Het lichaam van een organisme is geheel uit eigen lichaamcellen opgebouwd. De cellen van elk organisme hebben een uniek DNA.
► Het menselijke lichaam bestaat uit 100.000 miljard verschillende type cellen.
► Een groep gelijksoortige cellen die een gelijke functie uitvoeren vormen dan een weefsel. Bijvoorbeeld de spiercellen maken spierweefsels.
► De verschillende weefsels die met elkaar een bepaalde taak uitvoeren vormen een orgaan. Bijvoorbeeld het grootste menselijke orgaan is de huid. De functie van de huid is de bescherming van het lichaam tegen uitdroging, onderkoeling en beschadiging.
► Een combinatie van organen die samen een functie uitvoeren vormt dan een orgaanstelsel. Bijvoorbeeld het ademhalingstelsel bestaat uit volgende organen: strottenhoofd, luchtpijp en longen. In menselijk lichaam zijn 11 verschillende orgaanstelsels. Alle orgaanstelsels samen regelen wat in een menselijk lichaam gebeurt.
2. Cellen
Een cel is de basisbouwsteen van alle levende organismen.
Er zijn twee soorten cellen op aarde:
► prokaryotische cellen (Prokaryoten) - cellen zonder een celkern
► eukaryotische cellen (Eukaryoten)- cellen met een celkern
De Prokaryoten werden verdeeld in twee rijken:
► bacteriën
► archeae
De Eukaryoten werden verdeeld in vier rijken:
► dieren
► planten
► schimmels
► protisten
De eerste organismen op de aarde waren prokaryote bacteriën. Hun cellen hebben geen celkern. Pas later ontstaan eukaryoten. Hun cellen hebben wel celkern.
Volgens het Endosymbiosetheorie(Endosymbiose) zouden de primitieve prokaryoten opgeslokt zijn door eukaryoten via fagocytose. Deze prokaryoten ontwikkelden zich tot gespecialiseerde celorganellen (mitochondriën en chloroplasten). Deze organellen hebben eigen DNA en kunnen zichzelf vermeerderen. Prokaryoten zijn simpel gezegd de bacteriën en zijn minder complex dan eukaryoten.
● Verschillen - Pro- en Eukaryoten
Prokaryote cellen
Eukaryote cellen
Grootte
1 - 10 µm
10 - 100 µm
Plaats van DNA
in chromosomen
in celkern
Plaats energievoorziening
cytoplasma
cytoplasmam met speciale organellen
Organellen
ja
geen
Plasmamembraan
dubbele
enkelvoudige
Ribosomen
klein
groot
Celkern
geen
ja
Cytoskelet
geen
ja
Mitochondriën
geen
ja
Chloroplasten
geen
ja
ER (endoplasmatich reticulum)
nee
ja
Golgo-apparaat of lysozomen
nee
ja
Celdeming - mitose
geen
ja
Celwand
wel aanwezig
soms
Kapsel
kapsel of slijmlaag
bij sommige cellen waar de celwand ontbreekt
● Ordening in 4 rijken
Een cel is de kleinste georganiseerde eenheid waaruit alle levende wezens zijn opgebouwd. Aan de hand van een aantal celkenmerken worden alle soorten organismen in de 4 rijken ingedeeld.
Binnen de biologie wordt onderscheid gemaakt tussen:
► planten ( plantaardige cellen )
► dieren ( dierlijke cellen )
► bacteriën ( bacteriecellen )
► schimmels ( schimmelcellen )
Sommige organismen kunnen niet worden ingedeeld in deze 4 rijken. Die behoren dan in een aparte 5de rijk, Protisten . Dit rijk wordt niet overal herkend.
Het menselijke lichaam bestaat uit honderd miljard cellen. Elke cel in menselijke lichaam heeft een eigen functie en bestaat uit dezelfde celonderdelen. Cellen maken onderdeel uit van grotere systemen zoals weefsels en organen. Dankzij de samenwerking van al die cellen kunnen de organismen functioneren.
Dierlijke cellen en plantaardige cellen hebben veel overeenkomsten maar ook enkele belangrijke verschillen.
► Dierlijke cellen hebben geen celwand en de plantaardige cellen hebben wel een celwand.
► Plantaardige cellen hebben plastiden (bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels) in het cytoplasma. Dat is nooit het geval bij dierlijke cellen.
► Verder hebben dierlijke en plantaardige cellen wel beiden een celmembraan en cytoplasma.
► Plantencellen bevatten een grote vacuole. Bij dierlijke cellen komen verschillende kleine vacuoles voor.
► Alle cellen van dieren bevatten twee centriolen die een rol spelen bij celdeling. Je vindt ze niet in plantencellen.
Menselijke cel
1 -
Celkern
2 -
ER
3 -
Mitochondriën
4 -
Lysosomen
5 -
Vacuole
6 -
Golgi-systeem
7 -
Peroxisomen
8 -
Ribosomen
9 -
Centrosomen (centriolen)
10 -
Celmembraan
11 -
Cytoplasma
12 -
Cytoskelet
● Plantaardige cel
De plantaardige cel verschilt van dierlijke cellen door het bezit van een celwand, van plastiden en, in jonge cellen, van een aantal vochtblaasjes, die bij volwassen cellen veelal tot één centrale vacuole zijn verenigd.
Plantaardige cel
1 -
Celkern
2 -
ER
3 -
Mitochondriën
5 -
Vacuole
6 -
Golgi-systeem
7 -
Peroxisomen
8 -
Ribosomen
10 -
Celmembraan
11 -
Cytoplasma
12 -
Cytoskelet
13 -
Chloroplasten
14 -
Leukoplasten
15 -
Celwand
16 -
Plasmodesmata
● Schimmelcel
Schimmels komen dus op allerlei plaatsen voor. Schimmels vormen een grote groep van zeer gevarieerde organismen. Schimmels zijn meestal opgebouwd uit lange, dunne draden. Tot de schimmels behoren zowel meercellige organismen zoals paddenstoelen maar ook eencellige organismen zoals gisten.
Aan de hand van een aantal kenmerken onderscheiden de schimmels van andere organismen:
► een celmembraan en een celwand – de schimmelcel heeft een celmembraan en ook een celwand, maar de dierlijke en menselijke cellen hebben alleen celmembraan.
► de bladgroenkorrels – de schimmelcellen hebben geen bladgroenkorrels, maar de plantaardige cellen hebben wel de bladgroenkorrels.
► een celkern – de schimmelcellen hebben een celkern. De bacteriecellen hebben geen celkern. Bacteriën zijn nooit meercellig.
► een vacuole – de schimmelcel heeft een grote vacuole. De dierlijke cellen en bacteriecellen hebben geen vacuole.
Schimmelcel
1 -
Celkern
5 -
Vacuole
10 -
Celmembraan
11 -
Cytoplasma
15 -
Celwand
● Bacteriecel
Bacteriën zijn bijna overal te vinden. Bacteriën bestaan uit één cel en ze kunnen zichzelf vermenigvuldigen. Ze delen zich daarvoor gewoon in tweeën. De meeste bacteriën zijn niet schadelijk voor de gezondheid. In het menslichaam komen meer dan duizend verschillende bacteriën voor. De losse bacteriën zijn niet met het blote oog zichtbaar. Een bacterie is ongeveer een duizendste millimeter groot.
Bacteriecel
8 -
Ribosomen
10 -
Celmembraan
11 -
Cytoplasma
12 -
Chromosomen (DNA)
13 -
Zweephaar
14 -
Plasmide (DNA)
15 -
Celwand
16 -
Kapsel
● Verschillen - cellen van 4 rijken
Een aantal kenmerken die onderscheiden de dierlijke cellen, plantaardige cellen, schimmelcellen en bacteriecellen van elkaar:
Dierlijke cel
Plantaardige cel
Schimmelcel
Bacteriecel
Grootte
10 - 100 µm
10 - 100 µm
10 - 100 µm
1 - 10 µm
Aantal cellen
1 of veel
1 of veel
1 of veel
1
Celwand ?
nee
ja
ja
ja
Celkern ?
ja
ja
ja
nee, geen organellen
Bladgroenkorrels ?
nee
ja
nee
soms
Vacuole ?
te klein
1 grote
1 of 2
nee
2.1. Soorten cellen in menselijk lichaam
In een menselijk lichaam zijn veel verschillende soorten cellen te vinden, elk met eigen bouw en functie:
► zenuwcellen – geleiden elektrische impulsen
► gladde spiercellen – zorgen voor beweging in bloedvaten en darmstelsel
► wangslijmvlies cellen – zijn plat, sluiten goed aan en dekken het onderliggende weefsel af.
► kraakbeencellen – zorgen voor stevigheid en flexibiliteit.
► dwarsgestreepte spiercellen – zorgen voor beweging in skeletspieren
► darmepitheel – zorgen voor opname van voedingstoffen
► botcellen – zorgen voor stevigheid
► bloedcellen - rode bloedcellen – zuurstoftransport
► dekcellen – hebben een regelmatige vorm, waardoor ze goed op elkaar aansluiten om tot een goede afsluitende beschermlaag te komen
2.2. Celonderdelen (organellen)
Elk celonderdeel heeft een specifieke functie. Samenwerking van de celonderdelen zorgt ervoor dat de cel als een geheel kan functioneren.
Het regelcentrum van de cel waarin DNA, de drager van erfelijk materiaal, ligt opgeslagen.
Bouw
De celkern (Nucleus) is een bolletje dat wordt omringd door een membraan. In de celkern ligt 2 meter DNA opgerold en veilig opgeslagen. In de kernmembraan zitten poriën waar stoffen doorheen kunnen. Door een microscoop is vaak een donkere vlek in de kern te zien: de nucleolus (kernlichaampje). Hierin liggen de genen voor de aanmaak van de ribosomen.
Functie
De celkern zorgt voor een veilige opslagplaats van het DNA. Waarin de recepten voor eiwitten liggen opgeslagen die zorgen voor een goede werking van de cel. Mochten er fouten in het DNA ontstaan, dan worden deze in de celkern hersteld zodat een verkeerde bouw van eiwitten, met als gevolg een verkeerde werking, wordt voorkomen. Tenslotte biedt de celkern de plek waarin het DNA zich tijdens de celdeling kan verdubbelen, zodat na de deling in iedere nieuwe cel dezelfde erfelijke informatie terechtkomt. Tijdens de celdeling is de opgerolde DNA zichtbaar als X-vormige chromosomen.
● ER (Endoplasmatisch reticulum)
Netwerk voor de aanmaak en het transport van eiwitten.
Bouw Het ER (endoplasmatisch reticulum) is een uitgebreid netwerk van membranen dat bestaat uit een ruw en glad deel. Aan het ruwe ER zitten veel ribosomen vast. Aan het gladde ER zitten weinig tot geen ribosomen vast.
Functie
Het ER is een netwerk van RNA en is het onderdeel van de cel dat eiwit produceert. Eiwitten worden aangemaakt vanuit het recept dat ligt opgeslagen in het DNA in de celkern. Die informatie moet eerst worden vertaald vanuit de RNA. En deze vertaling vindt plaats in het ER. Aan het ruwe ER zitten veel ribosomen vast en is betrokken bij de aanmaak van eiwitten. Het gladde ER heeft geen ribosomen en is betrokken bij de aanmaak van vetten.
● Mitochondrion
Energieleveranciers van de cel.
Bouw
Het mitochondrion heeft een ovale vorm en bestaat uit een buiten- en binnenmembraan. Hij bevat de enzymen. Deze enzymen spelen een rol bij de ademhaling van de cel en bij het produceren van energie.
Functie
Een mitochondrion is een energieleveranciers van de cel. In de ruimte binnen het binnenmembraan bevindt zich de vloeistof waarin de brandstoffen worden afgebroken. Bij de verbranding komt energie vrij.
● Lysosoom
Blaasjes waarin celafval wordt afgebroken.
Het lysosoom bevindt zich niet bij de plantaardige cellen. Bouw
Het lysosoom is een soort zakje, omgeven door een membraan. Hij bevatten enzymen (speciale eiwitten) die helpen om celafval af te kunnen breken. Vervolgens verandert hij van het vorm en hij kan groter worden.
Functie
Blaasjes die kapotte celonderdelen, celafval of bacteriën bevatten, smelten samen met het lysosoom voor de afbraak van hun inhoud. Speciale eiwitten in het membraan van het lysosoom zorgen voor een verlaging van de zuurgraad, met als gevolg dat afbraakeiwitten worden geactiveerd voor een snelle afbraak van de afvalstoffen.
● Vacuole
Belangrijke opslagplaats voor bouwstenen van de cel.
Bouw
De vacuole is een met vocht gevuld blaasje. Het wordt door een membraan gescheiden van de celvloeistof. De vacuoles voorkomen zowel in plantaardige cellen als in dieren cellen. Bij dieren zijn ze meestal zo klein dat ze onder een lichtmicroscoop niet zichtbaar zijn.
Functie
Niet alle beschikbare bouwstenen in de cel hoeven direct te worden gebruikt. Er is dus een opslagplaats nodig. De vacuole is dan een opslagruimte van de cel. Een menslijke cel bevat echter weining vacuoles. De meeste stoffen liggen opgeslagen in de celvloeistof, het cytoplasma.
● Golgi-systeem
Plek in de cel waar aangemaakte eiwitten worden omgevormd tot werkzame eindproducten.
Bouw
Het golgi-systeem bestaat uit sterk geplooide blaasjes die aansluiten op het endoplasmatisch reticulum.
Functie
Binnen deze blaasjes van het golgi-systeem vindt bewerking van nieuw aangemaakte eiwitten plaats. Dit gebeurt door er suikers, vetten en andere stoffen aan te koppelen. Na deze bewerking zijn de eiwitten in staat hun functie uit te voeren. Zodra ze klaar zijn transporteert het golgi-systeem de eiwitten naar de juiste plek in de cel.
● Peroxisoom
Blaasjes voor de afbraak van vetzuren.
Bouw
Het peroxisoom is een bolvormig blaasje omgeven door een membraan.
Functie
Het peroxisoom bevat speciale eiwitten die vetzuren afbreken tot nuttige bouwstenen. Enkele van deze bouwstenen zijn belangrijk voor het menselijk lichaam en worden bijvoorbeeld gebruikt voor de productie van hormonen. Daarnaast gebruiken nier- en levercellen peroxisomen om gifstoffen, bijvoorbeeld alcohol, af te breken.
● Ribosoom
Eiwitfabriekjes van de cel.
Bouw
Het ribosoom bestaat niet uit membranen, maar uit meer dan 30 verschillende eiwitten met daarin stukjes erfelijk materiaal (RNA ). Dit RNA is de boodschapper die de informatie van het DNA overbrengt naar de ribosomen. De grote eenheid bevat het centrum waar die informatie wordt afgelezen en waar de bouwstenen van eiwitten aan elkaar worden gekoppeld. De ribosomen in een cel zijn voor het overgrote deel met het ruwe ER verbonden, een kleiner deel ligt vrij in het celplasma.
Functie
Eiwitten vormen de belangrijkste moleculaire machines van de cel en worden door de ribosomen aangemaakt. Het recept voor de aanmaak van eiwitten ligt opgeslagen in het DNA in de celkern en verlaat de kern als een RNA kopie. Op het RNA staat een recept voor een eiwit. Dit wordt afgelezen door het ribosoom. Het recept schrijft voor in welke volgorde het ribosoom de bouwstenen van een eiwit aan elkaar moet koppelen.
● Centrosoom
Onderdeel van de cel dat betrokken is bij de celdeling.
Het centrosoom bevindt zich alleen bij de dierlijke cellen.
Bouw
Het centrosoom bestaat uit twee centriolen, twee cilindervormige structuren die zijn opgebouwd uit eiwitten. Deze eiwitten zijn de bouwstenen van het cytoskelet. Een centriool ligt aan de bovenzijde van de cel en het andere centriool ligt aan de onderzijde van de cel. Beide centriolen zijn met elkaar verbonden met vezels.
Functie
Het centrosoom is betrokken bij de celdeling (mitose en meiose) van de cel. Tijdens de celdeling verdubbelt het centrosoom zich, waarna elk centrosoom zich naar één kant van de celkern begeeft. Het netwerk van vezels dat om de kern heen ontstaat, trekt bij de celdeling de chromosomen uit elkaar, zodat in iedere dochtercel één set chromosomen terechtkomt. Door de aanmaak van vezels vanuit het centrosoom blijft het cytoskelet in stand en vormt het een structuur die constant van vorm kan veranderen.
● Celmembraan
Het beschermend omhulsel van de cel.
Bouw
Het celmembraan is een toegangsport van de cel. Ze is de grens tussen de celinhoud en omgeving. De openingen in het membraan worden gebruikt voor uitwisseling van eiwitten, suikers en andere stoffen met de omgeving. De flexibiliteit van het membraan wordt bepaald door de samenstelling van de vetachtige stof. Dit is van belang bij het bewegen van de cel.
Functie
Het celmembraan heeft verschillende functies. Een van haar functies is de vorm en stevigheid aan de cel geven. Het celmembraan laat selectief stoffen door, zodat uitwisseling van stoffen tussen de cel en zijn omgeving plaats kan vinden. De eiwitten die de membraanporiën vormen, handhaven de inwendige omstandigheden door actief en passieve stoffen te transporteren. Daarnaast kunnen speciale membraaneiwitten reageren op externe signalen, zodat de cel zich aan zijn omgeving kan aanpassen. Zo kan een cel bij gebrek aan zuurstof overschakelen op de productie van melkzuur. Deze veroorzaakte verzuring van de spieren.
● Cytoplasma
Vloeistof waarin alle celonderdelen liggen.
Bouw
Het cytoplasma bestaat voor het grootste deel uit water en bevat eiwitten, mineralen en suiker, stoffen die de cel van energie voorzien. Celvloeistof vormt een beschermde omgeving voor alle onderdelen van de cel behalve de celkern, het celmembraan en de eventueel celwand ( aanwezig bij plantaardige cel).
Functie
Het cytoplasma is een ideaal oplosmiddel voor stoffen die de cel nodig heeft om zijn werking te kunnen uitvoeren. Hierdoor behouden eiwitten hun werkzame vorm en kunnen er geen stoffen afbreken. Het medium moet het ook mogelijk maken dat stoffen, die aanwezig zijn op verschillende plekken in de cel, bijelkaar komen en reageren. Bij de chemische reacties komen afvalstoffen vrij, die door het cytoplasma snel afgevoerd worden naar vaste plekken in de cel. Hier kunnen de afvalstoffen onschadelijk gemaakt kunnen worden. Een juiste samenstelling van opgeloste stoffen in het cytoplasma zorgt ervoor dat de cel water uit zijn omgeving opneemt. De waterige oplossing oefent op die manier van binnen een druk uit op het celmembraan, wat de stevigheid van de cel vergroot.
● Cytoskelet
Het geraamte dat zorgt voor stevigheid en vorm van de cel.
Bouw
De meeste organellen zweven niet vrij in een cel. Door de hele cel is een groot aantal draadvormige structuren te vinden die de functie van 'skelet' en 'spieren' hebben. Het cytoskelet is een netwerk van stevige vezels, dat als een kluwen van draden door de hele cel loopt.
Functie
Het cytoskelet heeft verschillende functies. Het cytoskelet geeft stevigheid en vorm aan de cel. Een andere functie van het cytoskelet is transport (zoals eiwitten, transportblaasjes etc). Ook de verschillende organellen kunnen zich langs het cytoskelet verplaatsen. Het cytoskelet speelt ook een belangrijke rol in de verplaatsing van de cel zelf. Door het cytoskelet te veranderen, verandert namelijk de vorm van het celmembraan. Tenslotte is het cytoskelet van belang voor de celdeling.
● Chloroplast
De chloroplasten of bladgroenkorrels komen allen voor bij plantaardige cellen.
Bouw
De chloroplasten of bladgroenkorrels zijn 1 tot 5 µm lang. Ze hebben twee membranen. De onderdelen van de chloroplasten, thylakoïden, hebben een gelaagde structuur en ze bevatten de kleurstoffen.
Functie
De chloroplast is belangrijk voor de fotosynthese in de planten. Ze zorgen voor de groene kleur van de plant. In de chloroplasten wordt het zonlicht opgevangen en verwerkt.
● Chromoplast
De chromoplasten of kleurstofkorrels komen allen voor bij plantaardige cellen.
Bouw
Een derde soort plastiden zijn de chromoplasten, die kleur geven aan vele vruchten en bloemen. Chromoplasten zijn veranderde chloroplasten en geven de kleur aan veel plantendelen. De chromoplasten kunnen in allerlei kleurvariaties - van geel tot rood - voorkomen. Gekleurde chromoplasten komen vooral voor in rijpe vruchten zoals de gele kleur van bananen, de rode kleur van tomaat, de gele kleur van sinaasappels, de rode en gele paprika. Ze bevatten carotenoïden of xantofyl. Xantofyl zorgt voor een gele kleur.
Functie
Door de opvallende kleuren worden de vruchten door dieren gevonden, zodat ze de vruchten eten en de zaden die erin zitten verspreiden.
● Leukoplast
De leukoplasten of zetmeelkorrels komen allen voor bij plantaardige cellen.
Bouw
De leukoplasten zijn kleurloze. Ze zitten in wortels en in de ondergrondse delen van planten, zo als aardappels. En ook in de zaden. Ze dienen als een een opslagruimte voor de stoffen zoals vet, zetmeel en eiwit.
Functie
De leukoplasten zijn gekoppeld aan chloroplasten en chromoplasten die samen aan fotosynthese doen.
● Celwand
De celwand komen alleen voor bij plantaardige cellen.
Bouw
De celwand is een sterke laagje dat de openingen (de plasmodesmata) bevat. Dat is verschil tussen de celwand (allen bij de plantaardige cellen) en het celmembraan .
Functie
De functie van een celwand is stevigheid en de bescherming tegen buitenwereld. Zonder de celwand zal de plant niet blijven staan.
● Plasmodesmata
De plasmodesmata komen allen voor bij plantaardige cellen.
Bouw
Het plasmodesma is een kanaaltje die verbindt twee naastliggende cellen.
Functie
Plasmodesma speelt belangrijke rol bij intercellulaire communicatie, bij verspreiden van de voedingstoffen door de plant. Door de verspreiding van de voedingstoffen door de plant speelt het plasmodesma ook belangrijke rol bij de groei van de plant. Maar soms kan ook virus worden via plasmodesmata verspreid.
● Zweephaar (Flagel)
Bouw
Een zweepstaartje, zweephaar, flagel of flagellum is een celorganel. Ze kunnen op verschillende plaatsen van de cel zitten.
Functie
Ze zijn de lange eiwitdraden die zorgen voor de voorbeweging van een bacteriecel.
● Kapsel
De kapsel of slijmlaag komt voor bij bacteriecellen.
Bouw
Veel bacteriën hebben rondom de celwand nog een kapsel of een slijmlaag of celenvelop. Het is een compact laagje die meestal uit polysachariden bestaat. Sommige bacteriën hebben een kapsel die uit eiwit bestaat. Het kapsel is dan een kleurloos ringetje tussen cel en omgeving.
Functie
Het bacteriekapsel heeft een beschermende functie. Daarom bacteriën worden niet door de afweercellen van mens of dier herkend. Dit gebeurd alleen als mens of dier antistoffen tegen het kapsel van de bacterie kan vormen. Anders worden de bacteriecellen door de afweercellen van mens of dier opgegeten. Soms gebruiken bacteriën het kapsel om aan andere cellen vast te plakken.
2.3. Levensfuncties
Alle levensfunctie die nodig zijn voor alle organismen vinden plaats in de cellen. Zoals het ademhaling, besturing, verbranding en alle andere levensfuncties. Bij elke levensfunctie wekt samen een bepaalde groep van de celonderdelen en voert deze processen uit.
● Beweging en Vorm
● Besturing
● Celbehoud
● Celdeling
De cel maakt verschillende perioden mee tijdens zijn bestaan. Een cel kan dood gaan en moet worden vervangen. Als dit niet gebeurt, sterft het lichaam. Oude cellen worden dus vervangen door nieuwe. Nieuwe cellen ontstaan door een delingsproces waarbij uit 1 cel, twee nieuwe cellen ontstaan.
Hiervoor dienen twee processen:
► mitose
► meiose
De mitose
De meiose
De Mitose is de (gewone) celdeling waarmee identieke(dochter)cellen worden gevormd ten behoeve van groei, regeneratie (herstel) of ongeslachtelijke voortplanting (dus niet voor de geslachtelijke voortplanting). Na mitose bevatten de dochtercellen precies dezelfde informatie voor erfelijke eigenschappen als de oorspronkelijke cel, de zogenaamde moedercel (moeder en dochtercellen zijn genetisch identiek).
De Meiose of ook wel reductiedeling. Speciale deling van diploïde (2n) cellen. Hierbij wordt het diploïde aantal chromosomen verdeeld, opdat haploïde (n) geslachtscellen ontstaan. Deze hebben elk een enkel stel chromosomen, dus van elk paar homologe chromosomen één. Meiose vindt plaats in diploïde cellen in de geslachtsorganen. Bij dieren is dat in de zaadballen en in de eierstokken, bij (zaad)planten in de zaadbeginsels in de stamper en in de helmknoppen van de meeldraden.
● Energie
● Transport
3. Weefsel
Een groep gelijksoortige cellen met gelijke of vergelijkbare functies vormen een weefsel. Deze cellen zijn verbonden door tussenstof. De organen van de plantaardige en ook dierlijke meercellige organismen zijn uit verschillende weefsels opgebouwd.
Er zijn vier verschilende weefselstypen:
► Bindweefsel
► Epitheelweefsel
► Spierweefsel
► Zenuwweefsel
4. Organen
De verschillende weefsels die met elkaar een bepaalde taak uitvoeren vormen een orgaan. Elke orgaan heeft zijn bijzondere taak. Een groep organen die samen een functie uitvoeren vormen samen een orgaanstelsel. Één orgaan kan ook deel uitmaken van meerdere orgaanstelsels. Menselijk lichaam is opgebouwd van verschillende organen die samen zorgen dat ons lichaam kan leven.
In menselijk lichaam kunnen we onderscheiden drie hoofdgroepen van de organen. Het is afhankelijk van plaats waar ze in onze lichaam zitten.
► Borstholteorganen ( bijvoorbeeld de longen, het hart, ...)
► Buikholteorganen ( bijvoorbeeld de maag, de darmen, de lever, ...)
► Overige organen ( bijvoorbeeld de spieren, de hersenen, het skelet, ...)
De planten hebben meestal drie duidelijke organen:
► Wortel
► Stengels en takken
► Blad
5. Orgaanstelsels (mens)
Een combinatie van organen die samen werken aan een taak uitvoeren vormen een orgaanstelsel. Één orgaan kan een deel uitmaken in meerdere orgaanstelsels. Alle orgaanstelsels samen beïnvloeden en ondersteunen in hun werking en zo ze bepalen wat in menselijk lichaam gebeurt.
In menselijk lichaam onderscheiden we 11 verschillende orgaanstelsels:
Het lymfestelsel of afweerstelsel is het vaatsysteem die naast het bloedvatenstelsel loopt. Het lymfestelsel speelt een belangrijke rol in de strijd tegen infecties en ziekten. Hij voorkomt dat infecties zich in het licham gaan verspreiden.
Het lymfestelsel bevat de volgende organen:
► Lymfevaten
► Lymfeklieren
► Lymfe
● Ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel zorgt voor gaswisseling. Er worden zuurstof en koolstofdioxide uitgewisseld. Via de haarvaten in de longen kan het bloed zuurstof opnemen en koolstofdioxide afgeven.
Het ademhalingsstelsel vormen de volgende organen:
► Neus- en mondholte
► Keelholte
► Strottenhoofd
► Luchtpijp
► Longen
► Bronchiën
► Longblaasjes
● Spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel voert meerdere taken, zo als opname van het voedsel, de verkleining en menging van het voedsel, de chemische bewerking van het voedsel door enzymen, het vervoer van het voedsel door het spijsverteringskanaal en het overdragen van de voedingsstoffen aan het bloed.
Het spijsverteringsstelsel bevat de volgende organen:
► Mondholte
► Keelholte
► Slokdarm
► Maag
► Galblaas
► Lever
► Alvleesklier (pancreas)
► Darmen : - twaalfvingerige darm
- dunne darm
- blinde darm
- dikke darm
- endeldarm
► Anus
● Urinewegstelsel
Het urinewegstelsel werkt samen met het voortplantingsstelsel. In de nieren wordt het bloed gefiltreerd. De afvalstoffen die het lichaam niet meer gebruikt worden hier van het bloed uitgehaald en met water vermengd. Dan wordt de urine naar de urineblaas getransporteerd en via de urinebuis afgevoerd naar buiten.
Het urinewegstelsel bevat de volgende organen:
► Nieren
► Urineleiders
► Urineblaas
► Urinebuis
● Voortplantingsstelsel
Het belangrijkste doel van het voortplantingsstelsel is het behoud van de soort. Veel van de organen van het voortplantingsstelsel maken deel ook uit van het hormoonstelsel. Bij geslachtelijke voortplanting zijn twee individuen nodig: een van het vrouwelijke en een van mannelijke geslacht.
Het voortplantingsstelsel bevat de volgende organen:
► Baarmoeder (vrouw)
► Eierstokken (vrouw)
► Eileiders (vrouw)
► Testikels (man)
► Zaadleider (man), ect.
● De huid
Dit orgaanstelsel, de huid, is het grootste stelsel van het lichaam. Zijn functie is het lichaam beschermen tegen buitenwereld, de lichaamstemperatuur en vochtbalans reguleren door de zweetproductie.
Het orgaanstelsel, de huid, vormen de volgende organen:
► Huid ( het grootste orgaan )
► Slijmvlies
► Haren
► Nagels
● Spierstelsel
Het spierstelsel werkt samen met het beenderstelsel. De functie van het spierstelsel is de beweging van het lichaam. Dat is mogelijk door de spieren die zijn via de pezen met de botten verbonden.
In het menselijk lichaam bevinden zich meer dan 600 spieren.
Het spierstelsel bevat de volgende organen:
► Spieren
► Pezen
● Beenderstelsel (Skelet)
Het beenderstelsel of skelet zorgt voor de stevigheid, het beschermt de organen, het geeft vorm van het lichaam en in het beenmerg worden de bloedcellen aangemaakt. Het beenderstelsel werk samen met het spierstelsel.
Het beenderstelsel bevat de volgende organen:
► Botten (beenderen)
► Beenmerg
► Kraakbeen
► Gewrichten
● Zenuwstelsel
Het zenuwstelsel is heel belangrijke systeem in het menselijke lichaam dat een coördineerde rol heeft. Bijvoorbeeld het werken van zintuiglijke prikkels, het aansturen van spieren, het werken van de emotionele processen ect.
Het zenuwstelsel bevat de volgende organen:
► Hersenen
► Ruggenmerg
► Zenuwen
► Zenuwknopen
● Hormonale stelsel
Het hormoonstelsel is een ingewikkeld systeem waar veel organen bij betroken zijn. Hij bevat de klieren en organen die hormonen produceren. Hij bevat veel organen uit het zenuwstelsel en van het voortplantingsstelsel.
Het hormonele stelsel bevat de volgende organen:
► de hypothamus
► de hypofyse
► de schildklier
► de thymus
► het hart
► de bijnieren
► de alvleesklier
► de nieren
► de eierstokken
► de zaadballen
► het vetweefsel
● Bloedvatenstelsel
Het bloedvatenstelsel of de bloedsomloop is een vaatsysteem waardoor bloed stroomt. In de longen neemt het bloed zuurstof op. Het hart dan pompt zuurstofrijke bloed via slagaders naar haarvaten. Van de haarvaten wordt deze bloed afgegeven aan de organen en weefsels. Vanaf hier stroomt via de aders het zuurstofarme bloed terug naar het hart die pompt het bloed terug naar de longen.
De bloedsomloop bevat de volgende organen:
► Hart
► Slagaders
► Haarvaten
► Aders
► Bloed
Alle 11 orgaanstelsels in het menselijke lichaam werken samen om het evenwicht van het lichaam te bewaken.
Bloedvatenstelsel
Het bloedvatenstelsel geeft:
► zuurstof en glucose aan het spierstelsel
► water aan het urinewegstelsel
► koolstofdioxine (CO²) aan het ademhalingsstelsel
Het bloedvatenstelsel krijgt:
► glucose van het spijsverteringsstelsel
► zuurstof van het ademhalingsstelsel
► water en CO² van het spierstelsel
Ademhalingsstelsel
Het ademhalingsstelsel geeft:
► zuurstof aan het bloedvatenstelsel
Het ademhalingsstelsel krijgt:
► CO² van het bloedvatenstelsel
Spijsverteringsstelsel
Het spijsverteringsstelsel geeft:
► glucose aan het bloedvatenstelsel.
Spierstelsel
Het spierstelsel geeft:
► water en CO² aan het bloedvatenstelsel
Het spierstelsel krijgt:
► glucose en zuurstof van het bloedvatenstelsel
Het arrangement Van cel tot stelsel is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Bea Fricova
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2015-06-26 16:16:14
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.