Present Tenses

 

Present Simple

Gebruik: Om te zeggen dat iets een gewoonte of een feit is of iets dat regelmatig gebeurt.

OF: om toekomst uit te drukken als het gaat om roosters, tijdschema’s en planningen.

Voorbeelden

Gewoonte

I have breakfast in the morning.                   Ik eet ’s ochtends ontbijt.

Feit

The sun rises in the East.                              De zon komt op in het oosten.

Regelmaat

My friend often draws nice posters.             Mijn vriend tekent vaak mooie posters.

 

Vorm: werkwoord. Aan de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) wordt een -s toegevoegd.

 

I work                                     Ik werk

You work                                Jij/u werkt

He/She/It works                     Hij/Zij/Het werkt

We work                                 Wij werken

You work                                Jullie werken

They work                              Zij werken

 

Present Continuous

Gebruik: Om handelingen en gebeurtenissen te beschrijven die nu aan de gang zijn. In een Nederlandse zin komt hierbij vaak ‘aan het’ voor.

 

Vorm: am/is/are + werkwoord + -ing

 

I am working                          Ik ben aan het werken

You are working                     Jij/u bent aan het werken

He/She/It is working              Hij/Zij/Het is aan het werken

We are working                      Wij zijn aan het werken

You are working                     Jullie zijn aan het werken

They are working                   Zij zijn aan het werken

 

Present simple of present continuous?

She lives with her parents

 

 

past                              now                                      future

De present simple wordt gebruikt om permanente feiten of algemene waarheden aan te geven. We verwachten niet dat de situatie zal veranderen.

She is living with her parents

 

 

                                    now

De present continuous wordt gebruikt om aan te geven dat iets tijdelijk is. In het voorbeeld hiernaast verwachten we dat de situatie zal veranderen.

 

 

They speak Portuguese in Brazil.

 

 

past                              now                                      future

Een algemene waarheid en permanent feit.

A: What language are they speaking?

B: They’re speaking Portuguese

 

 

                                    now

Het gebeurd op dit moment. Ik kan het horen.

 

Present Perfect

Gebruik: Om te zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en nu nog steeds bezig is. Of dat het net voor het moment van spreken afgelopen is. Het resultaat daarvan is nog merkbaar. Het tijdstip is onbekend of onbelangrijk.

Vorm:

 

Regelmatige werkwoorden:

I have worked                        Ik heb gewerkt

You have worked                   Jij/u hebt gewerkt

He/She/It has worked            Hij/Zij/Het heeft gewerkt

We have worked                    Wij hebben gewerkt

You have worked                   Jullie hebben gewerkt

They have worked                 Zij hebben gewerkt

 

Onregelmatige werkwoorden:

I have eaten                           Ik heb gegeten

You have eaten                      Jij/u hebt gegeten

He/She/It has eaten               Hij/Zij/Het heeft gegeten

We have eaten                       Wij hebben gegeten

You have eaten                      Jullie hebben gegeten

They have eaten                    Zij hebben gegeten

 

LET OP!         In Amerikaans-Engels wordt vaak de Past Simple gebruikt in plaats van de Present Perfect, vaak samen met yet of already:

                       

                       

Amerikaans-Engels

Brits-Engels

Did you eat (yet)?

Did you finish (already)?

Have you eaten (yet)?

Have you finished (already)?