucalyptus
-
Verhoute stam van Phoenix (dadelpalm)
Kruidachtige, gevleugelde stengels van Lathyrus (pronkerwt)
Kruidachtige stengels met doorns van Rubus (braam)
Kruidachtige, windende stengels van Aristolochia
Verhoute stam met verhoute doorns van Gleditia (valse christusdoorn)
Stengels met internodes van Bambusa (bamboe)
Stengelbeharing van Helianthus (zonnebloem)
doorsnede stengel Zea mays (mais)
doorsnede stengel Alocasia Odora
doorsnede van Taraxacum (paardenbloem)

doorsnede Apium (bleekselderij)

doorsnede Carex (ruige zegge)

doorsnede van Stachys (bosandoorn)
Wortel
Functies:
• Het vastzetten van de plant in de grond
• Opname van water en voedingsstoffen
• Kan reservevoedsel bevatten
Wortelstelsel:
• Penwortel (een dikke hoofdwortel)
• Hoofdwortel met zijwortels
• Bijwortels (meerdere wortels, die allemaal ongeveer even dik en lang zijn)

Soorten wortels
Adventief wortels
Stengels, stengelstukjes, bladeren en bladstukjes kunnen onder bepaalde omstandigheden wortels maken. Deze wortels heten adventief wortels. Bij wortels zijn ook adventief wortels, evenals hechtwortels die (zoals bij de klimop) enkel uit de stengel ontstaan en zorgen voor hechting aan het oppervlak waaraan de plant zich vasthecht.
Luchtwortels
Sommige plantensoorten kunnen op de knopen van de stengel luchtwortels maken, die zeer lang kunnen worden. Als deze wortels de grond raken, groeien ze verder de grond in.
Velamen: Sponsachtig/ papierachtig laagje over de luchtwortels
Absorberen organische en minerale voedselbestandsdelen
Wanneer de wortels in de pot te veel water hebben gehad kunnen ze rotten, als de luchtwortels dan in de grond worden gedaan groeien ze daar verder.
Trekwortels
Trekwortels zijn wortels die zich kunnen verkorten door zijdelingse strekking van de cellen. Hierdoor kunnen knollen en bollen dieper de grond in worden getrokken.

Ademwortels
Een ademwortel (pneumatofoor of pneumatorhizie) is een door de wortels gevormd kegelvormig orgaan dat boven de grond of het water uitsteekt, waardoor planten die in het water staan kunnen beschikken over lucht. Deze organen zijn bedekt met lenticellen, die nodig zijn voor de uitwisseling van gas. De mangrove heeft dergelijke wortels. Ook bij de moerascipres treft men soms ademwortels aan. Ook andere planten gebruiken hun wortels om te ademen. Overdadig water geven kan leiden tot verstikking van de plant.
Plankwortels
Plankwortels zijn wortels die stervormig, bovengronds onderaan een boom zitten en deze meer stevigheid geven. Ze komen vooral voor bij bomen in het tropische regenwoud. Ook de in Europa voorkomende fladderiep kan plankwortels vormen.
Stekels
Bij Chorisia speciosa komen op de stam veel stekels voor. Deze stekels zijn ontstaan uit adventiefwortels, waarvan de worteltop en het wortelmutsje vervangen zijn door een scherpe punt bestaande uit sklerenchymweefsel.
Wortelknol
Bij rode biet en koolraap is de bijwortel knolvormig verdikt. Niet te verwarren met een stengelknol. Het reservevoedsel wordt in de wortel opgeslagen hoofdzakelijk in de vorm van disachariden (onder andere sacharose = suiker bij suikerbieten), oligosachariden en polysachariden (bijvoorbeeld zetmeerl).
Knolvormige wortels
Hier is de hoofdwortel opgezwollen bij 2-jarige planten. Men maakt onderscheid tussen penwortel en radijswortel. Deze wortel metamorfose kan secundaire groei vertonen.
Ontkiemen van een boon
Bloem
Functie's
• Een plant lokt met zijn bloemen insecten / vogels / andere dieren, die zorgen voor de bestuiving.
• Bloemen bevatten de voortplantingsorganen
• Een plant heeft de bloem nodig voor geslachtelijke voortplanting
• Een bloem is vaak tweeslachtig (zowel mannelijk als vrouwelijk)

Bloeiwijzen
Er zijn verschillende typen bloeiwijze. Hieronder zijn ze schematisch weergegeven
- Aar

- Tros

- Kolf

- Scherm

- Hoofdje (kegelvormig)

- Hoofdje (schotelvormig)

- Schicht

- Samengesteld scherm

- Pluim

- Meerlakkig bijscherm

- Tuil

Bioplek.nl: Morfologie van de bloem, bestuiving en bevruchting
Vrucht
Na de bestuiving / bevruchting groeit het vruchtbeginsel uit tot een vrucht. De zaadknoppen groeien mee, zodat ze rijpe zaden worden.
Functie's van de vrucht
- Vruchten bevatten zaden -->vermeerdering
- Een plant lokt met zijn vruchten insecten / vogels / andere dieren, die zorgen voor de vermeerdering.
Vruchten kun je verdelen in twee grote groepen:
Vlezige vruchten → met veel sappig vruchtvlees
Droge vruchten → met, in plaats van vruchtvlees, een harde schil
Vlezige vruchten
Bij de vlezige vruchten kun je opnieuw een tweedeling maken:
- Bessen met een groot aantal kleine zaden (pitten), zoals kruisbessen en tomaten
- Steenvruchten, die maar één grote pit bevatten zoals kersen en pruimen
Droge vruchten
Bij de droge vruchten komen drie typen voor:
- Openspringende vrucht--> vruchtwand splijt open en het zaad komt vrij
- Niet-openspringend vrucht
- Splitvruchten --> vrucht splijt in deelvruchtjes maar de zaden komen niet vrij
VLEZIGE VRUCHTEN
DROGE VRUCHTEN
Openspringende, droge vruchten --> meestal windverspreiding
Herkenbaar aan het groot aantal kleine zaden
- Doosvruchten, (voorbeeld: viooltje, juffertje in het groen).
- Kokervruchten (bijv. ridderspoor)
- Peulvruchten (bijv.peulen, doperwt)
- Hauwen en hauwtjes (bijv. judaspenning)
Niet-openspringende, droge vruchten --> soms windverspreiding, soms haakjes aan de vruchtwanden die aan dierenvachten blijven hangen
Herkenbaar aan eveneens één enkel zaadje
- Noten (bijv. tamme kastanje)
- Nootjes (bijv. aardbei)
- Graanvruchten (voorbeeld: tarwe)
- Dopvruchten (bijv. zonnebloem)
Splitvruchten --> windversprijding
- Dubbele dopvruchten (bijv. bereklauw)
- Dubbelgevleugelde dopvruchten (bijv. esdoorn)
Vermeerderen doen we om meer planten te krijgen. Een teler past dit toe om te kunnen leveren aan een kwekerij. Maar je kunt dit ook zelf. Er zijn grofweg twee manieren:
- generatief vermeerderen
- vegetatief vermeerderen
Als je van een plant een ander deel dan zaad gebruikt om te vermeerderen, dan noem je dat vegetatieve of ongeslachtelijke vermeerdering. Hiervoor zijn allerlei delen van de plant te gebruiken, zoals de stengel, het blad of de wortel. Daarom zijn er ook verschillende vermeerderingsmethoden.

Waarom vegetatief vermeerderen (ongeslachtelijk)?
Ongeslachtelijke voortplanting passen we om een aantal redenen toe. We noemen er enkele.
• Sommige plantensoorten zijn niet op een andere manier te vermeerderen, bijvoorbeeld Aucuba japonica ‘Variegata’. Deze wordt gestekt.
• Sommige plantensoorten hebben terugloop naar de stamouders. Zo is Eleagnus pungens ‘Maculata’ de bonte variëteit, maar deze heeft de neiging om weer de groene twijgen te vormen, die kenmerkend zijn voor de stamouders.
• Sommige plantensoorten zijn niet zaadvast. De zaailingen vertonen te grote verschillen met de ouderplant.
• Er zijn planten die zelf geen zaad vormen.
• Er zijn planten die we in een bepaald groeistadium willen hebben/houden.
• Sommige planten zijn bij vermeerderen op eigen wortel ziektegevoelig. Daarom worden ze geënt op een resistente (niet ziektegevoelige) onderstam. Hierdoor zullen ze dus minder of zelfs geen last hebben van bepaalde ziekten.
• Er kan van het begin af aan gewerkt worden met vrij grote planten.
• De nakomelingen zijn gelijk aan de ouderplant. Je weet dan zeker dat de soort- en rasechtheid gegarandeerd is.
Nadelen
Vegetatief vermeerderen heeft ook een aantal nadelen:
• Ziekten die in de ouderplant zitten kunnen overgaan naar de jonge planten.
• De meeste vegetatieve vermeerderingsmethoden zijn kostbaar. Dit komt doordat het arbeidsintensieve en ruimtebehoevende methoden zijn.
• Vegetatieve vermeerderingsmethoden vragen over het algemeen veel vakmanschap.
§1.1 Stekken
Een manier die in de plantenteelt vaak wordt toegepast om vegetatief te vermeerderen is stekken. Eigenlijk is stekken niets anders dan aan een deel van een plant nieuwe wortels laten groeien. Dat kan aan diverse delen van de plant.
Om te kunnen stekken heb je een plant nodig waar je de stek vanaf kunt halen. Deze planten worden speciaal gekweekt. Je noemt ze de moerplant of moederplant. Het is belangrijk dat deze plant vrij is van ziektes, want een zieke plant geeft zieke stekken. Stekken kun je op diverse manieren doen. Welke de beste is, ligt aan de eigenschappen van de plant.
1 Kopstek
Bij deze manier van stekken gebruik je het uiteinde van een plant, de zogenaamde kop. Daar zit namelijk het groeipunt. Direct daaronder moeten een paar blaadjes intact blijven. Verwijder van je stek de onderste bladeren
en eventuele bloemknoppen.
Figuur 1-3: Het maken van een kopstek.
Als stekmedium kun je stekgrond, scherp zand, turfstrooisel, kunststof, water of een mengsel van twee of meer media gebruiken. Ze verschillen in:
• structuur (de verhouding tussen grond, water en lucht);
• vermogen om vocht vast te houden;
• zuurgraad (kun je beïnvloeden door kalk toe te voegen);
• zuiverheid (potgrond geeft hogere kans op ziekten dan scherp zand, turfstrooisel, perliet en kunststoffen);
• voeding (in potgrond zitten voedingsstoffen).
2 Tussenstek
Voor deze manier van stekken gebruik je de stengel van een plant (dus zonder top). Die snijd je in stukken waar je enkele bladeren aan laat zitten. Het onderste blad haal je eraf en net onder de bladinzet snijd je de stek af.
3 Winterstek
Sommige soorten hebben zoveel groeikracht dat ze zonder blad kunnen worden gestekt. Je spreekt dan van
de stengelstek of winterstek. De kale stengel wordt in stukken van 25 cm geknipt. Deze stekken worden in het voorjaar in de grond gestoken, waarna ze bewortelen en uitlopen.
4 Bladstek
Bij deze manier van stekken maak je, zoals de naam al zegt, gebruik van het blad. Een bladstek kun je op verschillende manieren toepassen. Je kunt het hele blad met een stukje van de stengel in de grond stoppen.
Bij de wond op de stengel zal het blad gaan uitlopen. Bij sommige kamerplanten is het zelfs mogelijk om een gedeelte van het blad te stekken. Er zijn geen tuinplanten te vermeerderen door middel van een bladstek.

Figuur 1-4: Een aantal kamerplanten kan door middel van een bladstek vermeerderd worden
§1.2 Scheuren
Een andere veel toegepaste manier van vegetatief vermeerderen is scheuren. Bij deze techniek verdeel je een plant in een aantal kleinere zelfstandige stukken. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de planten meerdere scheuten vormen; anders heeft scheuren geen zin. Scheuren kun je met de hand doen, maar bij stevige planten kun je ook een mes of snoeischaar gebruiken. Vooral vaste planten zijn geschikt om te scheuren. Wees erop bedacht dat de buitenste worteldelen de meeste groeikracht hebben.
§1.3 Uitlopers
Er zijn nog andere manieren van vegetatieve vermeerdering. Bij sommige planten ontstaat er aan het blad of aan de stengel een nieuwe plant. Je spreekt dan van uitlopers. Die uitlopers kun je wegnemen en oppotten of verder kweken tot een zelfstandige nieuwe plant.
Een voorbeeld van een plant met uitlopers is de aardbei, waar nieuwe exemplaren aan het blad ontstaan. Aan de stengels van onder meer de Saxifraga, de Chlorophytum en de aardbei groeien nieuwe planten.

Figuur 1-5: Op de knopen van de kruipende stengel ontstaan wortels
§1.4 Enten
Als je gaat enten, plaats je een nieuw plantendeel (ent) op een geschikte andere plant ( onderstam). Daardoor kun je de goede eigenschappen van twee planten combineren. Rozen zijn voorbeelden van planten die zich goed laten enten. Door de beide plantendelen met de cambiumlaag op elkaar te binden zorg je ervoor dat ze met elkaar vergroeien. De cambiumlaag is het weefsel tussen de bast en de kern van de stengel. Dat lukt natuurlijk alleen als ze sterk aan elkaar verwant zijn en veel overeenkomende eigenschappen bezitten.

Voordelen enten:
• Het is een snelle vegetatieve vermeerderingsvorm.
• Vermeerdering is bij een aantal gewassen niet of nauwelijks op een andere manier mogelijk.
• Er is betere groei doordat de onderstam dikwijls een beter wortelstelsel heeft. De productie komt daardoor sneller op gang, waardoor het sneller verkoopbaar is. Denk hierbij aan Chamaecyparis obtusa ‘Nana Gracilis’. Als dit gewas gestekt wordt zal het jaren duren voordat het een verkoopbaar gewas is. Daardoor zal het gewas erg duur zijn. Een geënt exemplaar is in twee á drie jaar al verkoopbaar en dus vele malen goedkoper.
• In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van de verschillen die de diverse onderstammen hebben met betrekking tot de groeisnelheid. Een langzaam groeiende onderstam zorgt voor een langzamer groeiende plant. Een snelgroeiende onderstam geeft een sneller groeiende plant. Hierdoor is het mogelijk om laag- stammen, halfstammen en/of hoogstammen te kweken, zoals bij fruitbomen.
• Er kunnen bepaalde vormen behouden worden, die gewenst zijn. Denk daarbij aan de diverse bolvormen zoals Acer platanoides ‘Globosum’.
• Je voorkomt ziekten die bij een andere methode wel de kop op zouden kunnen steken. In zo’n geval gebruik
je resistente onderstammen.
Nadelen enten:
Natuurlijk zijn er ook nadelen:
• Door het eventueel uitlopen van de onderstam kun je last krijgen van zogenaamde wildopslag. Het nadeel daarvan is dat de wildopslag verwijderd moet worden, omdat deze sterker is dan de entling.
• Het is een arbeidsintensieve methode.
• Het is een dure methode.
• Er is nogal wat vakmanschap nodig om deze methode succesvol uit te kunnen voeren.
Een speciale manier van enten is het oculeren. Daarbij wordt geen scheut gebruikt maar een oog met een stukje bast. Deze manier wordt toegepast bij rozen.
Figuur 1-7: Rozen moet je oculeren
§1.5 Afleggen
Een andere manier is afleggen. Dat kun je vooral met houtige gewassen goed doen. Je buigt jonge twijgen naar beneden en begraaft ze gedeeltelijk. Het deel onder de grond gaat dan wortelen. Na de beworteling zijn ze zelfstandig en kun je ze van de moerplant afknippen. Je kunt de afleggers nu opplanten, zodat zij kunnen uitgroeien tot verkoopbare planten.
§1.6 Aanaarden
Je kunt ook vegetatief vermeerderen door aan te aarden. Deze manier lijkt een beetje op afleggen. Door grond tegen de stengels aan te leggen, maak je het mogelijk dat aan de stengels wortels gaan groeien. De jonge planten die hieruit ontstaan, kun je vervolgens afknippen en als zelfstandige planten behandelen.
§1.7 Weefselkweek
Een zeer gespecialiseerde manier van vegetatief vermeerderen is weefselkweek. Dat gebeurt in speciale laboratoria. Onder steriele omstandigheden worden op een kunstmatige voedingsbodem planten opgekweekt. De professionele bloementeelt maakt steeds vaker gebruik van deze methode.
Een voedingsbodem voor weefselkweek bestaat onder meer uit meststoffen, suiker, vitaminen, combinaties van plantenhormonen en agar agar (plantaardige geleistof). Deze voedingsbodems worden in buisjes of potjes gesteriliseerd bij 120 °C, zodat alle ziektekiemen gedood zijn. In een zogenaamde entkas of steriele werkbank worden de plantendelen op de voedingsbodems geplaatst. Door het toedienen van een bepaald hormoon groeien de okselknoppen van de plantjes uit. De zijscheuten die zo ontstaan kunnen worden losgesneden en opnieuw in een kweekbuis worden geplaatst. Zo kan het vermeerderingsproces eindeloos worden herhaald.
Andere hormonen bevorderen de wortelvorming. Bewortelde plantjes kunnen worden uitgeplant. Vanwege de omstandigheden waarin deze plantjes zijn begonnen met groeien zullen ze de eerste tijd behoefte hebben aan een relatief hoge temperatuur en luchtvochtigheid.
Allerlei delen van een plant zijn hiervoor geschikt: zaden, stengel- of bladstukjes, okselknoppen, bloemknoppen, de uiterste groeipuntjes en zelfs losse cellen. Als de uiterste groeipuntjes van de plant worden gebruikt, spreek je ook wel van meristeemcultuur.
Weefselkweek heeft diverse voordelen. Zo levert de techniek in relatief korte tijd een groot aantal nakomelingen op. Alle dochterplanten zijn gelijk. Bovendien zijn bij meristeemcultuur alle nakomelingen ziektevrij.
Verborgen leven van planten
Ter ondersteuning van de lessen gaan we films bekijken van de bioloog David Attenborough. Hij maakte de reeks 'The private life of plants', oftewel 'Het verborgen leven van planten', met daarin 6 delen. Elke film duurt ongeveer 45 minuten. Je kan de films online terug kijken. De films zijn Engelstalig. Je kan onderstaande links gebruiken:

Alle delen op een rij:
- Op reis --> Episode 1 'Travelling'
- Groei --> Episode 2 'Growing'
- De bloemetjes en de bijtjes --> Episode 3, 'Flowering'
- Ruimtelijke ordening --> Episode 4 'The social struggle'
- Samenwerking --> Episode 5 Living together
- Overleven --> Episode 6 'Surviving'

Vermeerderen
Vermeerderen doen we om meer planten te krijgen. Een teler past dit toe om te kunnen leveren aan een kwekerij. Maar je kunt dit ook zelf. Er zijn grofweg twee manieren:
- generatief vermeerderen
- vegetatief vermeerderen
Figuur 1: Generatief vermeerderen
Als je van een plant een ander deel dan zaad gebruikt om te vermeerderen, dan noem je dat vegetatieve of ongeslachtelijke vermeerdering. Hiervoor zijn allerlei delen van de plant te gebruiken, zoals de stengel, het blad of de wortel. Daarom zijn er ook verschillende vermeerderingsmethoden.

Waarom vegetatief vermeerderen (ongeslachtelijk)?
Ongeslachtelijke voortplanting passen we om een aantal redenen toe. We noemen er enkele.
• Sommige plantensoorten zijn niet op een andere manier te vermeerderen, bijvoorbeeld Aucuba japonica ‘Variegata’. Deze wordt gestekt.
• Sommige plantensoorten hebben terugloop naar de stamouders. Zo is Eleagnus pungens ‘Maculata’ de bonte variëteit, maar deze heeft de neiging om weer de groene twijgen te vormen, die kenmerkend zijn voor de stamouders.
• Sommige plantensoorten zijn niet zaadvast. De zaailingen vertonen te grote verschillen met de ouderplant.
• Er zijn planten die zelfs geen zaad vormen.
• Er zijn planten die we in een bepaald groeistadium willen hebben/houden.
• Sommige planten zijn bij vermeerderen op eigen wortel ziektegevoelig. Daarom worden ze geënt op een resistente (niet ziektegevoelige) onderstam. Hierdoor zullen ze dus minder of zelfs geen last hebben van bepaalde ziekten.
• Er kan van het begin af aan gewerkt worden met vrij grote planten.
• De nakomelingen zijn gelijk aan de ouderplant. Je weet dan zeker dat de soort- en rasechtheid gegarandeerd is.
Nadelen
Vegetatief vermeerderen heeft ook een aantal nadelen:
• Ziekten die in de ouderplant zitten kunnen overgaan naar de jonge planten.
• De meeste vegetatieve vermeerderingsmethoden zijn kostbaar. Dit komt doordat het arbeidsintensieve en ruimtebehoevende methoden zijn.
• Vegetatieve vermeerderingsmethoden vragen over het algemeen veel vakmanschap.
§1.1 Stekken
Een manier die in de plantenteelt vaak wordt toegepast om vegetatief te vermeerderen is stekken. Eigenlijk is stekken niets anders dan aan een deel van een plant nieuwe wortels laten groeien. Dat kan aan diverse delen van de plant.
Om te kunnen stekken heb je een plant nodig waar je de stek vanaf kunt halen. Deze planten worden speciaal gekweekt. Je noemt ze de moerplant of moederplant. Het is belangrijk dat deze plant vrij is van ziektes, want een zieke plant geeft zieke stekken. Stekken kun je op diverse manieren doen. Welke de beste is, ligt aan de eigenschappen van de plant.
1 Kopstek
Bij deze manier van stekken gebruik je het uiteinde van een plant, de zogenaamde kop. Daar zit namelijk het groeipunt. Direct daaronder moeten een paar blaadjes intact blijven. Verwijder van je stek de onderste bladeren en eventuele bloemknoppen.
Figuur 2: Het maken van een kopstek.
Figuur 3: Kopstek bij Cyprus alternifolius met vorming van waterwortels
Als stekmedium kun je stekgrond, scherp zand, turfstrooisel, kunststof, water of een mengsel van twee of meer
media gebruiken. Ze verschillen in:
• structuur (de verhouding tussen grond, water en lucht);
• vermogen om vocht vast te houden;
• zuurgraad (kun je beïnvloeden door kalk toe te voegen);
• zuiverheid (potgrond geeft hogere kans op ziekten dan scherp zand, turfstrooisel, perliet en kunststoffen);
• voeding (in potgrond zitten voedingsstoffen).
2 Tussenstek
Voor deze manier van stekken gebruik je de stengel van een plant (dus zonder top). Die snijd je in stukken waar je enkele bladeren aan laat zitten. Het onderste blad haal je eraf en net onder de bladinzet snijd je de stek af.
3 Winterstek
Sommige soorten hebben zoveel groeikracht dat ze zonder blad kunnen worden gestekt. Je spreekt dan van
de stengelstek of winterstek. De kale stengel wordt in stukken van 25 cm geknipt. Deze stekken worden in het voorjaar in de grond gestoken, waarna ze bewortelen en uitlopen.
Figuur 3: Winterstekken / tussenstekken van diverse heesters
4 Bladstek
Bij deze manier van stekken maak je, zoals de naam al zegt, gebruik van het blad. Een bladstek kun je op verschillende manieren toepassen. Je kunt het hele blad met een stukje van de stengel in de grond stoppen.
Bij de wond op de stengel zal het blad gaan uitlopen. Bij sommige kamerplanten is het zelfs mogelijk om een gedeelte van het blad te stekken. Er zijn geen tuinplanten te vermeerderen door middel van een bladstek.
Figuur 4: Een aantal kamerplanten kan door middel van een bladstek vermeerderd worden
Figuur 5: bladstek bij Buxus sempervirens
§1.2 Scheuren
Een andere veel toegepaste manier van vegetatief vermeerderen is scheuren. Bij deze techniek verdeel je een plant in een aantal kleinere zelfstandige stukken. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de planten meerdere scheuten vormen; anders heeft scheuren geen zin. Scheuren kun je met de hand doen, maar bij stevige planten kun je ook een mes of snoeischaar gebruiken. Vooral vaste planten zijn geschikt om te scheuren. Wees erop bedacht dat de buitenste worteldelen de meeste groeikracht hebben.
Figuur 6: Scheuren van een tuinplant
§1.3 Uitlopers
Er zijn nog andere manieren van vegetatieve vermeerdering. Bij sommige planten ontstaat er aan het blad of aan de stengel een nieuwe plant. Je spreekt dan van uitlopers. Die uitlopers kun je wegnemen en oppotten of verder kweken tot een zelfstandige nieuwe plant.
Een voorbeeld van een plant met uitlopers is de aardbei, waar nieuwe exemplaren aan het blad ontstaan. Aan de stengels van onder meer de Saxifraga, de Chlorophytum en de aardbei groeien nieuwe planten.
Figuur 7: Op de knopen van de kruipende stengel ontstaan wortels
Figuur 8: Aardbeienplant met uitlopers
Figuur 9: Chlorophytum met uitlopers
Figuur 10: Saxifraga met uitlopers
§1.4 Enten
Als je gaat enten, plaats je een nieuw plantendeel (ent) op een geschikte andere plant ( onderstam). Daardoor kun je de goede eigenschappen van twee planten combineren. Rozen zijn voorbeelden van planten die zich goed laten enten. Door de beide plantendelen met de cambiumlaag op elkaar te binden zorg je ervoor dat ze met elkaar vergroeien. De cambiumlaag is het weefsel tussen de bast en de kern van de stengel. Dat lukt natuurlijk alleen als ze sterk aan elkaar verwant zijn en veel overeenkomende eigenschappen bezitten.
Figuur 11,12: Enten
Figuur 13: Enten
Figuur 14: Enten bij fruitboom
Figuur 15: Oude ent
Voordelen enten:
• Het is een snelle vegetatieve vermeerderingsvorm.
• Vermeerdering is bij een aantal gewassen niet of nauwelijks op een andere manier mogelijk.
• Er is betere groei doordat de onderstam dikwijls een beter wortelstelsel heeft. De productie komt daardoor sneller op gang, waardoor het sneller verkoopbaar is. Denk hierbij aan Chamaecyparis obtusa ‘Nana Gracilis’. Als dit gewas gestekt wordt zal het jaren duren voordat het een verkoopbaar gewas is. Daardoor zal het gewas erg duur zijn. Een geënt exemplaar is in twee á drie jaar al verkoopbaar en dus vele malen goedkoper.
• In sommige gevallen wordt gebruik gemaakt van de verschillen die de diverse onderstammen hebben met betrekking tot de groeisnelheid. Een langzaam groeiende onderstam zorgt voor een langzamer groeiende plant. Een snelgroeiende onderstam geeft een sneller groeiende plant. Hierdoor is het mogelijk om laag- stammen, halfstammen en/of hoogstammen te kweken, zoals bij fruitbomen.
• Er kunnen bepaalde vormen behouden worden, die gewenst zijn. Denk daarbij aan de diverse bolvormen zoals Acer platanoides ‘Globosum’.
• Je voorkomt ziekten die bij een andere methode wel de kop op zouden kunnen steken. In zo’n geval gebruik je resistente onderstammen.
Nadelen enten:
• Door het eventueel uitlopen van de onderstam kun je last krijgen van zogenaamde wildopslag. Het nadeel daarvan is dat de wildopslag verwijderd moet worden, omdat deze sterker is dan de entling.
• Het is een arbeidsintensieve methode.
• Het is een dure methode.
• Er is nogal wat vakmanschap nodig om deze methode succesvol uit te kunnen voeren.
Een speciale manier van enten is het oculeren. Daarbij wordt geen scheut gebruikt maar een oog met een stukje bast. Deze manier wordt toegepast bij rozen.

Figuur 16: Oculeren
Figuur 18: Snijden van het oog voor oculeren
§1.5 Afleggen
Een andere manier is afleggen. Dat kun je vooral met houtige gewassen goed doen. Je buigt jonge twijgen naar beneden en begraaft ze gedeeltelijk. Het deel onder de grond gaat dan wortelen. Na de beworteling zijn
ze zelfstandig en kun je ze van de moerplant afknippen. Je kunt de afleggers nu opplanten, zodat zij kunnen uitgroeien tot verkoopbare planten.
Figuur 15, 16: Afleggen
.jpg)
§1.6 Aanaarden
Je kunt ook vegetatief vermeerderen door aan te aarden. Deze manier lijkt een beetje op afleggen. Door grond tegen de stengels aan te leggen, maak je het mogelijk dat aan de stengels wortels gaan groeien. De jonge planten die hieruit ontstaan, kun je vervolgens afknippen en als zelfstandige planten behandelen.
§1.7 Weefselkweek
Een zeer gespecialiseerde manier van vegetatief vermeerderen is weefselkweek. Dat gebeurt in speciale laboratoria. Onder steriele omstandigheden worden op een kunstmatige voedingsbodem planten opgekweekt. De professionele bloementeelt maakt steeds vaker gebruik van deze methode.
Een voedingsbodem voor weefselkweek bestaat onder meer uit meststoffen, suiker, vitaminen, combinaties van plantenhormonen en agar agar (plantaardige geleistof). Deze voedingsbodems worden in buisjes of potjes gesteriliseerd bij 120 °C, zodat alle ziektekiemen gedood zijn. In een zogenaamde entkas of steriele werkbank worden de plantendelen op de voedingsbodems geplaatst. Door het toedienen van een bepaald hormoon groeien de okselknoppen van de plantjes uit. De zijscheuten die zo ontstaan kunnen worden losgesneden en opnieuw in een kweekbuis worden geplaatst. Zo kan het vermeerderingsproces eindeloos worden herhaald.
Andere hormonen bevorderen de wortelvorming. Bewortelde plantjes kunnen worden uitgeplant. Vanwege de omstandigheden waarin deze plantjes zijn begonnen met groeien zullen ze de eerste tijd behoefte hebben aan een relatief hoge temperatuur en luchtvochtigheid.
Allerlei delen van een plant zijn hiervoor geschikt: zaden, stengel- of bladstukjes, okselknoppen, bloemknoppen, de uiterste groeipuntjes en zelfs losse cellen. Als de uiterste groeipuntjes van de plant worden gebruikt, spreek je ook wel van meristeemcultuur.
Weefselkweek heeft diverse voordelen. Zo levert de techniek in relatief korte tijd een groot aantal nakomelingen op. Alle dochterplanten zijn gelijk. Bovendien zijn bij meristeemcultuur alle nakomelingen ziektevrij.



Wortelstek
Opdracht:
Kies een manier van vegeataief vermeerderen, lees de bijbehorende tekst en zoek plaatjes op internet welke van toepassing zijn. Maak hiervan een mooie collage waarbij je de naam van de vermeerdering centraal zet en daaromheen de afbeeldingen die van toepassing zijn plaatst. Voorzie de afbeeldingen van latijnse namen.
Inleveren op donderdag 2 februari voor punt
Filmpje over generatief en vegetatief vermeerderen:
http://www.schooltv.nl/video/focus-op-biologie-van-generatie-op-generatie/#q=
Leren voor de toets op 2 februari:
Deze webpagina.
Plantengroeiproef
We gaan 2 soorten kamerplanten een periode observeren (bekijken). Hierbij gaan we groeifactoren beïnvloeden. Dit doen we zodat we beter leren begrijpen wat uiterlijke kenmerken kunnen betekenen. Als een klant bijvoorbeeld met een klacht naar de winkel komt: "Het blad van deze plant is helemaal geel geworden", kan dit verschillende oorzaken hebben. Bijvoorbeeld, te veel water, te weinig water, te koud en te weinig voeding. Je leert de oorzaak hiermee te achterhalen.
- Je krijgt 2 verschillende soorten planten, van elk 3 stuks.
- Besluit in de groep welke 2 groeifactoren we gaan beïnvloeden en op welke manier.
- Observeer en fotografeer gedurende de komende weken elke week de planten en verwerk je bevindingen in een tabel (mag in tweetallen). Geef duidelijk aan :
- welke plant het is
- wat de groeifactor is die beïnvloed is
- wat de verandering van/aan de plant is
- Conclusie: Per setje planten met de bijbehorende groeifactor trek je conclusies. Je kan de 2 soorten planten steeds met elkaar vergelijken; bijvoorbeeld, plantsoort 1 kan beter tegen zonlicht dan plantsoort 2, deze krijgt snel bruin blad.
- Slot: Wat heb je geleerd. Is het doel bereikt? Kun je nu beter begrijpen 'Dat het uiterlijk van een plant vertelt hoe de plant verzorgd moet worden'. Wat kun je hier mee in de praktijk?
Ruim de proef na de laatste observatie (in overleg met docent) weer netjes op.
Conclusie en slot worden in de les besproken.


Groeifactoren
Vragen behorende bij de bovenstaande PowerPoint:
- Geef een omschrijving van de term 'groeifactoren'? (Staat niet in de PowerPoint)
- Wat zijn de 6 groeifactoren voor de plant?
- Bij morfologie heb je alle onderdelen van de plant geleerd. Wat is het aller belangrijkste onderdeel van een plant?
- Als je een plant te veel water geeft gebeurt er iets met de wortels. Wat gebeurt er en hoe zie je dat aan de plant?
- Wat doet een luxmeter?
- Noem 4 punten waarom water in de plant zit/gerbruikt wordt.
- Waarom laten loofbomen hun bladeren vallen in de herfst? (Staat niet in de PowerPoint)
- Wat is een groeimedium?
- Wat zijn de hoofdelementen in plantenvoeding?
- Wat denk je dat er met een plant gebeurt als een groeifactor ontbreekt of te weinig aanwezig is? Schat het in voor de volgende situatie's:
- Vetplant: 6 weken geen water
- Loofboom: strenge vorst na een periode van warmte in het voorjaar
- Bloeiende kamerplant: te veel water
Opdracht proef groeifactoren:
- Zaai de zaadjes in 4 potjes met hetzelfde grondmengsel en vochtigheid.
- Dek de potjes af met plastic folie.
- Zet de potjes (met zaad) weg onder 3 verschillende omstandigheden met een beperking in een groeifactor
- op een lichte plaats op kamertemperatuur (circa 20 'C)
- op een donkere standplaats bij kamertemperatuur
- op een lichte standplaats bij een lagere temperatuur (bijvoorbeeld 10 'C)
- op een lichte standplaats bij kamertemperatuur met een vrij nat grondmengsel
- Observeer gedurende 2 weken dagelijks en werk de bevindingen uit in een tabel (eventueel in tweetallen).
- Controle / bespreking in de klas.
Schooltv: Planten die zich aanpassen aan hun omgeving
Fotosynthese
Video Fotosynthese
Verzorging kamerplanten
Transport in de plant
.
Stoffen die de plant opneemt vanuit de bodem en maakt in de fotosynthese moet hij transporteren door de plant heen. Water en opgeloste stoffen moeten vanuit de wortels naar de bladeren gebracht worden voor de fotosynthese. De geproduceerde glucose moet vanuit de bladeren naar de wortels gebracht worden als reserve voor in de winter. Dit stoffentransport vindt plaats in de vaatbundels van de plant. Houtvaten vervoeren water en mineralen naar de bladeren, bastvaten transporteren glucose naar de wortels. Ook op Bioplek.org is veel informatie te vinden over het transportsysteem in de plant.
Stoffen die de plant opneemt vanuit de bodem en maakt in de fotosynthese moet hij transporteren door de plant heen. Water en opgeloste stoffen moeten vanuit de wortels naar de bladeren gebracht worden voor de fotosynthese. De geproduceerde glucose moet vanuit de bladeren naar de wortels gebracht worden als reserve voor in de winter. Dit stoffentransport vindt plaats in de vaatbundels van de plant. Houtvaten vervoeren water en mineralen naar de bladeren, bastvaten transporteren glucose naar de wortels. Ook op Bioplek.org is veel informatie te vinden over het transportsysteem in de plant.

Transport
Stoffen die de plant opneemt vanuit de bodem en maakt in de fotosynthese moet hij transporteren door de plant heen. Water en opgeloste stoffen moeten vanuit de wortels naar de bladeren gebracht worden voor de fotosynthese. De geproduceerde glucose moet vanuit de bladeren naar de wortels gebracht worden als reserve voor in de winter. Dit stoffentransport vindt plaats in de vaatbundels van de plant. Houtvaten vervoeren water en mineralen naar de bladeren, bastvaten transporteren glucose naar de wortels. Ook op Bioplek.org is veel informatie te vinden over het transportsysteem in de plant.



Bomen zijn grasvelden op stelten.
In de competitie om licht moesten de bomen wel erg lange stammen produceren. Hoe langer de stam, des te meer zonlicht de boom kon opvangen en des te meer glucose de boom kan maken. Bij het rekken van deze stam ontstond echter een nieuw probleem: hoe krijgt de plant al het benodigde water van de wortels naar de bladeren? De plant heeft twee manieren om water omhoog te krijgen richting de bladeren: de worteldruk en de zuigkracht van de bladeren.

Zuigkracht van de bladeren
In de bladeren verdampt het via de houtvaten getransporteerde water. Voor elk verdanpt watermolecuul wordt er vanuit de houtvaten een nieuw watermolecuul naar bovengetrokken. Aangezien de watermoleculen door middel van cohesie met elkaar verbonden zijn als kralen aan een ketting wordt door verdamping van water in de bladeren een kolom water vanuit de wortels omhoog gezogen.