3. Slavernij

Uit Europa vertrokken schepen om handel te drijven in Amerika en het Caribische gebied. Eerst zetten zij koers met een lading goederen naar West-Afrika. Daar werden producten geruild tegen slaven. Op de slavenmarkt aan de West-Afrikaanse kust werden de slaven gekeurd en ingescheept. Na een lange reis werden de slaven verkocht aan plantagehouders in de koloniën van Zuid- en Noord-Amerika. Vervolgens werden er producten van de plantages op de schepen ingeladen en naar Europa vervoerd. Deze handel noemen we de driehoekshandel.

Ook Nederlandse handelaren speelden een rol in de slavenhandel. De West Indische Compagnie (WIC) had zelfs korte tijd een monopolie op de handel in slaven. In totaal verscheepten Nederlandse schepen ongeveer een half miljoen slaven vanuit Afrika naar Brazilië, Suriname en de Antillen. Slavenschepen vertrokken vanuit Afrika met ongeveer 400 à 500 slaven aan boord. De reis van Afrika naar Amerika duurde 2 à 3 maanden. Onderweg stierven veel slaven door ziekte en als gevolg van de ellendige omstandigheden. Een groot deel van de slaven werd verkocht op Curaçao. Naast Nederlanders waren er in Suriname ook veel Engelse, Spaanse, Portugese, Franse en Duitse plantagehouders die slaven kochten. In totaal werden er door de Europese slavenhandelaren ongeveer 10 tot 11 miljoen slaven van Afrika naar de Nieuwe Wereld overgebracht.

De plantages hadden veel arbeidskrachten nodig want de vraag naar producten in Europa nam toe. De producten waren populair en de bevolking in Europa groeide. Er was dus veel geld te verdienen met de teelt van producten als koffie, katoen, cacao en suikerriet. Daarnaast hadden ze ook arbeidskrachten nodig voor het huishouden. Eerst werkten de krijgsgevangen Indianen op de plantages, maar zij waren slecht bestand tegen de slechte behandeling en het loodzware werk. Ook Europeanen zelf waren niet geschikt om op de plantages te werken omdat ze slecht tegen de hitte konden. Er werd besloten om slaven in te voeren uit Afrika. Afrikanen waren fysiek sterk en goed bestand tegen de hitte. Slaven hadden geen rechten en waren voor hun welzijn volledig afhankelijk van hun eigenaar. Veel slaven werden slecht behandeld en hadden te maken met slechte huisvesting, karig voedsel, geweld en verkrachting.

Suriname was een populair handelsgebied voor de Europeanen. Het gebied wisselde nogal eens van eigenaar. In de 17e eeuw bouwden de Engelsen er nederzettingen. Ze werden er verdreven door de Fransen maar konden het gebied in 1650 terugveroveren. De Engelsen legden meer dan 60 suiker- en cacaoplantages aan en bleven 17 Jaar lang aan de macht. Een Zeeuwse vloot zag wel brood in de kolonie en namen met een klein leger het gebied in. In een verdrag met de Engelsen werd afgesproken dat de Nederlanders hun bezit in Suriname behielden. In ruil stond Nederland de kolonie Nieuw Nederland (later New York) af aan Engeland.

Veel mensen vonden dat de slaven niet goed behandelt werden. Zij gingen strijden voor de afschaffing van de slavernij, deze mensen noemen we abolitionisten. Deze mensen kregen steeds meer macht in de politiek waardoor vanaf 1863 de slavernij in alle gebieden verboden werd.

 

Opdracht 7:

Kopieer het schema naar je Word document en vul de betekenis van de woorden in.

Slaven                                                                                               
Plantagehouders  
Driehoekshandel  
Slavenhandel  
WIC  
Monopolie  
Handelsgebied  
Abolitionisten  

 

Opdracht 8:
 
Noteer van de onderstaande vragen de juiste antwoorden in je Word document.
1. Waar of niet waar?
De Europeanen hebben in het westen van Afrika plantages gesticht.
 
2. Waar of niet waar?
Op de plantages in Amerika werd er tabak, koffie, thee en rietsuiker geteeld.
 
3. Waar of niet waar?
In het begin werden er indianen gebruikt om op de plantages te werken.
 
4. Waar of niet waar?
Nederland heeft helemaal geen rol gespeeld in de slavenhandel.
 
5. Met welke producten aan boord vanuit Europa vertrokken de schepen richting Afrika?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Afrika
 
6. Met welke producten aan boord vanuit Afrika vertrokken de schepen richting Amerika?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Amerika
 
7. Met welke producten aan boord vanuit Amerika vertrokken de schepen richting Europa?
A. Koffie, suiker, thee en tabak
B. Slaven
C. Wapens en drank
D. Ze gingen helemaal niet naar Europa
 
Opdracht 9:
 
Bekijk het fimpje en beantwoord de vragen in je Word document.

 

1. Waardoor ging men weer over de slavernij van vroeger praten?
2. Hoeveel slaven verhandelden de Nederlanders ongeveer in totaal?
3. Leg uit hoe de Nederlanders aan de slaven kwam.
4. Waarmee betaalden de Nederlanders voor de slaven?
5. Waarom worden slaven gebrandmerkt?
6. Hoelang duurt de reis ongeveer?
7. Wat gebeurd er met de zieke slaven tijdens de reis?
8. Waar moeten de slaven werken?
9. Waar gaan weggelopen slaven heen?
10. Hoe noem je een weggelopen slaaf?
11. In welk jaar schafte Engeland de slavernij af?
12. In welk jaar schafte Frankrijk de slavernij af?
13. In welk jaar schafte Nederland de slavernij af?
14. Waarom duurde het in Nederland langer totdat zij de slavernij afschaften?
15. Wat is keti koti?
16. Wat betekend keti koti?