Klas 2: Revoluties en Slavernij

Klas 2: Revoluties en Slavernij

Inleiding

In dit geschiedenishoofdstuk gaan we kijken naar twee belangrijke revoluties , namelijk de Amerikaanse Revolutie en de Franse Revolutie. En het laatste gedeelte van dit hoofdstuk kijken naar de slavernij. Dit gehele hoofdstuk speelde zich af tussen 1750 en 1870. Zowel de Amerikaanse als de Franse Revolutie is heel belangrijk voor onze geschiedenis. De politiek van de Westerse landen, democratie, hebben wij te danken aan beide revoluties. De burgers kwamen voor zichzelf op en wilden vrijheid en gelijkheid.  
 
Leerdoelen:
  1. Je kan uitleggen waarom de Engelse kolonisten niet meer tot Groot-Brittannië wilden behoren.
  2. Je weet wat de onafhankelijkheidsverklaring is.
  3. Je kan uitleggen hoe de onafhankelijkheidsverklaring tot stand kwam.
  4. Je weet wat de Trias Politica is.
  5. Je kan uitleggen hoe de Trias Politica is vormgegeven in de Verenigde Staten.
  6. Je weet wie George Washington en Thomas Jefferson waren.
  7. Je kan uitleggen wat de rol van George Washington en Thomas Jefferson in de Amerikaanse Revolutie.
  8. Je weet wat de standensamenleving was in Frankrijk.
  9. Je kan uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  10. Je weet hoe de Franse Revolutie verliep.
  11. Je kan de belangrijkste personen opnoemen uit de Franse Revolutie.
  12. Je kan uitleggen wat de gevolgen waren van de Franse Revolutie voor het bestuur in Frankrijk.
  13. Je weet wat er wordt bedoeld met een plantage.
  14. Je kunt de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika beschrijven.
  15. Je weet wat abolitionisme is.
  16. Je weet in welke periode de slavernij werd afgeschaft.

 

Opdracht: Maak een nieuw Word document aan met de naam: Revoluties en Slavernij

 

1. De Amerikaanse Revolutie

Nadat Columbus in 1492 Amerika had ontdekt, trokken vele ontdekkingsreizigers die kant op. Binnen een aantal jaar waren bijna alle gebieden van Noord en Zuid Amerika ontdekt. In de 17e en 18e eeuw waren er veel mensen vanuit Europa naar Amerika getrokken om zich daar te vestigen. Vooral aan de oostkust werden een aantal Engelse koloniën gesticht.

In de tweede helft van de 18e eeuw vocht Engeland in Europa verschillende oorlogen uit.
Voor deze oorlogen was veel geld nodig; geld dat de Engelse koning niet had. Om de oorlogen te bekostigen verhoogde de koning daarom de belastingen. Ook de inwoners van de Engelse koloniën kregen te maken met extra belastingen. Natuurlijk waren zij niet blij met deze belastingverhoging. Vooral ook niet omdat zij geen enkele politieke invloed hadden in Engeland. Deze belastingverhoging was de reden voor de kolonisten om in opstand te komen tegen het moederland.

De Engelse koloniën aan de oostkust van Amerika waren boos op Engeland omdat ze extra belasting moesten betalen zonder dat ze meer politieke invloed kregen. De koloniën trokken gemeenschappelijk op tegen hun moederland. Het werd hun gezamenlijk doel om zelfstandig verder te gaan. Engeland probeerde de opstandige koloniën nog wel tot de orde te roepen, maar zonder succes. Op 4 juli 1776 brachten de koloniën de Onafhankelijkheidsverklaring uit en enkele jaren later was de afscheiding van Engeland definitief.

Er werd ook gewerkt aan een Amerikaanse grondwet. In deze grondwet werd vastgelegd dat de Verenigde Staten van Amerika een federatie van Staten werd. Iedere staat had een eigen bestuur, maar er was ook een centraal bestuur dat zaken moest regelen die het landsbelang aangingen zoals oorlog en vrede. De trias politicas van Montesquieu werd in praktijk gebracht. De Amerikaanse grondwet werd een voorbeeld voor democraten in Europa.

 

 

Opdracht 1:

Kopieer het schema naar je Word document en vul de betekenis van de woorden in.

Engelse kolonien                                                                             
Onafhankelijkheidsverklaring  
Grondwet  
Federatie  
Centraal bestuur  
Trias politica  

 

Opdracht 2:

Noteer van de onderstaande vragen de juiste antwoorden in je Word document.

1. In welke periode vond de Amerikaanse Revolutie plaats?
A. De tweede helft van de 17de eeuw.
B. De eerste helft van de 18de eeuw.
C. De tweede helft van de 18de eeuw.
D. De eerste helft van de 19de eeuw.
 
2. Wie kwamen er tegen wie in opstand?
A. De Engelse emigranten tegen hun moederland.
B. De indianen tegen de Engelse emigranten.
C. De indianen tegen Engeland.
D. De Engelsen tegen de indianen.
 
3. Waarom kwamen zij in opstand?
A. De kolonien wilden meer geld van de Engelsen.
B. De Engelse koning wilde dat de kolonien meer belasting gingen betalen.
C. De kolonien wilden een eigen koning.
D. De Engelse koning wilde meerdere kolonien hebben.
 
4. Hadden de Engelse kolonien veel politieke invloed in Engeland?
A. Ja, ze mochten meebeslissen.
B. Nee, ze hadden geen enkele inspraak.
 
5. Wat was er eerder, de grondwet of de onafhankelijkheidsverklaring?
A. De Onafhankelijkheidsverklaring
B. De Grondwet
 
6. Wat wordt er bedoeld met Amerika werd een federatie van Staten?
A. De Amerikaanse Staten werden een land met een centraal bestuur.
B. De Amerikaanse Staten werden een land met zonder centraal bestuur.
C. De Amerikaanse Staten gingen samenwerken, maar moeten allemaal gehoorzamen aan het centraal bestuur.
D. De Amerikaanse Staten gingen op sommige punten samenwerken, maar elke staat heeft zijn eigen bestuur.
 
Opdracht 3:
 

Thomas Jefferson en George Washington waren twee mensen die een belangrijke rol hebben gespeeld in de onafhankelijkheidsstrijd van Noord-Amerika. Je gaat nu in je Word document een portret van George Washington of van Thomas Jefferson maken. Ga opzoek op het internet naar informatie over deze persoon. De volgende punten moeten erin zitten:

  • Naam
  • Geboortedatum
  • Sterftedatum
  • Beroep
  • Rol tijdens de Amerikaanse revolutie
  • Afbeelding

2. Franse Revolutie

Lodewijk XVI werd koning van Frankrijk in 1774. Hij had de absolute macht: alle macht lag bij een persoon. De maatschappij was toen verdeeld in drie standen: een standenmaatschappij.

De meeste Fransen behoorden tot de derde stand. Dat waren vooral boeren. Ze moesten hard werken en waren vaak arm, maar ze moesten wèl belasting betalen aan de koning. Met dat geld kon Lodewijk XVI zijn hofhouding, zijn dure paleizen en zijn oorlogen bekostigen. Ook moesten de boeren een deel van hun oogst aan de landheer, de edelman in de buurt, geven.  Hij was de eigenaar van de grond. En ze moesten onbetaald allerlei klusjes voor hem doen. Daarover waren de boeren ontevreden. Tot de derde stand behoorden ook de Fransen die in de steden woonden. Belangrijke burgers, zoals schrijvers, advocaten, journalisten en artsen. Ook zij moesten belasting betalen. Maar ze hadden niets in te brengen in het bestuur van Frankrijk en daarover werden deze burgers steeds ontevredener.

Tot de tweede stand behoorden de edelen. Zij werkten vaak voor de koning en hadden de hoge banen in het bestuur van het land. Zij hadden meestal veel land en geld. De edelen hoefden géén belasting te betalen. Dat was al eeuwen zo. Dat was hun recht. Zij waren wèl tevreden.
Tot de eerste stand behoorden de mensen van de kerk. Bisschoppen, priesters, monniken. Ook de kerk had veel land en geld, maar de geestelijken hoefden ook geen belasting te betalen. En zij wilden dat natuurlijk ook graag zo houden. Zij waren tevreden.
 
De derde stand was erg ontevreden over hun eigen situatie: zij betaalden wel alle belasting, maar hadden geen invloed op het bestuur van het land. De Franse koning Lodewijk XVI had veel geld nodig om de enorme uitgaven voor het leger en de dure paleizen te betalen. Om het probleem van de lege schatkist het hoofd te bieden, besloot de Franse koning in 1789 om de Staten-Generaal bij elkaar te roepen. De Staten-Generaal was een vergadering waarin alle drie de standen vertegenwoordigd waren. Het was sinds 1614 niet meer voorgekomen dat de Staten-Generaal bij elkaar was geweest. De derde stand gebruikte de bijeenkomst vooral om haar onvrede te uiten.
 
De eerste bijeenkomst van Staten-Generaal sinds lange tijd eindigde in een ruzie tussen de derde stand en de andere twee standen. De derde stand werd erg onrustig en een eigen vergadering uit: de Nationale Vergadering. Pogingen van de koning om met het leger de rust te herstellen mislukten. Het optreden van het leger maakten de boeren, ambachtslieden en burgers alleen nog maar bozer. Op 14 juli 1789 bestromden de revolutionairen in Parijs de gevangenis (de Bastille) en begon het geweldadige deel van de Franse Revolutie. De macht van de eerste en tweede stand werd gebroken en de koning Lodewijk XVI werd zelfs ter dood gebracht.
 
Met de Franse Revolutie kwam er een einde aan de monarchie: het koninkrijk Frankrijk werd een republiek met een grondwet. De koning stond niet langer aan het hoofd van het land en ook de edelen (en de Kerk) verloren veel van hun macht. In de grondwet staat dat iedere Fransman recht heeft op vrijheid en op gelijkheid. De standen werden afgeschaft. Later kregen ook veel andere landen een grondwet.
De Eerste Franse Republiek zou trouwens niet lang bestaan.  In 1804 werd Frankrijk een keizerrijk onder Napoleon Bonaparte. Deze opper-bevelhebber van het leger was het gelukt de macht te grijpen in de rumoerige periode na de Franse Revolutie. Napoleon voerde een groot aantal oorlogen waarmee hij bijna heel Europa veroverde. In 1815 werd Napoleon definitief verslagen. Het huidige Frankrijk is wel weer een republiek (De Vijfde Franse Republiek). De Franse Revolutie is nu al meer dan 200 jaar geleden, maar 14 juli is nog steeds een nationale Franse feestdag.
 
 
 
 
 
 
Opdracht 4:
 
Kopieer het schema naar je Word document en vul de betekenis van de woorden in.
Absolute macht                                                                                        
Standenmaatschappij  
Derde stand  
Tweede stand  
Eerste stand  
Staten-Generaal  
Nationale Vergadering  
Republiek  
Grondwet  

 

Opdracht 5:
 
Kopieer de jaartallen naar je Word document en zet er achter wat er toen gebeurd is.
  • 1774
  • 1789
  • 14 juli 1789
  • 1804
  • 1815

Opdracht 6:

Bekijk het filmpje en beantwoord de vragen in je Word document.

 
1. Wat voor gebouw was de Bastille?
2. Op welke datum was de bestorming van de Bastille?
3. Waarmee begon de Franse Revolutie?
4. Waar woonde Lodewijk XVI?
5. Wat gebeurde er met het belasting geld?
6. Noem twee dingen waar de derde stand ontevreden over was.
7. Welke twee groepen betaalden geen belasting geld?
8. Welke groep was het grootste in Frankrijk?
9. Welke groep had de minste rechten in Frankrijk?
10. Wie was de vrouw van Lodewijk XVI?
11. Wat bedacht Lodewijk XVI om zijn geld probleem op te lossen?
12. Waarom mocht de derde stand niet meer mee vergaderen?
13. Wat deed de derde stand toen ze niet meer mee mochten vergaderen?
14. Wat heeft de derde stand tijdens deze vergadering bedacht?
15. Waarom werd de Bastille bestormd?
16. Voor welke drie idealen kwamen de Fransen in opstand?
17. Noem twee redenen waarom de Franse koning in Parijs moest gaan wonen.
18. Waarom gaf de koning de mensen uiteindelijk hun zin?
19. Wat gebeurd er in 1792?
20. Waar komt het Franse volkslied vandaan?
21. Wat gebeurd er uiteindelijk met de Franse koning?

3. Slavernij

Uit Europa vertrokken schepen om handel te drijven in Amerika en het Caribische gebied. Eerst zetten zij koers met een lading goederen naar West-Afrika. Daar werden producten geruild tegen slaven. Op de slavenmarkt aan de West-Afrikaanse kust werden de slaven gekeurd en ingescheept. Na een lange reis werden de slaven verkocht aan plantagehouders in de koloniën van Zuid- en Noord-Amerika. Vervolgens werden er producten van de plantages op de schepen ingeladen en naar Europa vervoerd. Deze handel noemen we de driehoekshandel.

Ook Nederlandse handelaren speelden een rol in de slavenhandel. De West Indische Compagnie (WIC) had zelfs korte tijd een monopolie op de handel in slaven. In totaal verscheepten Nederlandse schepen ongeveer een half miljoen slaven vanuit Afrika naar Brazilië, Suriname en de Antillen. Slavenschepen vertrokken vanuit Afrika met ongeveer 400 à 500 slaven aan boord. De reis van Afrika naar Amerika duurde 2 à 3 maanden. Onderweg stierven veel slaven door ziekte en als gevolg van de ellendige omstandigheden. Een groot deel van de slaven werd verkocht op Curaçao. Naast Nederlanders waren er in Suriname ook veel Engelse, Spaanse, Portugese, Franse en Duitse plantagehouders die slaven kochten. In totaal werden er door de Europese slavenhandelaren ongeveer 10 tot 11 miljoen slaven van Afrika naar de Nieuwe Wereld overgebracht.

De plantages hadden veel arbeidskrachten nodig want de vraag naar producten in Europa nam toe. De producten waren populair en de bevolking in Europa groeide. Er was dus veel geld te verdienen met de teelt van producten als koffie, katoen, cacao en suikerriet. Daarnaast hadden ze ook arbeidskrachten nodig voor het huishouden. Eerst werkten de krijgsgevangen Indianen op de plantages, maar zij waren slecht bestand tegen de slechte behandeling en het loodzware werk. Ook Europeanen zelf waren niet geschikt om op de plantages te werken omdat ze slecht tegen de hitte konden. Er werd besloten om slaven in te voeren uit Afrika. Afrikanen waren fysiek sterk en goed bestand tegen de hitte. Slaven hadden geen rechten en waren voor hun welzijn volledig afhankelijk van hun eigenaar. Veel slaven werden slecht behandeld en hadden te maken met slechte huisvesting, karig voedsel, geweld en verkrachting.

Suriname was een populair handelsgebied voor de Europeanen. Het gebied wisselde nogal eens van eigenaar. In de 17e eeuw bouwden de Engelsen er nederzettingen. Ze werden er verdreven door de Fransen maar konden het gebied in 1650 terugveroveren. De Engelsen legden meer dan 60 suiker- en cacaoplantages aan en bleven 17 Jaar lang aan de macht. Een Zeeuwse vloot zag wel brood in de kolonie en namen met een klein leger het gebied in. In een verdrag met de Engelsen werd afgesproken dat de Nederlanders hun bezit in Suriname behielden. In ruil stond Nederland de kolonie Nieuw Nederland (later New York) af aan Engeland.

Veel mensen vonden dat de slaven niet goed behandelt werden. Zij gingen strijden voor de afschaffing van de slavernij, deze mensen noemen we abolitionisten. Deze mensen kregen steeds meer macht in de politiek waardoor vanaf 1863 de slavernij in alle gebieden verboden werd.

 

Opdracht 7:

Kopieer het schema naar je Word document en vul de betekenis van de woorden in.

Slaven                                                                                               
Plantagehouders  
Driehoekshandel  
Slavenhandel  
WIC  
Monopolie  
Handelsgebied  
Abolitionisten  

 

Opdracht 8:
 
Noteer van de onderstaande vragen de juiste antwoorden in je Word document.
1. Waar of niet waar?
De Europeanen hebben in het westen van Afrika plantages gesticht.
 
2. Waar of niet waar?
Op de plantages in Amerika werd er tabak, koffie, thee en rietsuiker geteeld.
 
3. Waar of niet waar?
In het begin werden er indianen gebruikt om op de plantages te werken.
 
4. Waar of niet waar?
Nederland heeft helemaal geen rol gespeeld in de slavenhandel.
 
5. Met welke producten aan boord vanuit Europa vertrokken de schepen richting Afrika?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Afrika
 
6. Met welke producten aan boord vanuit Afrika vertrokken de schepen richting Amerika?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Amerika
 
7. Met welke producten aan boord vanuit Amerika vertrokken de schepen richting Europa?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Europa
 
Opdracht 9:
 
Bekijk het fimpje en beantwoord de vragen in je Word document.

 

1. Waardoor ging men weer over de slavernij van vroeger praten?
2. Hoeveel slaven verhandelden de Nederlanders ongeveer in totaal?
3. Leg uit hoe de Nederlanders aan de slaven kwam.
4. Waarmee betaalden de Nederlanders voor de slaven?
5. Waarom worden slaven gebrandmerkt?
6. Hoelang duurt de reis ongeveer?
7. Wat gebeurd er met de zieke slaven tijdens de reis?
8. Waar moeten de slaven werken?
9. Waar gaan weggelopen slaven heen?
10. Hoe noem je een weggelopen slaaf?
11. In welk jaar schafte Engeland de slavernij af?
12. In welk jaar schafte Frankrijk de slavernij af?
13. In welk jaar schafte Nederland de slavernij af?
14. Waarom duurde het in Nederland langer totdat zij de slavernij afschaften?
15. Wat is keti koti?
16. Wat betekend keti koti?

4. Afronden

Als laatste maak je een aantal afrondingsopdrachten. Voor deze opdrachten kijk je nog eens terug op wat je allemaal geleerd hebt. Om de opdrachten te kunnen maken moet je daarom af en toe nog even terug gaan en de teksten doorlezen.
 
Opdracht 10:
 
De Amerikaanse en de Franse revolutie hebben een aantal overeenkomsten (iets wat hetzelfde is), benoem deze in je Word document.
Doe dit aan de hand van de volgende drie punten:
  • De periode
  • Oorzaken (de reden waarom er iets gebeurt)
  • Gevolgen (iets wat eruit voort is gekomen)
 
Opdracht 11:
 
Maak een tijdbalk in je Word document van de volgende gebeurtenissen (LET OP het staat niet op de juiste volgorde):
  • Afschaffing slavernij
  • Bestroming van de Bastille = Begin Franse Revolutie
  • Napoleon verslagen
  • Onafhankelijkheidsverklaring
  • Napoleon aan de macht
 
Opdracht 12:
 
Maak een PowerPoint met afbeeldingen over dit hoofdstuk.
In je PowerPoint verwerk je de volgende dingen:
  • Onafhankelijkheidsverklaring
  • Amerikaanse Revolutie
  • Standensamenleving
  • Franse Revolutie
  • Driehoekshandel
  • Abolitionisten

 

Opdracht 13:

Kopieer de leerdoelen naar je Word document en geef antwoord op de leerdoelen:

  1. Je kan uitleggen waarom de Engelse kolonisten niet meer tot Groot-Brittannië wilden behoren.
  2. Je weet wat de onafhankelijkheidsverklaring is.
  3. Je kan uitleggen hoe de onafhankelijkheidsverklaring tot stand kwam.
  4. Je weet wat de Trias Politica is.
  5. Je kan uitleggen hoe de Trias Politica is vormgegeven in de Verenigde Staten.
  6. Je weet wie George Washington en Thomas Jefferson waren.
  7. Je kan uitleggen wat de rol van George Washington en Thomas Jefferson in de Amerikaanse Revolutie.
  8. Je weet wat de standensamenleving was in Frankrijk.
  9. Je kan uitleggen waarom de Fransen in opstand kwamen tegen hun koning.
  10. Je weet hoe de Franse Revolutie verliep.
  11. Je kan de belangrijkste personen opnoemen uit de Franse Revolutie.
  12. Je kan uitleggen wat de gevolgen waren van de Franse Revolutie voor het bestuur in Frankrijk.
  13. Je weet wat er wordt bedoeld met een plantage.
  14. Je kunt de driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika beschrijven.
  15. Je weet wat abolitionisme is.
  16. Je weet in welke periode de slavernij werd afgeschaft.

 

 
  • Het arrangement Klas 2: Revoluties en Slavernij is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteurs
    Joyce Landman
    Laatst gewijzigd
    2015-09-09 11:54:48
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.