Module: Onderzoek naar soortvorming - h45

Module: Onderzoek naar soortvorming - h45

Onderzoek naar soortvorming

Intro

We beginnen met de ideeën van de belangrijkste onderzoeker op dit gebied: Charles Darwin.

Kijk voor zijn ideeën naar de volgende video. Bespreek na het kijken met een klasgenoot wat wordt bedoeld met 'natuurlijke selectie'.

Voordat Darwin zijn boek 'The origin of species' publiceerde, dachten de meeste wetenschappers dat plant- en diersoorten onveranderlijk zijn.
Maar Darwin betwijfelde dat.
Hij werd o.a. beïnvloed door geologen uit die stelden dat de aarde zich geleidelijk ontwikkelde en dat soorten konden uitsterven.
Toen hij dan ook op zijn reis langs de Galapagoseilanden op de verschillende eilanden unieke vogelsoorten vond, vermoedde hij dat die zich ontwikkeld zouden hebben uit soorten van het vaste land. Soorten zouden dus wel veranderlijk zijn.
De vraag naar de ontwikkeling van soorten heeft sinds Darwin veel biologen bezig gehouden.
In deze module bekijken we het werk van enkele onderzoekers en de conclusies daaruit.
We besluiten de module met het maken van een tentoonstelling.

Het eindproduct is een ‘aangeklede tijdbalk’ van de geschiedenis van het leven op aarde.
Het geheel krijgt de vorm van een tentoonstelling.
Bij verschillende stappen van de module maak je een poster, die tijdens de tentoonstelling kan worden gebruikt. De docent beoordeelt jouw bijdrage aan het geheel.

Wat ga ik leren?

Je kunt:

  • omschrijven wat onder een populatie wordt verstaan;
  • uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen;
  • beschrijven wat onder genetische variatie in een populatie wordt verstaan;
  • uitleggen dat genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutatie.
  • uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen;
  • overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke en kunstmatige selectie beschrijven;
  • beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn;
  • uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie;
  • uitleggen dat de verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een stamboom.

Deelconcepten
Mutatie, fenotype, genotype, genenpool, populatie, genotype, fenotype, adaptatie, fitness, natuurlijke selectie, genetic drift, adaptatie, fitness, selectiedruk, soort, natuurlijke selectie, seksuele selectie, eilandtheorie, soort, geslacht, stamboom, homologie, analogie, kenmerk, reproductieve isolatie.

Wat ga ik doen?

 

Aan de slag
Stap Inhoud
Stap 1 Je ontdekt wat de rol van Darwin is in het bestuderen van de micro- en macro evolutie.
Stap 2 Hoe evalueren en ontwikkelen bacteriën zich snel en waarom zijn ze belangrijk voor evolutionair onderzoek?
Stap 3 Je bestudeert of de verschillen tussen soorten bepaald zijn door erfelijke aanleg of invloed vanuit het milieu.
Stap 4 Wat heeft geslachtelijke voortplanting te maken met evolutie?
Stap 5 Eén van Darwins theorieën was de theorie van de natuurlijke selectie. In deze stap gaan we hier verder op in.
Stap 6 In drietallen bestuderen jullie artikelen over veranderingen binnen soorten.
Stap 7 Ook mensen krijgen steeds vaker een rol in de selectie van soorten. Hierover ga je samen met een klasgenoot een poster maken.
Stap 8 De plek waar een soort leeft heeft invloed op zijn evolutie. Je ontdekt hoe dat werkt bij snavels.
Stap 9 Waar worden soorten van afgestamd en hoe verwerk je dat in een stamboom?
Afronding
Onderdeel  
Kennisbank Alle Kennisbankitems uit deze module.
Eindopdracht Je maakt samen met je klas een tentoonstelling over de evolutie.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 7 SLU nodig.

Aan de slag

Stap 1: Micro- en macro evolutie

Darwin heeft met zijn evolutietheorie veel invloed gehad op de huidige genetica en erfelijkheidsleer.
Zijn theorie is door veel biologen aangepast en aangevuld.
Om daar meer over te weten te komen, kijk je naar de volgende clip:

 

Stap 2: Variatie, mutatie en fitness

Bacteriën evalueren en ontwikkelen zich heel snel.
Ze zijn daarom erg belangrijk voor evolutionair onderzoek.
Om te weten te komen hoe ze zich aanpassen in verschillende milieus, bekijk je deze video. Beantwoord na het kijken de vraag.

Lees de Kennisbank en maak daarna de oefening. 

Mutaties

Stap 3: Aanleg of milieu

Bij evolutie gaat het om variatie die wordt doorgegeven aan de volgende generatie.
Dat geldt niet voor alle variatie. Een deel van de verschillen tussen mensen wordt gedeeltelijk of helemaal bepaald door het milieu (de omgeving) waarin ze opgroeien.

Stap 4: Geslachtelijke voortplanting

Bekijk de eerste twee minuten van het volgende filmpje om je kennis over geslachtelijke voortplanting op te frissen.
Kijk tot 3.30 min.

 



 

Geslachtelijke en ongeslachtelijke voortplanting
Bij geslachtelijke voortplanting gaat de helft van de energie en bouwstoffen voor voortplanting naar de productie van mannen.
Die mannen dragen vervolgens niet bij aan de creatie van de volgende generatie.
Om zo’n populatie in stand te houden, moet een vrouwtje minstens twee nakomelingen produceren. Onder diezelfde omstandigheden groeit een populatie op waarvan de individuen zich ongeslachtelijk voortplanten. Als een aseksueel vrouwtje gemiddeld twee nakomelingen produceert, verdubbelt de populatiegrootte met elke nieuwe generatie. Dit komt omdat elke nakomeling ook bijdraagt aan de groei van de populatie. Door de meiose dragen beide ouders vijftig procent van hun genetisch materiaal over aan de nakomeling
(dit is het tweevoudig nadeel van geslachtelijke voortplanting op genetisch niveau!). Om de meiose eerlijk te laten verlopen, worden de chromosomen willekeurig verdeeld over twee geslachtscellen, zodat alle chromosomen evenveel kans lopen om in de volgende generatie terecht te komen. Dit heeft een belangrijk bijeffect. De willekeur van de meiose zorgt ervoor dat het resultaat van elke reductiedeling anders is.

 

Stap 5: Wie geeft zijn genen door?

Lees de Kennisbank.

Charles Darwin en darwinisme


Bekijk de video en maak daarna de oefening.

Bekijk de video. Beantwoord daarna de twee vragen.

Bekijk de video 'ingrijpen bij natuurlijke selectie?'.

Bespreek met een klasgenoot welke selectie de natuur hier maakt.
Formuleer jouw mening over het dilemma: ingrijpen of niet? Zorg voor goede argumenten.

Veranderingen binnen een soort
Werk in drietallen.
Maak samen een mindmap van het concept natuurlijke selectie. Bewaar deze mindmap in je portfolio.

Mindmap maken

Woorden bij een onderwerp bedenken en met elkaar verbinden.

 

Stap 6: Veranderingen binnen een soort

Je werkt deze stap in drietallen.
Verdeel voorbeelden a, b en c en beantwoord de bijbehorende vragen.
Je hebt het goed bestudeerd als je daarna je antwoord aan je groep kunt uitleggen.
Maak daarna samen een mindmap van het concept natuurlijke selectie.

Voorbeeld A:

Koolmezen in de stad blijken hoger, harder en sneller te zingen dan koolmezen in het bos.
Luister hier maar eens naar:

Koolmees Brussel:

Koolmees in een Belgisch bos

 

Lees nu het stuk over 'vrouwelijke koolmees valt voor lage tonen'.
Beschrijf na het lezen het experiment aan je klasgenoten en leg stapsgewijs uit hoe de twee koolmeespopulaties van elkaar gaan verschillen.

Vrouwelijke koolmees valt voor lage tonen
door Elles Lalieu

Mannelijke koolmezen uit de stad zingen hoger dan hun soortgenoten op het platteland.
Helaas voor de stedelingen hebben vrouwelijke koolmezen juist een voorkeur voor mannetjes die laag zingen. Dat schrijven Leidse biologen deze week in het blad PNAS.
Bioloog Wouter Halfwerk en zijn collega’s onderzochten verschillende broedende koolmeespaartjes in het nationaal park Dwingelderveld in Drenthe.
In en vlakbij iedere nestbox plaatsten zij microfoons om het zanggedrag van het mannetje en de reactie daarop van het vrouwtje te kunnen beluisteren.

Vanaf het moment dat het vrouwtje vruchtbaar is, zingt het mannetje vooral lage tonen.
Daarmee laat hij horen wat voor kwaliteiten hij in huis heeft.
Het gebruik van lage tonen piekt vlak voordat het vrouwtje begint met eieren leggen.
En als het mannetje niet laag genoeg zingt, is de kans groot dat het vrouwtje er met een ander vandoor gaat.

Liedjes met hoge tonen
Om het lage achtergrondgeluid van mensen en verkeer te overstemmen, zingen mannelijke koolmezen in de stad een stuk hoger dan hun soortgenoten op het platteland.
In een vervolgexperiment bepaalde Halfwerk hoe vrouwtjes reageren op zulke liedjes met hoge tonen.

Van ieder mannetje nam hij een stukje zang op met voornamelijk hoge tonen of voornamelijk lage tonen.
De vrouwtjes kregen die liedjes in hun nestbox te horen. In alle rust of met bijkomend achtergrondlawaai. Halfwerk hield ondertussen in de gaten of vrouwtjes bij het horen van de zang hun nestbox uitkwamen om met het mannetje te paren.

In een rustige situatie komen vrouwtjes iets vaker uit hun nestbox tevoorschijn bij het horen van lage tonen. Maar in een lawaaiige omgeving reageren de vrouwtjes duidelijk sterker op liedjes met hoge tonen.
Helemaal niet zo’n gek idee dus, om als koolmeesmannetje in de stad iets hoger te zingen.

Er is echter wel één nadeel; een mannetje in de stad kan zich niet meer van zijn concurrenten onderscheiden door de toonhoogte van zijn zang. Halfwerk denkt dat de koolmezen ook hier een oplossing voor zullen vinden. De mannetjes zouden bijvoorbeeld kunnen variëren met het tempo en het volume van hun liedjes.

Bron Wouter Halfwerk e.a. Low-frequency songs lose their potency in noisy urban conditions PNAS early edition, 29 augustus 2011 online
www.kennislink.nl

 

Voorbeeld B:

Lees snelle evolutie naar kleine vis en leg na het lezen stapsgewijs aan je klasgenoten uit waardoor de vis zoveel kleiner is geworden.

Snelle evolutie naar kleine vis
door Tjitske Visscher

Door de overbevissing van de laatste decennia blijft vis kleiner. De veranderingen zijn genetisch en daardoor niet snel omkeerbaar. Onderzoeker Adriaan Rijnsdorp: ‘Het herstel duurt tien à twintig keer zo lang’.

Maar een klein deel van de totale hoeveelheid vis sterft een natuurlijke dood. Veel meer wordt door de mens gevangen: wel vier keer zo veel. Door internationale regels wordt vooral gevangen op oudere dieren. Het idee daarachter was altijd dat de dieren dan eerst enkele jaren de kans krijgen om zich voort te planten.
Nu blijkt dat die wetgeving heeft gezorgd voor een zeer snelle verkleining van de vissen van verschillende soorten. Bovendien zijn de dieren op jongere leeftijd geslachtsrijp. Doordat de kleinere, eerder volwassen vissen van een soort niet meer werden gevangen, konden zij zich voortplanten. Hun nakomelingen hadden hun genen en bleven ook kleiner. Inmiddels, enkele tientallen jaren later, zijn bijna alle exemplaren van de soort zoals die groep van toen.

Nieuwe relaties
Dertien instituten voor visserij-onderzoek uit heel Europa hebben meegewerkt aan het onderzoek, dat is gepubliceerd in Science. Ze waarschuwen voor een gevaar voor de ecologie als gevolg van de kleine vis. Migratiepatronen van de soorten zullen veranderen. Daardoor zullen de bestaande relaties tussen prooien en hun roofdieren wegvallen en zullen nieuwe ontstaan. Het is niet te voorspellen hoe dit zich ontwikkelt.
Vanuit Nederland was IMARES, een vestiging van de Universiteit Wageningen in IJmuiden, bij het onderzoek betrokken. Onderzoeker Adriaan Rijnsdorp richtte zich op schol en tong in de Noordzee. Hij vindt dat de politiek actie moet ondernemen.

In 1960 was een vrouwtjesschol volwassen bij een lengte van 35 cm; tegenwoordig is dat nog maar 30 cm.
‘De afname van lichaamsgrootte van schol en tong heeft maar tien tot dertig jaar geduurd. Gelukkig is het niet een onomkeerbaar proces, maar het duurt wel tien à twintig keer zo lang voordat de vissen weer in hun oude staat zijn. Nu al denken we dat er 100 tot 150 jaar nodig is om te herstellen. Er moet dus snel iets gedaan worden in de politiek. Dit kun je niet nog tien jaar voor je uit schuiven.’

Ook klein is fijn
Maar hoe denken de visserij-onderzoekers dat de politiek rekening kan houden met deze evolutionaire veranderingen? Rijnsdorp: ‘We moeten de volwassen dieren de kans geven zich voort te planten. Je zou er bij schol voor kunnen kiezen om de dieren ouder dan zes jaar te ontzien. Die dieren leven in andere gebieden dan de jongere exemplaren, dus dat is mogelijk. Dan hebben ze nog zo’n tien jaar om zich voort te planten.’

Als alleen gekozen wordt voor een verbod op het vangen van oudere vis, zou dat een enorme afname betekenen van de totale hoeveelheid vis die gevangen mag worden. Dat ziet ook Rijnsdorp in. ‘Daarom zou het dan ook toegestaan moeten worden om op jongere exemplaren te vissen. Maar dat is eigenlijk niet aan de onderzoekers. Dit is een kwestie voor politici. Wij zeggen alleen dat er snel gehandeld moet worden en daarbij reiken we mogelijke oplossingen aan.’
Bron: www.kennislink.nl

 

Voorbeeld C:

Lees het artikel over slakken in de IJsselmeerpolders. Leg aan je klasgenoten uit hoe de slakken evolueren en wat de onderzoeker heeft aangetoond.​

Slakken in IJsselmeerpolders

Bericht uitgegeven op zaterdag 24 november 2012


Slakken mogen in de ogen van mensen dan zeer traag bewegen, ze evolueren daarentegen razendsnel. Dit ontdekte evolutiebioloog Menno Schilthuizen van Naturalis Biodiversity Center aan de hand van de droogleggingsjaren van de IJsselmeerpolders. Hij berekende dat slakken in bos na 50 jaar een vier maal hogere frequentie van bepaalde kleurvormen hadden geëvolueerd dan in grasland. Dit is een van de hoogste snelheden ooit gemeten bij dieren in het wild. Het onderzoek verschijnt binnenkort in het tijdschrift Heredity, de voorpublicatie staat al online.

De tuinslak Cepaea nemoralis is onder evolutiebiologen bijna zo beroemd als de Darwinvink. Zijn slakkenhuisje is leverbaar in een rijke reeks kleurschakeringen, die onder invloed van evolutie zijn aangepast aan de omgeving waarin de slak leeft. Zo raken lichter gekleurde slakken in de volle zon minder snel oververhit en overleven ze dus in grasland beter dan in bosgebied.
Hoe sterk deze natuurlijke selectie precies is en dus hoe snel verschillen tussen bos en open terrein evolueren, is lange tijd onduidelijk gebleven. Sommige onderzoekers dachten dat het een relatief traag proces was dat zeker enkele eeuwen in beslag zou nemen, terwijl anderen eerder dachten aan enkele jaren.
Schilthuizen heeft nu voor het eerst een concrete berekening van de evolutiesnelheid van slakken kunnen maken.

Schilthuizen besefte dat de slakkenpopulaties die in de IJsselmeerpolders voorkomen niet ouder kunnen zijn dan de polders zelf.
De polders konden daarom dus dienst doen als een “natuurlijk laboratorium” voor slakkenevolutie.

Analyse van zijn meetgegevens toonde aan dat slakken in bos inderdaad meestal donkerder van kleur waren dan in grasland, maar ook dat het verschil sterker werd naarmate de polder ouder was. De grootste verschillen waren te vinden in de Wieringermeer, die is drooggelegd in 1930. De minst opvallende verschillen nam hij waar in Zuidelijk Flevoland, daterend uit 1968. “Dat betekent dat de slakken inderdaad al snel zichtbare kleurverschillen evolueren, maar ook dat het evolutieproces zeker tachtig jaar (en waarschijnlijk nog langer) nodig heeft om het maximale kleurverschil te bereiken,” aldus Schilthuizen. Zijn berekening duidt op een hoge snelheid, vergelijkbaar met die van de snavels van Darwinvinken. “Toch leuk voor Cornelis Lely dat dat dankzij zijn Zuiderzeewerken mogelijk is geweest.” De voorpublicatie van het artikel in Heredity is hier te vinden.

Bron: Naturalis Biodiversity Centre

 

Speel nu het samen met je groepje een spel,

Speel de simulatie natuurlijke selectie (kies de Nederlandse versie).
Bespreek in je groepje welke factoren van het evolutieproces worden nagebootst.
Bespreek ook wat het effect van de verschillende factoren is.

Stap 7: Kunstmatige selectie

De natuur selecteert niet alleen, de mens doet dat ook!
Door selectie en fokken zorgen wij dat voor ons nuttige planten en dieren steeds meer aan onze wensen gaan voldoen.


Werk in tweetallen
Kies een (landbouw)huisdier.
Welke kenmerken van dit dier worden als wenselijk gezien?
Op welke manier wordt daar door fokkers op geselecteerd?
Heeft de selectie ook nadelen?
Kijk eventueel nog even terug naar thema Erfelijkheid - Herman en Klazien 13

Maak een poster van je gegevens en gebruik deze voor de tentoonstelling in de eindopdracht.

 

 

Poster maken

Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.

 

Stap 8: Soortvorming

Lees de Kennisbank:

Soortvorming

 

Adaptieve radiatie
In deze module heb je voorbeelden gezien van de manier waarop uit een gemeenschappelijke voorouder verschillende soorten kunnen ontstaan.
Dat heet adaptieve radiatie.
Elke soort heeft zijn eigen unieke specialisatie en is aangepast (adaptatie) aan een bepaalde omgeving en leefwijze.
Zoek zelf nog een afbeelding van een voorbeeld van deze adaptieve radiatie en kopieer deze naar een document.
Zoek uit waaraan de verschillende soorten uit jouw voorbeeld zich hebben aangepast en schrijf dit bij de afbeelding. Noteer ook in welke periode deze radiatie heeft plaatsgevonden.
Print het document en bewaar deze ook voor de tentoonstelling.

Ooggetuige van evolutie
Het evolutie proces in een meer is een zeer interessante ontwikkeling voor de bioloog.
Verandering van en het ontstaan van nieuwe soorten is hier goed zichtbaar.
Bekijk dan deze clip:

Maak een kleine strip van de manier waarop in het Tanganyika-meer verschillende soorten cichliden zijn ontstaan.
Bewaar je strip voor de tentoonstelling.

Stap 9: Afstamming van soorten

Uiteindelijk hebben alle soorten op aarde een gemeenschappelijke voorouder.
Onderlinge verwantschap wordt duidelijk gemaakt in een stamboom.

Lees de volgende pagina uit de Kennisbank:

Ordening volgens Linnaeus


Bespreek na het lezen met een klasgenoot welke argumenten kunnen wijzen op verwantschap.

Lees nu deze pagina uit de Kennisbank:

Verwantschap


Het bepalen van verwantschap is niet zo eenvoudig.
Onderzoekers kunnen behoorlijk in verwarring gebracht worden door structuren die op elkaar lijken.
Bekijk de video.

In de negentiende eeuw worden vanuit de hele wereld planten en dieren naar Leiden gebracht.
Daar worden ze op alcohol bewaard om bestudeerd te worden. Er blijken veel overeenkomsten te zijn.

Divergent of convergent?
Verdeel de dieren a t/m h over de klas.
Zoek een afbeelding van elk dier en gegevens over de lichaamsbouw, de leefwijze en de afstamming van de twee genoemde diersoorten.
Zoek ook hun wetenschappelijke naam en het geslacht waartoe ze horen.
In hoeverre zijn deze dieren verwant?
Is er sprake van divergentie of convergentie?
Noteer de gegevens bij de figuur en bewaar alles de tentoonstelling.

  1. de zeekoe en de walvis
  2. zeemeeuw en albatros
  3. pinguïn en reuzenalk
  4. haas en konijn
  5. nandoe en struisvogel
  6. dromedaris en kameel
  7. kangoeroe en koala
  8. merel en lijster

Fossielen
Lees het artikel: Uitsterven of ontwikkelen - www.natuurinformatie.nl
Bekijk in overleg met je docent de fossielen uit de collectie op school.
Verdeel de fossielen over de klas.
Ieder maakt voor dit fossiel een kaartje met een korte uitleg (soort, periode, evt vindplaats).
Bewaar de gegevens voor de tentoonstelling. 

Stambomen
Maak tweetallen.
Zoek een afbeelding van en stamboom van één van de volgende groepen.

  • Olifanten
  • Paarden
  • Buideldieren
  • Katachtigen
  • Pinguïns
  • Walvissen
  • Buideldieren
  • Apen van de oude wereld
  • Apen van de nieuwe wereld
  • Vleermuizen
  • Bloemplanten

Noteer bij de afbeelding:

  • in welke periode zich de belangrijkste ontwikkeling van de groep heeft afgespeeld.
  • aan welke leefwijze en omstandigheden de groep is aangepast.
  • met welke groepen de door jou bestudeerde groep het meest verwant is.
  • welke voorouder leefde resp. 300, 200 en 100 miljoen jaar geleden.

Bewaar de poster voor de tentoonstelling.

Afsluiting

Samenvattend

Eencelligen

Ordening volgens Linnaeus

Charles Darwin en darwinisme

Mutaties

Soortvorming

Eindopdracht

De eindopdracht voor deze module is het maken van een tentoonstelling voor publiek (b.v. open dag of brugklassers) om hen verloop van de evolutie in de tijd te laten ervaren. De basis van de tentoonstelling is een tijdbalk van de evolutie.

De klas wordt verdeeld in negen groepjes. Elke groep krijgt een deel van de tijdsbalk toegewezen.
De tijdsbalk wordt met tape op de vloer in de gangen van de school geplakt. Elke cm tape staat voor 100.000 jaar. De lengte van de tijdsbalk is 480 meter (480 meter = 4.8 miljard jaar). De balk moet misschien al buiten beginnen! Voor het buitengedeelte kan ook afzetlint worden gebruikt.

Elk groepje neemt een deel van de tijdlijn voor zijn rekening.
Het groepje zorgt ervoor dat:

  • de bezoeker weet in welke periode hij/zij zich nu bevindt (b.v. met een bordje met de naam van die periode);
  • leert welke belangrijke ontwikkelingen er in de evolutie van het leven op aarde in die periode hebben plaatsgevonden. Dat kan bijvoorbeeld door posters en afbeeldingen langs de lijn op de vloer of aan de muren te plakken;
  • aan de bezoeker twee vragen gesteld worden over de betreffende periode.
    De vragen worden bij de docent ingeleverd en verzameld op een vragenformulier dat de bezoekers meekrijgen tijdens hun tijdreis.
1 5 miljard tot - 0,5 miljard
2 500 miljoen tot - 250 miljoen
3 250 miljoen tot - 100 miljoen
4 100 miljoen tot - 50 miljoen
5 50 miljoen tot - 10 miljoen
6 10 miljoen tot - 5 miljoen
7 5 miljoen tot - 1 miljoen
8 1 miljoen tot - 250.000
9 250.000 tot nu

 

Kijk in de Gereedschapskist hieronder voor tips.
Jullie docent let bij de beoordeling van de tentoonstelling op de volgende punten:

  • De boodschap van de tentoonstelling is duidelijk.
  • Tijdsperiodes worden duidelijk weergegeven.
  • Het gemaakte werk is op een originele, creatieve en goed zichtbare manier opgesteld.
  • Het gemaakte werk is voorzien van een duidelijk uitleg, zodat het voor iedereen begrijpelijk is. 

Tentoonstelling maken

Je kunt je werk presenteren door dit ten toon te stellen. Door je werk te verzamelen en te laten zien leer je je eigen werk evalueren.

 

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Ben je ongeveer 7 SLU met deze opdracht bezig geweest.
    Heb je in die tijd alle video's helemaal kunnen bekijken?
  • Inhoud
    De evolutietheorie van Darwin is een onderwerp dat je in de onderbouw ook al hebt bestudeerd. Welke nieuwe feiten ben je nu te weten gekomen? Welk nieuwe feit vond je het meest interessant. 
    De evolutietheorie draait ook altijd om mening en geloof. Hoe denk jij over de theorie van Darwin? 
  • Eindopdracht
    Is het gelukt om samen met je klasgenoten een tentoonstelling te maken die voor iedereen begrijpelijk is? Welk onderdeel van de tentoonstelling was je het meest trots op?
    Hoe verliep de samenwerking met je klasgenoten? Hadden jullie de rollen verdeeld of hebben jullie juist alles samen gedaan? Wat vond je daarvan?
  • Het arrangement Module: Onderzoek naar soortvorming - h45 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2021-06-15 16:18:34
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollectie voor biologie voor havo leerjaar 4/5. Dit is thema ’Evolutie'. Het onderwerp van deze les is: onderzoek naar soortvorming. Je kunt: omschrijven wat onder een populatie wordt verstaan; uitleggen dat frequenties van genotypen en fenotypen in populaties in tijd en ruimte veranderen; beschrijven wat onder genetische variatie in een populatie wordt verstaan; uitleggen dat genfrequenties in een populatie kunnen veranderen door random mutatie. uitleggen dat adaptaties van populaties door selectie van organismen tot stand komen; overeenkomsten en verschillen tussen natuurlijke en kunstmatige selectie beschrijven; beschrijven dat soorten groepen individuen zijn die reproductief van elkaar geïsoleerd zijn; uitleggen dat soorten ontstaan door reproductieve isolatie; uitleggen dat de verwantschap en afstamming van soorten weergegeven kan worden in de vorm van een stamboom.
    Leerniveau
    HAVO 4; HAVO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Biologie; Mutatie en recombinatie; Evolutie; Soortvorming;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    7 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    afstamming, arrangeerbaar, biologie, havo4/5, kunstmatige selectie, natuurlijke selectie, reproductieve isolatie, stamboom, stercollectie, verwantschap