Thema: Consumeren - vmbo12

Thema: Consumeren - vmbo12

Thema Consumeren

Inleiding

Je gaat beginnen aan het thema Consumeren.
Dit thema hoort bij het vak economie.

Je leert onder andere dat er verschillende vormen van inkomstenbronnen en verschillende uitgaven zijn. Je gaat budgetteren. Je onderzoekt ook welke factoren je koopgedrag beïnvloeden. En je leert over de verschillende functies van geld.

Eindopdracht
In het thema kom je een groot aantal verschillende begrippen tegen. Het thema sluit je af met het maken van bijvoorbeeld een kruiswoordpuzzel. In de puzzel verwerk je (een deel van) de begrippen die in dit thema behandeld zijn.

Heb je straks zelf een beter idee voor een eindproduct bij deze opdracht?
Vraag dan aan je docent of je dat eindproduct mag maken.

Succes.

Wat kan ik straks?

In de tabel vind je de leerdoelen van dit thema.
Per leerdoel is aangegeven welke opdracht bij het leerdoel hoort.

Leerdoel Opdrachten

Je begrijpt dat economie gaat over het maken van keuzes en je kunt met voorbeelden toelichten dat je niet alles kunt kopen met een beperkt inkomen.

- Geld en economie
- Inkomstenbronnen

Je kunt een huishoudboekje opstellen en dit sluitend maken.

- Uigaven
- Budget en begroting

Je kunt uitleggen waar geld voor gebruikt wordt en je kan de rol van de Nederlandse Bank toelichten.

- Geld als smeermiddel

Je kunt laten zien dat je begrijpt dat het koopgedrag van consumenten te beïnvloeden is door producenten.

- Koopgedrag en reclame

Je begrijpt dat geld lenen niet gratis is en je kan dit met een rekenvoorbeeld onderbouwen.

- Sparen en lenen

 

Wat ga ik doen?

Het thema 'Consumeren' bestaat uit de volgende onderdelen:

Onderdeel Tijd
Inleiding 0,5 lesuur          
Opdracht: Geld en economie 2 lesuren
Opdracht: Inkomstenbronnen 1 lesuren
Opdracht: Uitgaven 1 lesuren
Opdracht: Budget en begroting 2 lesuren
Opdracht: Geld als smeermiddel 1 lesuren
Opdracht: Sparen en lenen 2 lesuren
Opdracht: Koopgedrag en reclame   1,5 lesuren
Afsluiting 2 lesuren
Totaal 13 lesuren


De tijd is een indicatie en afhankelijk van de keuze van de eindopdracht.

Opdrachten

Geld en economie

Geld en economie

Intro

Het dorp Veenkamp bestaat 500 jaar.
Voor deze gebeurtenis is er een speciale munt van € 2,- gemaakt.
Tijdens de Veenkampse feestweek kan met de munt betaald worden.

Caroline heeft na afloop van de feestweek nog munten over.
Ze wil in de schoolkantine een koek kopen met zo'n munt.

Wat denk jij?
Kan zij in de kantine met de munt betalen?
Waarom wel of waarom niet?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • een definitie geven van geld.
  • een voorbeeld geven waaruit blijkt dat economie en geld veel met elkaar te maken hebben.
  • in eigen woorden uitleggen dat keuzes maken centraal staat in de economie.
  • met behulp van voorbeelden duidelijk maken wat het verschil is tussen primaire en secundaire behoeften.
  • een beschrijving geven van het begrip welvaart
  • in eigen woorden formuleren wat het verschil is tussen rijkdom en welzijn.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat is een goede definitie van geld?

Stap 2

Waarom hebben economie en geld zoveel met elkaar te maken?

Stap 3

Waarom moeten gezinnen, bedrijven en de overheid keuzes maken?

Stap 4

Wat zijn primaire en secundaire behoeften?

Stap 5

Maakt geld gelukkig?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

Poster 'Geld en economie' maken.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je vel papier op A3-formaat nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Euro-bankbiljetten en munten

Een definitie van geld:
Geld is een betaalmiddel. Je kunt er op verschillende plaatsen mee betalen en je kunt er verschillende producten mee kopen.

In Europa heeft een groot aantal landen dezelfde munt: de euro.
Vanaf 2019 worden de volgende bankbiljetten gemaakt: 5, 10, 20, 50, 100 en 200 euro.
En er zijn euromunten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent en van 1 en 2 euro.

Let op! Tot 2018 werden er ook biljetten van 500 euro gemaakt.

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 2: Economie: Waar gaat het over?

Maak de oefeningen.

Stap 3: Kiezen

Stel je voor...
... je bent jarig en je krijgt van een oom € 100,-. Wat ga je kopen?
... je krijgt geen € 100,- maar € 1000,-. Wat koop je nu?
... je wint in de Staatsloterij € 100.000,-. Wat is het eerste dat je koopt?

In het vak economie gaat het om kiezen.
Economen bestuderen hoe gezinnen, bedrijven en de overheid kiezen uit verschillende mogelijkheden.

Maak nu de oefening.

Stap 4: Primaire/secundaire behoeften

In het vak economie staat kiezen centraal.

Economen bestuderen hoe gezinnen, bedrijven en de overheid kiezen uit de mogelijkheden.

Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel:

Primaire en secundaire behoeften

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 5: Geld maakt niet gelukkig

Beantwoord de vraag.

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Geld en economie

Tijdens de lessen economie komen veel onderwerpen aan de orde.

In de opdrachten zijn onder andere de volgende zeven onderwerpen genoemd.

a inkomen

e handel met het buitenland

b sparen en lenen

f belastingen

c kopen van producten

g milieu

d verkopen van producten

 


Zoek bij ieder onderwerp een afbeelding.
Maak met de afbeeldingen een poster op A3-formaat.

Geef de poster een passende titel.

Klaar?
Vergelijk jouw poster met de posters van enkele klasgenoten.
Zijn er duidelijke verschillen tussen jouw poster en de andere posters?
Bespreek de verschillen met je klasgenoten.

Poster maken

Op een informatieve poster kun je laten zien wat de belangrijkste delen van de lesstof zijn. Ook kun je weergeven hoe bepaalde delen zich tot elkaar verhouden.

 

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 2 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat? Of ben je veel meer of juist minder dan twee uur met de opdracht bezig geweest?
    Bedenk ook waarom je korter of langer met de opdracht bezig bent geweest.
  • Inhoud
    Vond je de opdracht leuk om te doen? Zeg ook waarom wel of waarom niet.
    Ben je tevreden over het resultaat van de eindopdracht?

 

Inkomstenbronnen

Inkomensbronnen

Intro

Rosa Hilgers is gediplomeerd kapster. Ze is op zoek naar werk.
Ze ziet de volgende twee advertenties in de krant staan.

Wat denk jij?
Op welke advertentie zal Rosa reageren?
Schrijf ook op waarom je denkt dat Rosa voor die advertentie kiest.

Bespreek je keuze met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • drie verschillende inkomstenbronnen noemen.
  • twee voorbeelden geven van inkomsten waar ik geen prestatie voor hoef te leveren (inkomensoverdracht)
  • van een bedrag een percentage uitrekenen.
  • een voorbeeld geven van wat wordt bedoeld met inkomen in natura.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Welke manieren zijn er om aan een inkomen te komen?

Stap 2

Waarom moet ik soms sparen voor ik iets kan kopen?

Stap 3

Wat is rente? En hoe bereken ik de rente die ik krijg op mijn spaargeld?

Stap 4

Wat zijn inkomensoverdrachten? En wat is een inkomen in natura?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

Toets 'Inkomstenbronnen' maken

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht

 

Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 1 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Inkomstenbronnen

Bestudeer uit de Kennisbank het onderdeel over inkomstenbronnen. Bekijk ook de video op pagina 2.

Inkomstenbronnen

Doe de oefening.

Stap 2: Consumeren en sparen

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 3: Procenten

Rente is een vorm van inkomen uit bezit.
Je zet bijvoorbeeld spaargeld op de bank en krijgt als vergoeding rente.
De hoeveelheid rente is meestal een percentage van je spaargeld.

Voorbeeld

Jeroen heeft € 1200,- op zijn bankrekening staan.
Hij krijgt 5% rente per jaar,

5% van € 1200,- = 5 x € 12,- = € 60,-
Na een jaar krijgt hij dus € 60,- aan rente.
Als hij niets opneemt, heeft hij dan € 1260,- op zijn rekening staan.


Beantwoord de volgende vragen.

Stap 4: Inkomensoverdrachten en inkomen in natura

Ga eventueel nogmaals naar het onderwerp Inkomstenbronnen in de Kennisbank.
Zorg dat je weet wat inkomensoverdrachten zijn en wat een inkomen in natura is.

Inkomstenbronnen

Beantwoord de vragen hieronder.

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Toets

De opdracht sluit je af met een toets.
De toets bestaat uit zes vragen.

Zorg dat je alle vragen goed beantwoord.

Succes.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    - Kun je drie verschillende inkomstenbronnen noemen?
    - Kun je twee voorbeelden geven van een inkomensoverdrachten?
    - Kun je 5% van € 34.000,- uitrekenen?
    - Kun je een voorbeeld geven van een inkomen in natura?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.

 

Uitgaven

Uitgaven

Intro

Uitgaven
Hieronder zie je twaalf producten.

1 brood

5 huur woning

9 schoenen

2 taxirit

6 gas en elektra

10 telefoonabonnement

3 scooter

7 vakantie

11 popconcert

4 rijst

8 naar de kapper

12 reparatie fiets


Wat denk jij?

  • Welke van bovenstaande producten kun je aanraken?
    En welke producten kun je niet aanraken?
  • Welke producten gebruik je dagelijks?
    En welke producten gebruik je maar heel soms?
  • Welke producten zou je echt niet kunnen missen?
    En welke producten kun je eigenlijk best missen?

Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • het verschil tussen goederen en diensten uitleggen aan de hand van een voorbeeld.
  • duidelijk maken dat ik uitgaven onder kan verdelen in dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgaven door voor elk een voorbeeld te geven.
  • voorbeelden geven van noodzakelijke producten en luxe producten en zo het verschil tussen de twee duidelijk maken.
  • noodzakelijke en luxe producten herkennen.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat is het verschil tussen een goed en een dienst? Kun je voorbeelden van goederen en diensten noemen?

Stap 2

Hoe kan ik mijn uitgaven onderverdelen in drie categorieën?

Stap 3

Kan ik voorbeelden noemen van primaire en secundaire producten?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

In een schema voorbeelden van primaire en secundaire producten invullen.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 1 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Goederen en diensten

Beantwoord de volgende vraag.

Producten kun je onderverdelen in goederen en diensten.

  • Goederen kun je aanraken, bijvoorbeeld een schrijft of een brommer.
  • Diensten kun je niet aanraken, bijvoorbeeld een busrit of les krijgen.

Stap 2: Verschillende uitgaven

De uitgaven van een gezin kun je verdelen in drie groepen:

  • dagelijkse uitgaven: uitgaven die bijna dagelijks voorkomen,
    deze uitgaven worden ook wel huishoudelijke uitgaven genoemd,
    voor deze uitgaven hoef je niet te sparen,
    bijvoorbeeld boodschappen doen.
  • vaste uitgaven: uitgaven die regelmatig voorkomen,
    bijvoorbeeld een abonnement op Netflix.
  • incidentele uitgaven: onverwachte uitgaven,
    voor deze uitgaven moet vaak gespaard worden,
    bijvoorbeeld een reparatie aan de auto.

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 3: Primaire/secundaire producten

Er zijn producten die je nodig hebt om te leven.
Denk aan: voedsel, woning en medicijnen.
Deze noodzakelijke producten noem je basisproducten.
Basisproducten worden ook primaire producten genoemd.

Luxe producten zijn niet-noodzakelijke producten.
Luxe producten worden ook secundaire producten genoemd.

Beantwoord de volgende vragen

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Indeling producten

Werk samen met een klasgenoot.

Bekijk het schema hieronder.

Het schema is nog niet af.

Neem het schema over en vul het zelf verder in.

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ongeveer 1 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopt dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Vond je het fijn om de opdracht met z'n tweeën te doen.
    Hoe verliep de samenwerking?

Budget en begroting

Budget en begroting

Intro

Ken je dat: het is pas woensdag en je geld voor die week is al op?
Waar heb je teveel geld aan uitgegeven? En hoe los je dat op?
Lukt het je om de rest van de week wat minder uit te geven?

Het is belangrijk om goed zicht te hebben op je inkomsten en uitgaven.

Wat denk jij?

  • Waarom is het handig om regelmatig een overzicht te maken van de verwachte inkomsten en uitgaven?
  • Maak een lijstje met uitgaven die in ieder gezin voorkomen.


Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • het begrip budget omschrijven.
  • het begrip begroting omschrijven.
  • een eenvoudige gezinsbegroting opstellen.
  • bedragen per week omrekenen naar bedragen per jaar (en omgekeerd).
  • bedragen per jaar omrekenen naar bedragen per maand (en omgekeerd).
  • omschrijven wat wordt bedoeld met bezuinigen.

 

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat wordt bedoeld met mijn budget en wat met mijn begroting?

Stap 2

Waar ga ik minder aan uitgeven als ik moet bezuinigen?

Stap 3

Hoe bereken ik een bedrag per week om naar een bedrag per maand?

Stap 4

Waarom is het handig om een begroting op te stellen?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

De website van het NIBUD bezoeken en vragen beantwoorden met behulp van deze website.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Budget en begroting

De hoeveelheid geld waarvan je een maand moet rondkomen, noem je het budget voor die maand.
Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven, noem je een begroting.
Als je geld tekort komt, kun je besluiten minder uit te geven.
Het minder uitgaven dan je van plan was, noem je bezuinigen.

Als je moet bezuinigen, kun je het beste minder uitgeven aan luxe producten.

Bezuinig bijvoorbeeld op luxere huishoudelijke uitgaven.
Bijvoorbeeld minder dure boodschappen, minder vaak nieuwe, dure kleding.
Maar je kunt ook bezuinigen op luxere incidentele uitgaven. Minder op vakantie. Geen nieuwe auto of keuken.

Bezuinigen op de vaste lasten is vaak het moeilijkst.

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 2: Ga je rondkomen?

Anne is student. Zij heeft € 800,- aan inkomsten per maand.
In de tabel zie je de uitgaven van Anne in de maand september.

 

Dagelijkse uitgaven     

Vaste lasten                

Incidentele uitgaven     

Boodschappen

€ 180,-

 

 

Huur

 

€ 300,-

 

Gas, water en licht     

 

€ 40,-

 

Verzekeringen

 

€ 24,-

 

Studieboeken

 

 

€ 200,-

Kleding

 

 

€ 140,-

Telefoon

 

€ 45,-

 


Werk samen met een klasgenoot.
Beantwoord de volgende vragen.

Stap 3: Omrekenen

Een overzicht van de verwachte inkomsten en uitgaven, noem je een begroting. Om een goede begroting te kunnen maken, moet je soms een bedrag per jaar omrekenen naar een bedrag per maand. Of soms moet je een bedrag per week omrekenen naar een bedrag per maand.

Daarvoor kun je het onderstaand schema gebruiken.

Stap 4: Begroten

Bekijk de video.

Doe de volgende opdracht.

Afronding

Samenvatting

Wat heb ik geleerd?

Eindopdracht: NIBUD

Werk samen met een klasgenoot.

Het Nibud is een onafhankelijk voorlichtingsinstituut. Ze doen onderzoek naar hoe mensen met geld omgaan. Ze geven ook advies over het omgaan met geld.

Op de site vind je informatie over sparen, rondkomen en lenen, dus over geldzaken in de praktijk. Allemaal erop gericht dat je meer grip op je geld krijgt.

Bedenk samen drie vragen waarop jullie denken dat jullie het antwoord kunnen vinden  op de site van het NIBUD. Schrijf de vragen op in je schrift of in een Worddocument.

Bezoek nu de site van het NIBUD (www.nibud.nl).
Ga op zoek naar de antwoorden op de vragen die jullie bedacht hebben.

Vinden jullie de antwoorden op jullie vragen?
Zo ja, schrijf de antwoorden dan ook in je schrift of in het Worddocument.

Bedenk nu samen nog drie vragen waarvan je weet dat je het antwoord op de site van het NIBUD kunt vinden. Schrijf ook die vragen + de antwoorden op in je schrift/in het Worddocument.

Terugkijken

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd:
    Ben je meer of minder dan twee uur met de opdracht bezig geweest?
  • Inhoud:
    Vond je de opdracht leuk om te doen?
    Zeg ook waarom wel of waarom niet.

Geld als smeermiddel

Geld als smeermiddel

Intro

De heer Dijkstra is tandarts. Zijn buurman, de heer Van Vught, is leraar wiskunde.
Zij hebben de volgende afspraak: de kinderen van de heer Dijkstra krijgen gratis wiskundebijles van de heer Van Vught en de kinderen van de heer Van Vught mogen gratis naar de tandarts bij de heer Dijkstra.

Wat vind jij?
Vind je het een goede afspraak die de heer Van Vught en de heer Dijkstra hebben gemaakt?
Kun je zelf nog een voorbeeld van een vergelijkbare afspraak bedenken.
Bespreek de antwoorden met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • aangeven wat wordt bedoeld met chartaal geld (munten en bankbiljetten);
  • (met een voorbeeld) omschrijven wat het verschil tussen chartaal geld en giraal geld is;
  • de naam van de munt noemen die in grote delen van Europa wordt gebruikt;
  • met een voorbeeld uitleggen wat bedoeld wordt met directe ruil en indirecte ruil;
  • de drie functies van geld noemen: ruil- of betaalmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel;
  • omschrijven wat bedoeld wordt met specialiseren en met arbeidsverdeling;
  • uitleggen hoe geld bij specialiseren een rol speelt.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stappen

Leervragen

Stap 1

Waarom zijn er munten en bankbiljetten?

Stap 2

Wat is het verschil tussen chartaal geld en giraal geld.
En hoe kan ik giraal betalen?

Stap 3

Wat wordt bedoeld met directe ruil en wat met indirecte ruil?
Wat is het nadeel van directe ruil?

Stap 4

Welke drie functies van geld zijn te onderscheiden?

Stap 5

Wat wordt bedoeld met arbeidsverdeling.
En waarom is het bij arbeidsverdeling handig als er geld is?

Afronding

Onderdelen

Activiteiten

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

Afsluitende toets maken.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Tijd
Voor deze opdracht heb je ruim 1 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Munten en bankbiljetten

Om het kopen en verkopen van producten beter te laten verlopen, is er geld.
Er zijn munten en bankbiljetten in omloop en daarnaast kun je bijna overal met je pinpas betalen.

Van de eerste munten was de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt was, gelijk aan het bedrag dat op de munt stond. Van de munten die we nu gebruiken, is de materiaalwaarde lager dan het bedrag dat op de munt staat afgebeeld.

Ook bij bankbiljetten geldt dat de waarde van het papier waarvan het biljet gemaakt is veel lager is dan het bedrag dat op het bankbiljet gedrukt staat.

Stap 2: Chartaal en giraal geld

Je kunt op verschillende manieren betalen:

  • met munten en bankbiljetten (chartaal geld).
  • met geld dat op een betaalrekening bij een bank staat (giraal geld).

Er zijn verschillende manieren om giraal te betalen. De bekendste manieren zijn:

  • Internetbankieren.
    Met een pasje of een code log je in op je computer of telefoon.
    Je kunt dan geld overmaken naar een betaalrekening van iemand anders.
  • Pinnen.
    Met je pinpas kun je in winkels betalen of geld opnemen bij een geldautomaat.

Bekijk nu de video.
Ga na of je vetgedrukte woorden hierboven ook in de video tegenkomt.

Beantwoord de volgende vragen.

Stap 3: Directe/indirecte ruil

Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.

Maak de twee onderstaande opdrachten.

Stap 4: Functies van geld

Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:

  • ruil- of betaalmiddel: geld wordt gebruikt om goederen en diensten te kopen.
  • rekenmiddel: geld wordt gebruikt om de waarde van iets aan te geven.
  • spaar- of oppotmiddel: geld wordt gebruikt om te sparen, zodat het op een later moment gebruikt kan worden.

Bekijk ook de video. Zorg dat je de drie functies van geld kunt omschrijven.

Maak de volgende oefening.

Stap 5: Specialiseren en arbeidsverdeling

Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les.
Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.

Specialiseren
Door ruil is het mogelijk dat mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten.
Je noemt dat specialiseren.

Arbeidsverdeling
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen.
De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.

Beantwoord de twee vragen hieronder samen met een klasgenoot.

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Toets

De opdracht sluit je af met een toets.

De toets bestaat uit tien vragen.

Na het beantwoorden van de vragen krijg je een score en kun je jouw antwoorden vergelijken met de goede antwoorden. Probeer te leren van je eventuele fouten.

Succes!

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Tijd
    Bij de activiteiten stond dat je ruim 1 uur met de opdracht bezig zou zijn.
    Klopte dat?
  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.

Sparen en lenen

Lenen

Intro

Soraya spaart voor een scooter.
Kevin is al een paar maanden de trotse eigenaar van een scooter.
Om de scooter te kunnen kopen heeft Kevin geld geleend.
Hij noemt dat 'sparen achteraf'.
Hij begrijpt niet waarom Soraya ook geen geld leent.
Zij kan de scooter dan ook nu al kopen.
Maar Soraya wil niet lenen.
Ze zegt dat lenen geld kost en dat de scooter dan veel duurder is.

Wat zou jij doen?
Zou je het geld om een scooter te kopen lenen of zou je eerst sparen?
Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • de voordelen en nadelen van sparen en lenen met elkaar vergelijken.
  • uitleggen dat als ik geld leen, mijn rente over het geleende bedrag moet betalen.
  • zelf uitrekenen hoeveel rente ik moet betalen over een geleend bedrag.
  • verklaren waarom het aflossen van een lening tot de vaste lasten behoort.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Wat is sparen en wat is lenen?

Stap 2

Wat bepaalt hoeveel rente ik betaal over mijn lening?

Stap 3

Hoe verandert mijn lening als ik rente betaal? En hoe als ik aflos?

Stap 4

Hoe reken ik uit hoeveel procent rente ik betaal?

Stap 5

Welke factoren bepalen hoeveel ik kan lenen?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

Leengedrag jongeren in beeld brengen

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht.


Benodigdheden
Voor deze opdracht heb je een rekenmachine nodig.

Tijd
Voor deze opdracht heb je ongeveer 2 uur nodig.

Aan de slag

Stap 1: Sparen en lenen

Sparen is het niet uitgeven van geld. Als je spaart, kun je nu minder kopen, maar straks meer.
Je kunt sparen met een doel: je weet waar je spaargeld voor bestemd is.
Je kunt ook sparen uit voorzorg: je weet dan nog niet waarvoor je spaart.

Lenen is het geld van een ander gebruiken. Als je geld tekort komt, kun je geld lenen.
Je moet het geld dat je leent terugbetalen. Je noemt dat aflossen.

Als je leent, kun je nu meer kopen, maar straks minder. Als je geld wilt lenen, kan dat van iemand die je kent. Maar je zou ook naar een bank kunnen gaan om geld te lenen.

Maak de volgende oefeningen.

Stap 2: Rente betalen

Doe de oefening. Lees daarna de tekst onder de oefening.

Als je geld van een bank leent, betaal je rente aan de bank. Rente is de vergoeding voor het uitlenen van geld.
Het rentebedrag dat je betaalt hangt af van:

  • het bedrag dat je leent.
  • de tijd dat je het geleende bedrag in je bezit hebt.
  • het rentepercentage dat de bank rekent.

Let op: met het betalen van rente blijft de schuld gelijk.
De schuld wordt alleen kleiner als je aflost.

Stap 3: Lenen - rente - aflossen

Als je geld van een bank leent, betaal je rente aan de bank. Rente is de vergoeding voor het uitlenen van geld.
Het rentebedrag dat je betaalt hangt af van:

  • het bedrag dat je leent.
  • de tijd dat je het geleende bedrag in je bezit hebt.
  • het rentepercentage dat de bank rekent.

Let op: met het betalen van rente blijft de schuld gelijk.
De schuld wordt alleen kleiner als je aflost.

Maak nu de volgende opdracht.

Stap 4: Rentepercentage

Het bedrag dat een bank aan rente rekent, is meestal een percentage van het bedrag dat je leent.
Het is belangrijk dat je goed met procenten kunt rekenen.

Bestudeer de voorbeelden in het volgende Kennisbankitem.

Rekenen met procenten

 

Maak de volgende opgaven.

Stap 5: Hoeveel kun je lenen?

Bekijk de tabel. De tabel gaat over het lenen van geld.
In de eerste kolom staan de bedragen die je kunt lenen.
Daarnaast zie je dat je kunt kiezen uit drie verschillende looptijden.
Bij iedere looptijd hoort een ander bedrag dat je per maand moet betalen.

Leenbedrag        12 mnd        24 mnd        48 mnd       
€ 5000,- € 437,81 € 228,97 € 125,00
€ 10.000,- € 873,09 € 456,24 € 248,22
€ 30.000,-   € 1354,90 € 730,42
€ 50.000,-   € 2258,17 € 1217,36


Maak de twee opdrachten. Gebruik bij beide opdrachten de leentabel.

Hoeveel je kunt lenen, hangt onder andere af van je inkomen en je soort baan.
Heb je een hoog inkomen en een vaste baan, dan kun je meer lenen dan met een laag inkomen en een tijdelijke baan.

Maak de volgende oefening.

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Leengedrag jongeren

Deze opdracht maakt onderdeel uit van de opdrachten in het concept Ruilen over tijd.

Ruilen over tijd gaat over het in de tijd naar voren halen van geld, wat je in de toekomst verwacht te verdienen. Of het gaat over het uitstellen van bestedingen, waardoor je in de toekomst meer kunt besteden.

Ruilen over tijd gaat dus over sparen en lenen.

Bekijk de video.

Werk samen met een klasgenoot.

Lees eerst de volgende tekst.

Leengedrag jongeren

Jongeren lenen gemakkelijk. Spaarde je vroeger een tijdje voor iets wat je graag wilde hebben, tegenwoordig is deze 'calvinistische aanpak' achterhaald.

Wil je iets kopen waar je eigenlijk geen geld voor hebt, dan leen je het toch gewoon? Het is dus niet zo verrassend dat de meeste jongeren schulden maken om vooral luxegoederen te kunnen kopen.

De top 4 redenen om geld te lenen voor jongeren:

  1. brommer of scooter
  2. mobiele telefoon
  3. kleding
  4. vakantie

De meeste jongeren lenen het geld bij hun ouders of bij hun vrienden, maar een lening bij de bank of rood staan komt ook geregeld voor.

 

Jullie brengen het leengedrag van jongeren in beeld. Hoe? Dat mogen jullie zelf kiezen.

Bedenk samen een eindproduct waarmee je het leengedrag van jongeren in beeld kunt brengen.

Idee:

Maak een collage van advertenties die te maken hebben lenen.

Of maak een spel over het leengedrag van jongeren.

Overleg met je docent.

 

 

Collage maken

Een collage bestaat uit knipsels die op een ander papier geplakt zijn en samen een nieuwe afbeelding vormen.

 

Spel maken

Een spel is een creatieve manier om informatie te presenteren. Een deel van de lesstof verwerk je in een spel en door deze te spelen onthoud je de kennis beter. Er zijn veel verschillende soorten spellen waarin je informatie kunt verwerken. Denk bijvoorbeeld aan ganzenbord, memory, galgje, een kaartspel, een dominospel, enzovoorts.

 

Terugkijken

Intro

  • Lees de intro van deze opdracht nog eens door.
    Vind je het een goede intro om de opdracht mee te beginnen?
    Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je wat je moet kunnen?

Hoe ging het?

  • Inhoud
    Was de inhoud van de opdracht nieuw voor je of wist je het meeste al?
    Schrijf op wat nieuw voor je was.
  • Eindopdracht
    Heb je de eindopdracht gemaakt? Welk eindproduct hebben jullie gemaakt?
    Verliep de samenwerking goed?
    Schrijf op wat goed ging en wat minder goed ging.

 

Koopgedrag en reclame

Koopgedrag

Intro

Als je een spijkerbroek koopt, heb je veel keus.

De keuze die je maakt wordt beïnvloed door allerlei factoren.

Hieronder zie je een aantal factoren.

- het weer

- je humeur

- je vrienden              

- je woonplaats

- je leeftijd

- je geslacht

- je inkomen

- de dag van de week


Wat denk jij?

Welke factoren hebben invloed op de manier waarop je een spijkerbroek koopt?

Bespreek je antwoord met een klasgenoot.

Wat kan ik straks?

Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht kan ik:

  • in eigen woorden uitleggen wat koopgedrag is.
  • minimaal drie factoren noemen die van invloed zijn op mijn koopgedrag.
  • door een voorbeeld te geven het verschil tussen commerciële en ideële reclame duidelijk maken.

Wat ga ik doen?

Activiteiten

Aan de slag

Stap

Leervragen

Stap 1

Welke factoren beïnvloeden mijn koopgedrag?

Stap 2

Wat is het verschil is tussen commerciële en ideële reclame?

Stap 3

Wat wordt bedoeld met sponsoring?

Afronding

Onderdeel

Activiteit

Samenvatting

Samenvattende sleepoefening maken.

Eindopdracht

Enquête houden over factoren die het koopgedrag beïnvloeden.

Terugkijken

Terugkijken op de opdracht

 

Tijd
Voor deze opdracht heb je 1 à 2 uur nodig.
Afhankelijk van de tijd die je nodig hebt voor het afnemen van de enquête.

Aan de slag

Stap 1: Koopgedrag

Bestudeer het volgende onderdeel uit de kennisbank economie:

Koopgedrag

Beantwoord daarna de volgende vragen.

Stap 2: Reclame

Reclame kun je onderverdelen in:

- Commerciële reclame: reclame die bedoeld is om je koopgedrag te beïnvloeden.

- Ideële reclame: reclame die bedoeld is om je gedrag te beïnvloeden.

Maak de volgend oefeningen.

Stap 3: Reclame en sponsoring

Veel bedrijven maken reclame op televisie.

Op Nederland 1, 2 en 3 wordt de reclame tussen de programma's uitgezonden in STER-blokken.

Maar ook tijdens de programma's wordt er wel eens reclame gemaakt.

Denk maar eens aan de reclameborden langs het veld bij een voetbalwedstrijd.

Beantwoord nu de volgende vragen over sponsoring.

Afronding

Samenvatting

Wat heb je geleerd?

Eindopdracht: Enquête koopgedrag

Werk samen met een klasgenoot.

Je gaat onder je klasgenoten een kleine enquête houden.

Stel je wilt een nieuw telefoontoestel + abonnement kopen.
Wat beïnvloedt je koopgedrag het meest?
Kies twee factoren uit:
[ ] Vrienden/familie
[ ] Tv-reclame
[ ] Folder
[ ] Nieuwsbrief
[ ] De verkoper
[ ] Een vergelijkend warenonderzoek

Verzamel de antwoorden van minstens 10 klasgenoten.
Verwerk de uitkomsten in een tabel of in een staafdiagram.

Komt de uitkomst overeen met je verwachting?

Enquête afnemen

Een enquête is een werkvorm waarbij je gerichte vragen stelt, zodat je de informatie krijgt waarnaar je op zoek bent.

 

Diagram maken

Een diagram is een goede manier om informatie op een overzichtelijke manier weer te geven.

 

Terugkijken

Intro

  • Bekijk de intro van de opdracht nog eens.
    Past de intro bij de opdracht? Waarom wel of waarom niet?

Kan ik wat ik moet kunnen?

  • Lees de leerdoelen van deze opdracht nog eens door.
    Kun je in je eigen woorden uitleggen wat koopgedrag is?
    Kun je twee factoren noemen die iemands koopgedrag kunnen beïnvloeden?
    Kun je duidelijk maken wat het verschil is tussen commerciële en ideële reclame?

Hoe is het gegaan?

  • Eindopdracht
    Wat vond je van de eindopdracht? Ging het goed?
    Verliep de samenwerking met je klasgenoot goed?

Afsluiting

Kennisbanken

De theorie bij het thema Consumeren vind je in de volgende Kennisbankitems:

Begrippenlijst

Begrippenlijst thema Consumeren

Geld

een betaalmiddel. Je kunt er verschillende producten mee kopen. 

Behoeften

alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.
Primaire behoeften zijn je basisbehoeften. Luxe producten worden ook wel secundaire behoeften genoemd.

Inkomstenbronnen

manieren om een inkomen te verkrijgen.
Arbeid (loon), bezit (rente of huur) en een eigen bedrijf (winst) zijn belangrijke inkomensbronnen.

Inkomensoverdracht

een inkomen waarvoor je niets hoeft te doen. Denk aan kinderbijslag of huurtoeslag.

Inkomen in natura
inkomen in producten. Denk aan een auto van de zaak.
Dagelijkse uitgaven, vaste uitgaven en incidentele uitgavenParticuliere sector
uitgaven kun je onderverdelen in uitgaven die bijna dagelijks voorkomen, uitgaven die regelmatig voorkomen en uitgaven die incidenteel voorkomen.
Budget
de hoeveelheid geld waarvan je in een bepaalde periode moet rondkomen.
Begroting
een overzicht van de verwachte inkomensten en uitgaven in een bepaalde periode.
Chartaal betalen
als je betaalt met munten en bankbiljetten.
Giraal geld
geld op een betaalrekening bij een bank.
Directe en indirecte ruil
ruilen van producten tegen producten is directe ruil. Indirecte ruil is producten kopen met geld.

Functies geld
- betaalmiddel: je gebruikt geld om iets te kopen.
- spaarmiddel: je geeft een deel van je geld niet uit.
- rekenmiddel: je gebruikt geld om de waarde van iets aan te geven.

Specialiseren en arbeidsverdeling
mensen leggen zich toe op het maken van één soort producten met als gevolg dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen.
Sparen en lenen
Het niet uitgeven van geld noem je sparen. Lenen is het geld van een ander gebruiken.
Koopgedrag
de manier waarop je je aankopen doet.

Eindopdracht: Kruiswoordpuzzel

Je hebt de opdrachten gemaakt, tijd voor de afsluiting.
Hieronder in alfabetische volgorde een lijstje met begrippen die je in dit thema bent tegengekomen.

basisbehoeften - begroting - budget - chartaal geld - dagelijkse uitgaven - directe ruil - giraal geld - inkomen in natura - inkomensoverdracht - koopgedrag - lenen -
primaire behoeften - rekenmiddel - secundaire behoeften - spaarmiddel - specialiseren - vaste uitgaven

Herken je al deze begrippen? Mis je nog begrippen in het lijstje?
Kies een aantal begrippen uit en maak met deze begrippen bijvoorbeeld een kruiswoordpuzzel of een woordzoeker of nog een ander eindproduct.

Klaar?
Laat je eindproduct beoordelen door je docent.
Hij/zij zal letten op de inhoud, de originaliteit en de verzorging.
 

Kruiswoordpuzzel maken

Bij een kruiswoordpuzzel vul je de letters van woorden in vakjes in.  

 

D-toets

Test je kennis. Doe de diagnostische toets.

Terugkijken

Hoe ging het?
Je hebt het thema Consumeren afgerond. Gebruik de volgende vragen om even terug te kijken.

  • Inleiding
    Lees de inleiding nog eens door. Past de inleiding goed bij de opdracht?
     
  • Planning
    Bij de planning staat dat je in het totaal ongeveer 13 uur voor het thema moest uittrekken. Klopt dat ongeveer?
     
  • Opdrachten
    Het thema bestaat uit zeven opdrachten.
    Welke opdracht vond je het leukst?
    In welke opdracht heb je de meeste nieuwe dingen geleerd?
     
  • Afsluiting - Begrippenlijst
    Neem de begrippenlijst door.
    Kom je in de begrippenlijst begrippen tegen die je nog niet kent?
    Mis je begrippen in de begrippenlijst?
     
  • Afsluiting - Eindopdracht
    Heb je eindopdracht gedaan? Vond je het een leuke opdracht?
  • Het arrangement Thema: Consumeren - vmbo12 is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    VO-content
    Laatst gewijzigd
    2025-11-18 09:07:46
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationale licentie.

    Het thema 'Consumeren' is ontwikkeld door auteurs en medewerkers van StudioVO.

    Fair Use
    In de Stercollecties van StudioVO wordt gebruik gemaakt van beeld- en filmmateriaal dat beschikbaar is op internet. Bij het gebruik zijn we uitgegaan van fair use. Meer informatie: Fair use

    Mocht u vragen/opmerkingen hebben, neem dan contact op via de helpdesk VO-content.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Dit thema valt onder de arrangeerbare leerlijn van de Stercollecties voor Mens en Maatschappij voor vmbo-12. In dit thema leer je onder andere dat er verschillende vormen van inkomstenbronnen en verschillende uitgaven zijn. Je gaat oefenen met budgetteren, leren wat de rol van de Nederlandse bank is, leren over reclame en koopgedrag en leren over sparen en lenen. Om het thema af te sluiten maak je een kruiswoordpuzzel, woordzoeker of een ander eindproduct passend bij dit thema. Ook is er een diagnostische toets beschikbaar.
    Leerniveau
    VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO theoretische leerweg, 1; VMBO gemengde leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2;
    Leerinhoud en doelen
    Werk, welzijn en welvaart; Mens en maatschappij;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    13 uur 0 minuten
    Trefwoorden
    arrangeerbaar, budgetteren, consumeren, koopgedrag, mens en maatschappij, nederlandse bank, onsume, reclame, sparen en lenen, vmbo

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    VO-content - Toetsen. (z.d.).

    Thema Consumeren

    https://maken.wikiwijs.nl/145080/Thema_Consumeren

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Budget en begroting - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127463/Opdracht__Budget_en_begroting___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Geld als smeermiddel - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127493/Opdracht__Geld_als_smeermiddel___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Geld en economie - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127459/Opdracht__Geld_en_economie___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Inkomstenbronnen - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127458/Opdracht__Inkomstenbronnen___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Koopgedrag en reclame - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127469/Opdracht__Koopgedrag_en_reclame___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Sparen en lenen - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127464/Opdracht__Sparen_en_lenen___kgt2

    VO-content Economie. (2018).

    Opdracht: Uitgaven - kgt2

    https://maken.wikiwijs.nl/127461/Opdracht__Uitgaven___kgt2

  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    Oefeningen en toetsen

    Consumeren D-toets

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    QTI

    Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat alle informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen punten, etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.

    Versie 2.1 (NL)

    Versie 3.0 bèta

    Voor developers

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.