Woord volgorde
de volgorde van woorden en zinsdelen in het engels is anders dan in het nederlands.
bijv: ik zal hem morgen dit boek geven in de klas.
I shall him tomorrow this book give in class. (=letterlijk vertaald)
I shall give him this book in class tomorrow. (=wat het moet zijn)
de woordvolgorde in engelse zinnen ziet er meestal als volgt uit:
wie |
Doet |
Wat / Wie |
Waar |
wanneer |
onderwerp |
gezegde/ werkwoorden |
lijdend/ meewerkend voorwerp |
plaatsbepaling |
tijdsbepaling |
Billy |
went |
to his friend |
next door |
five minutes ago |
I |
drink |
a glass of soda |
at school |
every day |
een vaste regel is dat de plaats altijd voor de tijd staat, maar er is 1 uitzondering!
woorden als: often, never, ever, sometimes, always, usually, normally, hardly, etc.
komen NA - am, is, are, was, were = he is always late.
TUSSEN - twee werkwoorden = he can never do that alone.
VOOR - 1 werkwoord = he Always goes there by bike.