Veehouderij LVE3.2B

Veehouderij LVE3.2B

Hoofdstuk 1: Gezondheid

1.1: Anatomie

Benoem de onderdelen 1 t/m 39 op de onderstaande afbeelding. Je kunt hierbij ook gebruik maken van het werkblad onderdelenkennis.

Maak vervolgens de verwerkingsvragen (oefening) om te kijken of je de onderdelen goed kent.

1.2: Spijsvertering

De volgende onderdelen komen aan de orde:

  1. Herkauwen en speeksel
  2. Magenstelsel
  3. Darmstelsel
  4. Verteringstelsel kalf

1.2.1 Herkauwen en speeksel

Herkauwen en penswerking

Link naar mijnrantsoenwijzer.nl: Herkauwactiviteit


Vragen over herkauwen en speeksel:

1.2.2: Magenstelsel

Werking van de pens

Inkijkje in de pens

Goede pensactiviteit

Beoordelen pensvulling

 

Vragen over het magenstelsel:

1.2.3: Darmstelsel

 

Vragen over het darmstelsel:

1.2.4: Verteringsstelsel kalf

Ontwikkeling magenstelsel bij het kalf (bron; library wur)
Ontwikkeling magenstelsel bij het kalf (bron; library wur)

Pensontwikkeling

 

Vragen over het verteringsstelsel van het kalf:

1.3: Koesignalen

  1. Herkauwactiviteit
  2. Pensvulling
  3. Conditiescore
  4. Mest
  5. Overige koesignalen en gedrag


Werkbladen:


Herkauwactiviteit
Om te kunnen beoordelen of er voldoende structuur of prik in het rantsoen zit, kunnen we naast het voelen van het voer ook kijken naar de herkauwactiviteit van de dieren. Immers koeien die te weinig of te kort herkauwen krijgen onvoldoende structuur. Als maatstaf kun je het volgende aanhouden:

  • Van de 10 liggende koeien moeten minimaal 6 koeien herkauwen.
  • Wanneer er meerdere koeien met de kop om liggen (meestal links), dan kan dat duiden op pensverzuring.
  • Wanneer er voldoende structuur in het rantsoen zit dan kauwt een koe 55 tot 65 keer op een herkauwbrok.

Herkauwactiviteit


Pensvulling
Om te kunnen beoordelen of de koeien voldoende voer opnemen moet je de pensvulling scoren (zie bestand pensvulling scoren). Dit doen we als we achter de koe staan aan de linkerkant bij de pensgroeve ook wel hongergroeve genoemd. Vooral dieren die net zijn afgekalfd nemen om verschillende redenen wel eens te weinig voer op. Door bij deze dieren de pensvulling extra in de gaten te houden, kun je als veehouder vroeg tijdig ingrijpen, om zo later problemen te voorkomen.

  • De pensvulling bij melkgevende koeien moet 3 of 4 zijn.
  • Bij droge koeien moet de pensvulling 4 of 5 zijn.

Pensvulling


Conditiescore
De conditiescore is een handig hulpmiddel om indien mogelijk bij te sturen in de voeding. Daarbij is vooral de conditie tijdens de droogstand belangrijk. De meest ideale score moet dan tussen de 3 en 3,5 liggen. Koeien die te vet afkalven (> 3,5), kalven vaak te zwaar af met alle mogelijke gevolgen van dien (nageboorte blijven staan, baarmoederontsteking). Ook neemt een koe die te vet afkalft minder ruwvoer op (2 kg ds per dag), waardoor de kans op slepende melkziekte weer toeneemt.
Na het afkalven mag de conditiescore maximaal 1 punt zakken. Neemt de conditiescore verder dan 1 punt af, dan is het verstandig om het insemineren uit te stellen, omdat de kans op drachtigheid dan klein is.
Na 150 a 200 dagen in lactatie is het mogelijk om via de krachtvoer computer de koe te voeren naar gelang de conditie.

Conditiescore lacterende koeien

Conditiescore einde lactatie


Beoordeling mest

Aan de mest kunnen we zien of het verteringsstelsel van de koe goed werkt. Daarbij letten op;

  • dikte (consistentie)
  • fijnheid
  • kleur
  • geur

Dikte - Bij een goede mestdikte is er een ronde mestflat, met midden in een putje en daaromheen enkele ringen. De mest moet recht naar beneden vallen (gelijk achter de koe). Dit kun je ook horen aan het ploppende geluid als de mest op de roosters valt. Te dunne mest gaat in een straal (in een boog) en valt spetterend een halve tot één meter achter de koe.

Hoogproductieve koeien hebben dunnere mest dan oudmelkte koeien. Dit komt door een hogere voeropname en door een snellere passage snelheid. Deze koeien krijgen meer krachtvoer. Krachtvoer wordt in de pens sneller gefermenteerd (door pensmicroben), dan ruwvoer. De pens raakt eerder leeg, waardoor de koe eerder een hongergevoel krijgt en weer gaat vreten. Als het voer sneller door de koe gaat, zal er ook minder vocht uit onttrokken worden, waardoor je dunnere mest krijgt.
Te dunne mest kan er op duiden dat het rantsoen te snel is en niet optimaal verteerd wordt. Je vindt dan in de mest veel voerresten terug. Ook kan het rantsoen te eiwitrijk zijn.
Te dikke mest kan duiden op een te traag rantsoen. De voedermiddelen blijven te lang in de pens, waardoor de koe minder voer op zal nemen. Tijdens de droogstand is dit zeer gewenst. Hiermee wordt voorkomen dat droge koeien te vet worden, maar in de lactatie komt de melkproductie dan onder druk te staan.

Fijnheid - Door de mest in een huishoudzeef uit te spoelen, kan de fijnheid en de hoeveelheid restant worden beoordeeld. Bij een actieve pensfermentatie en voldoende herkauwen, blijft er na uitspoelen circa 1/3 deel restant over en het restant is gelijkmatig en fijn vezelig.
Een snelle passage, of onvoldoende herkauwen leidt tot ongelijkmatig grove mest. Bij uitspoelen blijft er veel meer mest in de zeef achter. Dit kan duidelijk meer dan de helft zijn.

Kleur - Bij een goede fermentatie / vertering heeft de mest een bruin-groenachtige kleur. Op een eiwitrijk grasrantsoen zal de mest donkerder zijn dan bij een maïsrantsoen.

Geur - Een overmatig eiwitrijk rantsoen geeft aan de mest een scherpe, prikkelende geur, die dan ook in de stal aanwezig kan zijn. Bij pensverzuring, of bij een overmatig zetmeelaanbod in de dikke darm (nafermentatie) heeft de mest een scherpe, zure geur.

Voersignalen

 

Overige koesignalen en gedrag

Vacht - De vacht moet glanzend zijn en niet dof of stoffig. Daarnaast moet de koe schoon zijn. Wanneer er veel mestresten aanwezig zijn op de achterhand en staart, dan duid dit vaak op te dunne mest.

Beschadigingen huid - Drukplekken of kale plekken op de schoft of schouders kunnen een teken zijn dat het voerhek te klein is of dat de koeien te veel moeten rekken. Dit kan ten koste gaan van de voeropname.

Kreupel - Koeien met klauwproblemen herken je aan het voerhek aan de kromme rug. Ze lopen voorzichtig omdat elke stap pijnlijk is. Dit is ook de reden dat deze koeien langer in de boxen blijven liggen en daardoor minder naar het voerhek gaan, om te vreten. De pensvulling van deze dieren is vaak een 1 of een 2. Na verloop van tijd wordt de conditie van deze dieren steeds schraler.

Voer selecteren - Als er ook krachtvoerachtige voedermiddelen aan het voerhek worden gevoerd, is het belangrijk dat de koeien deze niet eruit kunnen selecteren. Koeien draaien dan met hun neus om in het voer, hierdoor valt het krachtvoer op de bodem en het ruwvoer (kuilgras) schuift op zij. De koeien kunnen dan het krachtvoer van de bodem aflikken. Je ziet dan aan het voerhek, gelijk naar het voeren, gaten in het voer ontstaan. Bij koeien die dit doen, blijven er vaak meelachtige voerdelen aan de neus kleven.
Wanneer dit veel gebeurt zie je vaak ook een grote variatie in mestdikte.

Overbezetting - Wanneer er te weinig voerplekken zijn zullen koeien die laag in de rangorde staan, minder voer of juist mindere kwaliteit voer op kunnen nemen. Andere risico plekken zijn o.a. de krachtvoerboxen en de waterbakken.

De klauwscore is een koppelscore. Waarbij minstens 60% van de koeien een 1 moet scoren. Wanneer dit percentage lager is, dan is het verstandig om de gehele koppel te bekappen.

Bekijk de onderstaande toelichting.

Locomotion score 1

Oefenen met locomotion score

1.4: Ziekteverschijnselen

1.4.1 Lichaamstemperatuur

Onderzoek van een koe of kalf start altijd met het opnemen van de lichaamstemperatuur.

De lichaamstemperatuur van een koe of kalf bepaalt grotendeels:
a) of het zinvol is antibioticum te gebruiken,
b) in welke toepassing dit het meest effectief is (alleen lokaal of ook bijspuiten in de nek?),
c) welke ondersteunende therapie het meest effect heeft.

De lichaamstemperatuur wordt rectaal gemeten. Voor een betrouwbare meting wordt een thermometer voldoende diep ingebracht en met de punt tegen de binnenkant van de endeldarm gehouden.

De temperatuur van een gezonde koe ligt tussen de 38 en 39 C. Bij een kalf is lichaamstemperatuur 0,5 C hoger (38,5 – 39,5 C).

Een te lage temperatuur wordt gemeten bij het niet diep genoeg inbrengen van de thermometer. Bij dieren met koorts wordt dan een normaaltemperatuur gemeten en bij dieren met een normaaltemperatuur meten we een ondertemperatuur (onder de 38 C (kalf 38,5 C) spreken we van ondertemperatuur). Ondertemperatuur kan ook worden gemeten bij bijvoorbeeld melkziekte.

Koorts Boven de 39 C (kalf 39,5 C) is er bij zieke dieren sprake van koorts. Dit betekent dat er ergens in het dier een ontsteking zit en dat het dier daar last van heeft. Boven de 40 C (kalf 40,5 C) spreken we van hoge koorts. Deze wordt gezien bij bijvoorbeeld een uierontsteking veroorzaakt door E. coli.

Onjuiste meting lichaamstemperatuur

1.4.2: Lebmaag verplaatsing

Verplaatste lebmaag

Klotsen lebmaag

Lebmaag operatie

In dit hoofdstuk worden de onderwerpen weerstand en infectiedruk behandeld. 

Op welke manier hebben weerstand en infectiedruk invloed op de gezondheid van een koe?

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk ben je in staat:

  1. Het begrip weerstand aan iemand uit te leggen.
  2. Uit te leggen op welke manier de weerstand positief en negatief beïnvloed kan worden.
  3. Het begrip infectiedruk aan een andere leerling uit te leggen.
  4. Twee manieren te benoemen hoe de weerstand op een melkveebedrijf positief en negatief beïnvloed kan worden.
  5. Twee manieren benoemen om weerstand bij melkvee optimaal te houden.
  6. Acht factoren te benoemen die invloed hebben op de weerstand van de koe
  7. Het verschil en de werking van de eerste-, tweede-, en derde verdedigingslinie uit te leggen.
  8. Kun je de invloed van weerstand en infectiedruk, op de gezondheid van koeien op je eigen stage bedrijf benoemen.

 

Dit hoofdstuk bestaat uit tekst, afbeeldingen, filmfragmenten en verwerkingsvragen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een oefentoets. 

In dit hoofdstuk wordt de bundel Weerstand en infectiedruk gebruikt.

In de tekst wordt soms verwezen naar de bundel. Daarnaast kan de bundel gebruikt worden om extra informatie op te zoeken.

Door op onderstaande link te klikken kom je bij de bundel. 

Infectiedruk is de mate waarop ziektekiemen in de omgeving van een dier aanwezig zijn. De infectiedruk wordt bepaald door het aantal ziektekiemen dat de koe belaagd.

Ziektekiemen

Ziektekiemen zijn in staat zijn een koe ziek te maken. Ziektekiemen worden ook wel micro-organismen genoemd. 

Voorbeelden van ziektekiemen zijn:

  • Bacteriën
  • VIrussen
  • Schimmels
  • Parasieten. 

Hoe meer ziektekiemen in de omgeving van de koe, hoe hoger de infectiedruk. Bij een hoge infectiedruk is de kans om ziek te worden groot.

Pathogeniteit

Naast de aanwezigheid van ziektekiemen, speelt het vermogen van de ziektekiemen om de koe ziek te maken een rol. We noemen dit de pathogeniteit. Hoe besmettelijk en hoe kwaadaardig is de ziekteverwekker?

Aandachtsgebieden infectiedruk

De infectiedruk kan opgedeeld worden in 2 aandachtsgebieden:

  • Infectiedruk afkomstig uit de omgeving van de koe
  • Infectiedruk door direct of indirect contact met andere koeien

Infectiedruk verlagen is dus erg belangrijk om nieuwe infecties te voorkomen.

 

Bacteriën en virussen, wat zijn het en hoe kun je een infectie voorkomen?

De weerstand van een koe voorkomt dat een dier ziek wordt. Wanneer ziektekiemen het lichaam van de koe binnendringen, probeert de weerstand deze te doden. Ziektekiemen zijn in staat om een koe ziek te maken.

Lees pagina 3 en 4 uit de bundel.

De weerstand van een dier is afhankelijk van verschillende factoren o.a.:

  1. Eerste verdedigingslinie
  2. Tweede verdedigingslinie
  3. Derde verdedigingslinie
  4. Passieve en actieve immuniteit
  5. Voeding
  6. Aangeboren invloeden/ natuurlijke weerstand
  7. Leeftijd
  8. Infectieziekten
  9. Stress
  10. Productiestadia

Deze factoren zullen één voor één behandeld worden in dit hoofdstuk.

Wanneer een ziektekiem het lichaam wil binnendringen, moet hij eerst langs de eerste verdedigingslinie. De eerste verdedigingslinie wordt ook wel de eerste afweerlinie genoemd. De eerste verdedigingslinie probeert ziektekiemen buiten het lichaam te houden.

De eerste verdedigingslinie wordt gevormd door:

  • De huid
  • (Tril)haren
  • Slijmvliezen

Via deze plaatsen kunnen ziektekiemen het lichaam binnendringen.

Lees pagina 6 over de eerste verdedigingslinie. 

Ter verduidelijking kun je het filmpje bekijken. 

Eerste verdedigingslinie

De tweede verdedigingslinie komt in actie wanneer ziekteverwekkers het lichaam zijn binnengekomen. Ziekteverwekkers kunnen het lichaam binnendringen wanneer de huid, slijmvliezen of trilharen met geweld kapot gemaakt worden. 

Lees pagina 7 uit de bundel. Het gaat hier over de tweede verdedingingslinie. 

Ter verduidelijking kun je het filmpje over de tweede verdedigingslinie bekijken. 

De tweede afweerlinie

Wanneer na een besmetting de ziektekiemen door de tweede verdedigingslinie heen komen, komt de derde verdedigingslinie in actie. De derde verdedigingslinie wordt ook wel immuniteit genoemd. Immuniteit is de kracht van het lichaam om een bepaalde ziekte niet meer te krijgen.

Hoe ontstaat immuniteit
Hoe ontstaat immuniteit

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Lees pagina 8 uit de bundel, over de derde verdedigingslinie.

Ter verduidelijking kun je onderstaand filmpje over de derde verdedigingslinie bekijken. 

Derde verdedigingslinie

Immuniteit is de kracht van het lichaam om niet meer ziek te worden, door een bepaald ziekteverwekker.

Er worden twee soorten immuniteit onderscheiden: Passieve immuniteit en actieve immuniteit.

Passieve immuniteit

Passieve immuniteit is immuniteit verkregen:

  • Door antistoffen van de moeder (biest)
  • Door ingespoten antistoffen

Antistoffen zijn stoffen die ziekteverwekkers kunnen aanvallen. We noemen ingespoten antistoffen ook wel een serum.

Actieve immuniteit

Actieve immuniteit is immuniteit verkregen:

  • Uit antistoffen
  • Uit anticellen die het dier zelf heeft aangemaakt na besmetting. 

Manieren om immuun te worden

Binnen deze passieve en actieve immuniteit wordt nog onderscheid gemaakt in kunstmatige en natuurlijke immmuniteit. 

Er zijn dus 4 manieren om immuun te worden tegen een ziekte:

  1. Passieve natuurlijke immunisatie
  2. Passieve kunstmatige immunisatie
  3. Actieve natuurlijke immunisatie
  4. Actieve kunstmatige immunisatie

Lees pagina 9 uit de bundel, over passieve en actieve immuniteit.

Bekijk voor meer informatie onderstaand filmfragment.

 

 

 

Voeding heeft op verschillende manieren invloed op de weerstand:

  • Penswerking
  • Negatieve energiebalans
  • Vitamines en mineralen

Lees pagina 10 t/m 13, over de manier waarop voeding invloed heeft op de weerstand.

Bekijk onderstaand filmfragment over het belang van herkauwen voor de penswerking.

Herkauwen en penswerking

De aangeboren invloeden kunnen erfelijk bepaald zijn of worden bepaald door alleen de moeder voor de geboorte. Wanneer de beide ouders een slechte weerstand hebben, is de kans groot dat de nakomelingen ook een slechte weerstand heb

Bepaalde eigenschappen zoals vruchtbaarheid, samenstelling van de melk en conditie van de klauwen zijn ook voor een gedeelte erfelijk. 

In het onderstaande videofragment wordt erfelijkheid bij koeien verder uitgelegt. 

Erfelijkheid

Leeftijd speelt een belangrijke rol bij de weerstand.

Weerstand pasgeboren kalf

Zo heeft een pasgeboren kalf geen weerstand. Dit komt doordat de placenta geen antistoffen doorlaat. Antistoffen zijn stoffen die ziekteverwekkers kunnen aanvallen. De antistoffen zijn te groot om door de placenta te komen. Omdat de antistoffen niet kunnen worden doorgegeven van de koe op het kalf, ontwikkeld het kalf voor de geboorte geen weerstand.

De 4 V's

Het gezond houden van kalveren start naast, hygiëne bij het afkalven, bij de biestvoorziening. Biest bevat antistoffen waardoor het kalf weerstand kan ontwikkelen. Het is daarom belangrijk dat het kalf snel biest binnenkrijgt. Het advies voor het geven van biest is de biest vaak, veel, vers en vlug geven. Dit noemen we ook wel de 4 V’s.

Leeftijd moederdier

Ook de leeftijd van het moederdier speelt mee. Een oudere koe heeft vaak al meerdere ziekten gehad. Hierdoor zijn er meerdere antistoffen aangemaakt. Deze antistoffen zijn terug te vinden in de biest. De biest van een vaars bevat minder antistoffen en is hierdoor van mindere kwaliteit. 

 Bekijk het onderstaande videofragment om meer te weten te komen over de functie van biest.

Biest management en biest kwaliteit

 

Huisvesting

Naast de weerstand die een kalf krijgt via de biest, speelt huisvesting een belangrijke rol. 

Een kalf heeft in de eerste levensweken weinig weerstand. Om een goede weerstand te kunnen ontwikkelen, is het belangrijk dat de omgeving van het kalf optimaal is. Hierover wordt meer verteld in onderstaand videofragment. 

 

 

Huisvesting jongvee

Infectieziekten zijn ziekten veroorzaakt door ziektekiemen.

Ziektekiemen zijn bijvoorbeeld:

  • Bacteriën
  • Schimmels
  • Parasieten
  • Virussen.

Hoe meer ziektekiemen in het lichaam, hoe groter de kans op ziekte.

Bekende infectieziekten

Bekende infectieziekten bij koeien zijn onder andere:

IBR, INFECTIEUZE BOVINE RHINOTRACHEITIS

PARA TBC

SALMONELLA

BVD, BOVINE VIRUS DIAREE

Deze ziekten tasten de afweer van de koe aan. Andersom is het zo dat infectieziekten eerder toeslaan wanneer de weerstand van de koe minder is.

Klik op de infectieziekten voor meer informatie. 

Om meer te weten te komen over BVD kun je onderstaand videofragment bekijken. 

BVD

Onderstaand videofragment geeft informatie hoe je ervoor kunt zorgen dat koeien minder stress krijgen.

Vanaf 1:34 - 2:22 wordt, in het Nederlands, uitgelegd wat het effect van stress op koeien is.

Stressvrijer omgaan met de koe

Bij stress wordt het hormoon cortisol aangemaakt. Cortisol zorgt ervoor dat het lichaam extra energie kan leveren om stress te ‘voeden’.

Gevolgen van stress

Stress kost het lichaam veel energie. Hierdoor is er minder energie voor belangrijke functies en processen in het lichaam. Zo worden er bij stress minder witte bloedcellen aangemaakt. De aangemaakte bloedcellen hebben een verminderde kwaliteit. Dit zorgt ervoor dat de weerstand minder wordt.

Verder kan stress ook leiden tot een veranderd eet- en drink patroon. Dit kan vervolgens weer leiden tot vermindering van de weerstand. 

Ten slotte kan ook de melkprocutie minder worden door stress. 

Via onderstaande link vind je een dossier van Groen Kennisnet. 

Dit dossier bevat informatie over stressvrij omgaan met koeien. Je vindt er bijvoorbeeld tips om stressvrij om te gaan met koeien, voordelen van stressvrij omgaan met koeien en gevolgen van stress. 

STRESSVRIJ OMGAAN MET DE KOE

In de verschillende productiestadia van de koe, is de weerstand ook verschillend. 

Lees pagina 16 over productiestadia van de koe.

Productiecyclus koe
Productiecyclus koe

Dit hoofdstuk gaat over het signaleren of een koe ziek of gezond is.

Van een melkkoe worden topprestaties verwacht. Het is belangrijk dat een zieke koe zo snel mogelijk wordt ontdekt en er meteen effectief wordt ingegerepen. 

Een melkveehouder moet zieke dieren in een vroeg stadium kunnen opsporen. Het is daarom erg belangrijk dat hij een ziek dier kan herkennen en de juiste behandeling op juiste wijze kan uitvoeren.

Door naar het gedrag, de houding, lichaamstaal en conditie van een koe te kijken kun je signalen met betrekking tot gezondheid oppikken. Een koe geeft namelijk constant signalen af, waardoor een ziek dier vaak opvalt. 

Leerdoelen

Aan het eind van dit hoofdstuk ben je in staat:

  1. Verschillende manieren te benoemen om een ziek en een gezond dier te kunnen onderscheiden.
  2. Vier aandachtspunten te benoemen waar op gelet moet worden bij dagelijkse controle van de gezondheid van koeien/jongvee.
  3. Te benoemen wat de gewenste conditiescore is van een melkkoe.
  4. Te benoemen wat jij zelf het meest belangrijk vindt om als eerst te doen bij het vinden van een ziek dier .
  5. Te benoemen waarom het opnemen van de temperatuur belangrijk is.
  6. Uit te legen wat locomotiescore is.

Dit hoofdstuk bestaat uit tekst, afbeeldingen, filmfragmenten en verwerkingsvragen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een oefentoets.

Bij dit hoofdstuk hoort geen bundel. Alle benodigde informatie is in dit arrangement te vinden. 

 

 

Op welke manier kun je een ziek dier van een gezond dier onderscheiden?

Er zijn een aantal belangrijke aandachtspunten bij het onderscheiden van zieke en gezonde dieren:

  1. Sigaleren ziekte en verwonding
  2. Alertheid en activiteit
  3. Temperatuur
  4. Mest
  5. Bevuiling en vacht
  6. Vreten, herkauwen, pens- en buikvulling
  7. Pijn
  8. Locomotie
  9. Productie, staan en liggen 

Deze aandachtspunten worden stuk voor stuk in dit hoofdstuk besproken. 

 

Het is belangrijk een ziek of gewond dier snel te signaleren. Deze dieren moeten worden behandeld.

Ziekte/verwonding siganaleren

Om ziekte/ verwonding te kunnen signaleren let je op de volgende punten:

  • Doet het dier mee met de groep of staat het afgezonderd?
  • Staat de koe stil en recht wanneer ze vreet of ontlast de koe een van haar poten?
  • Tilt de koe haar staart op?
  • Is het uier pijnlijk of gezwollen, heeft de koe afwijkende melk?

Bij ziekte of verwonding moet actie worden ondernomen. 

Een verkeerd afgestelde box kan leiden tot verwonding.
Een verkeerd afgestelde box kan leiden tot verwonding.

Verwonding

Ernstige verwonding kan gevolgen hebben voor de koe. Deze gevolgen kunnen bijvoorbeeld daling in productie of zelfs gedwongen afvoer hebben. Daarnaast kunnen koeien met verwondingen een teken zijn van fouten in de huisvesting. Denk aan uitstekende voorwerpen, verkeerde boxafstellingen of verkeerde voerhekken. 

Een gezond dier:

  • Doet mee in de groep;
  • Staat stil en recht, belast bij het staan alle vier de poten evenveel;
  • Heeft geen beschadigingen en zwellingen;
  • Heeft geen afwijkende melk.

Het is belangrijk dat een koe voldoende alert en actief is. 

Aandachtspunten

Wanneer je door de stal loopt let je op de volgende punten:

  • Hoe staat de koe erbij, draagt ze haar kop of laat ze deze hangen?
  • Hoe zien de ogen eruit, dof en verzonken of glimmend en bol?
  • Hoe is de stand van de oren, overeind of hangen ze?
  • Komt de koe gemakkelijk omhoog of gaat dit moeizaam?

Gezonde koe

Een gezond dier is te herkennen aan de volgende punten:

  • Hij blijft bij de groep;
  • Hij heeft glimmende bolle ogen;
  • Hij heeft omhoog staande oren;
  • Hij komt gemakkelijk overeind. 


Bij een onderzoek van een koe wordt vaak begonnen met het temperaturen van de koe. De temperatuur van een koe is heel belangrijk. Dit bepaald namelijk de volgende punten: 
a) Is het zinvol is antibiota te gebruiken?
b) In welke toepassing antibiotica het meest effectief is
c) Welke ondersteunende therapie het meest effect heeft.

 

Normale temperatuur

Een gezonde koe heeft een temperatuur tussen de 38 – 39 graden. Bij een kalf is de lichaamstemperatuur 0,5 graden warmer, dus 38,5 - 39,5 graden.

Ondertemperatuur

Wanneer de temperatuur lager is dan normaal, noemen we dit ondertemperatuur. Een te lage temperatuur wordt gemeten wanneer de thermometer niet diep genoeg in de koe is gebracht. Ook een koe met bijvoorbeeld melkziekte kan een te lage temperatuur hebben.

Koorts

Wanneer de temperatuur hoger is dan normaal, noemen we dit koorts. Koorts wordt gemeten wanneer er ergens in het dier een ontsteking zet en het dier daar last van heeft. Een temperatuur hoger dan 39 graden noemen we koorts. Bij een kalf spreken we van koorts wanneer de temperatuur hoger is dan 40 graden. Een koe krijgt koorts bij bijvoorbeeld uierontsteking. 

In onderstaande link is meer informatie te vinden over koorts. 

KOORTS FLYER

In onderstaand filmfragment wordt uitgelegd hoe de temperatuur bij een koe wordt gemeten. 

Temperatuur opnemen

Aan mest is een hoop af te lezen qua gezondheid.

Een gezonde koe heeft mest die niet te dun, te dik of onvolledig verteerd is.

In onderstaand filmfragment zie je hoe je de dikte van de mest kunt beoordelen.

Beoordelen mest

Een gezonde koe is vrij van bevuiling, zwellingen en huidbeschadigingen. De vacht van de koe hoort te glanzen.

Waarom een gezonde huid en vacht?

Het is belangrijk de vacht en huid van een koe gezond te houden. Een gezonde vacht en huid zorgen namelijk voor een goede warmteregulatie en houden ziekteverwekkers buiten het lichaam. 

Het melken van schone dieren gaat sneller. Bovendien is er minder kans op bevuiling van de melk. Daarnaast tonen de dieren beter wanneer ze vrij zijn van bevuiling en beschadiging.

Oorzaken van bevuiling of beschadiging

Beschadiging van de koeien kan optreden door bijvoorbeeld gladde vloeren. Dieren kunnen hierop uitglijden en beschadigingen oplopen. Ook verkeerd afgestelde boxen en voerhekken kunnen koeien beschadigen. Daarnaast zijn op- en afstapjes en uitstekende voorwerpen een groot risico op beschadiging. 

Bevuiling ontstaat door verschillende redenen, zoals:

  • Dunne mest
  • Slechte hygiëne in de boxen
  • Klauwproblemen (dieren liggen meer en langer in de box)
  • Verkeerd afgestelde boxen (Koeien mesten in de box)

Hygiëne scorekaart

​Uiergezondheidscentrum Nederland (UGCN) heeft een hygiëne scorekaart ontwikkeld. Met deze kaart kun je de hygiëne van je koeien scoren. 

In onderstaande afbeelding is de hygiëne scorekaart te zien. 

Hygiëne scorekaart
Hygiëne scorekaart

Dit betekenen de scores uit de hygiëne scorekaart

Score van 1: Koe is schoon

Score van 2: Koe is licht bevuild

Score van 3: Koe is bevuild

Score van 4: Koe is ernstig bevuild

 

Klik op onderstaande link om de hygiëne scorekaart te bekijken met toelichting.

HYGIËNE SCOREKAART

Een koe is een herkauwer. Een gezonde koe is voortdurend aan het vreten of aan het herkauwen. 

Herkauwactiviteit

Koeien herkauwen veel. Koeien die te weinig of te kort herkauwen krijgen onvoldoende structuur of zijn ziek. De herkauwactiviteit kan bekeken worden door te letten op onderstaande punten:

  • Een gezonde koe is dan 55 - 65 keer aan het herkauwen op een voerbrok
  • Bij meer dan 70 keer herkauwen bevat het voer te veel structuur
  • Bij minder dan 50 keer herkauwen bevat het voer te weinig structuur 

Scoren van de pensvulling

Om te kunnen zien of een koe voldoende voer opneemt, kan de vulling van de pens worden gescoord. De pensvulling wordt gescoord aan de linkerzijde van de buik, bij de pensgroeve. In het filmfragment hieronder wordt uitgelegd hoe de pensvulling kan worden gescoord. 

Scoren pensvulling

Scorekaart pensvulling

Bij het scoren van de pensvulling is het handig de scorekaart pensvulling te gebruiken. Deze scorekaart is te vinden in onderstaande link.

SCOREKAART PENSVULLING

Aandachtspunten

Wanneer je door de stal loopt let je op de volgende punten:

  • Van de tien liggende koeien horen minimaal zes koeien te herkauwen
  • Hoe is het verloop van de buiklijn, bol vlak of hol?
  • Is de buik aan de linkerzijde achter de ribben (pens groeve) gevuld of zit er een holte?
  • Is er voldoende voer opgegeten door de koeien?

Een gezond dier

Een gezonde koe voldoet qua voeding aan onderstaande punten:

  • Vreet zo’n 20 kg droge stof per dag (melkgevend);
  • Vreet zo’n 6 – 8 uur per dag;
  • Drinkt per dag 30 liter water +  3-4 x de dagelijkse melkproductie in liters water;
  • Is per dag 8 – 10 uur krachtig aan het herkauwen;
  • Heeft een gevulde linkerzijde achter de ribben, dit noem je de pens groeve: Een gezonde melkkoe heeft op het scoreformulier een pensvulling van 3 – 4. Een gezonde droge koe heeft op het scoreformulier een pensvulling van 4 – 5; 
  • Heeft een conditiescore van 3 – 3.5.

Stage opdracht

Als je docent uitleg heeft gegeven over de stageopdracht, kun je onderstaande opdracht maken.

Een koe is van oorsprong een prooidier, het laat daarom niet snel pijn zien.

Pijnsignalen

Algemene pijnsignalen van bijvoorbeeld buikpijn zijn een kromme rug en lopen/staan met de poten dicht bij elkaar. Verder zijn uitingen van geluid zoals kreunen, zuchten en tandenknarsen tekenen van pijn.

Pijnstillers

Uit onderzoek is gebleken dat bewustwording van pijn echt leidt tot het gebruik van pijnstillers. Wanneer veehouders dus zien dat een dier pijn heeft, worden er vaak pijnstillers gebruikt. Pijnstilling moet zorgvuldig gebeuren. Het toedienen van pijnstillers kan averechts werken wanneer de oorzaak van de pijn niet bekend is.

Pijn bij mastitis

Bij heftige klinische mastitis (uierontsteking) is vaak duidelijk aan de koe te zien dat hij pijn heeft. Bij subklinische mastitis is dit vaak al een stuk minder duidelijk.

 

Afwijkende melk: de melk is dik en stroperig met dikke vlokken er in.
Afwijkende melk: de melk is dik en stroperig met dikke vlokken er in.

Klinische en subklinische mastitis

Het verschil tussen klinische en subklinische mastitis is dat klinische mastitis zichtbaar is: een ontstoken, opgezet, pijnlijk kwartier.

Daarnaast is de melk vaak afwijkend qua kleur en/of geur, soms zitten er ook vlokken in.

Subklinische mastitis moet echt worden onderzocht, je kunt dit op het eerste oog niet zien. Bij onderzoek wordt subklinische mastitis vaak aangetoond door een verhoogd celgetal. Er zitten dan meer witte bloedcellen in de melk. 

In onderstaand filmfragment wordt meer uitleg gegeven over mastitis. 

Mastitis

Pijnscorekaart en pijnpreventietabel

Het praktijknetwerk heeft een pijnscorekaart en een pijnpreventietabel ontwikkeld voor melkveehouders en dierenartsen. Met deze kaart en tabel kunnen bepaalde kenmerken van pijn sneller worden herkend.

Bekijk de pijnscorekaart en pijnpreventietabel.

Locomotie betekent voortbeweging. Een koe moet zich gelijkmatig voortbewegen, dus een gelijkmatige locomotie hebben.

locomotie scoren

Locomotie kan gescoord worden aan de hand van vijf scores. Door het scoren van locomotie kunnen klauwproblemen worden ontdekt. Bij een locomotie score van 1 staat en loopt de koe normaal, dit is de gewenste situatie. Een locomotie score van 5 geeft aan dat een koe staat en loopt met een kromme rug. Daarnaast ontlast hij één of meerdere klauwen. Een koe met locomotie score van 5 heeft klauwproblemen.

Bekijk de locomotiescorekaart uit onderstaande afbeelding.

Locomotiescore
Locomotiescore

Ten slotte vertoond een gezonde koe vertoont geen plotselinge veranderingen in de productie.

Een gezonde koe ligt tussen de 10 – 14 uur per dag.

Het is belangrijk dat de koe zoveel ligt omdat:

  • Het dier dan uitrust
  • De klauwen rusten en opdrogen
  • Er meer ruimte in de looproutes ontstaat
  • Er tot 30 % meer bloed door het uier stroomt.

Er is extra onderzoek nodig wanneer er plotselinge veranderingen in productie ontstaan of wanneer de koe meer staat dan ligt of staat dan normaal.

Stage opdracht

Bij dit hoofdstuk hoort een stageopdracht. Maak deze opdracht na uitleg van je docent. 

Je vindt de opdracht in onderstaande link.

Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een eindopdracht. 

Deze eindopdracht wordt uitgevoerd op een melkveebedrijf. 

Klik op onderstaand bestand om de eindopdracht te openen.

Door het maken van deze oefentoest kun je je voorbereiden op de echte toets. 

Veel succes!

 

Inleiding

Diergeneesmiddelen zijn onmisbaar voor een goede gezondheid en een goed welzijn van de dieren. Niet gezonde dieren kunnen immers veel geld kosten. Diergeneesmiddelen moeten echter wel verantwoord gebruikt worden. Gebruik van diergeneesmiddelen brengt risico's met zich mee, zoals resistentie van ziektekiemen, residuen en effecten op het milieu. Daarnaast worden ontwikkelingen in de Nederlandse veehouderij steeds kritisch gevolgd. Een routinematig gebruik van middelen (antibiotica) schaadt het imago van de veehouderij. 
 

Diergeneesmiddelenwet

Het Bureau Diergeneesmiddelen beoordeelt alle diergeneesmiddelen, voordat ze op de markt worden toegelaten. Het bureau kijkt naar de veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het diergeneesmiddel. En naar de eventuele risico’s voor mens, dier en milieu.
Daarnaast adviseert het bureau een advies aan de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris beslist uiteindelijk of het geneesmiddel op de Nederlandse markt gebracht mag worden. Toegelaten diergeneesmiddelen zijn te herkennen aan een REG NL nummer op het etiket.
Wil je meer informatie over de regelgeving van diergeneesmiddelen, ga dan naar de site van College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).

Link naar site van College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Controle geneesmiddelen gebruik

Elke veehouder is verplicht om aangesloten te zijn bij een dierenartspraktijk. Samen met de eigen dierenarts moet de veehouder een bedrijfsgezondheidsplan (BGP) opstellen. Hierin wordt elk jaar de gezondheid van de dieren op het bedrijf beschreven en geanalyseerd. Ook hoeveelheid gebruikte diergeneesmiddelen staat hierin vermeld. Vervolgens wordt er een plan opgesteld, welke maatregelen de veehouder gaat nemen om de diergezondheid op zijn bedrijf te verbeteren. Voornamelijk het terugdringen van antibiotica is daarbij belangrijk. Daarnaast bezoekt de dierenarts meerdere keren per jaar het bedrijf voor een tussentijdse beoordeling. Er wordt dan gekeken naar de gezondheid van de dieren en naar de hoeveelheid en soort antibiotica die er gebruikt wordt. De dierenarts maakt hiervan een verslag en deze wordt toegevoegd aan het BGP. Het aantal bezoeken dat een dierenarts moet afleggen, hangt af van het type bedrijf;

  • Melkvee eens in de 3 maanden, mits er een ketenkwaliteitssysteem van de melkfabriek plaatsvind. Dan geld 1 keer per half jaar.
  • Vleeskalveren eens in de 3 maanden.
  • Varkensbedrijven elke maand.
  • Vleeskuikens eenmaal per ronde.

 

Naast een BGP is er ook een bedrijfsbehandelplan (BBP) op het bedrijf aanwezig. Dit is een door de dierenarts opgesteld plan waarin staat omschreven hoe een bepaalde aandoening of ziekte behandeld dient te worden.

 

Controle regelgeving

De Nederlands Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) controleert bij veehouders, dierenartsen en handelaren of de regelgeving omtrent diergeneesmiddelen goed wordt nageleefd. Voor meer en recente informatie, ga naar de site van NVWA. Kies op de site voor dier en vervolgens over antibioticagebruik.

Je kunt ook op de onderstaande link klikken.

Link naar de site van de NVWA; Antibiotica in de veehouderij.

Verschillende categorieën diergeneesmiddelen

Diergeneesmiddelen zijn ingedeeld in vier categorieën;
- VRIJ
- URA
- UDA
- UDD

Op het etiket van het diergeneesmiddel staat in welke categorie het geneesmiddel valt.

Diergeneesmiddelen zonder recept (VRIJ)
Een kleine groep diergeneesmiddelen mag de veehouder van het dier zonder tussenkomst van een dierenarts geven aan zijn dier. Deze medicijnen vormen geen risico voor mens en dier. Groothandels en (dieren)winkels verkopen deze geneesmiddelen zonder recept van een dierenarts. Diergeneesmiddelen zonder recept herken je aan de code VRIJ (Vrije geneesmiddelen).

Voor het toedienen van de overige diergeneesmiddelen is de tussenkomst van een dierenarts noodzakelijk. Zo kan de dierenarts het gebruik van medicijnen bij dieren beter in de gaten houden. Deze regel voorkomt dat dieren te vaak of te veel medicijnen krijgen. Dit is veiliger voor het dier en uiteindelijk voor ons voedsel.

Diergeneesmiddelen op recept (URA)
Een aantal van deze diergeneesmiddelen mogen wel in een (dieren)winkel of een apotheek verkocht worden. Deze verkooppunten hebben hier een speciale handelsvergunning voor nodig. De verkoop van deze middelen aan de veehouder, mag alleen wanneer hij/zij een recept van een dierenarts heeft.  Deze middelen herken je aan de code URA (Uitsluitend op Recept Afleveren).  

Uitsluitend op Dierenarts Advies (UDA)
Deze diergeneesmiddelen worden voorgeschreven en afgeleverd door de dierenarts. De veehouder mag ze wel zelf op het bedrijf hebben en ook zelf toedienen.

Uitsluitend Door Dierenarts te gebruiken (UDD)
Deze diergeneesmiddelen mag alleen een dierenarts aan het dier geven. Een veehouder mag deze geneesmiddelen niet op voorraad hebben. 

Antibiotica zijn geneesmiddelen om bacteriën te doden of de groei ervan te remmen. De afgelopen 60 jaar zijn antibiotica wereldwijd veel gebruikt tegen een groot aantal soorten bacteriën. Zowel mens als dier kreeg antibiotica. Als antibiotica verkeerd gebruikt worden, ontstaan er resistente bacteriën.


Resistentie tegen een antibioticum betekent dat een bepaalde soort bacterie niet meer gevoelig is tegen een bepaald antibioticum. Het antibioticum is dan niet meer in staat de bacterie te doden of de groei te remmen.
Bacteriën die worden blootgesteld aan een te lage dosering of aan het verkeerde antibioticum, kunnen resistent worden. Antibiotica moeten daarom zeer zorgvuldig worden toegepast. Preventief antibiotica toepassen is verboden. 

Hoe ontstaat resistentie tegen antibiotica

Link naar artikel dat antibioticaresistentie NIET verder is toegenomen.

 

Antibiotica mag alleen nog curatief worden ingezet.

Dit heeft behoorlijke gevolgen voor het droogzetten van koeien. Lees het artikel "Droogzetten melkkoeien" en maak de onderstaande vragen. Je kunt ook gebruik maken van de link "Richtlijnen droogzetten koeien".

  1. Wanneer mogen koeien (vaarzen en oudere koeien) nog met een droogzetter worden drooggezet?
  2. Hoe moet je dit als veehouder aantonen?
  3. Welke maatregelen kun je als veehouder nemen om er voor te zorgen dat de infectiedruk tijdens de droogstand zo laag mogelijk blijft. 

Richtlijn droogzetten koeien

 

Een bekend voorbeeld van resistente bacteriën is de ziekenhuisbacterie MRSA (Meticilline-resistente Staphylococcus aureus). Deze bacterie is alleen nog gevoelig voor zogenaamde 3de en 4de generatie antibiotica. Deze generatie antibiotica, ook wel derde keuze middelen genoemd, mogen alleen bij grote uitzondering en na het uitvoeren van een gevoeligheidstest bij dieren worden gebruikt. Het liefst bewaren we deze middelen namelijk alleen voor mensen op het moment dat het echt nodig is.

 

Antibiotica behoren tot de UDD geneesmiddelen. Dit betekent dat een dierenarts alleen antibiotica mag voorschrijven, als de dierenarts zelf het zieke dier heeft gezien en een diagnose heeft gesteld. Vervolgens moet de dierenarts ook zelf de kuur toedienen. Alleen onder strenge voorwaarden mag een veehouder zelf bij individuele dieren antibiotica toedienen strikt volgens het BBP.

Wel is de dierenarts verantwoordelijk voor evaluatie en monitoring van het gebruik. De veehouder is verantwoordelijk voor het toepassen van de middelen volgens het advies van de dierenarts (= BBP in grote lijn).


De meest recente regelgeving over antibiotica kun je vinden op de site autoriteit diergeneesmiddelen (SDa)

De meest recente regelgeving over antibiotica kun je vinden op de site autoriteit diergeneesmiddelen (SDa).

 

Ongewenste neveneffecten van antibiotica

Antibiotica doden alle bacteriën. Echter naast de schadelijke bacteriën, die de infectie veroorzaken, worden er ook nuttige bacteriën gedood. Deze nuttige bacteriën zitten op en in het lichaam, bijvoorbeeld in de darmen. Daar beschermen ze de darmwand tegen ziektekiemen en gifstoffen. Een langdurig antibiotica gebruik kan dus ook nadelige gevolgen hebben op het immuunsysteem van mens en dier, waardoor nieuwe ziektes makkelijker kunnen aanslaan. 

 

Resistente bacteriën

In Nederland komen de volgende resistente bacteriën het meest voor;

  • MRSA (methicillineresistente Staphylococcus aureus)
  • VRE (vancomycineresistente enterokok)
  • Carbapenemase producerende Enterobacteriaceae (CPE)
  • ESBL-producerende bacteriën (Extended Spectrum Beta-Lactamase)

Vooral de laatst genoemde ESBL, zorgt voor veel onrust de laatste jaren. ESBL is een enzym dat door bacteriën wordt geproduceerd. Dit enzym kan antibiotica afbreken, waardoor de bacterie niet dood gaat. De bacteriën die ESBL produceren zijn vaak gewone darmbacteriën, zoals Klebsiella en E-coli. In de darmen van gezonde mensen en dieren zijn deze bacteriën onschadelijk, maar ze kunnen ook ernstige infecties veroorzaken.

Bekijk de onderstaande link en video over ESBL en beantwoord de volgende vragen:

  1. Hoe kun je als mens besmet worden met ESBL?
  2. Kun je als je een ESBL infectie hebt er nog van genezen?

Link naar "Veel gestelde vragen over ESBL".

Extra opdrachten

  1. Waarom is het belangrijk dat de veehouderij sector zorgvuldig met antibiotica om gaat?
  2. Waarom mag er geen penicilline melk aan de kalveren worden gevoerd?

    Ga voor informatie van de drie onderstaande vragen naar de site van autoriteit diergeneesmiddelen (SDa) of klik op de link onder deze opdrachten "folder UDD antibiotica".
  3. In welke gevallen mag een dierenarts wel een derde-keuze middel (antibiotica) voorschrijven?
  4. Onder welke voorwaarde mag een veehouder zelf nog antibiotica bij een individueel dier toedienen.
  5. Hoeveel diergeneesmiddel (antibiotica eerste-keuze) voor een uierontsteking mag een melkveehouder met 100 koeien, onder strenge voorwaarden op zijn bedrijf in voorraad hebben.

Er zijn aanwijzingen dat resistente bacteriën zich uit de veehouderij kunnen verspreiden naar mensen. De staatssecretaris van EZ en de minister van VWS hebben daarom besloten dat het veterinair gebruik van antibiotica moet zijn afgenomen met 70%.

Om het antibiotica gebruik bij veehouderij bedrijven terug te dringen zijn er landelijke normen vastgesteld, hoeveel antibiotica er op een bedrijf ingezet mag worden. Dit wordt weergegeven in dagdoseringen per dierjaar (DDD/J) en geven per dierhouderijbedrijf aan hoeveel dagen per jaar een gemiddeld aanwezig dier antibiotica krijgt toegediend. Als een dierhouderij bijvoorbeeld een DDD/J van 5 heeft, dan krijgt een gemiddeld dier op jaarbasis vijf dagen antibiotica toegediend. Op een aantal bedrijven zijn echter meerdere productieronden per jaar, bijvoorbeeld in de vleeskalveren, vleeskuiken- en vleesvarkenhouderij. In dat geval houdt een DDD/J van 5 in dat er per dierplaats vijf dagen per jaar antibiotica toegediend is. De blootstelling van het individuele dier kan op zulke bedrijven daarom aanmerkelijk lager zijn dan vijf dagen. Per sector is er een streef-, signalerings- en actiegebied in een ‘stoplichtmodel’ met licht op groen, oranje, rood. Zie onderstaande afbeelding. 

Rekenvoorbeeld van DDD/J:

Op een vleesvarkensbedrijf zijn gedurende één jaar 20 flesjes van geneesmiddel X afgeleverd. De sterkte is 10 mg/ml en de verpakkingsgrootte bedraagt 100 ml per flesje. 20 x 100 ml = 2.000 ml geneesmiddel in totaal.

Voor dit geneesmiddel bedraagt de geregistreerde dosering voor varkens 1x daags 2 mg/kg.
Met 1 ml van het geneesmiddel (10 mg/ml) kan dus 10/2 = 5 kg varken 
behandeld worden gedurende 1 dag.
Totaal kan er dan 2.000 x 5 = 10.000 kg varken behandeld worden gedurende 1 dag.

Als op het bedrijf gedurende een jaar 100 vleesvarkens aanwezig zijn met een standaardgewicht van 70 kg komt het totale behandelbare diergewicht op dat bedrijf op 100 x 70 = 7.000 kg.

Het aantal dierdagdoseringen op het bedrijf voor de levering van 20 flesjes geneesmiddel X is dan 10.000/7.000 = 1,4 DDD/J.

 

Er zijn verschillende manieren om een dier een geneesmiddel toe te dienen. Bij een ziek dier is het niet alleen van belang om het juiste geneesmiddel te geven, maar ook om dat middel op de juiste manier toe te dienen.
In de veehouderij worden de meeste geneesmiddelen toegediend via de bek (oraal) en per injectie. Minder vaak worden diergeneesmiddelen lokaal toegediend in de vorm van een zalf of door middel van een spray (bijvoorbeeld neusspray-vaccinatie).

Hieronder volgt een overzicht met de meest toegepaste toedieningswijzen van diergeesmiddelen.

Het nut van een goed diergeneesmiddelen gebruik.

Orale toediening (po)

Geneesmiddelen via de bek toedienen wordt ook wel oraal genoemd. Medicijnen door het voer mengen of in water of melk oplossen is goedkoper en makkelijker dan medicijnen per injectie toedienen.
Er zijn echter ook nadelen of beperkingen aan deze manier van medicijnverstrekking verbonden:
•   zieke dieren eten en drinken minder;
•   veel medicijnen smaken vies en worden dus slecht gegeten;
•   sommige medicijnen lossen slecht op in water;

In de rundveehouderij wordt vaak een medicijn individueel oraal toegediend. Het voordeel van een individuele behandeling is dat je zeker weet dat ieder dier de juiste hoeveelheid binnen krijgt. Een nadeel kan zijn dat het bewerkelijker is.

Demonstratie kopheffer

 

Pour-on

Dit betreft middelen die over de rug van het dier worden aangebracht. Het gaat hierbij meestal om middelen tegen parasieten. Dit kan tegen vliegen, luizen en mijten zijn, maar ook tegen maagdarmwormen.

 

Intra-uterien (i.u.)

Dit is in de baarmoeder. Middelen worden in de baarmoeder gebracht door een nageboortecapsule of door te "spoelen". Inbrengen van nageboortecapsules moet vooral schoon gebeuren. Reinig de achterkant van de koe grondig en werk altijd met handschoenen aan.

 

Toediening per injectie

Om een diergeneesmiddel per injectie op de juiste wijze toe te dienen, moet met een aantal punten rekening worden gehouden. Om overdracht van ziekteverwekkers te voorkomen dienen spuiten en naalden schoon te zijn, dus of nieuw of ontsmet. Voor ontsmetting kan men spuiten beter uitkoken dan desinfecteren, omdat restanten van desinfectiemiddelen invloed kunnen hebben op het geneesmiddel. Wanneer men repeteer- of revolverspuiten gebruikt, is het raadzaam voor gebruik het doseermechanisme te controleren. Naalden dienen een scherpe punt te hebben en de juiste dikte en lengte. Opzuigen van een vloeistof uit een flesje moet met een droge en schone naald gebeuren.

Aanprikken van diergeneesmiddel.

 

Bij het toedienen van een injectie moet onrust bij de dieren zoveel mogelijk worden voorkomen. Om nauwkeurig te kunnen werken moet men dieren wel eens kort opsluiten of in een bepaalde houding vasthouden. De plaats van toediening, de dosering en het doseringsinterval hangen af van het toe te dienen diergeneesmiddel en de ziekte. Alhoewel er veel gegevens, maar tegelijk ook keuzes op het etiket vermeldt staan, is het belangrijk het advies van de dierenarts te volgen. Zie bedrijfsbehandelplan (BBP).

Diergeneesmiddelen kunnen intramusculair (i.m.), subcutaan (s.c.), intra mammair (imm) of intraveneus (i.v.), worden ingespoten.

 

Intramusculaire injectie (i.m.)

Dit is een injectie in het spierweefsel. Meestal wordt deze injectie in de nek gegeven of in de bil. Het is belangrijk dat de injectie wordt gegeven op de juiste plaats, met een naald met de juiste lengte en dikte en dat de spuit in de juiste richting wordt gehouden.

 

Subcutane injectie (s.c.)

Het geneesmiddel wordt onder de huid ingespoten. Dit kan het beste in een huidplooi in de hals vlakte, vlak boven het kossem. Pak met de hand een huidplooi en plaats de naald in de lengterichting van de plooi. 

 

Intramammair (imm)

Dit gebeurt In het uier en moet zeer hygiënisch gebeuren. Een voorbeeld hiervan is een mastitis injector. 

 

Intraveneuze injectie (i.v.)

Bij een intraveneuze injectie wordt het diergeneesmiddel direct in een bloedvat gespoten. Het aanprikken van een bloedvat is moeilijk. Daarnaast is het inspuiten van een medicijn in het bloed niet zonder risico’s. Het medicijn wordt snel en vlug in een hoge concentratie door het lichaam verspreid.

 

Het etiket maakt een wezenlijk onderdeel uit van de kwaliteit van het diergeneesmiddel. De belangrijkste zaken over het middel staan op het etiket vermeld, zodat altijd te lezen is hoe een middel gebruikt moet worden. Diergeneesmiddelen en diervoederadditieven mogen alleen worden toegepast zoals op het etiket is aangegeven.

In verband met de veiligheid van het dier, de veehouder en de consument is het belangrijk dat de aanwijzingen op de verpakking nauwkeurig worden gelezen en opgevolgd. Hierdoor zullen de middelen beter gebruikt worden en zal uiteindelijk het effect van het diergeneesmiddel beter zijn.

In de Diergeneesmiddelenwet (DGW) is precies vastgelegd waaraan een etiket moet voldoen. Een goed etiket bevat de volgende informatie:

  • Welk diergeneesmiddel betreft het? Onder andere: naam van het diergeneesmiddel, registratienummer en samenstelling.
  • Waar komt het middel vandaan? Onder andere: registratiehouder/fabrikant, chargenummer en eventueel de naam van de afleverende dierenarts en de datum van aflevering.
  • Waarvoor is het middel bedoeld? Onder andere: diersoorten, indicatie waarbij het middel gebruikt mag worden en eventueel naam van de eigenaar van de dieren.
  • Hoe moet het middel worden gebruikt? Onder andere: dosering, toedieningswijze, minimaal in acht te nemen wachttermijn, uiterste gebruiksdatum en wijze van bewaren.

 

Bijsluiter

Van sommige producten is de verpakking zo klein, dat niet alle informatie op het etiket past. Dan is het de fabrikant toegestaan een deel van de informatie op het etiket te vermelden en een bijsluiter bij de verpakking te voegen met daarop alle overige informatie. Op het etiket wordt dan vermeld: zie voor meer informatie de bijsluiter. De fabrikant en dus ook de dierenarts moet dan aan elke verpakking een bijsluiter toevoegen.

 

Houdbaarheid

Een belangrijk kwaliteitsaspect van een diergeneesmiddel is de houdbaarheid. Hierbij gaat het om de bewaartermijn en de gebruikstermijn. De bewaartermijn is de tijd gedurende welke de kwaliteit van het geneesmiddel op peil blijft. Deze is van te voren goed te bepalen en staat op de verpakking aangegeven. Bij levensmiddelen spreken we vaak van een uiterste verkoopdatum. Bij geneesmiddelen spreken we van de expiratiedatum (exp.) of houdbaarheidsdatum of vervaldatum.

Door het aanbreken van de verpakking neemt de houdbaarheid van een geneesmiddel in de regel af. Nadat de verpakking is verbroken, komen lucht (zuurstof), vocht en micro-organismen in direct contact met het geneesmiddel. Hierdoor wordt de houdbaarheid korter. Zie hiervoor de informatie op het etiket of bijsluiter. Noteer daarom de “aanprikdatum” op het etiket. De gebruikstermijn is de tijd dat het geneesmiddel na het openen van de verpakking nog houdbaar is, mits uiteraard bewaard onder de aangegeven condities.

 

Registratie

Om inzicht te krijgen in de gezondheidsproblemen op het bedrijf en de kosten die daarmee gemoeid zijn, is registreren van het gebruik van diergeneesmiddelen noodzakelijk. Om inzicht te krijgen in de kwaliteit van het eindproduct (keten borging), is het zelfs verplicht gesteld om een logboek bij te houden van het medicijngebruik. In deze logboekregistratie staat vermeld wanneer, bij welke dieren, welke medicijnen zijn gebruikt.

 

Verwerkingsopdracht

Wanneer je gebruik maakt van diergeneesmiddelen, is het noodzakelijk om eerst de informatie die op het etiket of op de bijsluiter vermeld staat goed te lezen. Dit voorkomt teleurstellingen of zelfs ongelukken. In deze opdracht oefen je het lezen van een etiket en bijsluiter.

Klik op de bovenstaande link "bijsluiter". Lees deze bijsluiter en beantwoord daarna de volgende vragen.

  1. Bij welke problemen kan dit medicijn aangewend worden?
  2. Wat is het registratienummer van dit middel?
  3. Door wie mag dit middel toegediend worden? Waar zie je dat aan?
  4. Van wie zal de veehouder dit medicijn gekocht hebben (wederverkoper, handelaar of dierenarts)? Waarom?
  5. Op welke wijze moet het middel worden toegediend?
  6. Wat betekend i.m.
  7. Stel je moet dit middel toepassen bij een koe van 650 kg. Hoeveel middel moet toegediend worden per keer?
  8. Hoe lang moet het middel toegepast worden?
  9. Welke werkzame stof bevat dit middel?
  10. Wat is de dosering in mg per kg lichaamsgewicht aan werkzame stof?
  11. Wat is de wachttijd na de laatste behandeling met dit middel voor melk en vlees. Leg met eigen woorden uit wat dat betekent.
  12. Onder welke condities moet dit middel bewaard worden? Waar zou je het bewaren?
  13. Hoe lang is dit middel houdbaar? En hoe lang houdbaar na eerste keer aanprikken?

 

Je kunt deze praktijkopdracht ook via word downloaden. Klik op de bovenstaande link "stage opdracht diergeneesmiddelen".

Het toedienen van diergeneesmiddelen vergt zorgvuldigheid en de nodige vaardigheid, die je je eigen kunt maken door het veel te doen. In deze opdracht oefen je deze vaardigheid en kijk je welke diergeneesmiddelen zoal op je praktijkbedrijf gebruikt worden.

Dien op je praktijkbedrijf (onder begeleiding van je praktijkopleider) zoveel mogelijk diergeneesmiddelen toe en beantwoord de onderstaande vragen.

  1. Wat voor injectiespuit of –spuiten worden er op jouw BPV-bedrijf gebruikt.
    - Maak een foto van de spuiten.
    - Vraag je stagebieder waarom voor deze spuit(en) is gekozen?
    ​- Hoe wordt de spuit schoongemaakt?

     
  2. Wat voor naalden worden er op je BPV-bedrijf gebruikt?
    - Maak een foto van de naalden.
    - Vraag je stagebieder waarom voor deze naalden is gekozen?
    - Hoe vaak worden de naalden gebruikt of hoeveel dieren worden ermee geïnjecteerd?

     
  3. Worden er op je praktijkbedrijf diergeneesmiddelen via het voer verstrekt? Zo ja, tegen welke aandoeningen worden ze gebruikt?
     
  4. Tegen welke 5 meest voorkomende ziektes worden geneesmiddelen ingezet?
     
  5. Noteer drie geneesmiddelen die gebruikt worden om het zieke dier te genezen (curatief) en drie om de ziekte te voorkomen (preventief)?.
     
  6. In de linker kolom staan verschillende manieren van toedienen van geneesmiddelen. Noteer per aangegeven toediening welke diergeneesmiddelen er op jouw BPV-bedrijf aanwezig zijn en bij welke ziekte/aandoening gebeurt dat? Zet deze gegevens in een tabel.

Toediening

Diergeneesmiddel

Aandoening/ziekte

i.m.

 

 

i.m.

 

 

s.c.

 

 

s.c.

 

 

imm

 

 

imm

 

 

i.v.

 

 

oraal

 

 

pour-on

 

 

i.u.

 

 

 

  7. Welke 3 diergeneesmiddelen, op jou BPV-bedrijf worden uitsluitend door de dierenarts toegediend (UDD)?
      Worden deze diergeneesmiddelen curatief of preventief ingezet? Maak weer een tabel.

Diergeneesmiddel

Aandoening

Curatief

Preventief

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Door de uitbraak van ziekten, die zowel mensen als dieren ziek kunnen maken, is het belangrijk dat er samengewerkt wordt tussen de gezondheidszorg voor mensen en de diergezondheid. Dit gebeurt door middel van One Health. Zo zal bij de uitbraak van een epidemie, alle partijen meteen geïnformeerd worden. Het probleem wordt dan in gezamenlijk overleg aangepakt. Dit komt ten goede voor de mens, het dier en het milieu.

De veehouderij heeft daarbij te maken met de volgende punten;

  1. De mogelijke gezondheidseffecten van dierlijke producten bij de consument (voedselveiligheid).
  2. De gezondheidseffecten die een veebedrijf kan hebben op omwonenden en op mensen die er werkzaam zijn.
  3. De gezondheidseffecten die een veebedrijf kan hebben op de flora en fauna (veiligheid voor het milieu).

 

Voedselveiligheid
Op veebedrijven wordt voedsel voor mensen geproduceerd. Het is daarbij belangrijk dat mensen die dit dierlijk voedsel eten, niet ziek worden. Er wordt daarom veel aandacht besteed aan de voedselveiligheid, zodat er geen ziektekiemen in dierlijke producten zitten en dat ze vrij zijn van restanten van antibiotica of andere ongewenste stoffen.

 

Risico’s voor omwonenden
Zowel de burgers als de politiek hebben veel belangstelling voor de mogelijke gezondheidseffecten die een veebedrijf kan hebben op omwonenden. Dit komt mede door:

  • Discussies over grootschalige veehouderij (megastallen) in bewoonde gebieden.
  • De uitbraken van Q-koorts bij mensen in gebieden met veel bedrijven met melkgeiten.
  • De zorg over antibiotica resistentie, die ook een risico kunnen vormen voor de mens.

De veehouders merken dit vooral als men met het eigen bedrijf wil uitbreiden. Om een vergunning voor de uitbreiding te verkrijgen, moeten bedrijven aantonen dat  gezondheidsrisico’s naar omwonenden zo klein mogelijk zijn.

Gezondheidsrisico’s van veebedrijven naar omwonenden zijn:

  • Zoönosen.
  • Fijnstof en endotoxinen.
  • Restanten van antibiotica of andere dierbehandelingsmiddelen.
  • Geur en stank.

Zoönosen
Dit zijn ziektekiemen die van dier op mens over kunnen gaan en waar mensen ziek van kunnen worden. Voor veebedrijven is het belangrijk om vrij te zijn van zoönosen. Men moet er dan voor zorgen dat er geen ziektekiemen op het bedrijf binnenkomen. De insleep van ziekten vind vooral plaats door dieraankopen. Er zijn echter ook  andere insleep routes mogelijk, bijvoorbeeld aanvoer van mest van een ander veebedrijf. We noemen dit externe biosecurity.
Mochten er toch ongewenste ziektekiemen binnenkomen, dan moet verdere verspreiding binnen het bedrijf worden tegengegaan. Dit noemen we interne biosecurity. Zo kan een salmonella uitbraak bij het oudere vee overgaan naar jongere dieren. Bijvoorbeeld doordat er mest van een ziek dier onder de laarzen van de veehouder zit.
Ook wanneer een veestapel ziek is van een zoönose, is het belangrijk dat deze zich niet naar de buitenwereld verspreid. Dus een snelle bestrijding is dan belangrijk.
Om te voorkomen dat ziektekiemen zich buiten het bedrijf verspreiden is ook o.a. een goede ongediertebestrijding noodzakelijk. Zo kunnen ratten en muizen zoönosen bij zich dragen, gekregen van de dieren op het veebedrijf, en deze vervolgens weer overbrengen naar de mensen in de omgeving. 

 

Fijnstof en endotoxinen
Fijnstof zijn hele kleine deeltjes (<10 μm) in de lucht. Doordat deze deeltjes heel klein zijn, blijven ze zweven in de lucht, waardoor ze makkelijk ingeademd kunnen worden. Hoe kleiner deze deeltjes zijn des te dieper ze in de longen kunnen doordringen en des te schadelijker het is voor de longen. Als je te veel stof inademt, kun je klachten krijgen, zoals hoesten, hoofdpijn, gewrichtsklachten, bronchitis, benauwdheid en astma.

Endotoxinen zijn gifstoffen die vrijkomen bij het afsterven van bepaalde bacteriën. Ze binden zich aan fijnstof en in waterdeeltjes (nevel), die in de lucht voorkomen. Vooral mest bevat veel bacteriën. Bij het reinigen van een dierverblijf met een hogedrukreiniger, kunnen dan endotoxinen, worden ingeademd. Door inademing van endotoxinen kunnen problemen ontstaan in longen en luchtwegen. Als endotoxinen in het bloed terecht komen kan dat leiden tot griepverschijnselen en zelfs organen aantasten, zoals de lever. 

 

Resten van antibiotica
Bij orale toediening (via de bek) van antibiotica wordt 40 tot 90% van de antibiotica direct weer uitgescheiden in de mest. Als mest vers wordt uitgereden, komen deze antibioticaresten op het land terecht. Van daaruit kunnen ze in bodem, oppervlaktewater, grondwater of gewassen terecht komen. Het is niet bekend wat dit betekent voor het ontstaan van resistente bacteriën en wat de gevolgen ervan kan zijn voor de mens. Ook is niet bekend wat de invloed is van verschillende methoden van mestverwerking op ziektekiemen en resten van antibiotica die oorspronkelijk in de mest aanwezig waren. Belangrijk is dat veehouders het antibioticagebruik verminderen en zich bewust zijn van de noodzaak van een verantwoord medicijngebruik.

 

Geur en stank
Geur wordt met name veroorzaakt door de mest van dieren. Het is een resultaat van een mengsel van diverse stoffen zoals ammoniak (NH3) en waterstofsulfide (H2S). Nieuwe stallen moeten emissiearm gebouwd worden. In deze stallen is minder ammoniakemissie en dus ook minder geur.
Geur of stankoverlast kan aanleiding geven tot klachten zoals depressie, verminderde kwaliteit van leven en moeheid.

 

Veiligheid voor het milieu
Stoffen die negatieve gezondheidseffecten kunnen hebben op omwonenden zouden bij uitstoot uit het bedrijf ook gezondheidseffecten kunnen hebben op de flora en fauna in het milieu. Het omgekeerde is natuurlijk ook het geval. Vanuit de omgeving kunnen ziektekiemen het bedrijf binnen komen.

Verklaar hoe de vogelgriep via vogels over zeer grote afstanden, van Azië naar West Europa, verspreid kunnen worden.

Voor meer achtergrond informatie over vogelgriep, klik op deze link.

 

Gebruik bij het maken van de onderstaande opdrachten de site van RIVM. Klik hiervoor op de onderstaande link.

http://www.rivm.nl/Onderwerpen/Z/Ziek_door_dier

Dit arrangement gaat over gezondheid van melkvee. Het is gemaakt voor MBO leerlingen veehouderij, eerste klas niveau drie en vier. Vanzelfsprekend kan het ook gebruikt worden door andere leerlingen.
Dit hoofdstuk is geschreven als kennismaking met het onderwerp gezondheid.   

In het hoofdstuk zullen verschillende thema's met betrekking tot gezondheid bij melkvee worden behandeld. Bij deze thema's zijn filmfragmenten, artikelen en verwerkingsvragen te vinden. 

Veel succes.

 

Opdrachten

  1. Welke maatregelen kun jij op je stagebedrijf nemen om te voorkomen dat je ziek wordt van de dieren.
     
  2. Zoek op internet op welke zoönosen een koe of een varken kan overbrengen op de mens. Noteer 6 van deze ziekten.
     
  3. Hoe kunnen consumenten voorkomen dat ze een voedselinfectie kunnen krijgen.
     
  4. Op wat voor manier kan antibiotica resistentie in de veehouderij, een risico vormen voor de mens.
     
  5. Wanneer veebedrijven willen uitbreiden moet rekening gehouden worden met de onderwerpen die in dit hoofdstuk aan de orde zijn gekomen. Zoek voor jou provincie uit, welke onderwerpen van One Health mee moeten worden genomen in een vergunningsaanvraag. Indien dit nog niet geregeld of bekend is in jou provincie, kijk dan bijvoorbeeld naar;
    - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij
    - Groninger Verdienmodel

 

Begrippenlijst

One Health
Dit is een samenwerkingsverband in de gehele gezondheidszorg voor zowel mens, dier als milieu.

Epidemie
Wanneer tegelijk meerdere mensen en of dieren ziek worden van een bepaalde ziekte.

Zoönosen
Ziekten die van dier op mens over kunnen gaan en andersom.

Fijnstof
Hele kleine deeltjes stof die door de mens worden ingeademd en gezondheidsproblemen kunnen veroorzaken.

Endotoxinen
Gifstoffen die zich binden aan fijnstof en kleine waterdeeltjes. Bij inademing kunnen ze gezondheidsproblemen veroorzaken.

Resistente bacteriën
Bacteriën die niet meer bestreden kunnen worden met antibiotica.

Emissiearme stallen
Stallen waarbij minder ammoniak in de lucht vrijkomt.

Toets

Start

1.5: Uiergezondheid

1.6: MPR

1.7: Vruchtbaarheid

1.8: Geboorte