Je staat er misschien niet zo bij stil, maar elke dag hebben honderden mensen in ons land bloed nodig.
Dit kunnen verkeersslachtoffers zijn, maar bijvoorbeeld ook vrouwen die een zware bevalling hebben gehad.
Als iemand bloed nodig heeft, wordt er gebruikgemaakt van een bloedtransfusie.
Het bloed dat wordt gebruikt, is afkomstig van een bloeddonor die zijn of haar bloed heeft afgegeven bij de bloedbank. Maar een bloedtransfusie is meer dan het zomaar toedienen van bloed aan patiënten.
Je moet goed rekening houden met de bloedgroep van de patiënt.
In deze opdracht leer je welke bloedgroepen er zijn en waar op gelet moet worden bij een bloedtransfusie.
Ken jij iemand die bloeddonor is of heb je misschien zelf wel een bloedtransfusie ontvangen omdat je bijvoorbeeld te vroeg geboren bent? Bespreek het met een klasgenoot. Zou jij bloed durven geven om anderen te redden?
Wat kan ik straks?
Aan het eind van de opdracht kun je:
de vier verschillende bloedgroepen noemen: A, B, AB en O.
omschrijven dat het gevaarlijk kan zijn als er bij een bloedtransfusie het verkeerde bloed wordt gebruikt.
aangeven hoe je de bloedgroep van een persoon kunt bepalen.
aangeven dat het erfelijk bepaald is welke bloedgroep je hebt.
met behulp van een schema bepalen welke bloedgroep een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.
Wat ga ik doen?
Aan de slag
Stap
Activiteit
Stap 1
Je maakt kennis met de vier verschillende bloedgroepen.
Stap 2
Bloedgroepen kun je niet zomaar combineren. In deze stap leer je welke bloedgroepen je kunt combineren.
Stap 3
Als een moeder zwanger is kan de resusfactor gevaarlijk zijn voor de baby. Daarover leer je in deze stap.
Stap 4
Hoe weet je nou wat iemands bloedgroep is? Dat doe je met antistoffen. Hoe? Dat leer je in deze stap.
Stap 5
Je maakt een oefening om te kijken of jij ook met antistoffen de bloedgroep aan kunt tonen.
Stap 6
en
Welke bloedgroepen zijn er mogelijk als je ouders een bepaalde bloedgroep hebben? Dat ontdek je in deze stap.
Afronding
Onderdeel
Activiteit
Begrippenlijst
Hier vind je de begrippen van de opdracht bloedtransfusie.
Eindopdracht A
Je maakt een toets over het onderwerp bloedtransfusies.
Eindopdracht B
Je maakt een eigen les die je aan klasgenoten kunt geven.
Terugkijken
Terugkijken op de opdracht.
Benodigdheden
Eindopdracht B: eventueel materiaal dat aansluit bij de te geven les.
Tijd
Twee lesuren.
Aan de slag
Stap 1: Vier bloedgroepen
Bloed bestaat voor ongeveer de helft uit plasma. De andere helft bestaat uit bloedcellen.
De rode bloedcellen vormen het grootste bestandsdeel van de bloedcellen. Op de rode bloedcellen bevinden zich eiwitten die niet bij iedereen hetzelfde zijn. Als twee mensen verschillende eiwitten op hun rode bloedcellen hebben, dan hebben ze een verschillende bloedgroep.
Heb je bloedgroep A, dan betekent dit dat eiwit A op je rode bloedcellen zit.
Iemand met bloedgroep B heeft eiwit B op zijn rode bloedcellen.
Heb je zowel eiwit A als B op je rode bloedcellen, dan heb je bloedgroep AB.
Er zijn ook mensen met de bloedgroep O; die hebben geen eiwit A of B op hun bloedcellen.
Voordat de bloedgroepen werden ontdekt was een bloedtransfusie vaak dodelijk.
Het is namelijk heel belangrijk om vóór een bloedtransfusie de bloedgroep van de patiënt en de bloedgroep van de donor te bepalen.
Lees de informatie in deze video van Bioplek maar eens.
Als het te snel gaat kun je hem even op pauze zetten.
Welke gebeurt er met het bloed als de verkeerde bloedgroepen worden gemengd? Bespreek het met een klasgenoot.
Stap 2: Bloedtransfusie
Als je lichaam in contact komt met lichaamsvreemde stoffen maakt je lichaam afweerstoffen (= antistoffen) aan.
Als je zelf bloedgroep A hebt, dan zijn rode bloedcellen met eiwit B lichaamsvreemd en maak je een antistof aan die het gevecht aangaat met eiwit B.
Er ontstaat een zogenaamde transfusiereactie: je probeert het vreemde bloed af te breken. Hierdoor kun je erg ziek worden en zelfs overlijden.
Kijk nu naar deze video. In de video zie je wat er gebeurt als iemand de juiste bloedgroep toegediend krijgt en er geen gevaarlijke situatie ontstaat.
Kijk nu naar de volgende video. In deze video zie je wat er gebeurt als iemand niet de juiste bloedgroep toegediend krijgt. De rode bloedcellen gaan klonteren.
Stap 3: Bloedgroepen en zwangerschap
Bloedcellen hebben ook een antigen dat resusfactor wordt genoemd.
De resusfactor wordt meestal aangegeven met een +.
Er zijn dus acht combinaties mogelijk: A+. A-, B+, B-, AB+, AB-, 0+, 0-.
De resusfactor speelt een belangrijke rol bij zwangerschap.
Een ongeboren baby met + kan een moeder hebben met -. Dat heet resusantagonisme.
De moeder gaat dan antistoffen maken tegen de baby.
De baby kan de antistoffen via de placenta binnenkrijgen en daardoor sterven.
Meestal loopt de eerste baby nog geen gevaar, maar de tweede wel.
Dit kan worden voorkomen door op tijd maatregelen te nemen.
Bekijk de afbeeldingen hieronder en maak de volgende oefening.
Stap 4: Bloedgroep aantonen
Je kunt een bloedgroep bepalen door bloed te mengen met antistoffen.
Bekijk het schema.
bloedgroep
antistof A
antistof B
A
klonteren
niet-klonteren
B
niet-klonteren
klonteren
AB
klonteren
klonteren
O
niet-klonteren
niet-klonteren
Je ziet dat als je:
bloed van bloedgroep A mengt met antistof A, het bloed gaat klonteren.
bloed van bloedgroep A mengt met antistof B, er geen reactie is.
Stap 5: Antistoffen
Bij ieder mens bevat het bloedplasma de antistoffen tegen de bloedfactoren die niet op de rode bloedcellen voorkomen.
Met antistoffen worden vreemde cellen, bacteriën en virussen uitgeschakeld.
- Iemand met bloedgroep A, heeft antistoffen B.
- Iemand met bloedgroep B, heeft antistoffen A.
- Iemand met bloedgroep AB, heeft geen antistoffen.
- Iemand met bloedgroep O, heeft zowel antistoffen A als B.
Je kunt een bloedgroep bepalen door bloed te mengen met antistoffen.
Als je bloed van bloedgroep A mengt met antistof A dan gaat het bloed klonteren. Meng je het bloed met antistof B dan is er geen reactie.
Als je bloed van bloedgroep B mengt met antistoffen B dan gaat het bloed klonteren, meng je het met antistof A, dan is er geen reactie.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
Welke bloedgroep je hebt is erfelijk bepaald.
In het onderstaande schema is te zien welke bloedgroep de kinderen van een ouderpaar kunnen krijgen.
bloedgroep ouders
mogelijk bij het kind
A en A
A of O
A en B
A, B, AB of O
A en AB
A, B of AB
A en O
A of O
B en B
B of O
B en AB
A, B of AB
B en O
B of O
AB en AB
A, B of AB
AB en O
A of B
O en O
O
Bestudeer de tabel goed. Kun je een 'logica' uit de tabel afleiden?
Zo ja, leg de logica uit aan je klasgenoot.
Weet jij jouw bloedgroep? Zo ja, dan kun je herleiden welke bloedgroep je ouders mogelijk hebben. Noteer de mogelijkheden.
Afronding
Begrippenlijst
Bloedcellen
Bloedcellen vorm samen met het bloedplasma het bloed. Er zijn drie typen bloedcellen: rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes.
Bloedplasma
Bloedplasma vormt samen met bloedcellen het bloed en bestaat uit water met plasma-eiwitten en een aantal opgeloste stoffen.
Rode bloedcellen
Rode bloedlichaampjes, die hemoglobine bevatten en een functie hebben bij het vervoeren van zuurstof in het bloed.
Witte bloedcellen
Kleurloze bloedcellen met kern. Ze spelen een belangrijke rol in het afweersysteem.
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn stukjes van cellen. Ze zorgen voor het ontstaan van stolsel als ze beschadigd worden. Zo kan er uiteindelijk een korst worden gevormd.
Bloedsomloop
Het stromen van bloed door aders, slagaders en haarvaten door het lichaam heen.
Bloedtransfusie
Bloed van een donor dat wordt gegeven aan iemand die bloedarmoede heeft of een probleem heeft met de aanmaak van bloed.
Bloedgroep
Het onderverdelen van bloed in verschillende groepen. Dit is afhankelijk van de antigenen die op de rode bloedcellen zitten. Bloedgroepen zijn erfelijk. Er zijn vier soorten bloedgroepen: A, B, O en AB.
Antistoffen
De afweerstoffen die je lichaam aanmaakt als het in contact komt met lichaamsvreemde stoffen.
Resusfactor
Een antigen op een bloedgroep. Is dit antigen aanwezig, dan krijgt de bloedgroep een + . Ontbreekt dit antigen dan krijgt de bloedgroep een -.
Eindopdracht A: Toets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets.
De onderstaande antwoorden moet je zelf nakijken; vergelijk jouw antwoorden met de goede
antwoorden, en geef aan in welke mate jouw antwoorden correct zijn.
In deze les ga je aan je klasgenoten of een groepje klasgenoten een les geven over één of twee leerdoelen van deze opdracht.
Zorg dat je les uit de volgende delen bestaat:
Een inleiding op het onderwerp bloedtransfusie
De leerdoelen, wat gaan je klasgenoten leren in jouw les?
Een duidelijke uitleg van de stof die hoort bij de leerdoelen die je hebt gekozen. Deze uitleg schrijf je op papier.
Minimaal drie vragen die passen bij het onderwerp.
Een afsluitende opdracht.
Denk ook aan voldoende materiaal, eventueel gekopieerde bladen etc.
Je les mag maximaal 30 minuten duren. De hele les schrijf je uit in een tekstdocument.
Lees voor je begint nog even de Gereedschapskist onderaan deze pagina.
Niet iedereen zal de les in de klas kunnen geven. Overleg met je docent of jij jouw les alleen in moet leveren of dat je hem ook daadwerkelijk aan de klas moet geven.
Beoordeling
Je docent let bij de beoordeling op het volgende:
De les is netjes uitgeschreven in een tekstdocument.
Er is kritisch nagedacht over de doelgroep.
De les past goed bij het onderwerp.
De les zit inhoudelijk goed in elkaar.
De les kan binnen de 30 minuten worden gegeven.
De les is orgineel en creatief.
Als de les ook daadwerkelijk gegeven wordt:
Er is voldoende materiaal beschikbaar.
De les is op een boeiende en overtuigende manier gebracht.
De les duurde maximaal 30 minuten.
Klaar?
Lever je les in bij je docent en maak zo nodig een afspraak voor het geven van de les.
Je kunt natuurlijk ook je eigen les maken! Hierbij krijg je de ruimte om je eigen ideeën en inbreng uit te werken en uit te voeren.
Terugkijken
Intro
Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
Ben jij door deze opdracht anders gaan denken over het geven of ontvangen van een bloedtransfusie? Waarom wel/niet?
Kan ik wat ik moet kunnen?
Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
Kun je wat je moet kunnen?
Hoe ging het?
Tijd
Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
Klopt dat?
Inhoud
Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
Schrijf op wat nieuw voor je was.
Eindopdracht
Wat vond je van de eindopdracht?
A: Is het gelukt om de toets voldoende te halen? Zo niet, is het gelukt om te achterhalen welk leerdoel je nog niet voldoende beheerst? Hoe ga je dit leerdoel extra oefenen?
B: Is het gelukt om de les goed in het tekstdocument uit te schrijven? Welke onderdelen van de les vond je lastig? Welke onderdelen vond je makkelijk?
Als je de les ook moest geven? Hoe heb je je hier op voorbereid? Hoe vond je het om de les te geven voor je klasgenoten? Wat zou je achteraf anders hebben gedaan?
Het arrangement Bloedtransfusie hv12 is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:
Toelichting
Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollectie voor biologie voor havo/vwo leerjaar 2. Dit is thema ’Bloed en bloedtransfusie'. Het onderwerp van deze les is: bloedtransfusie.
Je leert om met behulp van een schema te bepalen welke bloedgroep een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.
Leerniveau
VWO 2;
HAVO 1;
VWO 1;
HAVO 2;
Leerinhoud en doelen
Biologie;
Instandhouding en ontwikkeling;
Instandhouding;
Deze les valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollectie voor biologie voor havo/vwo leerjaar 2. Dit is thema ’Bloed en bloedtransfusie'. Het onderwerp van deze les is: bloedtransfusie.
Je leert om met behulp van een schema te bepalen welke bloedgroep een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Bloedgroepen
Bloedtransfusies
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.