1. Herbarium: inleiding in dit arrangement
De bedoeling van het arrangement "Herbarium" is dat het je kan helpen bij het maken van je herbarium. Het laatste hoofdstuk bevat een link naar de "Opdracht Herbarium". Kort gezegd is dit het verzamelen, drogen, inplakken en benoemen van 10 bloeiende grassen en 20 bloeiende kruiden.
Sommige studenten hebben in hun omgeving mensen die verstand hebben van planten. Dat kunnen zijn ouders, soms grootouders, of de stagebieder. Uit de herbariums die ik nakijk, blijkt dat niet iedereeen dat geluk heeft. Om toch iedereen in staat te stellen een goed herbarium te maken, omschrijf ik in dit arrangement hoe je planten kunt herkennen en neem ik afbeeldingen op van grassen en kruiden die je in de omgeving van elk melkveebedrijf in ons deel van Nederland tegenkomt.
Op YouTube vond ik een filmpje van ongeveer vijftien minuten waarin goed wordt uitgelegd welek achtereenvolgende stappen je uit moet voeren om een goed herbarium te maken. Dit filmpje staat in hoofdstuk 2.
In Hoofdstuk 3 over grassen leg ik uit aan welke kenmerken je de grasplant kunt herkennen, ook wanneer de plant niet bloeit. Het hoofdstuk bevat ook een Powerpoint met afbeeldingen en belangrijkste eigenschappen van 25 grassen. Hoofdstuk 3 bevat ook een aantal links naar sites die je goed kunnen helpen bij het determineren, en een link naar een determinatietabel voor grassen.
In Hoofdstuk 4 over kruiden doe ik hetzelfde. De Powerpoint gaat over 30 kruiden, met bijbehorende afbeeldingen. In dit hoofdstuk heb ik ook de Powerpoint opgenomen waarin ik uitleg wat het verschil is tussen zaad- en wortelonkruiden. Ook in dit hoofdstuk links naar determinatie-sites.
Hoofdstuk 5 bevat de link naar de omschrijving van de opdracht "Herbarium"'.
2. Filmpje
In het filmpje wordt duidelijk uitgelegd wat je moet doen om de naam van een plant te weten te komen en hoe je die plant netjes droogt.
2. Herkennen en determineren van grassen
Elke plantensoort heeft natuurlijk bepaalde kenmerken die er voor zorgen dat die soort verschilt van alle andere soorten. Wanneer je een wilgeboom vergelijkt met een paardebloem hoef je niet twee keer te kijken om de verschillen te zien. Bij grassen ligt dat wat anders: veel van de grassen waar we het hier over hebben, verschillen zo op het eerste oog niet zo veel van elkaar. Toch zijn die verschillen er wel degelijk, maar soms moet je wel goed tot heel goed kijken om die verschillen te zien. Met dat "heel goed kijken" bedoelen we in feite determineren: het op basis van specifieke kenmerken vaststellen om welke plantensoort het gaat. (Kan trouwens ook gelden voor dieren zoals insecten of om mijn part kikkers.) Je moet dus ook weten welke kenmerken de verschillen veroorzaken. Om hier achter te komen, zullen we eerst een grasplantje wat nader bekijken.
Schematische voorstelling van een grasplant
In de figuur hierboven is een schematische tekening van een grasplant weergegeven. Ondergronds vind je uiteraard de wortels. Sommige grassoorten vermeerderen en verspreiden zich ook via ondergrondse of bovengrondse uitlopers (zogenaamde rhizomen of stolonen). De overgang van wortels naar de stengel(s) noemen we de uitstoelingsstreek: hier vormt de plant verschillende stengels. Dit vormen van nieuwe stengels noemen we dan ook uitstoelen. Elke nieuwe stengel begint met de vorming van een spruit: daar verschijnt het nieuwe blad. De spruit groeit door en wordt een stengel waaraan steeds nieuwe bladeren verschijnen. Tussen twee opeenvolgende bladeren zit een knoop. Het blad zit vast aan de stengel via de bladschede; de overgang van bladschede naar blad (of bladschijf) is een soort kraag waar een tongetje kan zitten en waar ook zogenaamde oortjes kunnen zitten. Het tongetje is een soort vliesje in het verlengde van de bladschede. Oortjes zijn kleine uitgroeisels aan het begin van het blad die min of meer om de stengel heen geslagen zitten. Zie onderstaande figuur.
Aan het eind van de stengel vind je de bloeiwijze, in feite de bloem van het gras. De bloem kan de vorm hebben van een aar, van een aarpluim of van een pluim. Zie de figuur hieronder:
Het kiemen van een grasplant
Een kiemend graszaadje vormt eerst een aantal kiemwortels en een spruit. Kiemwortels hebben als taak het jonge plantje te verankeren en te voorzien van water en mineralen. Op het moment dat de grasplant zijn eerste blaadjes heeft gevormd, ontwikkelen zich vanuit de uitstoelingsstreek de kroonwortels.
De uitstoelingsstreek is het onderste stengeldeel, waar de knopen en leden zeer dicht bij elkaar liggen (knopenstapel). Op deze plek kunnen zijspruiten ontstaan die zelf ook weer kroonwortels vormen.
Vermeerdering
Het is goed hier ook iets te vertellen over vermeerdering. Planten kunnen zich in het algemeen op twee manieren vermeerderen, namelijk generatief en vegetatief.
-
Generatieve vermeerdering
Bij generatieve vermeerdering vindt voortplanting plaats door zaadvorming. De bevruchting die vooraf gaat aan de vorming van zaad vindt plaats tijdens de bloei. Om zaad te kunnen vormen moet een plant dus eerst bloeien. Na de bloei wordt het zaad verspreid: door vogels, door de wind of door zaaimachines bijvoorbeeld.
-
Vegetatieve vermeerdering
Bij grassoorten zijn er drie vormen van vegetatieve vermeerdering:
• uitstoelen;
• bovengrondse uitlopers (stolonen);
• ondergrondse uitlopers (rhizomen).
Bij het uitstoelen worden nieuwe spruiten gevormd. Bij sommige soorten gebeurt dit dermate uitbundig dat er pollen worden gevormd: grasplanten met tientallen spruiten. Door het uitstoelen krijg je een mooie dichte zode die niet gauw vertrapt wordt. De zode heeft dan een goede draagkracht.
Ook via bovengrondse of ondergrondse uitlopers kan een plant zich vermeerderen: de uitlopers produceren steeds nieuwe spruiten in de omgeving van de moederplant.
Doorschieten
Wanneer het uitstoelen voorbij is, begint de plant te schieten of door te schieten. De plant gaat van de vegetatieve (ongeslachtelijke) fase over in de generatieve (geslachtelijke) fase. Ze gaat bloeien. De bloeistengel wordt hierbij als een telescoop uitgeschoven. Tijdens het schieten worden de bloemen gevormd en groeien ook de laatste bladeren uit. De bloemen zijn in het begin van het schieten omsloten door bladeren en dus nog niet zichtbaar. Als de bloemen tevoorschijn komen, stopt de bladgroei. Vanaf dat moment neemt de voederwaarde
van het gras niet of nauwelijks meer toe. De smakelijkheid van het gras voor het vee neemt af als het gras zichtbaar in bloei staat. Hierdoor nemen de beweidingsverliezen sterk toe. Het vee vreet de wei niet meer kaal en vertrapt en besmeurt veel.
4. Determineren van grassen. Determinatietabel
Je kunt je nu de volgende situatie voorstellen: je hebt een (verse) grasplant ergens vandaan gehaald: uit een wegberm, weiland of gazon en je wilt uitzoeken om welk gras het gaat. Met behulp van de informatie uit de vorige links weet je nu waar je naar moet kijken:
- spruit gevouwen of rond of naaldvormig?
- tongetje en / of oortjes aanwezig? hoe groot?
- is het blad geribd of niet?
- is er sprake van beharing?
- kleur van de plant, kleur van de plantvoet?
- is er sprake van bladglans? is het blad glad of juist ruw? mogelijk bobbelig?
- bij aanwezigheid van bloeiwijze: hoe ziet die er uit?
Het wordt nu dus tijd om per grassoort de verschillende kenmerken te benoemen: wat is van toepassing op welke grassen?
Hieronder staat een determinatietabel voor grassen en aan het eind van deze paragraaf staat ook een link naar een bestand naar dezelfde tabel, zodat je hem ook kunt uitprinten.
De belangrijkste kenmerken van 16 veel voorkomende grassen zijn hier in een schema gezet, en wel op zo'n manier dat wanneer je stap voor stap en in de juiste volgorde bepaalde kenmerken vaststelt, je uiteindelijk uitkomt op de naam van het gras waar het over gaat.
In woorden:
- éérst vaststellen: is de spruit plat of rond
- bij platte spruit vervolgens: is het blad geribd of ongeribd. Ga vervolgens de overig genoemde kenmerken na.
- bij ronde spruit: stel vervolgens vast of er oortjes zijn. Daarna check je beharing en de mate van geribdheid van het blad.
- Bij elke stap wordt het aantal mogelijkheden ingeperkt; uiteindelijk bekijk je nog de overig genoemde kenmerken om vast te stellen om welk gras het gaat.
Met 16 grassen is de determinatietabel niet volledig maar wat de meest gangbare grassen betreft, kom je een heel eind. Bij elk van de grassen staat een link naar een site waar de soort duidelijk wordt omschreven, ook met afbeeldingen erbij.
DETERMINATIETABEL VAN DE MEEST VOORKOMENDE GRASSEN. Tussen haakjes de waarderingscijfers van de verschillende grassen.
Platte spruit geribd
|
1.
|
Engels raaigras (10): rode voet, onderzijde sterk glanzend. Gevouwen spruit; kort, vliezig en slap tongetje. Link foto en beschrijving Engels raaigras
|
2.
|
Mannagras (4): dwarsverbindingen, lange tong, vochtminnend. Link foto en beschrijving mannagras
|
|
|
|
Platte spruit ongeribd
|
3.
|
Kropaar (6): gevouwen spruit, grove pollen, kiel, droogteminnend, voelt ruw aan, donkergroene kleur.
Link foto en beschrijving kropaar
|
4.
|
Liesgras (4): dwarsverbindingen, forse spruit, korte tong uitlopend op een punt (als een accolade), breed blad. Vochtminnend. Link liesgras
|
5.
|
Veldbeemd (9): donkergroen, korte tong, stevige gevouwen spruit. Droogteminnend, bladtop splijt in een “v” bij samendrukken. Link veldbeemd
|
6.
|
Ruwbeemd (6): lichtgroen van kleur. Spitse tong; slappe, gevouwen spruit. Vochthoudende grond. Link ruwbeemd
|
7.
|
Straatgras (4): melkwitte tong, gebobbeld blad, dof, snel in bloeistadium, altijd bloeiend. Link straatgras
|
Ronde spruit met oren
|
|
8.
|
Kweek (5): gedraaid ruw blad, korte tong, ondergrondse uitlopers, dofgroen. Link kweek
|
9.
|
Beemdlangbloem (9): rode voet, pol, vochthoudende grond, onderzijde blad sterk glanzend. Link beemdlangbloem
|
10.
|
Italiaans raaigras (9): rode voet, breed blad welke aan de top ruw is, kort groenachtig tongetje, bloem bevat kafnaalden > 5mm. Link Italiaans raaigras
|
|
|
Ronde spruit zonder oren behaard
Ronde spruit zonder oren onbehaard ongeribd
Ronde spruit zonder oren onbehaard, matig / sterk geribd
|
|
|
Witbol (5): gestreepte, paarsachtige voet (piamabroek), gezaagde tong, polvormer. Voelt zacht aan. Link witbol
|
|
|
12.
|
Timotee (9): dof, gedraaid blad, witte tong, polvormer, lichtgroene kleur. Link timotee
|
13.
|
Rietgras (6): dwarsverbindingen, breed blad. Vochtminnend. Link rietgras
|
|
|
14.
|
Geknikte vossestaart (5): spitse tong, doffe/grijze spruit. Vochtminnend. Link geknikte vossestaart
|
15.
|
Fioringras (5): bovengrondse uitlopers, paarse knopen. Link fioringras
|
Hier de link naar het bestand met deze tabel. De tabel kun je uitprinten en is heel geschikt om mee het land in te nemen!