Thema Consumeren
Inleiding
Je gaat beginnen aan het thema Consumeren.
Dit thema hoort bij het vak economie.
Je leert onder andere dat er verschillende vormen van inkomstenbronnen en verschillende uitgaven zijn. Je gaat budgetteren. Je onderzoekt ook welke factoren je koopgedrag beïnvloeden. En je leert over de verschillende functies van geld.
Eindopdracht
In het thema kom je een groot aantal verschillende begrippen tegen. Het thema sluit je af met het maken van bijvoorbeeld een kruiswoordpuzzel. In de puzzel verwerk je (een deel van) de begrippen die in dit thema behandeld zijn.
Heb je straks zelf een beter idee voor een eindproduct bij deze opdracht?
Vraag dan aan je docent of je dat eindproduct mag maken.
Succes.
Wat kan ik straks?
In de tabel vind je de leerdoelen van dit thema.
Per leerdoel is aangegeven welke opdracht bij het leerdoel hoort.
Leerdoel |
Opdrachten |
Je begrijpt dat economie gaat over het maken van keuzes en je kunt met voorbeelden toelichten dat je niet alles kunt kopen met een beperkt inkomen.
|
- Geld en economie
- Inkomstenbronnen
|
Je kunt een huishoudboekje opstellen en dit sluitend maken.
|
- Uigaven
- Budget en begroting |
Je kunt uitleggen waar geld voor gebruikt wordt en je kan de rol van de Nederlandse Bank toelichten.
|
- Geld als smeermiddel |
Je kunt laten zien dat je begrijpt dat het koopgedrag van consumenten te beïnvloeden is door producenten.
|
- Koopgedrag en reclame |
Je begrijpt dat geld lenen niet gratis is en je kan dit met een rekenvoorbeeld onderbouwen.
|
- Sparen en lenen |
Wat ga ik doen?
Het thema 'Consumeren' bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderdeel |
Tijd |
Inleiding |
0,5 lesuur |
Opdracht: Geld en economie |
2 lesuren |
Opdracht: Inkomstenbronnen |
1 lesuren |
Opdracht: Uitgaven |
1 lesuren |
Opdracht: Budget en begroting |
2 lesuren |
Opdracht: Geld als smeermiddel |
1 lesuren |
Opdracht: Sparen en lenen |
2 lesuren |
Opdracht: Koopgedrag en reclame |
1,5 lesuren |
Afsluiting |
2 lesuren |
Totaal |
13 lesuren |
De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van de eindopdracht.
Opdrachten
De leerdoelen van het thema Consumeren worden behandeld in de volgende zeven opdrachten.
Afsluiting
Kennisbanken
De theorie bij het thema Consumeren vind je in de volgende Kennisbankitems:
Begrippenlijst
Begrippenlijst thema Consumeren
Geld
een betaalmiddel. Je kunt er verschillende producten mee kopen.
|
Behoeften
alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.
Primaire behoeften zijn je basisbehoeften. Luxe producten worden ook wel secundaire behoeften genoemd.
|
Inkomstenbronnen
manieren om een inkomen te verkrijgen.
Arbeid (loon), bezit (rente of huur) en een eigen bedrijf (winst) zijn belangrijke inkomensbronnen.
|
Inkomensoverdracht
een inkomen waarvoor je niets hoeft te doen. Denk aan kinderbijslag of huurtoeslag.
|
Inkomen in natura
inkomen in producten. Denk aan een auto van de zaak. |
Dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgavenParticuliere sector
uitgaven kun je onderverdelen in uitgaven die bijna dagelijks voorkomen, uitgaven die regelmatig voorkomen en uitgaven die incidenteel voorkomen. |
Budget
de hoeveelheid geld waarvan je in een bepaalde periode moet rondkomen. |
Begroting
een overzicht van de verwachte inkomensten en uitgaven in een bepaalde periode. |
Chartaal betalen
als je betaalt met munten en bankbiljetten. |
Giraal geld
geld op een betaalrekening bij een bank. |
Directe en indirecte ruil
ruilen van producten tegen producten is directe ruil. Indirecte ruil is producten kopen met geld. |
Functies geld
- betaalmiddel: je gebruikt geld om iets te kopen.
- spaarmiddel: je geeft een deel van je geld niet uit.
- rekenmiddel: je gebruikt geld om de waarde van iets aan te geven.
|
Specialiseren en arbeidsverdeling
mensen leggen zich toe op het maken van één soort producten met als gevolg dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen. |
Sparen en lenen
Het niet uitgeven van geld noem je sparen. Lenen is het geld van een ander gebruiken. |
Koopgedrag
de manier waarop je je aankopen doet. |
Eindopdracht: Kruiswoordpuzzel
Je hebt de opdrachten gemaakt, tijd voor de afsluiting.
Hieronder in alfabetische volgorde een lijstje met begrippen die je in dit thema bent tegengekomen.
basisbehoeften - begroting - budget - chartaal geld - dagelijkse uitgaven - directe ruil - giraal geld - inkomen in natura - inkomensoverdracht - koopgedrag - lenen -
primaire behoeften - rekenmiddel - secundaire behoeften - spaarmiddel - specialiseren - vaste uitgaven
Herken je al deze begrippen? Mis je nog begrippen in het lijstje?
Kies een aantal begrippen uit en maak met deze begrippen bijvoorbeeld een kruiswoordpuzzel of een woordzoeker of nog een ander eindproduct.
Klaar?
Laat je eindproduct beoordelen door je docent.
Hij/zij zal letten op de inhoud, de originaliteit en de verzorging.
|
Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.
|
|
D-toets
Test je kennis. Doe de diagnostische toets.
Terugkijken
Hoe ging het?
Je hebt het thema Consumeren afgerond. Gebruik de volgende vragen om even terug te kijken.
- Inleiding
Lees de inleiding nog eens door. Past de inleiding goed bij de opdracht?
- Planning
Bij de planning staat dat je in het totaal ongeveer 13 uur voor het thema moest uittrekken. Klopt dat ongeveer?
- Opdrachten
Het thema bestaat uit zeven opdrachten.
Welke opdracht vond je het leukst?
In welke opdracht heb je de meeste nieuwe dingen geleerd?
- Afsluiting - Begrippenlijst
Neem de begrippenlijst door.
Kom je in de begrippenlijst begrippen tegen die je nog niet kent?
Mis je begrippen in de begrippenlijst?
- Afsluiting - Eindopdracht
Heb je eindopdracht gedaan? Vond je het een leuke opdracht?