Spelling_H

Spelling_H

1. Ei of ij

De ei en de ij klinken hetzelfde. De meeste woorden moet je gewoon uit je hoofd leren. Voor een woorden zijn er regels die vaak opgaan:

  • Woorden op heid hebben altijd ei (schoonheid, eeuwigheid).
  • Woorden op lijk hebben altijd ij (heerlijk, koninklijk).
  • Veel woorden eindigen op teit of tijd, maar tijd geldt alleen als het echt met tijd te maken heeft (zomertijd, pubertijd); verder altijd teit (activiteit, kwaliteit, majesteit).

Oefeningen:

Oefening 1  (makkelijk)

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4 (CambiumNed)

Oefening 5

Lettergrepen

Het is belangrijk om te weten hoeveel lettergrepen een woord heeft. Waarom is dit nodig?
1. Het is nodig om woorden correct te spellen.
2. Het is nodig om woorden goed uit te spreken.
3. Het is nodig om woorden af te breken aan het einde van een regel.

Open en gesloten lettergrepen

Soms is het nodig om een woord te splitsen aan het einde van een regel. Je kunt splitsen na een lettergreep.
Bijv. spe-len bestaat uit 2 lettergrepen, cho-co-la-de bestaat uit 4 lettergrepen.

Pa-pier, de-len, lie-gen, li-ni-aal, ko-pen,
mu-ren, troe-pen.
Deze lettergrepen eindigen op een klinker, we noemen ze open lettergrepen.
Bos-spel, taar-ten, pis-te, ver-war-ming, fees-ten,tas-sen. Deze lettergrepen eindigen op een medeklinker, we noemen ze gesloten lettergrepen.


Oefening A: Is het een open of gesloten lettergreep?

Splitsen in lettergrepen

Waar moet je nu precies splitsen? De volgende regels geven je hierover een beetje meer uitleg.

Ko-pen, de-len, vu-ren, bo-men, sla-pen. Als er één tussenmedeklinker is, dan gaat die naar de volgende lettergreep.
Tas-sen, kas-ten, wer-ken, mis-ten, kus-sen.


Opgelet:
La-chen, biblio-theek

Twee tussenmedeklinkers worden van elkaar gescheiden.

 


-ch en –th worden niet van elkaar gescheiden en gaan allebei naar de volgende lettergreep.

Bor-stel, amb-tenaar, Aziati-sche Als er 3 of meer medeklinkers na elkaar staan dan gaan er zoveel naar de volgende lettergreep als dat er aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan.
Pi-a-no, be-amen, ui-er, koei-en, We splitsen tussen 2 klinkers, maar tweeklanken blijven samen.
Ezel, Azië Je mag nooit één klinker alleen zetten aan het begin of het einde van een woord!
Let op:
Pianootje –> piano-tje
Als we verkleinwoorden splitsen dan schrijven we terug het oorspronkelijke woord.


Oefening B: Splits de volgende woorden in lettergrepen
Oefening C: Splits de volgende woorden in lettergrepen
Oefening D: Splits de volgende woorden in lettergrepen

 

2. Au of ou

De au en ou klinken in het Nederlands meestal hetzelfde. Je kunt niet horen hoe je het schrijft. 

Leenwoorden

Het helpt wel als je andere talen kent. Als een woord van het Frans of Engels afstamt bijvoorbeeld, kun je aan de originele Franse uitspraak wel horen hoe je het schrijft.

  • Een au klinkt in het Frans als 'oo': auto ('oto').
  • Een ou klinkt in het Frans als 'oe': route ('roete').

Woorden uit het Duits hebben voor zover wij weten geen ou, maar altijd au: langlaufen, kurhaus.

Oefeningen:

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4 (Cambiumned)

Oefening 5

Hoofdletters

Het gebruik van hoofdletters

Regel 1: Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Er zijn 2 uitzonderingen op deze regel:
1. Als het eerste woord van de zin afgekort wordt met een apostrof, zoals 't en 's.
    Dan schrijf je het eerstvolgende woord met een hoofdletter: 't Bleef regenen. 's Morgens ga ik hardlopen.
2. Als de zin met een cijfer of ander teken begint.
    Dan schrijf je helemaal geen hoofdletter: 49 procent van de leerlingen maakt graag huiswerk.

Regel 2: Namen schrijf je met een hoofdletter.

Amy Schaap, Andreas College, Katwijk, Zuid-Holland, de Noordzee, de Rijn, Jupiter, restaurant Het Spinnewiel, de Alpen, de Blokker, de Efteling, enz.

Oefeningen:

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4 (Cambium

Oefening 5

Oefening 6

Oefening 7

Oefening Stercollectie
We gaan een poster maken.

Namen zonder hoofdletters

Namen worden als regel met een hoofdletter geschreven, maar er zijn uitzonderingen. De volgende namen krijgen géén hoofdletter:

  • namen van dagen: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag
  • namen van maanden: januari, februari, maart, ...
  • namen van seizoenen: zomer, herfst, winter, lente
  • namen van windstreken: noord, west, zuid, oost, noorden, westen, zuiden, oosten
  • namen van periodes en tijdperken: middeleeuwen, bronstijd, steentijd, ...

Oefening 1: Cambiumned
Oefening 2: Typ de zin over met de hoofdletters op de juiste plaats

3. Meervoudsvormen

Meervoud eindigend op -en

Meervoud met -en

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud -en

► stoel - stoelen       ► boek - boeken
► bord - borden        ► schrift - schriften

Als een woord een korte klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud twee medeklinkers

► tas - tassen           ► pen - pennen
► les - lessen            ► zus - zussen

 

Als het woord eindigt op twee medeklinkers, komt er alleen -en achter, verder verandert er niets

 

► wond – wonden      ► bank – banken


Er zijn enkele uitzonderingen

► dag - dagen                  ► dak - daken
► weg - wegen                 ► slot - sloten

 

Als een woord een lange klank heeft (twee dezelfde klinkers) en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud één klinker, en één medeklinker

 

► naam - namen              ► been - benen
► potlood - potloden          ►baan - banen

 

Woorden die in het enkelvoud op een f eindigen, krijgen in het meervoud meestal een v, woorden die op een s eindigen krijgen meestal een z

 

► brief – brieven               ► muis – muizen

Oefening A 
Om te beginnen

Oefening B 
Schrijf het meervoud

Oefening C 
Vul in...

Oefening D 
Vul de juiste vorm in.

Meervoud eindigend op -s

Meervoud met -s

Veel zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud –s

Woorden die eindigen op, -e, -em, -el, -er, -en en -ie, krijgen in het meervoud –s

►meisje - meisjes                     ► productie - producties
► meter - meters                     ► kabel - kabels
► computer - computers          ► jongen - jongens

 

Woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, en -y, krijgen in het meervoud ’s

auto - auto's                         ► oma - oma's
► taxi  taxi's                             ► menu - menu's
► baby - baby's                         ► lama - lama's

Als het woord eindigt op a, i, o, u dan komt er 's. Let op: de y hoort erbij, maar de e doet niet mee. Dus     na een y krijg je ook 's, maar eindigt je woord op een e, dan komt de s eraan vast!

 

Als het woord eindigt op twee of meer klinkers, dan schrijf je de s eraan vast.

 

► cowboy - cowboys                 ► cadeau - cadeaus

Oefening E 
Makkelijke oefening

Oefening F 
Welke vorm is goed?

Oefening G 
Kies de juiste vorm

Nu nog oefeningen met -en en -s door elkaar.

Oefening H
Alles door elkaar.

 

Meer oefenen met je spelling? Ga dan naar Beetje Spellen

 

4. Verkleinwoorden

Van veel zelfstandige naamwoorden kunnen we een verkleinwoord maken met een achtervoegsel -je, -tje, -etje of -pje.

mens - mensje

touw - touwtje

aardbei - aardbeitje

probleem - probleempje

man - mannetje

 

In de lettergreep voor -etje passen we de regels voor de verdubbeling van medeklinkers toe.

bal - balletje

bon - bonnetje

big - biggetje

 

Uitzonderingen:

Het verkleinwoord van jongen is jongetje.

                                    machine wordt machientje (maar machinetje mag ook)

                                    aspirine wordt aspirientje

                                    karbonade wordt karbonaadje

 

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op  -ng, eindigt het verkleinwoord op ­-kje of -etje.

pudding - puddinkje

camping - campinkje

leerling - leerlingetje

Sommige woorden hebben twee verkleinvormen, soms met twee verschillende betekenissen.

bloem - bloemetje, bloempje

pop - poppetje, popje

 

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6 (uitdaging)

 

5. Leestekens

Punt.
Aan het eind van een zin schrijf je een punt. Als je na de punt op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen de punt en het volgende woord. Als de zin eindigt met een afkorting die al een punt heeft, komt er geen tweede punt.

Bijvoorbeeld:

Ieder jaar gaan we op vakantie naar Frankrijk.
Tot ziens op 12 mei a.s.

 
Vraagteken?
Na een vraag schrijf je een vraagteken. Als je na het vraagteken op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.

Bijvoorbeeld:

Horen jullie bij dat groepje?
 

Uitroepteken!
Na een waarschuwende tekst schrijf je vaak een uitroepteken, bijvoorbeeld op een bordje: Pas op, nat!
Als je in een tekst wilt laten zien dat iets geroepen wordt, gebruik je ook een uitroepteken, bijvoorbeeld als iemand roept: "Ik zit hier!"

 

Oefening 1

Oefening 2

Oefening 3

 

Komma

► Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
► Tussen twee persoonsvormen zet je een komma. Voorbeeld: Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.
► Delen van opsommingen zet je tussen komma's. Voorbeeld: Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een boek.

Oefening 4

Oefening 5

Oefening 6: juf Melis

Oefening 7: juf Melis

 

6. Trappen van vergelijking

Er zijn drie trappen van vergelijking:

  • de stellende trap,
  • de vergrotende trap en
  • de overtreffende trap.

Drie trappen van vergelijking

1. De stellende trap heeft geen uitgang: lief, mooi, diep…
2. De vergrotende trap krijgt er -er bij: liever, mooier, dieper
3. De overtreffende trap krijgt er -st bij: liefst, mooist, diepst
klein klein - kleiner - kleinst
Trappen van vergelijking
rijk
rijker
rijkst

jong
jonger
jongst

groot
groter
grootst

snel
sneller
snelst

 

Uitzonderingen

Bijvoeglijke naamwoorden die op een r eindigen, krijgen in de vergrotende trap der:

eindigen op -r
377

zuur
zuurder
zuurst

raar
raarder
raarst

bizar
bizarder
bizarst

 

In enkele gevallen zijn er afwijkende vormen voor de vergrotende en de overtreffende trap:

goed
beter
best

graag
liever
liefst

kwaad
erger
ergst

weinig
minder
minst

 

Als de overtreffende trap een moeilijk uitspreekbaar woord zou opleveren, wordt meest voor het bijvoeglijk naamwoord geplaatst:

moe
moeier
meest moe

logisch
logischer
meest logisch

enthousiast
enthousiaster
meest enthousiast

roze
rozer
meest roze

Oefeningen

Oefening 1: makkelijk beginnen

Oefening 2: iets moeilijker

Oefening 3: HotPotatoes

Oefening 4: Cambiumned

 

stercollecties

Groter als/dan

Is het ‘Ik ben groter als jij’ of ‘Ik ben groter dan jij’?

”Wanneer gebruik je ‘dan’ en wanneer ‘als’?”

Dan

Je gebruikt ‘dan’ na:

  1. Een vergrotende trap zoals: groter dan, jonger dan, slimmer dan, beter dan, minder dan
  2. De woorden: ander, andere of anders

Een paar voorbeelden om het gebruik te verduidelijken:

  1. Joris zingt beter dan jij.
  2. Anders dan mijn moeder hou ik wel erg van wijntjes.
  3. Katten zijn andere dieren dan tijgers
  4. Mijn vriendje denkt dat hij beter kan dansen dan ik
  5. Die nieuwe cd is beter dan die oude.
Soms krijg je te maken met een ontkennende zin, bijvoorbeeld: “Zij is niet groter dan Daphne”. In dit geval blijft de regel van kracht, het woord “niet” maakt in dit geval geen verschil.
 

Als

Het woord ‘als’ gebruik je als je een vergelijking maakt. Er is een trucje als je het verschil tussen ‘als’ en ‘dan’ beter wilt begrijpen. Het verschil is dat je bij het woordje ‘dan’ een verschil aanduidt. Iets of iemand is ‘groter’ of ‘anders dan’. Bij het woord ‘als’ maak je een vergelijking en is er dus een overeenkomst.

Je gebruikt ‘als dan ook bij vergelijkingen met:

  1. (Net) zo
  2. Even

Voorbeelden:

  1. Geertje is anderhalf keer zo lang als Timo.
  2. Jij bent net zo oud als mijn zusje.
  3. Frankrijk is ongeveer even groot als Duitsland.
  4. Mijn docent Nederlands is net zo aardig als mijn docent geschiedenis.
 

Oefening:

 
Uitleg in een Clipphanger
 

Samenvatting

Spelling hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 6

Hoofdstuk 1

Ei of ij

De ei en de ij klinken hetzelfde. De meeste woorden moet je gewoon uit je hoofd leren. Voor een aantal woorden zijn er regels die vaak opgaan:

  • Woorden op heid hebben altijd ei (schoonheid, eeuwigheid).
  • Woorden op lijk hebben altijd ij (heerlijk, koninklijk).
  • Veel woorden eindigen op teit of tijd, maar tijd geldt alleen als het echt met tijd te maken heeft (zomertijd, pubertijd); verder altijd teit (activiteit, kwaliteit, majesteit).


Lettergrepen

Het is belangrijk om te weten hoeveel lettergrepen een woord heeft. Waarom is dit nodig?

1. Het is nodig om woorden correct te spellen;

2. Het is nodig om woorden goed uit te spreken;

3. Het is nodig om woorden af te breken aan het einde van een regel.

 

Open en gesloten lettergrepen

Soms is het nodig om een woord te splitsen aan het einde van een regel. Je kunt splitsen na een lettergreep.

Bijvoorbeeld: spe-len bestaat uit 2 lettergrepen, cho-co-la-de bestaat uit 4 lettergrepen.

Pa-pier, de-len, lie-gen, li-ni-aal, ko-pen,

mu-ren, troe-pen.

Deze lettergrepen eindigen op een klinker, we noemen ze open lettergrepen.

Bos-spel, taar-ten, pis-te, ver-war-ming, fees-ten,tas-sen.

Deze lettergrepen eindigen op een medeklinker, we noemen ze gesloten lettergrepen.

 

Splitsen in lettergrepen

Waar moet je nu precies splitsen? De volgende regels geven je hierover een beetje meer uitleg.

Ko-pen, de-len, vu-ren, bo-men, sla-pen.

Als er één tussenmedeklinker is, dan gaat die naar de volgende lettergreep.

Tas-sen, kas-ten, wer-ken, mis-ten, kus-sen.

 

Opgelet:

La-chen, biblio-theek

Twee tussenmedeklinkers worden van elkaar gescheiden.

 

 

-ch en –th worden niet van elkaar gescheiden en gaan allebei naar de volgende lettergreep.

Bor-stel, amb-tenaar, Aziati-sche

Als er 3 of meer medeklinkers na elkaar staan dan gaan er zoveel naar de volgende lettergreep als dat er aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan.

Pi-ano, be-amen, ui-er, koe-ien

We splitsen tussen 2 klinkers, maar tweeklanken blijven samen.

Ezel, piano

Je mag nooit één klinker alleen zetten aan het begin of het einde van een woord!

Let op:

Pianootje –> piano-tje

 

 

Hoofdstuk 2

Au of ou

De au en ou klinken in het Nederlands meestal hetzelfde. Je kunt niet horen hoe je het schrijft.

Leenwoorden

Het helpt wel als je andere talen kent. Als een woord van het Frans of Engels afstamt bijvoorbeeld, kun je aan de originele Franse of Engelse uitspraak wel horen hoe je het schrijft.

  • Een au klinkt in het Frans als 'oo': auto ('oto').
  • Een ou klinkt in het Frans als 'oe': route ('roete').
  • Een au is in het Engels vaak aw en klinkt als 'oh': raw ('roh') -> rauw.
  • Een ou is in het Engels vaak ow en klinkt als 'ou': now ('nou') -> nou, nog meer voorbeelden: oud, goud, schouder.

Woorden uit het Duits hebben voor zover wij weten geen ou, maar altijd au: langlaufen, kurhaus.

Het gebruik van hoofdletters

Regel 1: Een zin begint altijd met een hoofdletter.

Er zijn 2 uitzonderingen op deze regel:

1. Als het eerste woord van de zin afgekort wordt met een apostrof, zoals 't en 's.

   Dan schrijf je het eerstvolgende woord met een hoofdletter: 't Bleef regenen.
  's Morgens ga ik hardlopen.

2. Als de zin met een cijfer of ander teken begint.

   Dan schrijf je helemaal geen hoofdletter: 49 procent van de leerlingen maakt graag huiswerk.

Regel 2: Namen schrijf je met een hoofdletter.

Amy Schaap, Andreas College, Katwijk, Zuid-Holland, de Noordzee, de Rijn, Jupiter, restaurant Het Spinnewiel, de Alpen, de Blokker, de Efteling, enzovoort.

 

Hoofdstuk 3

Meervoud eindigend op -en

Meervoud met -en

De meeste zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud -en

stoel - stoelen       ► boek - boeken

► bord - borden        ► schrift - schriften

Als een woord een korte klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud twee medeklinkers

tas - tassen           ► pen - pennen

► les - lessen            ► zus - zussen

 

Als het woord eindigt op twee medeklinkers, komt er alleen -en achter, verder verandert er niets

► wond – wonden      ► bank – banken

Er zijn enkele uitzonderingen

► dag - dagen                  ► dak - daken

► weg - wegen                 ► slot - sloten

 

Als een woord een lange klank heeft (twee dezelfde klinkers) en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud één klinker, en één medeklinker

naam - namen              ► been - benen

► potlood - potloden          ►baan - banen

Woorden die in het enkelvoud op een f eindigen, krijgen in het meervoud meestal een v, woorden die op een s eindigen krijgen meestal een z

► brief – brieven               ► muis – muizen


Meervoud eindigend op -s

Veel zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud –s

 

Woorden die eindigen op, -e, -em, -el, -er, -en en -ie, krijgen
in het meervoud –s

►meisje - meisjes                     ► productie - producties

► meter - meters                     ► kabel - kabels

► computer - computers          ► jongen - jongens

 

Woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, en -y, krijgen
in het meervoud ’s

auto - auto's                         ► oma - oma's

► taxi  taxi's                             ► menu - menu's

► baby - baby's                         ► lama - lama's

 

Ik hou van y's. (Na de losse klanken i, o, u, a en y komt 's)

Als het woord eindigt op twee of meer klinkers, dan schrijf je de s eraan vast.

► cowboy - cowboys                 ► cadeau - cadeaus

 

Hoofdstuk 4

Verkleinwoorden

Van veel zelfstandige naamwoorden kunnen we een verkleinwoord maken met een achtervoegsel
-je, -tje, -etje of -pje.

mens - mensje

touw - touwtje

aardbei - aardbeitje

probleem - probleempje

man - mannetje

 

In de lettergreep voor -etje passen we de regels voor de verdubbeling van medeklinkers toe.

bal - balletje

bon - bonnetje

big - biggetje

 

Uitzonderingen:

Het verkleinwoord van jongen is jongetje.

                                    machine wordt machientje

                                    aspirine wordt aspirientje

                                    karbonade wordt karbonaadje

 

Als het zelfstandig naamwoord eindigt op  -ng, eindigt het verkleinwoord op ­-kje of -etje.

pudding - puddinkje

camping - campinkje

leerling - leerlingetje

 

Sommige woorden hebben twee verkleinvormen, soms met twee verschillende betekenissen.

bloem - bloemetje, bloempje

pop - poppetje, popje


Hoofdstuk 5

Leestekens

Om de leesbaarheid van een tekst te vergroten, is het belangrijk leestekens te
gebruiken. Aan het einde van een zin, moet je deze afsluiten met een leesteken.
Je kunt hiervoor een punt, vraagteken of uitroepenteken gebruiken. Het hangt van
de zin af welk leesteken passend is.

 

Punt.

Aan het eind van een reguliere zin schrijf je een punt. Als je na de punt op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen de punt en het volgende woord. Als de zin eindigt met een afkorting die al een punt heeft, komt er geen tweede punt.

Bijvoorbeeld:

Ieder jaar gaan we op vakantie naar Frankrijk.

Tot ziens op 12 mei a.s.

 

Vraagteken?

Na een vraag schrijf je een vraagteken. Als je na het vraagteken op dezelfde regel
verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.

Bijvoorbeeld:

Horen jullie bij dat groepje?

 

Uitroepteken!

Na een waarschuwende tekst schrijf je vaak een uitroepteken, bijvoorbeeld op een bordje: Pas op, nat!

Als je in een tekst wilt laten zien dat iets geroepen wordt, gebruik je ook een uitroepteken, bijvoorbeeld als iemand roept: "Ik zit hier!"

Ook binnen een zin moet je leestekens gebruiken. De leestekens die je binnen een zin gebruikt, zijn: schuine streep, komma, doorlooppuntjes, aanhalingstekens, apostrof, dubbele punt, puntkomma, haakjes en een liggend streepje.
We leren eerst de komma.

Komma,

Je plaatst een komma binnen een zin. Er zijn verschillende regels voor het plaatsen van een komma:
1. Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
Voorbeeld: Wanneer je te lang moet praten in de klas, moet je soms even ademhalen.

2. Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld: Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.

3. Delen van opsommingen zet je tussen komma's.
Voorbeeld: Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.



Hoofdstuk 6

Trappen van vergelijking


De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken
met elkaar te vergelijken.

Er zijn drie trappen van vergelijking:

  • de stellende trap,
  • de vergrotende trap en
  • de overtreffende trap.

Ezelsbruggetje: SVO

Drie trappen van vergelijking

1.

De stellende trap heeft geen uitgang:

lief, mooi, diep…

2.

De vergrotende trap krijgt er -er bij:

liever, mooier, dieper

3.

De overtreffende trap krijgt er -st bij:

liefst, mooist, diepst

klein - kleiner - kleinst

 

         

Trappen van vergelijking

rijk

rijker

rijkst

jong

jonger

jongst

groot

groter

grootst

snel

sneller

snelst

De stellende trap wordt ook wel de positief genoemd,
de vergrotende trap de comparatief
en de overtreffende trap de superlatief.

Uitzonderingen

Bijvoeglijke naamwoorden die op een r eindigen, krijgen in de vergrotende trap der:

eindigen op -r

zuur

zuurder

zuurst

raar

raarder

raarst

bizar

bizarder

bizarst

 

In enkele gevallen zijn er afwijkende vormen voor de vergrotende en de overtreffende trap:

goed

beter

best

graag

liever

liefst

kwaad

erger

ergst

weinig

minder

minst

 

Als de overtreffende trap een moeilijk uitspreekbaar woord zou opleveren, wordt meest voor het bijvoeglijk naamwoord geplaatst:

moe

moeier

meest moe

logisch

logischer

meest logisch

enthousiast

enthousiaster

meest enthousiast

roze

rozer

meest roze


Let op: het gebruik van meest komt steeds vaker voor. Je hoort steeds vaker 'dat vond ik het meest vervelend', maar dit is een Engels gebruik! Wij gebruiken alleen meest wanneer de overtreffende trap moeilijk uitspreekbaar wordt!

Groter als of dan?

Is het ‘Ik ben groter als jij’ of ‘Ik ben groter dan jij’?

”Wanneer gebruik je ‘dan’ en wanneer ‘als’?”

Er is een trucje als je het verschil tussen ‘als’ en ‘dan’ beter wilt begrijpen. Het verschil is dat je bij het woordje ‘dan’ een verschil aanduidt. Iets of iemand is ‘groter’ of ‘anders dan’. Bij het woord ‘als’ maak je een vergelijking en is er dus een overeenkomst.

Dan

Je gebruikt ‘dan’ na:

  1. Een vergrotende trap zoals: groter dan, jonger dan, slimmer dan, beter dan, minder dan
  2. De woorden: ander, andere of anders

Een paar voorbeelden om het gebruik te verduidelijken:

  1. Joris zingt beter dan jij.
  2. Anders dan mijn moeder hou ik wel erg van wijntjes.
  3. Katten zijn andere dieren dan tijgers
  4. Mijn vriendje denkt dat hij beter kan dansen dan ik
  5. Die nieuwe cd is beter dan die oude.

Soms krijg je te maken met een ontkennende zin, bijvoorbeeld: “Zij is niet groter dan Daphne”. In dit geval blijft de regel van kracht, het woord “niet” maakt in dit geval geen verschil.

Om nu te bepalen of het 'groter dan mij' of 'groter dan ik', plak je de persoonsvorm er weer achter.
Je hoort dan vanzelf welke vorm goed is.


Voorbeelden:
Jij bent groter dan mij bent. (fout) / Jij bent groter dan ik ben. (goed)
Ik ben even oud als jou bent. (fout) / Ik ben even oud als jij bent. (goed)

Zij zijn sterker dan ons zijn. (fout) / Zij zijn sterker dan wij zijn. (goed)

 

Als

Het woord ‘als’ gebruik je als je een vergelijking maakt. Je gebruikt ‘als dan ook bij vergelijkingen met:

  1. (Net) zo
  2. Even

Voorbeelden:

  1. Geertje is anderhalf keer zo lang als Timo.
  2. Jij bent net zo oud als mijn zusje.
  3. Frankrijk is ongeveer even groot als Duitsland.
  4. Mijn docent Nederlands is net zo aardig als mijn docent geschiedenis.

 

Kortom: gelijk = als / verschillend = dan & stellende trap = als / vergrotende trap = dan