Spelling hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 6
Hoofdstuk 1
Ei of ij
De ei en de ij klinken hetzelfde. De meeste woorden moet je gewoon uit je hoofd leren. Voor een aantal woorden zijn er regels die vaak opgaan:
- Woorden op heid hebben altijd ei (schoonheid, eeuwigheid).
- Woorden op lijk hebben altijd ij (heerlijk, koninklijk).
- Veel woorden eindigen op teit of tijd, maar tijd geldt alleen als het echt met tijd te maken heeft (zomertijd, pubertijd); verder altijd teit (activiteit, kwaliteit, majesteit).
Lettergrepen
Het is belangrijk om te weten hoeveel lettergrepen een woord heeft. Waarom is dit nodig?
1. Het is nodig om woorden correct te spellen;
2. Het is nodig om woorden goed uit te spreken;
3. Het is nodig om woorden af te breken aan het einde van een regel.
Open en gesloten lettergrepen
Soms is het nodig om een woord te splitsen aan het einde van een regel. Je kunt splitsen na een lettergreep.
Bijvoorbeeld: spe-len bestaat uit 2 lettergrepen, cho-co-la-de bestaat uit 4 lettergrepen.
Pa-pier, de-len, lie-gen, li-ni-aal, ko-pen,
mu-ren, troe-pen.
|
Deze lettergrepen eindigen op een klinker, we noemen ze open lettergrepen.
|
Bos-spel, taar-ten, pis-te, ver-war-ming, fees-ten,tas-sen.
|
Deze lettergrepen eindigen op een medeklinker, we noemen ze gesloten lettergrepen.
|
Splitsen in lettergrepen
Waar moet je nu precies splitsen? De volgende regels geven je hierover een beetje meer uitleg.
Ko-pen, de-len, vu-ren, bo-men, sla-pen.
|
Als er één tussenmedeklinker is, dan gaat die naar de volgende lettergreep.
|
Tas-sen, kas-ten, wer-ken, mis-ten, kus-sen.
Opgelet:
La-chen, biblio-theek
|
Twee tussenmedeklinkers worden van elkaar gescheiden.
-ch en –th worden niet van elkaar gescheiden en gaan allebei naar de volgende lettergreep.
|
Bor-stel, amb-tenaar, Aziati-sche
|
Als er 3 of meer medeklinkers na elkaar staan dan gaan er zoveel naar de volgende lettergreep als dat er aan het begin van een Nederlands woord kunnen staan.
|
Pi-ano, be-amen, ui-er, koe-ien
|
We splitsen tussen 2 klinkers, maar tweeklanken blijven samen.
|
Ezel, piano
|
Je mag nooit één klinker alleen zetten aan het begin of het einde van een woord!
|
Let op:
Pianootje –> piano-tje
|
|
Hoofdstuk 2
Au of ou
De au en ou klinken in het Nederlands meestal hetzelfde. Je kunt niet horen hoe je het schrijft.
Leenwoorden
Het helpt wel als je andere talen kent. Als een woord van het Frans of Engels afstamt bijvoorbeeld, kun je aan de originele Franse of Engelse uitspraak wel horen hoe je het schrijft.
- Een au klinkt in het Frans als 'oo': auto ('oto').
- Een ou klinkt in het Frans als 'oe': route ('roete').
- Een au is in het Engels vaak aw en klinkt als 'oh': raw ('roh') -> rauw.
- Een ou is in het Engels vaak ow en klinkt als 'ou': now ('nou') -> nou, nog meer voorbeelden: oud, goud, schouder.
Woorden uit het Duits hebben voor zover wij weten geen ou, maar altijd au: langlaufen, kurhaus.
Het gebruik van hoofdletters
Regel 1: Een zin begint altijd met een hoofdletter.
Er zijn 2 uitzonderingen op deze regel:
1. Als het eerste woord van de zin afgekort wordt met een apostrof, zoals 't en 's.
Dan schrijf je het eerstvolgende woord met een hoofdletter: 't Bleef regenen.
's Morgens ga ik hardlopen.
2. Als de zin met een cijfer of ander teken begint.
Dan schrijf je helemaal geen hoofdletter: 49 procent van de leerlingen maakt graag huiswerk.
Regel 2: Namen schrijf je met een hoofdletter.
Amy Schaap, Andreas College, Katwijk, Zuid-Holland, de Noordzee, de Rijn, Jupiter, restaurant Het Spinnewiel, de Alpen, de Blokker, de Efteling, enzovoort.
Hoofdstuk 3
Meervoud eindigend op -en
Meervoud met -en
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud -en
► stoel - stoelen ► boek - boeken
► bord - borden ► schrift - schriften
Als een woord een korte klank heeft en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud twee medeklinkers
► tas - tassen ► pen - pennen
► les - lessen ► zus - zussen
Als het woord eindigt op twee medeklinkers, komt er alleen -en achter, verder verandert er niets
► wond – wonden ► bank – banken
Er zijn enkele uitzonderingen
► dag - dagen ► dak - daken
► weg - wegen ► slot - sloten
Als een woord een lange klank heeft (twee dezelfde klinkers) en eindigt op één medeklinker, krijgt het in het meervoud één klinker, en één medeklinker
► naam - namen ► been - benen
► potlood - potloden ►baan - banen
Woorden die in het enkelvoud op een f eindigen, krijgen in het meervoud meestal een v, woorden die op een s eindigen krijgen meestal een z
► brief – brieven ► muis – muizen
Meervoud eindigend op -s
Veel zelfstandige naamwoorden hebben in het meervoud –s
Woorden die eindigen op, -e, -em, -el, -er, -en en -ie, krijgen
in het meervoud –s
►meisje - meisjes ► productie - producties
► meter - meters ► kabel - kabels
► computer - computers ► jongen - jongens
Woorden die eindigen op -a, -i, -o, -u, en -y, krijgen
in het meervoud ’s
► auto - auto's ► oma - oma's
► taxi taxi's ► menu - menu's
► baby - baby's ► lama - lama's
Ik hou van y's. (Na de losse klanken i, o, u, a en y komt 's)
Als het woord eindigt op twee of meer klinkers, dan schrijf je de s eraan vast.
► cowboy - cowboys ► cadeau - cadeaus
Hoofdstuk 4
Verkleinwoorden
Van veel zelfstandige naamwoorden kunnen we een verkleinwoord maken met een achtervoegsel
-je, -tje, -etje of -pje.
mens - mensje
touw - touwtje
aardbei - aardbeitje
probleem - probleempje
man - mannetje
In de lettergreep voor -etje passen we de regels voor de verdubbeling van medeklinkers toe.
bal - balletje
bon - bonnetje
big - biggetje
Uitzonderingen:
Het verkleinwoord van jongen is jongetje.
machine wordt machientje
aspirine wordt aspirientje
karbonade wordt karbonaadje
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, eindigt het verkleinwoord op -kje of -etje.
pudding - puddinkje
camping - campinkje
leerling - leerlingetje
Sommige woorden hebben twee verkleinvormen, soms met twee verschillende betekenissen.
bloem - bloemetje, bloempje
pop - poppetje, popje
Hoofdstuk 5
Leestekens
Om de leesbaarheid van een tekst te vergroten, is het belangrijk leestekens te
gebruiken. Aan het einde van een zin, moet je deze afsluiten met een leesteken.
Je kunt hiervoor een punt, vraagteken of uitroepenteken gebruiken. Het hangt van
de zin af welk leesteken passend is.
Punt.
Aan het eind van een reguliere zin schrijf je een punt. Als je na de punt op dezelfde regel verdergaat, komt er een spatie tussen de punt en het volgende woord. Als de zin eindigt met een afkorting die al een punt heeft, komt er geen tweede punt.
Bijvoorbeeld:
Ieder jaar gaan we op vakantie naar Frankrijk.
Tot ziens op 12 mei a.s.
Vraagteken?
Na een vraag schrijf je een vraagteken. Als je na het vraagteken op dezelfde regel
verdergaat, komt er een spatie tussen het vraagteken en het volgende woord.
Bijvoorbeeld:
Horen jullie bij dat groepje?
Uitroepteken!
Na een waarschuwende tekst schrijf je vaak een uitroepteken, bijvoorbeeld op een bordje: Pas op, nat!
Als je in een tekst wilt laten zien dat iets geroepen wordt, gebruik je ook een uitroepteken, bijvoorbeeld als iemand roept: "Ik zit hier!"
Ook binnen een zin moet je leestekens gebruiken. De leestekens die je binnen een zin gebruikt, zijn: schuine streep, komma, doorlooppuntjes, aanhalingstekens, apostrof, dubbele punt, puntkomma, haakjes en een liggend streepje.
We leren eerst de komma.
Komma,
Je plaatst een komma binnen een zin. Er zijn verschillende regels voor het plaatsen van een komma:
1. Een komma staat op de plaats waar je bij het hardop lezen even een rust neemt.
Voorbeeld: Wanneer je te lang moet praten in de klas, moet je soms even ademhalen.
2. Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.
Voorbeeld: Toen ze thuis kwam, zag ze dat de kerstverlichting al brandde.
3. Delen van opsommingen zet je tussen komma's.
Voorbeeld: Hij kocht andijvie, boerenkool, wortelen, aardappelen en een CD.
Hoofdstuk 6
Trappen van vergelijking
De trappen van vergelijking worden gebruikt om twee of meer zaken
met elkaar te vergelijken.
Er zijn drie trappen van vergelijking:
- de stellende trap,
- de vergrotende trap en
- de overtreffende trap.
Ezelsbruggetje: SVO
Drie trappen van vergelijking
1.
|
De stellende trap heeft geen uitgang:
|
lief, mooi, diep…
|
2.
|
De vergrotende trap krijgt er -er bij:
|
liever, mooier, dieper…
|
3.
|
De overtreffende trap krijgt er -st bij:
|
liefst, mooist, diepst…
|
|
klein - kleiner - kleinst
|
|
|
|
|
|
|
Trappen van vergelijking
rijk
rijker
rijkst
|
jong
jonger
jongst
|
groot
groter
grootst
|
snel
sneller
snelst
|
De stellende trap wordt ook wel de positief genoemd,
de vergrotende trap de comparatief
en de overtreffende trap de superlatief.
Uitzonderingen
Bijvoeglijke naamwoorden die op een r eindigen, krijgen in de vergrotende trap der:
eindigen op -r
|
zuur
zuurder
zuurst
|
raar
raarder
raarst
|
bizar
bizarder
bizarst
|
In enkele gevallen zijn er afwijkende vormen voor de vergrotende en de overtreffende trap:
goed
beter
best
|
graag
liever
liefst
|
kwaad
erger
ergst
|
weinig
minder
minst
|
Als de overtreffende trap een moeilijk uitspreekbaar woord zou opleveren, wordt meest voor het bijvoeglijk naamwoord geplaatst:
moe
moeier
meest moe
|
logisch
logischer
meest logisch
|
enthousiast
enthousiaster
meest enthousiast
|
roze
rozer
meest roze
|
Let op: het gebruik van meest komt steeds vaker voor. Je hoort steeds vaker 'dat vond ik het meest vervelend', maar dit is een Engels gebruik! Wij gebruiken alleen meest wanneer de overtreffende trap moeilijk uitspreekbaar wordt!
Groter als of dan?
Is het ‘Ik ben groter als jij’ of ‘Ik ben groter dan jij’?
”Wanneer gebruik je ‘dan’ en wanneer ‘als’?”
Er is een trucje als je het verschil tussen ‘als’ en ‘dan’ beter wilt begrijpen. Het verschil is dat je bij het woordje ‘dan’ een verschil aanduidt. Iets of iemand is ‘groter’ of ‘anders dan’. Bij het woord ‘als’ maak je een vergelijking en is er dus een overeenkomst.
Dan
Je gebruikt ‘dan’ na:
- Een vergrotende trap zoals: groter dan, jonger dan, slimmer dan, beter dan, minder dan
- De woorden: ander, andere of anders
Een paar voorbeelden om het gebruik te verduidelijken:
- Joris zingt beter dan jij.
- Anders dan mijn moeder hou ik wel erg van wijntjes.
- Katten zijn andere dieren dan tijgers
- Mijn vriendje denkt dat hij beter kan dansen dan ik
- Die nieuwe cd is beter dan die oude.
Soms krijg je te maken met een ontkennende zin, bijvoorbeeld: “Zij is niet groter dan Daphne”. In dit geval blijft de regel van kracht, het woord “niet” maakt in dit geval geen verschil.
Om nu te bepalen of het 'groter dan mij' of 'groter dan ik', plak je de persoonsvorm er weer achter.
Je hoort dan vanzelf welke vorm goed is.
Voorbeelden:
Jij bent groter dan mij bent. (fout) / Jij bent groter dan ik ben. (goed)
Ik ben even oud als jou bent. (fout) / Ik ben even oud als jij bent. (goed)
Zij zijn sterker dan ons zijn. (fout) / Zij zijn sterker dan wij zijn. (goed)
Als
Het woord ‘als’ gebruik je als je een vergelijking maakt. Je gebruikt ‘als dan ook bij vergelijkingen met:
- (Net) zo
- Even
Voorbeelden:
- Geertje is anderhalf keer zo lang als Timo.
- Jij bent net zo oud als mijn zusje.
- Frankrijk is ongeveer even groot als Duitsland.
- Mijn docent Nederlands is net zo aardig als mijn docent geschiedenis.
Kortom: gelijk = als / verschillend = dan & stellende trap = als / vergrotende trap = dan