Questions

Vragen          

In het Engels kan een vraag beginnen met:

 

 

Als er een hulpwerkwoord in de zin staat, maak je de zin vragend door het hulpwerkwoord aan het begin van de zin te zetten:

 

He can dance         -        Can he dance?

You will see            -        Will you see?

I must go                -        Must I go?

She is ill                -        Is she ill?

They have seen it    -        Have they seen it?

I shall go                -        Shall I go?

 

 

 

Als er geen hulpwerkwoord in de zin staat, moet je gebruik maken van een vorm van het werkwoord to do. Je moet de vorm van to do aanpassen aan de persoon:

 

I walk to the beach           -        Do I walk to the beach?

He walks to the beach       -        Does he walk to the beach?

We walk to the beach         -        Do we walk to the beach?

 

Er verandert niets aan het hele werkwoord "to walk". De stam+s structuur is dus alleen van toepassing op to do.

 

Je moet de vorm van to do ook aanpassen aan de tijd:

 

She walked to the beach    -        Did she walk to the beach?

They walked to the beach   -        Did they walk to the beach?

 

Er verandert niets aan het hele werkwoord "to walk". Je zet alleen to do in de verleden tijd.

 

Bij vragen die met een vraagwoord beginnen, is de opbouw van de zin hetzelfde als bij de eerste twee gevallen, maar dan voorafgegaan door een vraagwoord:

 

He went to England           -        Where did he go?

She is his wife                     -        Who is she?

He will arrive at noon        -        When will he arrive?

She is reading a book         -        What is she reading?