Wat kan ik straks?
Aan het eind van de opdracht kun je:
- de vier verschillende bloedgroepen noemen: A, B, AB en O.
- omschrijven dat het gevaarlijk kan zijn als er bij een bloedtransfusie het verkeerde bloed wordt gebruikt.
- aangeven hoe je de bloedgroep van een persoon kunt bepalen.
- aangeven dat het erfelijk bepaald is welke bloedgroep je hebt.
- met behulp van een schema bepalen welke bloedgroep een ontvanger van een bloedtransfusie al dan niet toegediend kan krijgen.