Thema 1 Omgeving - vmbo-kgt12

Thema 1 Omgeving - vmbo-kgt12

Omgeving

Intro

Biologie betekent leer van het leven.
Biologen bestuderen levende wezens (organismen) en de omgeving waarin ze leven.

In de volgende video ontdek je wat biologie is en wat je allemaal gaat leren bij het vak biologie.

Bespreek na het kijken met een klasgenoot wat je denkt te gaan leren bij het vak biologie.



In dit eerste thema leer je eerst wat biologen bedoelen met leven.

Wat kan ik al?

Bijna alles om je heen heeft te maken met biologie. Dat weet je vast nog wel van de basisschool.
Daarom begin je met een mindmap over biologie.

Dit heb je nodig:

  • pen en papier
  • een groot vel tekenpapier
  • stiften en potloden
  • eventueel tijdschriften, schaar en lijm

Dit ga je doen:

Werk in groepjes van 2 of 3 leerlingen samen.

Pak pen en papier en schrijf op waar jullie aan denken als je aan biologie denkt. Noteer minstens 30 dingen.
Weet je even niets meer? Kijk dan eens goed rond. Daar zijn mensen, dieren, planten, toiletten, water, lucht, land, geluiden, geuren, de kantine met eten en drinken, parken met bomen en vijvers, noem maar op. Al die onderwerpen hebben met biologie te maken.

Pak daarna het vel tekenpapier. Zet in het midden lekker groot het woord BIOLOGIE.

Om het woord biologie heen zet je alle woorden die volgens jullie bij biologie horen. Zet die woorden in groepen bij elkaar. En trek lijnen tussen de woorden die met elkaar te maken hebben.

Geef de groepen woorden en lijnen verschillende kleuren. Je mag er ook tekeningen bij maken of plaatjes uit tijdschriften bij plakken.

Zo rond je af:

Zet jullie namen en klas onderaan de mindmap.

Leg alle mindmaps naast elkaar, of hang ze op.

Bespreek klassikaal wat jullie zien.

  • Staan er in de ene mindmap heel andere woorden dan de andere?
  • Staan sommige woorden meestal op dezelfde manier bij elkaar? Of is het in elke mindmap heel anders aangepakt?
  • Wat viel jullie zelf op tijdens deze opdracht?

Voorbeeld van een woordweb:

Ter inspiratie zie je hieronder een voorbeeld van een mindmap.

mindmap

 

Wat kan ik straks?

In de tabel vind je de leerdoelen van dit thema.

Aan het einde van dit thema kan ik:

Opdracht

  • negen levenskenmerken noemen.
  • met eigen woorden vertellen wat elk levenskenmerk inhoudt.
  • aangeven wanneer iets dood, levend of levenloos is.
  • bij een levend organisme herkennen welke levenskenmerken aanwezig zijn.
Levenskenmerken
  • beschrijven wat een ecosysteem is.
  • uitleggen wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren.
  • voorbeelden noemen van biotische en abiotische factoren.
  • met voorbeelden uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kunnen beïnvloeden.
  • met voorbeelden uitleggen hoe abiotische factoren invloed hebben op het leven van organismen.
Ecosysteem
  • de begrippen voedselketen en voedselweb beschrijven.
  • de begrippen producenten, consumenten en reducenten beschrijven.
  • aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen.
  • twee voorbeelden van reducenten noemen.
Voedselweb en -keten
  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke organismen er in het ecosysteem voorkomen.
  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke abiotische factoren bepalend zijn voor het ecosysteem.
  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke relaties tussen organismen voorkomen in het ecosysteem.
Onderzoek je omgeving
  • beschrijven wat gedrag is en wat een gedragsketen is.
  • aangeven hoe een gedragsonderzoeker/etholoog werkt.
  • uitleggen wat het gedrag van een dier te maken heeft met zijn uiterlijk en met zijn leefomgeving.
  • beschrijven wat het verschil is tussen een ethogram en een protocol en deze zelf ook maken.

Diergedrag

Wat ga ik doen?

In dit thema ga je aan de gang met vijf opdrachten en de afsluiting.
In de tabel staat per onderdeel hoeveel lesuren je ongeveer nodig hebt.

Activiteit

Aantal lesuren

Eindproduct

Inleiding

1

Mindmap over biologie

Opdracht: Levenskenmerken

2

Toets

Opdracht: Ecosysteem

2 à 3

Toets
Een spel ontwikkelen

Opdracht: Voedselweb en -keten

2

Voedselweb maken

Opdracht: Onderzoek je omgeving

4 à 5

Toets
Een ecosysteem beschrijven

Opdracht: Diergedrag

3

Ethogram en protocol

Afsluiting

3

Maquette

Diagnostische toets

1

 

Totaal aantal lesuren

18-20

 

Opdrachten

Levenskenmerken

Levenskenmerken

Intro

Bekijk het volgende filmpje. In het filmpje zie je twee honden.
Eén hond leeft, de ander leeft niet. Wat is eigenlijk het verschil, waardoor we zeggen: Dit leeft en dat leeft niet? Bespreek dit met een klasgenoot.
Schrijf minimaal 4 punten op waardoor jij weet of iets leeft.

 

 

 

Wat kan ik straks?

Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • negen levenskenmerken noemen.
  • met eigen woorden vertellen wat elk levenskenmerk inhoudt.
  • aangeven wanneer iets dood, levend of levenloos is.
  • bij een levend wezen herkennen welke levenskenmerken aanwezig zijn.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Na het bestuderen van de Kennisbank kun je in een oefening aangeven welke levenskenmerken er zijn.

Stap 2

Je kunt aangeven of dingen die je ziet op een afbeelding levend, dood of levenloos zijn.

Stap 3

Je kunt aangeven wanneer er sprake is van groei en wanneer er sprake is van ontwikkeling.

Stap 4

en

Je kunt aangeven op welke manier de hagedis in de video waarneemt en reageert.

Stap 5

Je ziet verschillende video's over het voortplanten van organismen. Je kunt aangeven welke manier van voortplanten bij welke video hoort.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de Kennisbank en de begrippen die horen bij deze opdracht.

Eindopdracht

Je maakt een diagnostische toets

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.

 

Aan de slag

Stap 1 Kennisbank

In de biologie houden we ons met het leven bezig. Biologie betekent: leer van het leven.
Maar wanneer noem je iets nu precies levend?
Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel.

Levenskenmerken


Maak de volgende oefening.

 

Stap 2 Levend dood levenloos

Levend

Gevoelsmatig weet je vast wel wat wordt bedoeld met levend, dood en levenloos. Vooral bij levend en dood heb je gelijk een idee.

Maak onderstaande oefeningen.

 

Stap 3 Groeien en ontwikkelen

Groeien en ontwikkelen zijn twee levenskenmerken die nog wel eens door elkaar gehaald worden.
Bekijk het filmpje over de tomaat op SchoolTV. Zie jij het verschil tussen groeien en ontwikkelen? Bespreek het met een klasgenoot. Maak daarna samen de oefening.


Stap 4 Waarnemen en reageren

Reageren betekent dat een organisme iets doet omdat er in het lichaam van het organisme iets gebeurt, of omdat er in de omgeving iets gebeurt.
Je bent dan eerst aan het waarnemen en daarna aan het reageren.

Bekijk het filmpje.

In het filmpje zie je een woestijnhagedis.
De hagedis reageert op veranderingen in de omgeving.
Bespreek met een klasgenoot hoe de hagedis reageert op:

  • het heter worden van het zand.
  • het geritsel van dode planten.
  • een bewegend insect.

Ben je klaar? Maak dan de volgende opdracht.

Stap 5 Voortplanten

Afsluiting

Begrippenlijst

Levenskenmerken

Dood
Een organisme is dood als het geen levenskenmerken meer vertoont.

Levend
Iets dat levenskenmerken vertoont. Het hoeft niet alle levenskenmerken tegelijk te vertonen.

Levenloos
Iets dat nooit geleefd heeft, is levenloos.

Levenskenmerken
Een levenskenmerk is een teken van leven in een organisme.
Een ander woord voor levenskenmerken is levensverschijnselen.
Er zijn negen levenskenmerken:

  • ademhalen

  • bewegen

  • eten/voeden

  • groeien

  • ontwikkelen

  • reageren

  • uitscheiden

  • reageren

  • waarnemen

Organisme
Een levend wezen: een bacterie, schimmel, plant of dier. Organismen vertonen levenskenmerken.

Eindopdracht: D-Toets

Je sluit deze opdracht af met het maken van een diagnostische toets.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Heb je de vraag over de honden goed beantwoord?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat je al wist.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de toets? Was het een moeilijke toets? Was je tevreden over het resultaat? Zo niet, wat heb je daar dan aan gedaan?

Ecosysteem

Ecosysteem

Intro

Bekijk het volgende filmpje op Schooltv:
In het filmpje zie je een voorbeeld van een ecosysteem.
In het ecosysteem in het filmpje spelen water, bomen, rupsen en vogels een rol.

Video: Hoe werkt een ecosysteem?


In deze opdracht leer je wat een ecosysteem is en welke factoren kunnen bepalen hoe het ecosysteem eruitziet.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • beschrijven wat een ecosysteem is.
  • uitleggen wat het verschil is tussen biotische en abiotische factoren.
  • voorbeelden noemen van biotische en abiotische factoren.
  • met voorbeelden uitleggen hoe organismen binnen een ecosysteem elkaar kunnen beïnvloeden.
  • met voorbeelden uitleggen hoe abiotische factoren invloed hebben op het leven van organismen.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Na het bestuderen van de kennisbank kun je aangeven welke factoren biotisch en abiotisch zijn. Om dat te oefenen geef je daarna van 10 zinnen aan of het abiotische of biotische factoren zijn.

Stap 2

Het 'gedrag' van het ene organisme van invloed kan zijn op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor een ander organisme. Met behulp van voorbeelden ga je dit zelf uitleggen.

Stap 3

Je ontdekt hoe abiotische factoren het leven van een organisme kunnen beïnvloeden. Hier maak je vragen over.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de kennisbank die je hebt gelezen in deze opdracht en begrippen die te maken hebben met ecosystemen.

Eindopdracht A

Je bedenkt een toets van minimaal 6 vragen. Deze toets laat je maken door een klasgenoot. Daarna beoordeel je de gemaakte toets.

Eindopdracht B

Je kiest een organisme en je onderzoekt hoe dit organisme is aangepast aan het ecosysteem waarin het leeft.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden
Voor eindopdracht B heb je Word en internet nodig.
Je mag de opdracht ook op papier maken. In dat geval heb je nodig: A4-papier, lijm, schaar, pen en stiften of potloden.

Tijd
Voor deze opdracht heb je twee à drie lesuren nodig.

 

Aan de slag

Stap 1: Ecosysteem

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Ecosysteem

Maak de volgende oefening.

Stap 2: Invloed van biotische factoren

In de kennisbank heb je een voorbeeld gezien van hoe organismen elkaar kunnen beïnvloeden: in een bos neemt een boom het licht weg ten koste van een bodemplant.
Het 'gedrag' van het ene organisme heeft effect op de beschikbaarheid van een abiotische factor voor het andere organisme.

Stap 3: Invloed van abiotische factoren

De abiotische factoren in ecosysteem kunnen het gedrag van een organisme beïnvloeden.
Daarnaast zijn de abiotische factoren vaak bepalend voor de eigenschappen van bepaalde organismen.

De onderstaande oefening gaat over de aanpassingen van een plant aan het leven in de woestijn.

Afronding

Begrippenlijst

Biotisch en abiotisch

Abiotisch
Abiotisch betekent 'niet levend'.
Abiotische factoren
De niet-levende omgeving in een ecosysteem.
Biotisch
Biotisch betekent 'levend'.
Biotische factoren
De levende organismen in een ecosysteem.
Ecosysteem
Min of meer begrensd deel van de natuur als een samenhangend geheel van biotische (levende) en abiotische (niet-levende) factoren.
Levensgemeenschap
Alle organismen in een ecosysteem.

Eindopdracht A: Maak toetsvragen

In eindopdracht A ga je zelf toetsvragen ontwikkelen.

Bedenk een toets van minimaal zes vragen over ecosystemen.
Gebruik de leerdoelen bij het maken van de toets.
Schrijf van alle vragen ook de antwoorden op.
Geef ook aan hoeveel punten je per vraag kan halen en hoe het cijfer berekend wordt.

Je kunt als basis het Googledoc Werkblad Toetsvragen gebruiken.
Maak een kopie van het werkblad in je eigen omgeving (Bestand - Een kopie maken...) of download het werkblad (Bestand - Downloaden als).

Laat de toets maken door een klasgenoot.
Kijk de toets na. Heeft je klasgenoot een voldoende voor de toets gehaald? Voeg de ingevulde toets van je klasgenoot bij als je je eindopdracht inlevert.
Vraag je klasgenoot om feedback op de toets.
Natuurlijk maak je ook de toets die je klasgenoot zelf heeft gemaakt. Welk cijfer haal jij?

Beoordeling
Je docent let bij de beoordeling van je toetsvragen op het volgende:

  • Zijn er voldoende toetsvragen gemaakt?
  • Passen de toetsvragen bij de leerdoelen uit deze opdracht?
  • Passen de vragen bij leerlingen van jouw leeftijd en jouw niveau?
  • Kloppen de antwoorden bij de vragen die gemaakt zijn?
  • Is de toets door een klasgenoot gemaakt?
  • Ziet het geheel er netjes en verzorgd uit?


Klaar?
Laat de toetsvragen beoordelen door je docent.

 

Eindopdracht B: Onderzoek een dier en het ecosysteem waarin het leeft

Eindopdracht B:

In deze eindopdracht voer je een onderzoek uit. Dat mag je alleen doen. Je mag ook samenwerken met je buur.
Je mag op een papieren A4-tje werken, of in Word/Powerpoint/Canva.
Je kiest uit de onderstaande lijst een dier. Dan onderzoek je in welk ecosysteem het dier leeft. Met welke biotische en abiotische factoren heeft het dier te maken? En hoe is het aangepast aan die factoren?
Je schrijft op hoe het uiterlijk van het dier is aangepast aan de omgeving. Beschrijf minstens 3 aanpassingen.

Voorbeeld (kies dus zelf een ander dier):

Afrikaanse olifanten leven op de savanne. Het is daar heel warm en er is weinig beschutting. De grote oren van de olifanten helpen de dieren om af te koelen. Het kan heel lang droog zijn op de savanne. Met hun sterke, lange slurf kunnen de olifanten gaten graven om naar water te zoeken. En met diezelfde slurf kunnen ze bij bladeren en takken heel hoog in de bomen. Met hun slagtanden kunnen ze schors van bomen krabben. Ze kunnen ermee graven. En ze kunnen zich met hun slagtanden goed verdedigen tegen roofdieren, zoals leeuwen.
Afrikaanse olifanten hebben een heel dikke huid, met heel veel rimpels. In die rimpels blijft water achter nadat de olifant een bad heeft genomen. Dat water helpt de olifant om langer koel te blijven.

Kies uit de volgende dieren:

  • een poolvos
  • een woestijnvos
  • een giraffe
  • een wandelende tak
  • een zeehond
  • een vleermuis
  • een nijlpaard
  • een papagaai
  • een miereneter
  • een eigen dier naar keuze, in overleg met je docent

Dit ga je doen:

  • Zoek een afbeelding van het dier. Zet deze afbeelding in het midden van je A4-tje.
  • Onderzoek in welke omgeving het dier leeft. Doe ook onderzoek naar de eigenschappen van het dier.
  • Gebruik rondjes of pijlen om de aanpassingen in het uiterlijk van het dier aan te wijzen. Schrijf daarbij op wat het nut is van die aanpassing.

Beoordeling
Je docent let bij de beoordeling op het volgende:

  • Je hebt een duidelijke afbeelding van het dier gevonden.
  • Je hebt minimaal 3 voorbeelden in het uiterlijk van het dier aangewezen. Daarbij heb je opgeschreven hoe deze kenmerken te maken hebben met het ecosysteem waarin het dier leeft.
  • Het A4-tje ziet er netjes en verzorgd uit.

Klaar?
Laat je werk beoordelen door je docent.

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 3 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdrachten? Van welke eindopdracht heb je het meeste geleerd?
    A: Kon je klasgenoot de vragen die jij verzonnen had beantwoorden? Lukte het om voldoende vragen te formuleren?
    B: Vond je het interessant om uit te vinden op welke manieren een dier is aangepast aan zijn omgeving?

 

Voedselweb en voedselketen

Voedselweb en -keten

Intro

Een ecosysteem is het geheel van planten, dieren en het gebied waarin ze wonen.
Hoe een ecosysteem eruitziet wordt bepaald door de levende factoren en niet-levende factoren.

In deze opdracht kijk je naar de voedselrelaties tussen planten en dieren en voedselrelaties tussen dieren onderling.
Je leert hoe je die relaties kunt weergeven in een voedselweb en in een voedselketen.

Kijk maar eens naar de video over de egel.
Denk ondertussen na over deze stelling: De egel staat bovenaan in een voedselweb.
Bespreek de stelling met een klasgenoot. Denken jullie dat deze stelling klopt? Waarom wel of waarom niet? Het antwoord staat bij 'Terugkijken'.

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • de begrippen voedselketen en voedselweb beschrijven.
  • de begrippen producenten, consumenten en reducenten beschrijven.
  • aangeven welke rol producenten, consumenten en reducenten in een voedselketen spelen.
  • twee voorbeelden van reducenten noemen.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap Activiteit
Stap 1 De informatie die je leest in de kennisbank over voedselweb en voedselketen kun je gebruiken bij het maken van vragen over dit onderwerp.
Stap 2 Je kunt aangeven welke rol de levensstijl van het ene organisme heeft op de levensstijl van een ander organisme.
Stap 3 Je geeft aan welke rol reducenten hebben in een voedselketen en gaat op zoek naar voorbeelden van reducenten.
Afronding
Onderdeel Activiteit
Begrippenlijst Hier vind je de kennisbank en de begrippen van de opdracht voedselweb en -keten.
Eindopdracht Je maakt met een klasgenoot een voedselweb.
Terugkijken Terugkijken op de opdracht.

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je twee lesuren nodig.

 

Aan de slag

Stap 1: Voedselweb en voedselketen

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het onderdeel voedselweb en voedselketen.

Voedselweb en voedselketen

Maak de volgende oefening.

Stap 2: Gevolgen

Stap 3: Afvaleters

Bij de consumenten horen ook afvaleters. Zij leven van dode planten en dieren. Ze ruimen als het ware 'de rotzooi' op.

Veel bodemdiertjes zijn afvaleters. Kijk maar eens naar de video op de site van Schooltv. Zorg dat je na het kijken een voorbeeld van een bodemdier kan geven.

 

Video: Ondergrondse beestjes

Afronding

Begrippenlijst

Voedselweb en voedselketen

Consumenten
Organismen die andere organismen als voedsel gebruiken.
Producenten
Planten zijn producenten. Het zijn organismen die zelf voedsel maken. Planten maken hun eigen voedsel van koolstofdioxide, water en zonlicht. En ze hebben er stoffen uit de grond bij nodig (mineralen). Deze stoffen worden gemaakt door reducenten.
Reducenten
Reducenten staan aan het eind van de voedselketen. Bacteriën en schimmels zijn reducenten. Deze organismen maken van materialen die overblijven van planten en dieren stoffen (mineralen) waar planten weer van kunnen leven.
Voedselketen
Een keten van eten en gegeten worden, waarbij elk organisme een voedselbron is voor een volgend organisme. Een voedselketen begint altijd met een plant (producent). Bijvoorbeeld: gras → rups → koolmees.
Voedselweb
Geheel van voedselrelaties binnen een levensgemeenschap.

 

Eindopdracht: Voedselweb

Als eindproduct van deze opdracht maken jullie samen een voedselweb.
In het voedselweb zet je organismen die jullie rond de school zouden kunnen tegenkomen.
Ga op internet op zoek naar passende afbeeldingen. Print ze of teken ze na.

Plak de afbeeldingen op een groot papier. Zet de namen van de organismen onder de afbeeldingen.
Verbind de organismen met pijlen. Zorg dat de pijlen in de juiste richting wijzen!

Laat jullie voedselweb beoordelen door twee klasgenoten. Beoordeel ook hun voedselweb.
Geef op een goede manier commentaar.
Pas jullie voedselweb eventueel nog wat aan.

Beoordeling
Bij de beoordeling van het voedselweb gebruikt je docent de volgende vragen:

  • Bevat het voedselweb minimaal zes organismen?
  • Staan er in het voedselweb zowel producenten als consumenten?
  • Kloppen de pijlen die tussen de organismen staan?
  • Is het voedselweb met zorg gemaakt?

Klaar?
Laat het voedselweb beoordelen door jullie docent.

 

Terugkijken

Intro

  • Waren jij en je klasgenoot het eens over de stelling? Zo niet, hebben jullie elkaar kunnen overtuigen met argumenten?
  • De stelling is niet juist. Egels staan niet bovenaan in een voedselweb. Dieren zoals dassen, bunzings, lynxen, vossen, wilde zwijnen en haviken jagen ook op egels.

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen? Weet je wat je moet weten?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Vond je het fijn om de opdracht met z'n tweeën te doen?
    Hoe verliep de samenwerking? Waren er punten waar je tegenaan liep of verliep alles soepel?

Onderzoek je omgeving

Onderzoek je omgeving

Intro

Je leest in de krant wel eens dat een ecosysteem dreigt te verdwijnen.
Natuurliefhebbers zoeken dan vaak manieren om dat ecosysteem te beschermen.

In de andere opdrachten binnen het thema Omgeving heb je geleerd wat een ecosysteem is.
In deze opdracht ga je een ecosysteem in jouw eigen omgeving onderzoeken.

 

Wat kan ik straks?

Hieronder staan de leerdoelen die horen bij de opdracht Onderzoek je omgeving.

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke organismen er in het ecosysteem voorkomen.
  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke omgevingsfactoren bepalend zijn voor het ecosysteem.
  • een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke relaties tussen organismen voorkomen in het ecosysteem.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Je kunt na het lezen van de kennisbank aangeven welke relaties er zijn tussen organismen in een ecosysteem.

Stap 2

Je leest een tekst en kijkt een video over ecosystemen. Daarna kun je voorbeelden geven van verschillende relaties tussen organismen.

Stap 3

Met een klasgenoot onderzoek je een gebied in de buurt van je school. Daarna kun je het betreffende ecosysteem beschrijven.

 

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de kennisbanken die horen bij deze opdracht. Ook vind je hier de begrippen die passen bij deze opdracht.

Eindopdracht

Je gebruikt alle informatie die je verzameld hebt om een beschrijving te maken van het ecosysteem.

D-toets

Je maakt de diagnostische toets. De vragen gaan over de stof die je in deze opdracht hebt gelezen.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden
Voor de eindopdracht heb je nodig:

  • potlood en papier
  • fototoestel

Tijd
Voor deze extra opdracht hebben jullie 4 à 5 uur de tijd.

Aan de slag

Stap 1: Relaties tussen organismen

Bestudeer de volgende onderdelen uit de kennisbank:

Relaties tussen organismen

Voedselweb en voedselketen

 

Stap 2: Ecosysteem

Lees eerst hieronder wat een ecosysteem is.

Binnen een bepaald gebied vormen organismen en de omgevingsfactoren,
zoals klimaat en bodemgesteldheid, een samenhangend geheel.
Zo'n gebied wordt ook wel een ecosysteem genoemd.
Voorbeelden van ecosystemen zijn een oceaan of een woestijn.
Op kleinere schaal zijn bijvoorbeeld een bos of een sloot ook ecosystemen.

In elk ecosysteem heersen specifieke omstandigheden.
De temperatuur en de hoeveelheid licht in een bos zijn anders dan in een open veld.
In een sloot zijn de omstandigheden weer totaal anders.
De omstandigheden bepalen welke planten en dieren er in het ecosysteem kunnen leven.

In de video hieronder wordt alle informatie over ecosystemen nog een keer samengevat.

Stap 3: Begrensd gebied

Kies, samen met een klasgenoot, een min of meer begrensd gebied in de omgeving van jullie school.
Bijvoorbeeld: een sloot, een weiland, het park, een berm, de schoolkas of de schooltuin.
Bezoek samen dat gebied en verzamel informatie over het gebied:

  • Welke planten en dieren komen er voor in het gebied?
  • Welke relaties tussen organismen komen er voor?
  • Wat kunnen je zeggen over de abiotische factoren in het gebied?

Afronding

Begrippenlijst

Relaties tussen organismen

Voedselweb en voedselketen

Competitie
Onderlinge strijd tussen dieren van dezelfde soort om bijvoorbeeld het afschermen van een territorium of het verkrijgen van voedsel.

Ecosysteem
Min of meer begrensd deel van de natuur waarin de daarin levende organismen op de een of andere manier met elkaar te maken hebben.

Levensgemeenschap
Alle organismen in een ecosysteem.

Predator
Natuurlijke vijand of roofdier, dier dat zijn prooi actief bejaagt om te doden (predatie).

Prooi
Dier dat als voedsel dient voor een predator.

Territorium
Een leefgebied van een (roof)dier dat hij moet verdedigen tegen soortgenoten.

Voedselketen
Een voedselrelatie in een bepaald ecosysteem. Dit begint met een producent, een plant. Daarna komt een consument die planten eet, een planteneter. En daarna komt een consument die dieren eet, een vleeseter. Reducenten staan meestal niet genoemd in een voedselketen.  

Voedselrelatie
Relatie tussen twee soorten organismen, waarbij de ene soort als voedsel dient voor de andere soort.
Voedselweb
Een schema waarin je kunt zien welke organismen een voedselrelatie met elkaar hebben.

Eindopdracht Ecosysteem

Gebruik de verzamelde informatie om een beschrijving van het ecosysteem te maken. Neem ook voldoende beeldmateriaal op in jullie beschrijving.

Maak (als dat mogelijk is) een tekening van een voedselweb zoals dat in jullie ecosysteem voorkomt.

Beoordeel jullie beschrijving van het gebied met de beoordelingsvragen.
Pas de beschrijving eventueel nog iets aan.

Beoordeling
Gebruik bij de beoordeling van het eindproduct de volgende vragen:

  • Maakt het eindproduct duidelijk wat een ecosysteem is?
  • Hebben jullie aangegeven welke planten en/of dieren in het ecosysteem voorkomen?
  • Hebben jullie aangegeven welke abiotische factoren een rol spelen in het ecosysteem?
  • Hebben jullie aangegeven welke relaties tussen organismen voorkomen in het ecosysteem?
  • Hebben jullie foto's/tekeningen gemaakt van het ecosysteem?

Klaar?
Laat de beschrijving beoordelen door jullie docent.

Eindopdracht D-Toets

Sluit deze opdracht af met een toets.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Heb je zelf al wel eens ergens gelezen dat het ecosysteem verdwijnt? Waar ging dat precies over? Wat denk je als je dat leest?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 4 à 5 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdrachten
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Wat vond je van de D-toets?

Diergedrag

Diergedrag

Intro

Weet jij waarom dieren doen wat ze doen?
En hoe het gedrag van dieren past bij het uiterlijk?

Dieren doen altijd iets, zelfs als ze slapen.
Al hun gedrag is er niet zomaar, het heeft een reden.

 

Wat kan ik straks?

Aan het eind van de opdracht kan ik:

  • beschrijven wat gedrag is en wat een gedragsketen is.
  • aangeven hoe een gedragsonderzoeker/etholoog werkt.
  • uitleggen wat het gedrag van een dier te maken heeft met zijn uiterlijk en met zijn leefomgeving.
  • beschrijven wat het verschil tussen een ethogram en een protocol is en deze zelf ook maken.

Wat ga ik doen?

Aan de slag

Stap

Activiteit

Stap 1

Na het bestuderen van de Kennisbank kun je in twee oefeningen aangeven of er sprake is van gedrag en van welk soort gedrag.

Stap 2

Je bestudeert het gedrag van een flamingo en kunt gedragselementen benoemen.

Stap 3

Je bestudeert het gedrag van een stekelbaarsje en kunt een gedragsketen maken.

Stap 4

Je bestudeert in de Kennisbank informatie over het ethogram en het protocol en kunt aangeven wanneer je beter een ethogram kunt gebruiken en wanneer beter een protocol.

Stap 5

Je oefent met het maken van een ethogram en een protocol.

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Begrippenlijst

Hier vind je de Kennisbank en de begrippen die horen bij deze opdracht.

Eindopdracht

Je maakt een ethogram en een protocol.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.

 

Benodigdheden

Tijd
Drie lesuren.

Aan de slag

Stap 1: Diergedrag

Bestudeer uit de Kennisbank biologie het volgende onderdeel:

Diergedrag

Bekijk onderstaande video op de site van Schooltv.
Waarom is het belangrijk dat je, als je het gedrag van een dier observeert, geen mening hebt?
Bespreek het antwoord met een klasgenoot.

Video: Gedrag bestuderen

Maak de volgende oefening.

Stap 2: Gedrag van de flamingo

Flamingo's uit Zuid-Europa trekken in het najaar naar Afrika en komen in het voorjaar terug om te broeden.
Een paring begint met een inleiding.
Daarna landt de man op de rug van het vrouwtje.
Het valt niet mee het evenwicht te bewaren.

Bekijk het volgende filmpje op de website van Schooltv.
Let goed op het gedrag van het mannetje.

Video: Het paren van een flamingo

Stap 3: Stekelbaarsjes

In de Kennisbank heb je op pagina 3 een gedragsketen gezien over het paringsgedrag van stekelbaarsjes.

Je gaat nu een gedragsketen 'Territorium verdedigen' maken.
Probeer de verschillende gedragingen waaruit deze gedragsketen bestaat op een rijtje te zetten.
Bekijk daarvoor eerst de video op de pagina van Schooltv.

Video: Stekelbaars bouwt nest

Stap 4: Ethogram en protocol

Bestudeer uit de Kennisbank 'Wat is gedrag?' de onderdelen over:

  • Ethogram
  • Protocol

Wat is gedrag?


Weet je wat een ethogram en een protocol zijn? Maak dan de volgende oefening.

Stap 5: Oefen met een ethogram en een protocol

Oefenen met een ethogram
Je gaat zelf een ethogram maken.
Download nu eerst het werkdocument: Dieren wat doen ze?

Dit werkdocument heb je nodig bij deze stap en straks bij de eindopdracht.
Lees het hele werkdocument een keer door.

Bekijk nu het filmpje hieronder. Je ziet een aantal gedragingen van een schaap.

Maak met de gedragingen die je in de video hebt gezien een ethogram van een schaap.

Vergelijk je ethogram met het ethogram van een klasgenoot.
Bespreek de verschillen. Pas je ethogram aan als dat nodig is.
Jullie werken in de volgende stap samen. Dus zorg dat jullie hetzelfde ethogram hebben.

Oefenen met een protocol
Jullie gaan het filmpje 'Schapengedrag' opnieuw bekijken.
Nu om te oefenen in het maken van een protocol.

Beschrijf de gedragingen elke vier seconden.
Een van jullie benoemt het gedrag. De ander noteert de afkorting in de tabel.

Op het eind van het filmpje gebeurt iets onverwachts.
Bedenk snel een afkorting en vul later het ethogram aan.

Afronding

Begrippenlijst

Diergedrag

Ethogram
Een nauwkeurige beschrijving van alle verschillende gedragingen van een organisme.

Gedrag
Gedrag zijn alle acties en reacties van een organisme. Gedrag wordt beïnvloed door wat er om een organisme heen gebeurt en door wat er in het lichaam van een organisme gebeurt.

Gedragselement
Een afzonderlijke handeling in het gedrag van een organisme.

Gedragsketen
De verzamelnaam voor een reeks handelingen in vaste volgorde.

Protocol
Een lijst waarop een onderzoeker op volgorde noteert welke gedragselementen zij bij een organisme ziet.

Territorium
Een gebied van een dier om voedsel te zoeken en jongen te verzorgen. Dieren verdedigen hun territorium tegen soortgenoten. Vogels verdediging hun territorium bijvoorbeeld door zang (roodborst), dreigen of vechten. Honden gebruiken bijvoorbeeld ook hun geur om aan te geven in welk gebied zij de baas zijn.

Eindopdracht: Ethogram en protocol

Je gaat samen met een klasgenoot een ethogram en een protocol maken.
Van jullie docent horen jullie welke dieren jullie mogen observeren.

Hoe moet je het aanpakken?

  • Haal de benodigdheden voor de buitenopdracht op en ga naar jullie dier toe.
  • Observeer jullie dier volgens de beschrijving in je werkdocument: Dieren wat doen ze? 
  • Maak het ethogram en protocol. Werk na het observeren foutjes bij.
  • Maak ook foto’s van het dier: zowel het hele dier als detailopnamen van bijvoorbeeld zijn hoofd en onderdelen ervan of van zijn poten of staart.

Beoordeling
Je hebt de opdracht goed uitgevoerd als:

  • In het werkdocument het ethogram en het protocol goed zijn ingevuld.
  • Jullie voldoende verschillende gedragingen hebben beschreven
  • De gedragingen gedetailleerd zijn beschreven.
  • Jullie handige afkortingen voor elk gedragselement hebben gebruikt.
  • Je mooie foto’s hebt gemaakt van het hele dier en de verschillende lichaamsdelen.

Klaar?
Laat het werkdocument beoordelen door jullie docent.

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Waarom wel of waarom niet?
    Zou je nu een ander antwoord geven op de vragen dan aan het begin van deze opdracht? Zo ja, hoe denk je dat dat kan?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen? Weet je wat je moet weten?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 3 lesuren met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht?
    Vond je het fijn om de opdracht met z'n tweeën te doen?
    Hoe verliep de samenwerking?
    Welk onderdeel van de eindopdracht vond je het meest lastig?
    Welk onderdeel van de eindopdracht vond je het meest makkelijk?

Afsluiting

Kennisbank: Omgeving

De theorie van dit thema vind je in de volgende onderdelen van de Kennisbank biologie:

Levenskenmerken

Voedselweb en voedselketen

Ecosysteem

Wat is gedrag?

Relaties tussen organismen

 

 

 

 

Eindopdracht

Als afsluiting van deze opdracht maak je, samen met drie klasgenoten, een maquette van een ecosysteem.
Jullie maken dus, met behulp van papier en kosteloos materiaal, een 3D-ecosysteem.

Jullie kunnen kiezen voor een ecosysteem op bijvoorbeeld de noordpool, in de sloot, in het bos of iets anders.
Jullie kunnen eventueel inspiratie opdoen op deze pagina van Ms. Khali.

De ondergrond van jullie maquette moet minimaal 50x50 cm zijn.
Op een aantal plekken in jullie maquette moeten jullie toelichten wat jullie gemaakt hebben.
Op die plek plaatsen jullie een vlaggetje. In het lijstje hieronder zie je aan dit teken: , waar je een vlaggetje bij moet zetten.
Jullie mogen zelf kiezen of jullie de informatie op het vlaggetje schrijven of dat je de vlaggetjes nummert en de informatie op een bijgesloten papier schrijft.

Jullie maquette bevat minimaal de volgende onderdelen:

  • () Minimaal 8 verschillende organismen. Benoem elk organisme.
  • () Van de 8 organismen is er minimaal 1 een producent, 1 een reducent en 1 een consument.
  • () Van drie verschillende organismen geven jullie het levenskenmerk weer.
  • () Bij drie verschillende organismen geven jullie twee biotische en twee abiotische factoren aan, die van invloed zijn op het organisme.
  • () Jullie laten in jullie ecosysteem minimaal 1 voedselweb zien. Dit voedselweb beschrijven jullie.
  • () Van 2 dieren binnen je ecosysteem beschrijf je wat het gedrag van het dier te maken heeft met zijn uiterlijk en zijn leefomgeving.
  • Jullie werken met verschillende kosteloze materialen om jullie ecosysteem vorm te geven. Jullie mogen ook gebruik maken van materialen zoals bijvoorbeeld Lego/Playmobil of andere bouwstenen.
  • In jullie ecosysteem verwerken jullie géén echte organismen.

Zorg dat jullie de taken goed verdelen, maak afspraken wie wat doet.
Denk na over de tijdsplanning. Hoe krijgen jullie de opdracht binnen de afgesproken tijd af?

Op een bijgesloten papier schrijven jullie een algemeen verhaal over jullie ecosysteem.
Waar bestaat het uit? Welke organismen leven er?
Ook beschrijven jullie kort jullie taakverdeling.

Beoordeling:
Jullie docent let bij het beoordelingen van de maquette op de volgende punten:

  • Er is duidelijk aangegeven om welk ecosysteem het gaat.
  • In het begeleidende papier staat een duidelijke uitleg van jullie ecosysteem.
  • Alle bovengenoemde vlaggetjes zijn verwerkt én beschreven.
  • Jullie taakverdeling is duidelijk en eerlijk.
  • De organismen zijn duidelijk herkenbaar in het ecosysteem verwerkt.

Klaar?
Zijn jullie tevreden? Spreek dan met jullie docent af hoe jullie de maquette in leveren.

Maquette maken

Een maquette is een nagebouwde situatie van bijvoorbeeld een dorpje of een gebouw. Dit maak je op miniatuurschaal. Door een maquette te maken kun je je een beter beeld bij de situatie vormen dan via een tekening. Maquettes worden soms ook gebruikt om een ontwerp voor een fabriek te controleren.

 

D-toets

Je sluit het thema Omgeving af met het maken van een diagnostische toets.

Terugkijken

Het thema 'Omgeving' is afgerond. Kijk nog eens terug naar de leerdoelen van dit hoofdstuk.

Beantwoord daarna de volgende vragen. Bespreek je antwoorden daarna met een klasgenoot of met de docent.

  • Welke leerdoelen beheers je na dit thema?
  • Welke leerdoelen vind je lastig? Welke vragen heb je daar nog over? Noteer je vragen.
  • Welke opdracht uit het thema vond je het leukst? Leg uit waarom je die opdracht leuk vond.
  • Welke opdracht van het thema vond je het moeilijkst? Leg uit wat er moeilijk aan was.
  • Ben je tevreden over de samenwerking met klasgenoten? Leg uit waarom de samenwerking wel/niet goed liep.

Verderkijker

De Verderkijker biedt bij het thema passende externe linkjes naar uitleg, oefenmateriaal of filmpjes.

SchoolTV

Op de website van SchoolTV zijn veel verschillende video's te vinden over het thema Omgeving.
We hebben een aantal interessante video's voor je op een rijtje gezet:

 

 


Interactieve schoolplaat over het Ecosysteem in de sloot

Youtube

Op youtube staan talloze filmpjes die passen binnen dit thema. We zetten er een aantal op een rijtje:

 

  • Het arrangement Thema 1 Omgeving - vmbo-kgt12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-10-01 20:57:15
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Wat doe je bij biologie?' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor biologie voor vmbo-kgt1. Dit thema heet omgeving en bevat 5 onderwerpen. Het eerste onderwerp is levenskenmerken, hierbij kan je de negen levenskenmerken benoemen en weet je wat ze inhouden en aangeven wanneer iets leeft, levenloos of dood is. De negen levenskenmerken zijn; bewegen, waarnemen, reageren, voortplanten, groeien, ontwikkelen, eten/voeden, ademhalen en uitscheiden. Het tweede onderwerp heet ecosysteem, hierbij kan je omschrijven wat een ecosysteem is en kan je voorbeelden noemen van biotische factoren (dieren, planten, bacteriën en schimmels) en abiotische factoren (temperatuur, hoeveelheid licht, hoeveelheid water, samenstelling van de bodem en wind). Ook kan je een voorbeeld noemen hoe een organisme een ecosysteem kan beïnvloeden en hoe abiotische factoren een ecosysteem kan beïnvloeden. Het derde onderwerp is voedselweb en voedselketen, hierbij leer je deze begrippen te beschrijven en leer je wat een producent, reducent en een consument is en welke rol ze vervullen in een voedselketen. Ook kan je twee voorbeelden van reducenten geven (schimmels en bacteriën). Het vierde onderwerp gaat over fietsen in de omgeving, hierbij kan je in je eigen woorden uitleggen wat een ecosysteem is, een ecosysteem beschrijven door aan te geven welke organismen er in voorkomen en welke omgevingsfactoren bepalend zijn voor het ecosysteem en welke relaties russen organismen er voorkomen in het ecosysteem. Het laatste onderwerp is diergedrag, hierbij leer je wat het gedrag van een dier te maken heeft met zijn uiterlijk en leefomgeving.
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO theoretische leerweg, 1; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Reproductie en evolutie; Dynamisch evenwicht; Biologie; Instandhouding en ontwikkeling;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    19 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, biologie, diergedrag, ecosysteem en biotsiche factoren en abiotische, kgt12, levenskenmerken, omgevingsfactoren, producenten reducenten en consumenten, stercollectie, voedselweb en voedselketen

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    Test VO-content. (z.d.).

    Thema Omgeving vmbo-kgt12 - proef 4

    https://maken.wikiwijs.nl/219631/Thema_Omgeving__vmbo_kgt12___proef_4

    VO-content Biologie. (2025).

    Diergedrag vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62477/Diergedrag__vmbo_kgt12

    VO-content Biologie. (2025).

    Ecosysteem vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62466/Ecosysteem__vmbo_kgt12

    VO-content Biologie. (2025).

    Levenskenmerken vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62418/Levenskenmerken__vmbo_kgt12

    VO-content Biologie. (2025).

    Onderzoek je omgeving vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/143431/Onderzoek_je_omgeving_vmbo_kgt12

    VO-content Biologie. (2025).

    Voedselweb en -keten vmbo-kgt12

    https://maken.wikiwijs.nl/62467/Voedselweb_en__keten__vmbo_kgt12

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    D-toets Omgeving

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.