This independent study module has been designed especially for you!
Through this module you will be able to practice and improve your English, in order to pass the exam.
The Exam consists of 5 separate parts: presenting, conversation, writing, reading and Listening. In order to pass the exam, you need to be at a A2/B1 level (CEFR/ERK).
The listening and reading exams will be at B1 level and the presenting, conversation and writing exams will be at A2 level.
a short description of what is expected of you for every skill.
Since you are studying to become a nurse, you will also need to be able to use english in your profession.
This means we will not only focus on general english, but also on professional english. This way we hope you will be prepared to use english in your work when necessary.
Knowledge tests
Before we get started with the lessons it is important that you find out what you already know and what you still need to practice.
This will be done by taking several tests.
Digital reading test (via TOA)
Digital listening test (via TOA)
Writing assignment
Grammar test (in the Wiki)
TOA is an organisation that develops tests and exams. The real exams for English will be from TOA as well, so this will give you an idea of what the exams will look like.
For the reading and Listening test you will get login information from your teacher.
Before the first lesson, you will need to write a letter to your teacher.
In this letter you will introduce yourself and tell as much as you can and/or want.
See the assignment below:
Introduce yourself in an email to your teacher.
In this email you need to talk about at least 4 of the following topics:
- previous education / studies
- strengths & weaknesses.
- why you want to become a nurse.
- favourite holiday.
- favourite memory.
- goals for the future.
- your most important possession.
- your expectations for the english lessons.
Please start the by introducing yourself (including where you live, family, etc).
You need to write at least 300 words.
Preparation before the lesson
If you've followed this Wiki and it's assignments, you have allready done several assignments and tests.
It is important that you will keep track of the work you've done and keep all the pieces of evidence in a folder.
Lesson 1
Today the teacher will introduce him-or herself and will ask each of you to give a short introduction as well.
after the introductions you can hand in the writing assignment, and you will receive the results from the reading and listening test that you've done on toets.nl.
the rest of the lesson will be filled with the following topics:
- grammar review
- speaking assignment
English skills
- reading
- listening
English skills
In the following assignments we will work with texts and fragments focused on English skills.
Please go to the link below and read the text about bullying.
answer the multiple choice questions that you can find below the text.
discuss your answers with a classmate or the teacher.
Speaking Assignment
In order to assess your speaking abilities, the teacher needs to hear you speak English.
Therefore you have to prepare and produce a speaking assignment.
You need to record yourself while speaking English for at least 3 minutes.
The following topics need to be mentioned:
- Short introduction (name, age, etc)
- Why do you want to become a nurse?
- Where do you work now (which ward)?
- Where have you worked before?
- Where do you still want to work?
- What are your plan for the future? (after graduation)
If these topics don't make a recording of at least 3 minutes, then you need to add some information that you would like to share.
When you've finished preparing this assignment you nee dto record yourself and either e-mail the recording or hand it in during the next lesson.
Grammar Review
In this lesson the teacher will give a short explanation of the following grammar topics:
- Present tenses
- Past tenses
- Articles
- Prepositions
After the explanation you'll make some exercises to check your understanding.
Present Tenses
Present Simple
Gebruik: Om te zeggen dat iets een gewoonte of een feit is of iets dat regelmatig gebeurt.
OF: om toekomst uit te drukken als het gaat om roosters, tijdschema’s en planningen.
Voorbeelden
Gewoonte
I have breakfast in the morning. Ik eet ’s ochtends ontbijt.
Feit
The sun rises in the East. De zon komt op in het oosten.
Regelmaat
My friend often draws nice posters. Mijn vriend tekent vaak mooie posters.
Vorm: werkwoord. Aan de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) wordt een -s toegevoegd.
I work Ik werk
You work Jij/u werkt
He/She/It works Hij/Zij/Het werkt
We work Wij werken
You work Jullie werken
They work Zij werken
Present Continuous
Gebruik: Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die nu aan de gang zijn. In een Nederlandse zin komt hierbij vaak ‘aan het’ voor.
Vorm: am/is/are + werkwoord + -ing
I am working Ik ben aan het werken
You are working Jij/u bent aan het werken
He/She/It is working Hij/Zij/Het is aan het werken
We are working Wij zijn aan het werken
You are working Jullie zijn aan het werken
They are working Zij zijn aan het werken
Present simple of present continuous?
She lives with her parents
past now future
De present simple wordt gebruikt om permanente feiten of algemene waarheden aan te geven. We verwachten niet dat de situatie zal veranderen.
She is living with her parents
now
De present continuous wordt gebruikt om aan te geven dat iets tijdelijk is. In het voorbeeld hiernaast verwachten we dat de situatie zal veranderen.
They speak Portuguese in Brazil.
past now future
Een algemene waarheid en permanent feit.
A: What language are they speaking?
B: They’re speaking Portuguese
now
Het gebeurd op dit moment. Ik kan het horen.
Present Perfect
Gebruik: Om te zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en nu nog steeds bezig is. Of dat het net voor het moment van spreken afgelopen is. Het resultaat daarvan is nog merkbaar. Het tijdstip is onbekend of onbelangrijk.
Vorm:
bij regelmatige werkwoorden: have/has werkwoord + -ed
bij onregelmatige werkwoorden have/has + de vorm die hoort bij het voltooid deelwoord van het werkwoord (zie onregelmatige werkwoorden, 3e rij)
Regelmatige werkwoorden:
I have worked Ik heb gewerkt
You have worked Jij/u hebt gewerkt
He/She/It has worked Hij/Zij/Het heeft gewerkt
We have worked Wij hebben gewerkt
You have worked Jullie hebben gewerkt
They have worked Zij hebben gewerkt
Onregelmatige werkwoorden:
I have eaten Ik heb gegeten
You have eaten Jij/u hebt gegeten
He/She/It has eaten Hij/Zij/Het heeft gegeten
We have eaten Wij hebben gegeten
You have eaten Jullie hebben gegeten
They have eaten Zij hebben gegeten
LET OP! In Amerikaans-Engels wordt vaak de Past Simple gebruikt in plaats van de Present Perfect, vaak samen met yet of already:
Amerikaans-Engels
Brits-Engels
Did you eat (yet)?
Did you finish (already)?
Have you eaten (yet)?
Have you finished (already)?
Past Tenses
Past Simple
Gebruik: Om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd en nu afgelopen is.
Vaak komen tijdsaanduidingen als, yesterday, last week, a month ago, voor in de zin.
Vorm:
bij regelmatige werkwoorden: werkwoord + -ed
bij onregelmatige werkwoord: de vorm die hoort bij de verleden tijd van het werkwoord (zie: onregelmatige werkwoorden, 2e rij)
Regelmatige werkwoorden:
I worked Ik werkte
You worked Jij/u werkte
He/She/It worked Hij/Zij/Het werkte
We worked Wij werkten
You worked Jullie werkten
They worked Zij werkten
Onregelmatige werkwoorden:
I ate Ik at
You ate Jij/u at
He/She/It ate Hij/Zij/Het at
We ate Wij aten
You ate Jullie aten
They ate Zij aten
Past Continuous
Gebruik: Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die op een bepaald moment in het verleden aan de gang waren.
Voorbeeld:
Peter was reading a book yesterday evening. Peter was gisteren avond een boek aan het lezen.
Vorm: was/were + werkwoord + -ing
I was working Ik was aan het werken
You were working Jij/u was aan het werken
He/She/It was working Hij/Zij/Het was aan het werken
We were working Wij zijn waren het werken
You were working Jullie waren aan het werken
They were working Zij waren aan het werken
Past Perfect
Gebruik: Om een handeling of situatie te beschrijven die plaats vond vóór een bepaald moment in het verleden.
Voorbeeld:
Mary had read the book before Mary had een boek gelezen voordat
she watched a film. ze een film keek.
Uitleg:
Het eerste deel van de zin met had read vindt plaats vóór het lezen van een boek. Dit lezen van het boek is ook in het verleden, het –ed geeft dit aan (past simple).
Vorm:
bij regelmatige werkwoorden: had werkwoord + -ed
bij onregelmatige werkwoorden had + de vorm die hoort bij het voltooid deelwoord van het werkwoord (zie onregelmatige werkwoorden, 3e rij)
Regelmatige werkwoorden:
I had worked Ik had gewerkt
You had worked Jij/u had gewerkt
He/She/It had worked Hij/Zij/Het had gewerkt
We had worked Wij hadden gewerkt
You had worked Jullie hadden gewerkt
They had worked Zij hadden gewerkt
Onregelmatige werkwoorden:
I had eaten Ik had gegeten
You had eaten Jij/u had gegeten
He/She/It had eaten Hij/Zij/Het had gegeten
We had eaten Wij hadden gegeten
You had eaten Jullie hadden gegeten
They had eaten Zij hadden gegeten
Articles (lidwoorden)
Lidwoorden
In het Nederlands hebben we de volgende 3 lidwoorden: de, het, een
Het Engels kent 3 lidwoorden: the, a, an.
Nederlands:Engels:
the de, het
a een
an een
The:
is een bepalend lidwoord en wordt gebruikt bij zowel meervoud als enkelvoud en is hetzelfde voor vrouwelijke en mannelijke woorden.
Wordt vaak gebruikt wanneer er maar 1 van bestaat.
The president of the United States. (the, want er is er maar 1 van)
A:
als het woord dat volgt begint met een medeklinkerklank (b, f, j, m, etc.)
a book
a university
An:
als het woord dat volgt begint met een klinkerklank (a, e, i, o, u)
an orange
an hour
In de uitleg wordt het woord ‘klank’ onderstreept. Dit komt omdat je bij het gebruik van a/an moet luisteren naar de klank waarmee het woord dat na a/an komt begint. Dus begint het met een klinkerklank of een medeklinkerklank:
university begint met een u, een klinker, maar in de uitspraak hoor je eerst een ‘j’, dus moet er a voor.
hour begint met een h, een medeklinker, maar in de uitspraak komt die h te vervallen en hoor je een ou-klank, dus moet er an voor.
a/an gebruik je…
als je over een persoon of ding in het algemeen praat.
I’m looking for a job. (I don’t have a specific job in mind)
als je voor het eerst over een persoon of ding praat.
There’s a gentleman to see you.
als je wilt aangeven dat een persoon of ding één uit velen is.
He’s a director. (There are lots of directors, he’s one of them.
Mars is a planet in the solar system. (There are lots of planets in the solar system)
als je wilt aangeven wat voor een baan iemand heeft.
I’m a teacher. He’s an architect.
the gebruik je…
als je over een specifiek persoon of ding spreekt.
the job advertised in the paper.
als je verwijst naar een persoon of ding die je al eerder hebt genoemd.
It’s the man I told you about earlier.
om aan te geven dat een persoon of ding de enige is in de context.
He’s the director (There’s only one director in this company)
the earth goes around the sun (There is only one earth and only one sun)
wanneer het duidelijk uit de context is op te maken over welke persoon of welk ding je spreekt.
I’ve come about the job. (It’s a particular job)
bij alle zelfstandig naamwoorden (enkelvoud, meervoud, ontelbaar)
the gentleman, the men, the coffee
Prepositions (voorzetsels)
Voorzetsels
Een voorzetsel is een woord waarmee je aangeeft waar iets is/staat/ligt, van wie iets is, in welke richting iets gaat etc.
Hieronder vind je de belangrijkste verschillen tussen Engelse en Nederlandse voorzetsels.
A. In = in/into
They are in the swimming pool.
They are jumping into the swimming pool.
In geeft plaats aan en into geeft beweging aan.
B. Boven = above/over
This town is thirty feet above sea level.
He lives over his shop.
Above betekent hoger dan en over betekent rechtboven.
C. Onder = below/under
Holland lies below sea level.
The dog lies under the table.
Below betekent lager dan en under betekent rechtonder.
D. Van = from/of
We received your letter of 17 May.
Let’s drink a glass of wine.
Where do you come from?
Of geeft bezit aan en from geeft een beweging of richting aan.
E. Tussen= among/between
We are here among all our friends from school.
He was sitting between his father and mother.
Among betekent tussen meer dan twee personen/dingen en between betekent tussen twee personen/dingen.
F. Sinds=since/for
I haven’t been to Paris since 1995.
I haven’t been to Paris for 15 years.
Sinds wordt vertaald met since als vanaf een bepaald tijdstip wordt bedoeld en met for als gedurende een bepaald tijdvak wordt bedoeld.
G. Gedurende=for/during
She has been here for two months.
I did not see him during my visit to France.
Gedurende wordt vertaald met for als een tijdvak wordt bedoeld (geeft antwoord op de vraag hoe lang?) en met during als het een tijdstip aangeeft (geeft antwoord op de vraag wanneer?).
H. Op, per, met de= on/by
Op, per, met de wordt vertaald met on als het bovenop betekent of om aan te geven dat je op een vervoermiddel reist en met by als je met een vervoermiddel reist.
The pen is on the table.
He went there on bike.
You can go there on foot.
We always go there by car.
Why do you travel by plane?
I. Op/om= at/on
Op wordt vertaald met at als je aangeeft dat je op een bepaalde plaats of in een bepaald gebouw bent.
Als het een tijdsbepaling is, gebruik je at bij een tijdstip en on bij een datum of dag.
I’ll meet you at the meeting point.
You have to be here at ten o’clock.
Sheila always goes there on Sundays.
grammar exercises
Present & Past tenses
Tegenwoordige tijd
Gebruik de present simple of de present continuous
komen NA - am, is, are, was, were = he is always late.
TUSSEN - twee werkwoorden = he can never do that alone.
VOOR - 1 werkwoord = he Always goes there by bike.
Negative sentences
Ontkenning
in een engelse zin die ontkennend is staat een hulpwerkwoord of een vorm van TO DO. bijvoorbeeld:
he can dance - he cannot (can't) dance
you will see - you will not (won't) see
she is ill - she is not (isn't) ill
I walk to the beach - I do not (don't) walk to the beach
he walks to the beach - he does not (doesn't) walk to the beach
we walk to the beach - we do not (don't) walk to the beach
she walked to the beach - she did not (didn't) walk to the beach
they walked to the beach - they did not (didn't) walk to the beach
Questions
Vragen
In het Engels kan een vraag beginnen met:
een hulpwerkwoord (can, could, am, is, are, was, were, will, would, shall, have, must)
een vorm van "to do" (do, does, did)
een vraagwoord (where, what, which, why, who, how, when).
Als er een hulpwerkwoord in de zin staat, maak je de zin vragend door het hulpwerkwoord aan het begin van de zin te zetten:
He can dance - Can he dance?
You will see - Will you see?
I must go - Must I go?
She is ill - Is she ill?
They have seen it - Have they seen it?
I shall go - Shall I go?
Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat, moet je gebruik maken van een vorm van het werkwoord to do. Je moet de vorm van to do aanpassen aan de persoon:
I walk to the beach - Do I walk to the beach?
He walks to the beach - Does he walk to the beach?
We walk to the beach - Do we walk to the beach?
Er verandert niets aan het hele werkwoord "to walk". De stam+s structuur is dus alleen van toepassing op to do.
Je moet de vorm van to do ook aanpassen aan de tijd:
She walked to the beach - Did she walk to the beach?
They walked to the beach - Did they walk to the beach?
Er verandert niets aan het hele werkwoord "to walk". Je zet alleen to do in de verleden tijd.
Bij vragen die met een vraagwoord beginnen, is de opbouw van de zin hetzelfde als bij de eerste twee gevallen, maar dan voorafgegaan door een vraagwoord:
He went to England - Where did he go?
She is his wife - Who is she?
He will arrive at noon - When will he arrive?
She is reading a book - What is she reading?
Comparisons
Vergelijken
Als je wilt vergelijken …
1. … zet je –er / -est achter een Engels bijvoeglijk naamwoord:
Strong stonger strongest
Fit fitter fittest
big bigger biggest
let op: -y -ier -iest
Tidy tidier tidiest
Woorden met 3 of meer lettergrepen:
More most
Beautiful more beautiful most beautiful
Uitzonderingen:
Slecht, erg: bad worse (than) worst
Goed: good better (than) best
Weinig: Little less (than) least
Veel: many (mv) more (than) most
much (ev) more (than) most
Grammar Exercises
Wordorder
Zet in de juiste volgorde
Maria / my name / is __________________________________
a comic / Susan / reads __________________________________
play / in the garden / they __________________________________
sings / he / a song __________________________________
have / I / got / a dog __________________________________
sit / on / we / the bench __________________________________
do / my / I / homework __________________________________
her / she / friend / phones __________________________________
computer / games / likes / he __________________________________
her / the / mother / girl / is / helping __________________________________
When you've finished this assignment you will exchange yours with the one of a classmate and you will check it for mistakes and when necessary correct these.
make sure that your classmate can see which corrections you've made.
When you've finished this assignment, we will discuss what you all found in each other's work.
The teacher will link these mistakes to the requirements of the writing exam, so you will know what you can expect.
Homework
In order to keep up the great work you'll have to continue practicing English at home as well.
please make the assignments before the next lesson.
Listening test:
Please click on the link below and complete the 30 minute listening test.
Het arrangement Indepent Study module English is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteurs
Femke Hendriks
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2015-06-11 09:52:58
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
Oefeningen en toetsen
Grammar knowledge
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Oefeningen en toetsen van dit arrangement kun je ook downloaden als QTI. Dit bestaat uit een ZIP bestand dat
alle
informatie bevat over de specifieke oefening of toets; volgorde van de vragen, afbeeldingen, te behalen
punten,
etc. Omgevingen met een QTI player kunnen QTI afspelen.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.