E-klas Dynamische ecologie

E-klas Dynamische ecologie

Home

Welkom bij de e-klas Dynamische Ecologie. Ecologie heeft te maken met de toestand van de natuur op aarde. Die toestand is niet onveranderlijk (statisch), maar aan veranderingen onderhevig (dynamisch).

Dit filmpje geeft een indruk van de huidige toestand van de aarde, dus van datgene waar de ecologie zich mee bezighoudt.

 

Studiewijzer

In de studiewijzer staat informatie waarmee je de e-klas kunt doorlopen. Je vindt in de studiewijzer:

  • een overzicht van de leerdoelen van de e-klas;
  • een planning waarmee je de e-klas kunt doorlopen;
  • informatie over de manier waarop de e-klas beoordeeld zal worden.

 

In de e-klas Dynamische Ecologie moeten acht hoofdstukken doorlopen worden. Ieder hoofdstuk is opgebouwd uit theorie, activiteiten en reflectieopdrachten. De activiteiten verwerk je op de computer en sla je op in een digitaal portfolio. Aan het eind van deze e-klas kun je een D-toets maken. Die vind je onder het kopje 'Toetsen en opdrachten'. Je sluit de module af met een grote praktische opdracht.

 

De e-klas is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 1: De dierenwinkel (1): Biotische en abiotische factoren
  • Hoofdstuk 2: De dierenwinkel (2): Optimale omstandigheden
  • Hoofdstuk 3: Oceanium Rotterdam: Populaties
  • Hoofdstuk 4: Burgers' Ocean (1): Relaties
  • Hoofdstuk 5: Burgers' Ocean (2): Piramides
  • Hoofdstuk 6: Ecosystemen zijn stabiel en veranderen toch: Dynamiek
  • Hoofdstuk 7: De Waddenzee: Onderzoek aan een ecosysteem
  • Hoofdstuk 8: Systeem Aarde: Verspreiding van soorten
  • Eindopdracht

 

Leerdoelen

Na het doorlopen van deze e-klas kun je in principe:

  1. beschrijven wat onder een ecosysteem wordt verstaan en welke componenten daarvan deel uitmaken;
  2. veranderingen van abiotische en biotische factoren en hun onderlinge wisselwerking in een ecosysteem beschrijven;
  3. beschrijven welke rol abiotische en biotische factoren spelen bij de instandhouding en ontwikkeling van een ecosysteem;
  4. verschillen tussen ecosystemen benoemen op basis van verschillen in populaties (dus biotische factoren) en abiotische factoren;
  5. uitleggen welke rol concurrentie binnen en tussen populaties speelt bij de dynamiek (instandhouding en ontwikkeling) van een ecosysteem;
  6. de rol van competitie binnen en tussen de populaties in een ecosysteem beschrijven;
  7. voedselrelaties tussen organismen beschrijven;
  8. relaties in een voedselketen benoemen;
  9. in een voedselweb voedselketens herkennen;
  10. energiestromen in een ecosysteem beschrijven, toelichten welke factoren daarop van invloed zijn en uitleggen wat oorzaken en gevolgen zijn van verstoring;
  11. modellen van energiestromen hanteren en uitleggen welke processen en organismen daarin een rol spelen;
  12. beargumenteren met welke maatregelen de mens energiestromen kan beïnvloeden;
  13. uitleggen welke rol biotische en abiotische factoren spelen bij de dynamiek binnen een ecosysteem;
  14. de dynamiek in een ecosysteem beschrijven;
  15. herkennen dat een ecosysteem in verschillende evenwichtssituaties kan verkeren;
  16. de ontwikkeling van een ecosysteem beschrijven;
  17. opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem beschrijven en verklaren hoe daarbij overgangen tot stand komen;
  18. beargumenteren met welke maatregelen de mens ecosystemen kan beïnvloeden;
  19. beargumenteren met welke maatregelen de mens de zelforganisatie van ecosystemen en het Systeem Aarde beïnvloedt.

 

Beoordeling

Bij het doorlopen van de e-klas Dynamische Ecologie leg je een digitaal portfolio aan. Er zijn verschillende activiteiten en een grote eindopdracht.

De verschillende activiteiten zijn:

  • Een aquarium vullen (hoofdstuk 1; opdracht 1.1, 1.2 en 1.4)
  • Tolerantiegrenzen bepalen (hoofdstuk 2; opdrachten 2.1, 2.2 en 2.3)
  • Populatiegrootte berekenen (hoofdstuk 3; opdrachten 3.5, 3.6, 3.8, 3.10 en 3.11)
  • Relaties beschrijven (hoofdstuk 4; opdracht 4.4 en 4.8)
  • Haai in het aquarium (hoofdstuk 5; opdracht 5.11)
  • Modelleren (hoofdstuk 6; opdrachten 6.8 en 6.13)
  • Voedselweb in de Waddenzee (hoofdstuk 7; opdracht 7.3)
  • Systeem Aarde (hoofdstuk 8; opdrachten 8.1, 8.3, 8.6, 8.9)

De docent geeft aan het begin van de module aan welke activiteiten in het portfolio opgenomen moeten worden.

Ter afsluiting wordt een eindtoets afgenomen. Deze toets is terug te vinden onder het menu-item "opdrachten en toetsen" in Sakai.

 

Planning

Deze e-klas bedraagt 40 slu bestaand uit twintig contacturen en twintig uren zelfstudie. In onderstaand schema staat de planning van deze e-klas. Na ieder hoofdstuk lever je het werkdocument in bij je docent/PAL (of op andere momenten aangegeven door de docent).

Hoofdstuk

Tijd
(min)

Activiteiten

Activiteit na de les

Inleiding
 

Hoofdstuk 1:
Dierenwinkel:
een aquarium vullen

50

Inleiding Dynamisch Ecologie: inleiding van het lesmateriaal aandachtig doorlezen

* Bekijk de video over een dierenwinkel met de vraag: wat heb je nodig om een aquarium te vullen?
* Doe de samenwerkingsactiviteit ‘Een aquarium vullen’ (opdracht 1.1. en 1.2) op de computer met het programma Primarypad. Bewaar het activiteitenverslag ‘Een aquarium vullen’ in je digitale portfolio.
* Maak de opdrachten 1.3 t/m 1.7.

 


Wat je niet hebt af kunnen ronden van hoofdstuk 1 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 2.
Dierenwinkel:
een aquarium onderhouden

100

*Doe de samenwerkingsactiviteit ‘Een ecologisch onderzoek naar het tolerantiegebied van pekelkreeftjes en het optimum voor zout’ (opdracht 2.1).
* Maak van deze proef een verslag op de computer met het programma Primarypad.
* Doe de activiteit ‘Habitat en niche in een vijver’ met m.b.v. de animatie van de vijver (opdracht 2.2) en maak de opdrachten 2.3 t/m 2.8.
* Bewaar de activiteitenverslagen ‘Een ecologisch onderzoek naar het tolerantiegebied van pekelkreeftjes en het optimum voor zout’ en ‘Habitat en niche in een vijver’ in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van hoofdstuk 2 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 3.
Oceanium Rotterdam: Populaties

50

* Bestudeer de theorie over populatiegrootte en maak de opdrachten 3.1 t/m 3.4.
* Doe de activiteit ‘Populatiegrootte’ (opdracht 3.5) m.b.v. de animatie Populatiegrootte
* Maak de opdrachten 3.6 en 3.7.
* Doe daarna de activiteit ‘Exponentiële groei’ (opdracht 3.8), opdracht 3.9, de activiteit ‘Logaritmische groei’ (opdracht 3.10) en opdracht 3.11..
* Bewaar de activiteitenverslagen in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van hoofdstuk 3 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 4.
Burgers’ Ocean: Relaties

100

* Bestudeer de theorie over relaties en maak de opdrachten 4.1 t/m 4.3.
* Doe de activiteit ‘Een voedselweb maken’ (opdracht 4.4)
* Maak de verwerkingsopdrachten 4.5 t/m 4.8.
* Bewaar de activiteitenverslagen in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van de stof van hoofdstuk 4 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 5.
Burgers’ Ocean: Piramides

50

* Bestudeer de theorie over piramides en maak de opdrachten 5.1 t/m 5.10.
* Doe de activiteit ‘Haai in het aquarium’ (opdracht 5.11) en maak opdracht 5.12.
* Bewaar het activiteitenverslag ‘Haai in het aquarium’ in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van de stof van hoofdstuk 5 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 6.
Ecosystemen zijn stabiel en veranderen toch: Dynamiek

100

* Bestudeer de theorie over dynamiek en maak de opdrachten 6.1 t/m 6.7.

* Doe de activiteit ‘Kabeljauw en haai’ (opdracht 6.8) en maak de opdrachten 6.9 t/m 6.12.
* Doe eventueel de extra activiteit.

* Doe de activiteit ‘Modelleren brasem en snoek’ (opdracht 6.13).

* Bekijk de film 'Kwetsbare natuur & successie en dynamiek in ecosystemen'.

* Bewaar de activiteitenverslagen 'Kabeljauw en haai' en ‘Modelleren brasem en snoek’ in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van hoofdstuk 6 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 7.
De Waddenzee: Onderzoek aan een ecosysteem

100

* Maak de opdrachten 7.1 en 7.2.
* Doe de activiteit ‘Voedselweb in de Waddenzee’ (opdracht 7.3).
* Maak de opdrachten 7.4 t/m 7.9.
* Bewaar het activiteitenverslag ‘Voedselweb in de Waddenzee’ in je digitale portfolio.

Wat je niet hebt af kunnen ronden van hoofdstuk 7 is huiswerk voor de volgende les.

Hoofdstuk 8.
Systeem Aarde: Verspreiding van soorten

50

* Doe de activiteiten ‘Exoten’ (opdracht 8.1), ‘Ecologische hoofdstructuur’ (opdracht 8.3) en ‘Biodiversiteit ‘ (opdracht 8.6)
* Maak de opdrachten 8.2, 8.4, 8.5, 8.7 en 8.8.
* Doe de activiteit ‘Een eilandmodel (opdracht 8.9),
* Doe de samenvattende activiteit (paragraaf 8.5).
* Presenteer met je groep de uitkomsten van de samenvattende activiteit aan de rest van de klas.
* Bewaar de activiteitenverslagen ‘Exoten’, ‘Ecologische hoofdstructuur’, ‘Biodiversiteit’ en 'Een eilandmodel' in je digitale portfolio.

 

Wat je niet hebt af kunnen ronden van de stof van hoofdstuk 8 is huiswerk voor de volgende les.

Inleiding

In deze e-klas gaat het over het onderwerp ecologie. In de ecologie bestudeert men de samenhang in de natuur, d.w.z. de relaties tussen organismen onderling en de relaties tussen organismen en de niet-levende natuur, zoals water, mineralen, bodemgesteldheid en temperatuur. In de natuur zijn alle organismen van elkaar afhankelijk. Planten leven van stoffen uit dode resten, die door bacteriën en schimmels vrij worden gemaakt. Konijnen eten planten en zelf zijn ze voedsel voor vossen. Als een organisme dood gaat dan zijn de resten weer voedsel voor bacteriën en schimmels en is de kringloop rond.

 

Een gebied met alle organismen die daar in leven heet een ecosysteem. Een duinlandschap is bijvoorbeeld een ecosysteem. De Waddenzee is een ecosysteem. En zelfs een aquarium in een dierenwinkel zou je een ecosysteem kunnen noemen. Het doel van deze e-klas is te laten zien hoe een ecosysteem werkt. Je leert hoe de relaties in een ecosysteem in elkaar zitten en hoe organismen en niet-levende natuur elkaar kunnen beïnvloeden. Deze kennis is nodig om als dierenwinkelier, duinbeheerder of onderzoeker een ecosysteem optimaal te laten functioneren.

 

De opbouw van de e-klas Dynamische Ecologie is simpel: het gaat van klein naar groot. In de hoofdstukken 1 en 2 start je in een dierenwinkel en bestudeer je de kennis die nodig is om een aquarium optimaal te laten functioneren. In de hoofdstukken 3 en 4 bestudeer je het leven in grote aquaria in dierentuinen, zoals Diergaarde Blijdorp en Burgers' Zoo. In hoofdstuk 5 wordt de vraag gesteld of een aquarium optimaal kan functioneren zonder verzorging door de mens. Je verruimt daarna je blik en bestudeert in de hoofdstukken 6, 7 en 8 de dynamische ecologie in sloot, meer, zee en oceaan om te eindigen met Systeem Aarde.

Veel plezier,

René Westra en Arjan de Graaf

1 De dierenwinkel (1): Biotische en abiotische factoren

Een min of meer begrensd gebied met alle organismen die daar in leven heet een ecosysteem. Zo is de Noordzee een ecosysteem, evenals de Waddenzee. Zelfs een aquarium of een vijver in je tuin zou je een ecosysteem kunnen noemen.

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 1

In hoofdstuk 1 ga je een relatief simpel ecosysteem bestuderen. Als modelsysteem neem je een aquarium met vissen. Centraal staat de vraag:

Welke materialen heb je nodig om een aquarium samen te stellen en hoe beïnvloeden deze materialen het leven in een aquarium?

1.1 Een aquarium vullen

Welke materialen heb je nodig om een aquarium samen te stellen en hoe beïnvloeden deze materialen het leven in dat aquarium? Om deze vraag te beantwoorden bekijk je onderstaande video over een dierenwinkel.

Bekijk de video: http://www.youtube.com/watch?v=Pecy864K7Tk

 

Verkoopster Karen vertelt wat er allemaal komt kijken bij de aanschaf van een aquarium. Je moet rekening houden met heel veel factoren, elke soort stelt eigen speciale eisen aan de leefomgeving. Zo is voor een vis water heel belangrijk: zonder water geen leven. Maar ook factoren als temperatuur, het zuurstofgehalte, de zuurgraad, de hoeveelheid zouten, het zonlicht en de bodem spelen een belangrijke rol in het leven van een vis. Al deze factoren noemen we niet-levende of abiotische factoren.

Een vis in een aquarium kan ook te maken krijgen met soortgenoten, andere vissoorten, waterplanten, slakken en bacteriën. Dit noemen we levende of biotische factoren.

 

Opdracht 1.1

Groepsopdracht (2 personen)

Vul een aquarium met biotische en abiotische factoren. Ieder beschikt over een eigen computer.

(a) Bekijk de video over de dierenwinkel.

(b) Ga naar de website http://primarypad.com/.

  • Een van de twee personen klikt op het icoon ‘Create a new pad’. Je bevindt je nu in een webomgeving waarbinnen je met meerdere personen aan een document kunt werken.
  • Mail het webadres van het document door aan het andere groepslid.
  • Controleer of je allebei online bent door een paar testwoorden te typen. Je bent individueel herkenbaar door een eigen tekstkleur.
  • Verwijder de bestaande voorbeeldtekst in het document.
  • Open de chat (rechtsonder) en spreek een startmoment af voor de opdracht.

 

(c) Jullie gaan nu een leeg aquarium vullen. 
Noteer in het document binnen vijf minuten om de beurt alle abiotische factoren die een rol spelen in een aquarium. Je mag elkaar via de chat op ideeën brengen.

(d) Ben je klaar, herhaal dan de opdracht, maar nu met alle biotische factoren.

 

Opdracht 1.2

De aanwezigheid van vissen kan van invloed zijn op zowel biotische als abiotische factoren in het aquarium.

(a) Noteer in het document binnen vijf minuten om de beurt een abiotische factor die door de aanwezigheid van vissen kan veranderen. 
Noteer ook de aard van de verandering (bijv. gaat de factor omhoog of omlaag?). 
Een voorbeeld is: vissen verbruiken zuurstof in het water → zuurstofgehalte daalt.

(b) Herhaal de opdracht, maar nu met de biotische factoren.

(c) Zijn jullie klaar? Exporteer het document naar Word en sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

1.2 Biotische en abiotische factoren

 
 
 
Opdracht 1.3

 

Je kunt zeggen dat een vis een ‘systeem’ is: een uit verschillende onderdelen opgebouwd geheel, dat in verbinding staat met zijn omgeving. Sommige factoren kunnen invloed uitoefenen tot in het systeem van de vis, omgekeerd kan ook de vis haar omgeving beïnvloeden.

Hieronder zie je een schema (model) van een aquarium met een vis in het centrum.

Opdracht 1.4

Kopieer bovenstaand schema naar een Word-document. De blauwe lijn rond de vis geeft de grens aan tussen de vis en zijn omgeving.

(a) Noteer in het schema alle biotische en abiotische factoren uit opdracht 1.1 die een vis kunnen beïnvloeden. Noteer daarna alle biotische en abiotische factoren uit opdracht 1.2 die door een vis beïnvloed kunnen worden.

(b) Geef net als in de video bij opdracht 1.3 met pijlen de relatie aan tussen de vis en de factoren en ook tussen de factoren onderling.

(c) Ben je klaar? Sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

klik op de afbeelding om deze te vergroten.

1.3 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

  1. beschrijven wat onder een ecosysteem wordt verstaan en welke componenten daarvan deel uitmaken;
  2. veranderingen van abiotische en biotische factoren en hun onderlinge wisselwerking in een ecosysteem beschrijven.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.


Plaats hier je muis


 

2 De dierenwinkel (2): Optimale omstandigheden

Wat is er nodig om het leven in een aquarium optimaal te laten functioneren? Planten en dieren kunnen onder extreme omstandigheden leven. Hoe extreem, dat verschilt per organisme. De overlevingskansen van een organisme in een ecosysteem hangen sterk af van de tolerantiegrenzen.
 
Een organisme heeft voor elke abiotische factor een optimum, een minimum en een maximum.Wanneer je voor een bepaalde soort de overleving bij verschillende temperaturen in een diagram weergeeft, krijg je de optimumkromme voor temperatuur. Minimum en maximum zijn de waarden waarbij organismen nog net kunnen overleven. Minimum- en maximumwaarde noem je de tolerantiegrenzen. Als een bepaalde abiotische factor in de buurt van een tolerantiegrens komt, is deze factor voor het organisme de beperkende factor. Je zult dan in je aquarium eerst iets aan de beperkende factor moeten doen om je vissen betere overlevingskansen te geven.
 
Centrale vraag voor hoofdstuk 2

In hoofdstuk 2 beantwoord je de vraag:

Wat zijn de optimale leefomstandigheden voor een organisme in een aquarium en in een vijver?

 

2.1 Toleratiegrenzen

Je gaat ecologisch onderzoek doen naar het tolerantiegebied van pekelkreeftjes en hetoptimum voor zout, d.w.z. de meest gunstige zoutwaarde voor groei en ontwikkeling.

 

Opdracht 2.1

Een ecologisch onderzoek naar het tolerantiegebied van pekelkreeftjes (Artemia salina) en het optimum voor zout

Groepsopdracht (2 personen)

(a) Verzamel het materiaal:

  • vijf bekerglazen
  • water
  • zout (NaCl)
  • gist
  • eitjes van pekelkreeftjes (verkrijgbaar bij de dierenwinkel)
  • microscoop met oculairmicrometer

(b) Werkwijze:

  1. Maak een oplossing van 2 gram zout in 1 liter water in bekerglas 1.
  2. Meng goed, doe de helft in bekerglas 2.
  3. Vul de overgebleven helft aan met ½ liter water. Meng goed, doe de helft in bekerglas 3.
  4. Vul de overgebleven helft aan met ½ liter water. Meng goed, doe de helft in bekerglas 4.
  5. Giet ½ liter water in bekerglas 5.
  6. Weeg 0,25 gram eitjes van de pekelkreeft af. Doe deze in bekerglas 1.
  7. Herhaal deze stap voor de andere bekerglazen.
  8. Zet de bekerglazen weg bij een temperatuur van 24-26 graden Celsius om de eitjes zich te laten ontwikkelen.
  9. Als de eitjes uitkomen, voeg dan 0,2 gram gist in poedervorm toe aan ieder bekerglas.
  10. Voeg steeds nieuwe gist toe als dat op is.
  11. Na 2½ week meet je de grootte van15 pekelkreeftjes per bekerglas. Daartoe neem je druppels uit het betreffende bekerglas en breng je die op een objectglas met ingeslepen holte. Met een oculairmicrometer bepaal je van elk kreeftje de lengte van de kop tot het puntje van de staart.
  12. Bereken voor ieder bekerglas de gemiddelde lengte, geef je resultaten weer in een staafdiagram.
  13. Trek conclusies over tolerantiegebied en optimum.

(c) Schrijf een verslag van deze proef. Ga naar de website http://primarypad.com/ , open een document en maak het verslag gezamenlijk (in real time) op de computer.

(d) Sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

2.2 Habitat en niche

Water is in ons land voor veel organismen de leefomgeving. Een hele bijzondere eigenschap van water is dat het bij een temperatuur van 4 °C zijn hoogste dichtheid heeft. De dichtheid van water is bij 4 °C dus hoger dan warmer water of stoom, maar ook hoger dan kouder water of ijs. Voor de meeste stoffen geldt namelijk dat de dichtheid alleen maar toeneemt bij lagere temperatuur. In de winter betekent dit in een redelijk diepe sloot of plas dat ijs op water drijft en dat het water onderin een temperatuur van 4 °C heeft. In de lente warmt de bovenlaag op, zodat er vermenging optreedt met het warmere water onder. In de zomer, als de opwarming doorgaat, blijft het warme water drijven op het koudere water onderin. In de herfst tenslotte koelt de bovenste laag weer af, waardoor al het water zich weer vermengt. Op grond van de situaties in de zomer en de winter wordt dit verschijnsel thermische gelaagdheid genoemd.

 

Opdracht 2.2

Bekijk de animatie Habitat en niche .

Verplaats de vis naar verschillende dieptes in het water. Kijk wat er gebeurt met de abiotische factoren (zoutgehalte, licht, temperatuur, zuurstof) en biotische factoren (algen, bacteriën). Let op de bek van de vis linksboven! Op welke plek in het water voelt de vis zich het prettigst in de verschillende seizoenen?

Noteer je antwoorden in een Word-document. Ben je klaar? Sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

Open bestand Habitat en niche

Je hebt gezien dat abiotische en biotische factoren een rol kunnen spelen in de keuze van een plek van vissen in een sloot. Deze plek kan voor ieder organisme anders zijn. Deze meest geschikte (optimale) plek (die per seizoen kan veranderen) noemt men de habitat. De omstandigheden per plek in de sloot kunnen flink verschillen. Elke plek heeft een eigen microklimaat.

Wat voor een vis een geschikte plaats is, hangt mede af van de rol die hij speelt in het ecosysteem. Die rol (mede bepaald door het complex van biotische en abiotische factoren) wordt aangeduid met het woord niche. Zo zal een vis die afval eet (zoals een paling) vooral in de buurt van de bodem verblijven en een vis die algen eet vooral in het bovenste laag van het water.

 

Opdracht 2.3

Zoek op internet informatie over het pekelkreeftje Artemia salina. Wat is de habitat van dit pekelkreeftje binnen een ecosysteem? En wat is de niche?

 

Opdracht 2.4

 

Opdracht 2.5

Op Bonaire leven pekelkreeftjes onder extreem hoge zoutconcentraties. Vissen kunnen zich hier moeilijk handhaven. De pekelkreeftjes worden veel gegeten door flamingo’s. 

Opdracht 2.6

Klik op onderstaand bestand om de vraag van Karen te zien.

De lievelingsvis van Karen is de chocolade goerami (Sphaerichthys spec.).

Open bestand dierenwinkel_videovraag.m4v

 

Opdracht 2.7

In de afbeelding hierboven zie je de tolerantiekrommen van vier vissoorten voor de factor zuurstofgehalte.

 

Opdracht 2.8

2.3 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

3. beschrijven welke rol abiotische en biotische factoren spelen bij de instandhouding en ontwikkeling van een ecosysteem.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.


Plaats hier je muis


 

3 Oceanium Rotterdam: Populaties

Een aquarium met één vis heeft niet het eeuwige leven. Je kunt er op wachten dat de vis doodgaat. Vissen hebben elkaar nodig voor de voortplanting. En liever niet met dezelfde partner of met de eigen jongen, want dan kan er inteelt ontstaan. Veel vissen zijn sociaal en leven in scholen. In de meeste aquaria zit daarom een groep vissen van dezelfde soort bij elkaar. Zo’n groep heet een populatie. Kijk maar eens hieronder naar de schematische afbeelding en de video over haringen in het grote haaienbassin in het Oceanium van Diergaarde Blijdorp.

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 3

In hoofdstuk 3 neem je het gedrag van een vissenpopulatie onder de loep. De centrale vraag is:

Welke factoren bepalen of een populatie in een aquarium of vijver toe- of afneemt?

3.1 Populatiegrootte

Welke factoren bepalen of een populatie in een aquarium of vijver toe- of afneemt?
Een belangrijke factor is de aanwezigheid van soortgenoten. Met soortgenoten kun je je niet alleen voortplanten, je kunt er ook mee samenwerken (coöperatie), bijvoorbeeld om samen sterk te staan tegenover een vijand (zoals bij de haringen) of om een grote prooi te vangen. Je kunt ook met je soortgenoten strijden (concurrentie): om een mannetje of vrouwtje, een plekje, voedsel, licht enzovoorts.

En samen vorm je als populatie ook weer een systeem, met eigenschappen die je als organisme in je eentje niet had, zoals dichtheid (aantal organismen per ha of per L). Die dichtheid is belangrijk, bijvoorbeeld voor concurrentie: hoe groter de dichtheid, hoe sterker de concurrentie onderling.

 

Opdracht 3.1

Beantwoord de volgende waar/ niet waar vragen.

Methoden om de dichtheid van een populatie te bepalen
Als je de dichtheid van een populatie wilt bepalen, kun je verschillende methodes gebruiken.

Methode 1: Tellen
Dat is vooral handig bij populaties van redelijk grote, goed waarneembare en niet te veel voorkomende organismen (bijv. vissen in een klein aquarium of zeehonden in de Waddenzee).

Methode 2: Een steekproef nemen
Dat is handig als je met grote aantallen te maken hebt, zoals haringen in een groot aquarium of watervlooien in een beker. Je telt steeds een klein deel en probeert van daaruit de totale aantallen te bepalen. Als de organismen niet mooi homogeen verdeeld zijn, moet je meerdere steekproeven nemen.

 

Opdracht 3.2

Bekijk de video van haringen in het Oceanium opnieuw. Zet de video stil op een moment dat de haringen goed zichtbaar zijn. Probeer het aantal haringen volgens methode 2 te schatten.

Vergelijk je schatting met die van medeleerlingen. Zijn er grote verschillen? Probeer uit te zoeken waardoor die veroorzaakt worden.

Plaats hier je muis

 

 

Methode 3: Vangen, merken en terugvangen
Deze methode gebruik je bij dieren die je niet altijd gemakkelijk kunt zien of van elkaar kunt onderscheiden en waarvan er vrij veel zijn.

Zo kun je de dichtheid brasems in een plas bepalen:

(a) Je vangt een aantal brasems en telt ze. Het zijn er bijv. 70.
(b) Je geeft alle 70 vissen een merkje aan hun vin en zet ze terug in de plas. Er is nu een bepaald gedeelte (percentage) van de vissen in de plas gemerkt.
(c) Enige tijd later ga je weer brasems vangen, stel dat je er 50 vangt. Daarvan zijn er bijv. 17 met een merkje, dat is dus 34%.
Voorwaarde: de tweede vangst moet een representatieve steekproef zijn uit de hele populatie brasems. Je moet dus redelijk veel brasems vangen en merken. Je mag er onder deze voorwaarden vanuit gaan dat dit percentage van 34% ook geldt voor de hele populatie brasems.

De omvang van de hele populatie bereken je dan met de formule:

aantal gevangen dieren 1e vangst x 100 / percentage

Dat is hier dus 70 x 100 / 34 = 206 brasems

Voor 100 / percentage kun je ook de breuk aantal gevangen dieren 2e vangst / aantal gemerkte dieren 2e vangst gebruiken (dus hier 50/17).  

 

Opdracht 3.3

Om de dichtheid te bepalen van een populatie brasems vangt men er 1000 en geeft ze een merkje in hun vin. Daarna worden ze weer vrijgelaten. Enige tijd later vangt men 3000 brasems, waarvan er 60 een merk in hun vin hebben.

 

Opdracht 3.4

Opdracht 3.5

Bekijk de animatie 'populatiegrootte'.

Vang een aantal van de roodbruine vissen en bepaal steeds de populatiegrootte en de populatiedichtheid.

Voer het experiment vijf keer uit en noteer de berekende populatiegrootte en de dichtheid in een Word-document.

Sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

Open bestand populatiegrootte

Opdracht 3.6

Behalve de dichtheid zijn ook leeftijdsopbouw, sterftecijfer, geboortecijfer en geslachtsverhouding belangrijke populatie-eigenschappen.

Zoek op internet informatie over deze eigenschappen, met als aandachtspunt de rol die zij spelen bij de toename of afname van de populatiegrootte.

Noteer je resultaten in een Word-document. Sla het document op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

3.2 Populatiegroei en –afname

Als de omstandigheden gunstig zijn zal een populatie het goed doen: hij groeit. Dat wil zeggen dat er meer organismen bijkomen (door geboorte of immigratie) dan er verdwijnen (door sterfte of emigratie).

Men drukt groei dan ook uit in de volgende formule:

groeicijfer = ( geboorte + immigratie) / (sterfte + emigratie)

Is het groeicijfer < 1, dan neemt de populatiegrootte af;

als het groeicijfer = 1, dan is de populatie in evenwicht;

is het groeicijfer > 1, dan neemt de populatiegrootte toe.

 

 

Opdracht 3.8

Populaties groeien niet altijd op dezelfde manier.

Als er heel veel voedsel is en er weinig vijanden zijn, leven organismen in een soort Luilekkerland. Stel dat de populatie elk jaar verdubbelt, dan is het groeicijfer 2.

Met het Excelbestand expgroei kun je zien wat er dan in de loop van 20 jaar gebeurt.

Open dit bestand. Je ziet nu hoe de groei verloopt in getallen. Selecteer nu alle cellen (jaar 0 t/m 20) en voeg een grafiek in. Kies voor spreiding met vloeiende lijnen.

Nu zie je de vorm van de groei. Wiskundigen noemen dit exponentiële groei, ecologen noemen het een J-curve.

Sla het Excelbestand met de ingevoegde grafiek op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

Open bestand expgroei

Opdracht 3.9

Opdracht 3.10

Voedselgebrek en vijanden kunnen van invloed zijn op de groeicurve. Hoe groter de populatie wordt, hoe meer die twee factoren een rol gaan spelen. Boven een bepaalde dichtheid daalt het groeicijfer naar 1. Die dichtheid noemen we de draagkracht van de populatie.

Met het Excelbestand loggroei kun je zien hoe de groei dan verloopt. Voeg weer een grafiek in. Wat je nu ziet is wat wiskundigen logistische groei noemen. Hoe hoger de dichtheid, hoe trager de groei, naderend tot een asymptoot (de draagkracht).

Sla het Excelbestand met de ingevoegde grafiek op onder het kopje 'Portfolio e-klas ecologie'.

Open bestand loggroei

Opdracht 3.11

Kijk nog eens naar de grafiek die je in het bestand 'loggroei' hebt ingevoerd. Beantwoord de volgende vragen op de computer en bewaar het document in je digitale portfolio.

(a) Hoe groot is de draagkracht van deze populatie?

(b) Als de ecologen de eerste grafiek een J-curve noemen, hoe zullen ze deze grafiek dan noemen?

(c) Kun je naast voedselgebrek en vijanden nog een andere factor bedenken die remmend werkt op de groei?

3.3 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

4. verschillen tussen ecosystemen benoemen op basis van verschillen in populaties (biotische) en abiotische factoren;

5. uitleggen welke rol concurrentie binnen en tussen populaties speelt bij de dynamiek (instandhouding en ontwikkeling) van een ecosysteem;

6. de rol van competitie binnen en tussen de populaties in een ecosysteem beschrijven.

4 Burgers' Ocean (1): Relaties

Welke factoren bepalen naast de soortgenoten nog meer of een populatie toe- of afneemt? Behalve de dichtheid is een tweede belangrijke factor de aanwezigheid van niet-soortgenoten. In de natuur kunnen verschillende planten- en diersoorten gedurende lange tijd met elkaar samenleven. Ze vormen een levensgemeenschap. In een aquarium is dat vaak lastig. Stel dat je prooivissen en roofvissen samen in een aquarium stopt. De roofvissen kunnen dan ongehinderd jagen want de prooivissen kunnen niet wegzwemmen. In zo’n kleine populatie is de kans groot dat de prooivissen allemaal worden opgegeten, waarna ook de roofvissen de hongerdood sterven.

In de natuur is er genoeg ruimte voor prooivissen en roofvissen om samen te leven: de populaties zijn veel groter in aantal en over een veel groter gebied verspreid. Bovendien is er kans op ontsnapping en verspreiding naar andere leefgebieden.

In een aquarium kunnen planten en dieren dus niet onder alle omstandigheden samenleven. Maar je kunt in een aquarium wel een poging doen om een deel van een ecosysteem na te bootsen. Zo’n aquarium wordt een biotoop-aquarium genoemd. Een biotoop is een uniform landschapstype waarin bepaalde organismen kunnen leven. Een voorbeeld van een biotoop-aquarium is te zien in Burgers' Ocean. Kijk maar naar onderstaande video. 

 

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 bestudeer je de vraag:

Hoe kunnen verschillende planten- en diersoorten gedurende lange tijd met elkaar samenleven?

Welke factoren bepalen naast de soortgenoten nog meer of een populatie toe- of afneemt? Behalve de dichtheid is een tweede belangrijke factor de aanwezigheid van niet-soortgenoten. In de natuur kunnen verschillende planten- en diersoorten gedurende lange tijd met elkaar samenleven. Ze vormen een levensgemeenschap. In een aquarium is dat vaak lastig. Stel dat je prooivissen en roofvissen samen in een aquarium stopt. De roofvissen kunnen dan ongehinderd jagen want de prooivissen kunnen niet wegzwemmen. In zo’n kleine populatie is de kans groot dat de prooivissen allemaal worden opgegeten, waarna ook de roofvissen de hongerdood sterven.

In de natuur is er genoeg ruimte voor prooivissen en roofvissen om samen te leven: de populaties zijn veel groter in aantal en over een veel groter gebied verspreid. Bovendien is er kans op ontsnapping en verspreiding naar andere leefgebieden.

In een aquarium kunnen planten en dieren dus niet onder alle omstandigheden samenleven. Maar je kunt in een aquarium wel een poging doen om een deel van een ecosysteem na te bootsen. Zo’n aquarium wordt een biotoop-aquarium genoemd. Een biotoop is een uniform landschapstype waarin bepaalde organismen kunnen leven. Een voorbeeld van een biotoop-aquarium is te zien in Burgers' Ocean. Kijk maar naar onderstaande video. 

 

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 bestudeer je de vraag:

Hoe kunnen verschillende planten- en diersoorten gedurende lange tijd met elkaar samenleven?

4.1 Innige relaties

Opdracht 4.1

 

Opdracht 4.2

 

Bij het verzorgen van dieren en planten in een aquarium is het belangrijk om te weten hoe deze organismen in de natuur met elkaar samenleven. Vissen bijvoorbeeld, leven vaak in scholen en stellen in het aquarium de aanwezigheid van soortgenoten op prijs. Maar ook individuen van verschillende soorten kunnen langdurig en innig met elkaar samenleven. We noemen deze vorm van samenleven symbiose.

Symbiose kan voor beide soorten gunstig zijn (een win-win situatie): dat heet mutualisme. Koraaldiertjes en algen vormen bijvoorbeeld samen het koraal. Koraaldiertjes profiteren van het kalkskelet en de zuurstof die door de algen worden geproduceerd. Algen leven van de afvalstoffen (mineralen) van de koraaldiertjes.

Symbiose kan voor één van beide soorten voordelig zijn en voor de ander niet nadelig. Dat heet commensalisme. Grote haaien hebben bijvoorbeeld zuigvissen in de buurt, die meereizen zonder dat de haai daar voor- of nadeel van ondervindt.

Tenslotte kan de één ook ten koste van de ander leven, zoals bij veel ziekteverwekkers het geval is: dat heet parasitisme.

 

Opdracht 4.3

4.2 Voedselrelaties

Binnen een ecosysteem kan er tussen twee soorten een voedselrelatie ontstaan. De ene soort eet de andere soort. De relatie tussen een plant en een planteneter noemen we vraat. De relatie tussen een prooidier en een roofdier noemen we predatie. Een pekelkreeftje eet algen, maar kan even later zelf opgegeten worden door een vis. En de vis kan opgegeten worden door een kat. Een reeks van voedselrelaties noemen we een voedselketen. Vele voedselketens samen kunnen in de natuur een voedselweb vormen.

 

Opdracht 4.4

In deze opdracht maak je zelf en met de klas een voedselweb.

(a) Ga naar de website van Ecomare en bestudeer de theorie.

(b) Ga naar deze website over Burgers' Ocean en maak zelf op papier een voedselweb van alle organismen in Burgers' Ocean.

(c) Maak nu samen met je klasgenoten een gemeenschappelijk voedselweb. 
Ga naar de website Flockdraw http://flockdraw.com/ of Scibblar http://www.scribblar.com/ en maak in tweetallen een gemeenschappelijk tekendocument aan. Informeer elkaar via de e-klas chat over de locatie van het tekendocument. Maak met elkaar een zo compleet mogelijk voedselweb van Burgers'Ocean.

(d) Bewaar het document in je digitale portfolio.

 

4.3 Voedselnetwerken en informatienetwerken

In een voedselketen wordt de relatie aangegeven met een pijl tussen eter en gegetene.

Er bestaat vaak een misverstand over de richting van de pijl. Vroeger lag de nadruk op de actieve partij, degene die eet: de pijlpunt wees naar het 'slachtoffer'. Maar tegenwoordig is men vooral bezig met het lot van de stoffen die opgegeten worden. Die stoffen bestaan voor een groot deel uit organisch materiaal, zoals koolhydraten, eiwitten of vetten. En die stoffen volgen een richting. De enige organismen die organische stoffen uit anorganische stoffen kunnen maken zijn (groene) planten (en sommige bacteriën). Wij noemen die daarom de producenten. Dieren eten planten of dieren die planten eten of dieren die dieren eten die planten eten en nog verder. In ieder geval zijn zij allemaal consument: zij eten en maken niets zelf. En zij geven dus als zij eten, als in een estafette, de organische stof door. Daarom zetten wij de pijlen in een voedselketen van de gegetene naar de eter, dus fytoplankton → zoöplankton→ mossel → schol → zeehond. Om binnen de groep van consumenten onderscheid te maken, noemen wij het zoöplankton een consument van de 1e orde, de mossel een consument van de 2e orde, de schol van de 3e orde en de zeehond van de 4e orde.

 

Opdracht 4.5

Als een organisme of een deel daarvan niet wordt opgegeten, kan dit door de derde groep in het ecosysteem, de reducenten, worden afgebroken tot anorganische verbindingen, die weer voedsel zijn voor de planten. Reducenten zijn bacteriën en schimmels.

Vaak eet een dier niet alleen die ene soort plant of dier, maar verschillende. Handig, als een bepaalde voedselbron schaars is. Onze voedselketen raakt dan vertakt. We proberen het wel zo te doen dat we iedere soort maar 1 keer aangeven. Dan blijft het overzichtelijk. Er ontstaat dan een netwerk, dat we voedselnet of voedselweb noemen.

Laat een plant of dier zich zo maar zonder slag of stoot opeten? Nee, er zijn allerlei technieken om dat te voorkomen. Planten hebben bijvoorbeeld doorns, haren of vieze smaakjes. Maar bij dieren vinden we ook wegrennen, terugvechten, zich samen verdedigen of zich camoufleren. Wat de laatste jaren ontdekt is, is dat veel organismen ook gebruik maken van informatienetwerken, zowel op het land als in het water.

 

Bekijk nu eerst onderstaande film gebaseerd op een verhaal van Roald Dahl en daarna het interview met Marcel Dicke over informatienetwerken bij planten.

Open bestand Roald Dahl en planten-1.mp4

Opdracht 4.6

Lang is gedacht dat organismen in een ecosysteem alleen voedselrelaties onderhouden. In werkelijkheid is er ook sprake van een informatienetwerk. Zo ontdekte de Amsterdamse ecoloog Joop Ringelberg dat er chemische interactie plaatsvindt tussen vissen en zoöplankton, waaronder de watervlo. Verschillende predatoren van watervlooien zoals het bootsmannetje (een soort wants) en het vetje (een soort vis) geven ‘infochemicaliën’ of signaalstoffen af aan het water. Deze stoffen leiden bij watervlooien onder andere tot de vorming van een helmvormig uitgroeisel, waardoor ze minder makkelijk gegeten kunnen worden.
 

Opdracht 4.7

Op hun beurt vermijden organismen van een fytoplanktonsoort, Gonyostomum semen, contact met watervlooien. Deze algen overwinteren op de bodem van een meer. In het voorjaar komen zij naar de bovenste waterlaag. Zij kunnen zich stevig vasthechten op de menselijke huid en flinke jeuk veroorzaken.

Opdracht 4.8

Watervlooien kunnen ook een bepaalde schimmelinfectie van algen voorkomen. Deze schimmel vormt vrij zwemmende eencellige sporen. Voordat zo'n spore zich vasthecht aan een alg, kan de spore worden opgegeten door een watervlo. De watervlo kan ook de algen eten, maar alleen als deze eencellig zijn. Als een alg zich deelt tot een samenhangende kolonie, wordt hij te groot voor de watervlooien en zal na sterfte, bijvoorbeeld ten gevolge van een schimmelinfectie, naar de bodem zakken.

Via de schimmels stromen de voedingsstoffen uit algenkolonies op twee manieren door in het voedselweb.

Beschrijf (of teken) stapsgewijs de twee routes waarlangs stoffen uit algenkolonie via de schimmels uiteindelijk bij vissen terechtkomen.

Maak deze opdracht op de computer en bewaar je resultaten in je digitale portfolio.

Opdracht 4.8

Watervlooien kunnen ook een bepaalde schimmelinfectie van algen voorkomen. Deze schimmel vormt vrij zwemmende eencellige sporen. Voordat zo'n spore zich vasthecht aan een alg, kan de spore worden opgegeten door een watervlo. De watervlo kan ook de algen eten, maar alleen als deze eencellig zijn. Als een alg zich deelt tot een samenhangende kolonie, wordt hij te groot voor de watervlooien en zal na sterfte, bijvoorbeeld ten gevolge van een schimmelinfectie, naar de bodem zakken.

Via de schimmels stromen de voedingsstoffen uit algenkolonies op twee manieren door in het voedselweb.

Beschrijf (of teken) stapsgewijs de twee routes waarlangs stoffen uit algenkolonie via de schimmels uiteindelijk bij vissen terechtkomen.

Maak deze opdracht op de computer en bewaar je resultaten in je digitale portfolio.

4.4 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

7. voedselrelaties tussen organismen beschrijven;

8. relaties in een voedselketen benoemen;

9. in een voedselweb voedselketens herkennen.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.


Plaats hier je muis


 

5 Burgers' Ocean (2): Piramides

Burgers' Ocean is een zeeaquarium in Burgers' Zoo, de dierentuin in Arnhem. Het aquarium heeft een inhoud van ruim 8 miljoen liter en bevat fytoplankton, zoöplankton en verschillende soorten dieren. Fytoplankton bestaat uit organismen die in staat zijn tot fotosynthese. Deze organismen zijn producent en staan aan de basis van de voedselketen. Zoöplankton is een verzamelnaam voor in water zwevende dierlijke organismen. Ze voeden zich niet door middel van fotosynthese maar consumeren fytoplankton (in dat geval zijn ze herbivoor) of andere zoöplanktonsoorten (in dat geval zijn ze carnivoor) of organisch afval of detritus (in dat geval zijn ze detritivoor).

 

Centrale vragen voor hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 ga je je bezig houden met de vragen:

Wat gebeurt er met het zeeaquarium Burgers' Ocean als we dit niet meer verzorgen? 
Zijn er dan over tien jaar nog steeds dezelfde soorten organismen in dezelfde aantallen aanwezig?

5.1 Energie, biomassa en aantallen

Opdracht 5.1

Als je een voedselketen bestudeert met bijvoorbeeld fytoplankton, zoöplankton en vissen, dan valt je iets op: het gewicht aan organische stof (biomassa) per schakel neemt af bij iedere schakel. Er is dus altijd meer biomassa aan fytoplankton dan zoöplankton. En meer zoöplankton dan kleine vissen, etc. Bekijk de onderstaande piramide van biomassa en piramide van aantallen maar eens. 

http://www.acervoescolar.com.br/biologia/ecologia/imagens/cadeia-alimentar.jpg

Het fytoplankton legt via het proces van fotosynthese een klein deel van de lichtenergie van de zon vast in de vorm van chemische energie, in de organische stof glucose. Later wordt die glucose nog omgezet in andere organische stoffen zoals zetmeel, eiwit, vet of DNA. Samen vormen die stoffen een aantal kilogram van het fytoplankton, die we aangeven met het begrip biomassa. De totale biomassa die het fytoplankton vormt, noemen we bruto primaire productie. Een deel van de biomassa van het fytoplankton wordt verbrand om energie vrij te maken: de dissimilatie. De vrijkomende energie wordt o.a. gebruikt om transport mogelijk te maken, kleine bewegingen en een flink deel komt vrij als warmte. Wat overblijft, is de netto primaire productie. In de praktijk blijft er ongeveer 40% over.

In formule:

Netto primaire productie (NPP) = Bruto primaire productie(BPP) – dissimilatie (D)

Maar er is nog meer verlies. Een deel wordt niet opgegeten, bijv. doordat een fytoplankton-organisme toevallig niet wordt gevonden. Tenslotte wordt een gedeelte van de biomassa omgezet in stoffen die door de volgende schakel niet verteerd kunnen worden zoals cellulose. In de praktijk komt van elke kg biomassa fytoplankton slechts 10% terecht bij de volgende schakel: het zoöplankton. Die 10% vormt dus het rendement van de omzetting of de conversie: het deel van het opgenomen voedsel dat wordt omgezet in biomassa.

Voor de zoöplankton-organismen geldt hetzelfde. Een deel van de gevormde biomassa (bruto secundaire productie) wordt verbrand (vaak meer dan bij planten, doordat dieren beweeglijker zijn), van de bruto secundaire productie komt na de andere verliesposten slechts 10% terecht bij de kleine vissen. En dit proces herhaalt zich bij eventuele volgende schakels.

Er is dus een enorm verlies aan biomassa, als je hoger klimt in de voedselketen!

Bestudeer nu de website van schooltv en bekijk daarna het volgende filmpje:

 

5.2 Trofische niveaus

Bekijk het interview met Marcel Dicke over insectensnacks.

In de video is te zien dat de productie van insectenvlees veel efficiënter verloopt dan de productie van rundvlees. Hoe is dit te verklaren?

 

De verschillende schakels in een voedselketen worden ook wel trofische niveaus genoemd. Producenten vormen het eerste trofische niveau, consumenten van de eerste orde het tweede, enzovoort. De waarde van 10% die per trofisch niveau wordt doorgegeven naar het volgende niveau, is een gemiddelde. Er kunnen flinke verschillen in die waarde zitten. Vooral tussen dieren met een wisselende lichaamstemperatuur (poikilothermen) en dieren met een constante lichaamstemperatuur (homoiothermen) vind je een duidelijk verschil.

Bekijk de volgende tabel.

 

parameter

poikilothermen

homoiothermen

A/I

0, 419

0,775

P/A

0,446

0,026

P/I

0,187

0,02

 

Hierin is:

A (Assimilation) de opname van voedsel vanuit het spijsverteringskanaal in het inwendig milieu;

I (Intake) de consumptie van voedsel;

P (Productivity) de omzetting van voedsel in biomassa.

 

 Opdracht 5.7
Kruis aan of de onderstaande beweringen waar of niet waar zijn.

5.3 Opschalen

Opdracht 5.11

We gaan kijken of we in het enorme aquarium in Burgers’ Ocean (met een bovenoppervlak van 300 m2) een voedselketen tot stand kunnen brengen met als toppredator (consument 4e orde) een grote haai. Hoeveel kg fytoplankton zou er in dit enorme aquarium aanwezig moeten zijn om de haai van voldoende voedsel te voorzien? Je zou dan dus de hele keten van fytoplankton tot haai in het aquarium moeten hebben, er even van uitgaand dat het publiek het niet erg vindt dat er voortdurend vissen door de haaien worden opgegeten. 
Men heeft gemeten dat de bruto productie van fytoplankton in de oceaan 125 g/m2 per jaar is.

Reken uit hoe groot het aquarium zou moeten zijn om per jaar voldoende voedsel voor een volgroeide haai van 500 kg haai te leveren. De haai verliest biomassa door dissimilatie, dat stellen we op 1 kg per dag. Ga er van uit dat van elke kg biomassa slechts 10% terechtkomt bij de volgende schakel.

 

Opdracht 5.12

5.4 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kan:

10. energiestromen in een ecosysteem beschrijven, toelichten welke factoren daarop van invloed zijn en uitleggen wat oorzaken en gevolgen zijn van verstoring;

11. modellen van energiestromen hanteren en uitleggen welke processen en organismen daarin een rol spelen;

12. beargumenteren met welke maatregelen de mens energiestromen kan beïnvloeden.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.

 

Plaats hier je muis

 

 

6 Ecosystemen zijn stabiel en veranderen toch: Dynamiek

Een voedselketen in Burgers' Ocean kan alleen bestaan dankzij de verzorging door de mens. In de vrije natuur, zoals bijvoorbeeld de Waddenzee, kan een voedselketen wel bestaan zonder ingrijpen van de mens. Maar ook hier geldt: een ecosysteem kan veranderen.

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 6

In hoofdstuk 6 ga je je bezighouden met de vraag:

Hoe kunnen ecosystemen in de natuur stabiel blijven en in de loop van de tijd toch veranderen?

6.1 Dynamiek op korte termijn

Bekijk de animatie http://www.biologiepagina.nl/5/V5Ecologie/evenwicht.htm.

Klik op het icoon ‘predator population grows’ en klik op ‘graph on’.

Je ziet in de animatie dat er schommelingen optreden rond een biologisch evenwicht. Een biologisch evenwicht is een toestand waarbij een ecosysteem min of meer gelijk blijft doordat er een stabiliteit is ontstaan voor wat betreft het aantal van de levende en niet-levende elementen waaruit het is opgebouwd. In de ecologie betekent die stabiliteit niet dat er geen dynamiek bestaat. Deze dynamiek schommelt rondom dat evenwicht.

Als er sprake is van prooidieren en roofdieren met meerdere relaties, kan er echter, behalve schommelen rond een evenwicht, ook chaos ontstaan: een onvoorspelbare en steeds wisselende fluctuatie van de verschillende populaties.

Het begin van het eerste experimentele bewijs voor één van die gevallen ontstond toen de Duitse bioloog Reinhard Heerkloss verschillende soorten plankton opviste uit de Oostzee. Hij creëerde op die manier een ecosysteem in zijn eigen aquarium. Acht jaar lang bestudeerde hij de planktonsoorten uitvoerig. Ondanks dat Heerkloss alle abiotische factoren constant hield, varieerden de aantallen per planktonsoort hevig. De soorten waren zelf verantwoordelijk voor chaos.

6.2 Dynamiek in een model

Het prooidier-predatormodel van Lotka en Volterra

In de periode 1915-1920 hield de Italiaanse bioloog Umberto D’Ancona zich bezig met de vangstgrootte van verschillende soorten vis die in de Middellandse Zee gevangen werden. Het viel hem op dat in de loop van het onderzoek het percentage gevangen kraakbeenvissen (haaien en roggen) toenam. Deze vissen werden over het algemeen niet door mensen gegeten. In de periode van de Eerste Wereldoorlog was de totale vangst flink gedaald. Dus moest het aantal vissen in zee zijn toegenomen, maar dat verklaarde niet de relatieve toename van de kraakbeenvissenD’Ancona formuleerde de hypothese dat de kraakbeenvissen predatoren (roofdieren) waren die dezelfde vissen (prooidieren) consumeerden als de mens. Dus toen de visdruk afnam, nam het aantal prooien voor hen toe en namen de kraakbeenvissen sterk in aantal toe. Maar deze redenering is niet helemaal sluitend, immers de prooidieren zouden met een vergelijkbaar percentage moeten toenemen.

 

Opdracht 6.8

We proberen de waarneming van D’Ancona te verklaren met het zogenaamde Lotka-Volterra model over de relatie tussen prooidieren en predatoren, in het modelleerprogramma Coach.

(a) Laat in Coach het model kabhaar.cma een periode van 200 jaar doorrekenen.
Tussen welke waarden schommelen de populaties van de kabeljauwen en de haaien? 
Leg het verschil in de waarden van beide vissoorten uit.

(b) Wat gebeurt er als je het aantal kabeljauwen en haaien beide op 1000 zet?

(c) Zet de aantallen weer op de oorspronkelijke waarden. 
Onderzoek nu wat er gebeurt als je op beide populaties een visdruk (factor vd) zet. Die visdruk staat oorspronkelijk op de waarde 0: er wordt niet gevist. Bij een waarde van vd = 0.01 wordt 1% van de vispopulaties van de kabeljauw en van de haai weggevangen door de mens.

(d) Test waardes van vd van 0, 0.001, 0.005, 0.02 en 0.03. Noteer de aantallen kabeljauwen en haaien na 200 jaar. 
Worden D’Ancona’s ontdekkingen in het model bevestigd? Leg je antwoord uit.

(e) Noem twee niet erg realistische uitgangspunten van het gebruikte model. Leg uit waarom men zo’n model niet ‘superrealistisch’ maakt.

(f) Beantwoord bovenstaande vragen in een tekstdocument en sla deze op in je portfolio.

Open bestand KabHaai.cma

6.3 Dynamiek op middellange termijn

Als je over een wat langere tijd naar een ecosysteem kijkt, bijvoorbeeld over een periode van 10-50 jaar, zie je een wat meer gerichte verandering: in het door jou gevolgde ecosysteem komen andere soorten planten en dieren! Dat proces wordt successie genoemd.

In de duinen zie je successie in actie, vooral waar wind, zand en zee vrij spel hebben. Van de zeereep naar het binnenduin is er een gradiënt in zout, kalkgehalte en ouderdom van de bodem. Je kunt de duinen een gradiënt-ecosysteem noemen. Die gradiënt vind je terug in een karakteristieke opeenvolging van ecosystemen: strand, zeereep, open duinvalleien, struweelduinen en binnenduinrandbossen. Hoe meer landinwaarts, hoe meer de duinen als gevolg van successie zijn begroeid met struiken, zoals duindoorn en meidoorn. Opvallend is dat er in de lengterichting van ons land een vrij scherpe scheiding is tussen kalkrijke duinen en kalkarme duinen. Ten noorden van de Verbrande Pan in het Noord-Hollandse Bergen zijn onze duinen kalkarm, ten zuiden daarvan kalkrijk.

Je vindt bepaalde soorten wel ten noorden en niet ten zuiden van dit punt (bijv. dopheide en struikheide) en omgekeerd (bijv. kardinaalsmuts en slangenkruid). Dergelijke soorten heten indicatorsoorten. Zij geven aanwijzing over de samenstelling van de bodem.

 

 

Extra activiteit

Een heel snelle vorm van successie vindt plaats als een lichaam (lijk) in de natuur wordt afgebroken. Een aantal insecten is achtereenvolgens betrokken bij die afbraak. Blauwe bromvliegen van het geslacht Calliphora (links) en groene bromvliegen van het geslachtLucilia (rechts) komen vooral in zonnige omstandigheden als eerste op een warm lijk af. Ze leggen er hun eieren, die zich ontwikkelen tot drie opeenvolgende larvenstadia (maden) en daarna tot pop en volwassen insect. Van die verschillende stadia leven andere geleedpotigen, zoals roofmijten, kevers en sluipwespen. Aan het eind verschijnen larven van spektorren en kleermotten, die aan de resterende botten, huid en haren knagen.

In de afbeelding hieronder zie je de opeenvolging van insecten en andere geleedpotigen in de loop van de dagen nadat iemand is overleden. Een forensisch entomoloog kan aan de dieren die hij aantreft en de stadia waarin zij zijn, afleiden hoe lang de betreffende persoon al dood is.

Je zou zelf een stuk vlees ergens kunnen neerleggen en kijken welke insecten achtereenvolgens verschijnen.

 

klik op de afbeeldingen om deze te vergroten.

6.4 Twee stabiele toestanden in een meer

In deze paragraaf kijken we naar het werk van Marten Scheffer.

Lees het artikel Ecosystemen kunnen omklappen:http://www.kennislink.nl/publicaties/ecosystemen-kunnen-omklappen

Bekijk ook de film over zijn werk: http://www.youtube.com/watch?v=d7-6ROI5k-s

 

Opdracht 6.13

Van het werk van Marten Scheffer vind je hieronder een computermodel in het programma Coach. In dit model zie je de relatie tussen twee vissoorten in een meer, sloot of plas: de brasem en de snoek.

Open het model RenéArjan.cma.

Beantwoord de volgende vragen op de computer en bewaar het document in je digitale portfolio.

(a) Hoe kun je aan het model zien dat de snoek de predator is en de brasem de prooi?

 

(b) Laat het model nu de veranderingen in de dichtheden van beide populaties berekenen door op de startknop te klikken. Maak een afbeelding van je model (bijv. met de printscreen functie) en plak deze in je document. Geef aan tussen welke dichtheden de populaties schommelen.

(c) In het model zit een factor "helderheid". Die staat ingesteld op 10.000. 
Wat gebeurt er met snoeken en brasems als de helderheid steeds een factor 10 kleiner wordt gemaakt? 
Maak een afbeelding van je model (bijv. met de printscreen functie) en plak deze in je document. Geef aan tussen welke dichtheden de populaties schommelen, als daar sprake van is. Bedenk dat bij een troebel meer de snoek de brasem niet goed kan zien.

(d) Er zijn eigenlijk vier belangrijke schakels in de voedselketen: algen, watervlooien, brasems en snoeken. In het model heb je gezien dat de snoek in troebel water flink in aantal afneemt en de brasem niet. 
Wat betekent dat voor de algen en de watervlooien? 
En wat gebeurt er in helder water met algen en watervlooien?

(e) Bedenk ook dat water vooral troebel wordt door algenbloei. 
Leg uit dat er zowel een heldere als een troebele stabiele toestand in een meer kan bestaan.

(f) Leg uit waardoor Marten Scheffer erin slaagde om meren, sloten en plassen weer helder te maken door het massaal wegvangen van brasems.

Open bestand RenéArjan.cma

6.5 Dynamiek op lange termijn

Bekijk deze aflevering van biobits. 

Op de lange termijn verandert de leefomgeving. Je kunt hierbij denken aan de afwisseling van ijstijden met perioden die wat warmer zijn, verplaatsen van de loop van rivieren of het verschuiven van continenten in de loop van de tijd. En je weet dat er in de natuur via het proces van evolutie veranderingen optreden in populaties. Soms ontstaan er individuen die in de veranderde omstandigheden kunnen overleven, soms treedt migratie op, of de populatie sterft uit en haar plaats wordt overgenomen door een andere populatie. Op de lange termijn kan een uitstekende aanpassing dus een doodlopende weg zijn. Als de omstandigheden veranderen, zijn organismen zo gespecialiseerd dat ze nu geen kant meer op kunnen!

6.6 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

13. uitleggen welke rol biotische en abiotische factoren spelen bij de dynamiek binnen een ecosysteem;

14. de dynamiek in een ecosysteem beschrijven;

15. herkennen dat een ecosysteem in verschillende evenwichtssituaties kan verkeren.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.

 

Plaats hier je muis

 

 

7 De Waddenzee: Onderzoek aan een ecosysteem

Er wordt steeds meer onderzoek in complete ecosystemen gedaan. Waar voorheen de nadruk lag op de studie van organismen en populaties, krijgt men nu steeds meer oog voor de samenhang, waarbij al die organismen en populaties in relatie tot elkaar worden bestudeerd. En zeker in een tijd waarin ecosystemen door de toename van de menselijke bevolking en haar ingrepen onder druk komen te staan, is onderzoek heel belangrijk. Ook de mens kan immers een onderdeel zijn van ecosystemen.

 

Centrale vraag voor hoofdstuk 7

In hoofdstuk 7 ga je je bezighouden met de vraag:

Kan de mens de biodiversiteit in een ecosysteem beïnvloeden?

7.1 Onderzoek in de Waddenzee

Jeltje Jouta is een jonge biologe, die een promotieonderzoek uitvoert op het NIOZ (Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek). Zij heeft zichzelf een ambitieus doel gesteld: het voedselweb op verschillende delen van de Waddenzee in kaart brengen. Met deze kennis hoopt ze een antwoord te kunnen geven op de vraag, hoe de mens de biodiversiteit in de Waddenzee kan beïnvloeden. Waarom verdwijnen er in bepaalde delen van de Waddenzee soorten en waarom kunnen andere soorten (bijv. exoten) zich in dit gebied vestigen. Kan de mens in dit proces ingrijpen?


Welke positie planten, vogels en andere organismen in het voedselweb innemen bepaalt Jeltje op basis van de verhouding tussen de stabiele stikstofisotopen 15N en 14N. Om die te meten, gebruikt ze de isotoop-ratio massa spectrometer (IRMS). De verhouding 15N/14N kan informatie geven over de positie van het organisme in het voedselweb. Is het bijvoorbeeld een producent, of een consument van de 1e of 2e orde. “Hoe hoger het stabiel stikstofsignaal (De verhouding 15N/14N), hoe hoger het organisme zich bevindt in de voedselketen. Algen zitten bijvoorbeeld heel laag, lepelaars hoog.’’ Daarnaast bepaalt ze de verhouding 13C/12C. Die geeft informatie over de vraag of een organisme voedsel vindt op zee of op land. Op land is die verhouding bij vergelijkbare organismen namelijk veel lager.

 

Hoe gaat de methode met stabiele stikstofisotopen in zijn werk? Wat men doet is de verhouding in het bestudeerde monster van een plant of dier vergelijken met een standaardverhouding in een monster uit de levenloze natuur. Uit de delta-waarde, het positieve of negatieve verschil met die standaard, kan een inschatting gemaakt worden over de positie van het organisme in het voedselweb.

In formule:

δ (15N/14N) = ((15N/14N)monster /(15N/14N)standaard - 1) x 103 (promille)

en

δ (13C/12C) = ((13C/12C)monster /(13C/12C)standaard - 1) x 103 (promille)

 

Bekijk de film hierboven over haar werk.

 

Opdracht 7.2

Jeltje Jouta verzamelt bloedmonsters van jonge lepelaars over een gebied lopend van de Nederlandse oostelijke Waddenzee tot de westelijke Waddenzee. Kijk maar naar de video.

Uit haar onderzoek blijkt dat de isotopensamenstelling van de lepelaars op Schiermonnikoog verschilt met die van de lepelaars op Texel.

 
Iemand beweert dat dit verschil verklaard kan worden doordat lepelaars op het ene deel van Waddenzee met name consumenten van de 1e orde eten en op het andere deel met name consumenten van de 2e orde.

Open bestand Jeltje ringen stern.m4v

 

klik op de afbeelding om deze te vergroten.

Opdracht 7.3

De voedselketens in de Waddenzee kunnen in twee typen worden onderscheiden. Het ene type begint met levende planten, het andere met plantaardige detritus (dood organisch materiaal).

De relatie tussen een aantal vogels en bepaalde ongewervelden in het waddengebied is in bovenstaande tekeningen weergegeven.

In het schema hieronder zijn beide energiestromen getekend in de vorm van een aantal vijfhoekige vakken. Op verschillende plaatsen vindt overdracht van stoffen binnen en tussen beide hoofdstromen plaats. Wanneer die overdracht in de vorm van pijlen worden toegevoegd, ontstaat een schema van een voedselweb.

Neem onderstaand schema over in een Word-document en maak dit schema compleet door de vakken waartussen overdracht van organisch materiaal plaatsvindt met pijlen te verbinden.

Maak bij samenstellen van het voedselweb gebruik van de ecomare-encyclopedie: http://www.ecomare.nl/nl/ecomare-encyclopedie/. Informatie over voedselconsumptie van de dieren is te vinden in het paspoort van elk dier (kader linksonder).

Maak deze opdracht op de computer en bewaar je resultaten in je digitale portfolio.

 

klik op de afbeelding om deze te vergroten.

7.2 Duurzame visserij

Natuurbeheer is ook belangrijk als de mens oogst uit de natuur, bij voorbeeld door te vissen of te jagen. Om te voorkomen dat bepaalde populaties uitsterven en misschien andere populaties in hun val meeslepen, worden er maatregelen genomen om dat te voorkomen.

Bekijk het bovenstaande filmpje: http://www.youtube.com/watch?v=Lq5pUyPc_kk

7.3 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

16. de ontwikkeling van een ecosysteem beschrijven;

17. opeenvolgende veranderingen in een ecosysteem beschrijven en verklaren hoe daarbij overgangen tot stand komen;

18. beargumenteren met welke maatregelen de mens ecosystemen kan beïnvloeden.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.

 

Plaats hier je muis

 

 

8 Systeem Aarde: Verspreiding van soorten

In deze module Dynamische Ecologie hebben we ons verplaatst van een klein aquarium, via sloot en plas naar de oceaan. Maar het kan nog groter.

 

Centrale vragen voor hoofdstuk 8

In hoofdstuk 8 ga je je bezighouden met de volgende vragen:

 

Hoe hangen de ecosystemen op aarde met elkaar samen?

Kunnen we de aarde beschouwen als een serie verbonden ecosystemen: Systeem Aarde?

Kunnen organismen op aarde zich onbeperkt verspreiden en zo ja, wat doen mensen dan?

8.1 Natuurbehoud, - beheer en –ontwikkeling

Alle ecosystemen hangen in meer of mindere mate met elkaar samen, want de grenzen tussen ecosystemen zijn niet volledig gesloten. Uitwisseling van stoffen en organismen vindt plaats via de biosfeer (het door levende organismen bewoonde deel van de aarde), het bovenste deel van de lithosfeer (het vaste deel), de hydrosfeer (het water) en de atmosfeer(het gasvormige deel rond de aarde). Alle sferen oefenen invloed uit op elkaar. De lithosfeer via vulkanisme op de atmosfeer; de atmosfeer en de hydrosfeer via verwering, erosie en sedimentatie op de lithosfeer. De hydrosfeer is de woonplaats van veel organismen in de biosfeer. De biosfeer zorgt via verbranding en fotosynthese voor de verspreiding van stoffen in de hydrosfeer en atmosfeer. Vegetatie kan erosie in de lithosfeer tegenhouden. Bewegingen in de lithosfeer bepalen waar de hydrosfeer zich kan verspreiden. Via verdamping en neerslag beïnvloeden hydrosfeer en atmosfeer elkaar. De lithosfeer heeft bijvoorbeeld door de opwekking van het aardmagnetisch veld invloed op de biosfeer, door het leven te beschermen tegen schadelijke geïoniseerde deeltjes uit de ruimte.

 

Natuurbehoud

Een ecosysteem kan voor de mens waardevol zijn; zo waardevol dat we het in precies dezelfde staat willen behouden. We noemen dit: natuurbehoud. Natuurbehoud is een complexe zaak. Een ecosysteem staat in open verbinding met andere ecosystemen. Stoffen kunnen het gebied binnendringen en/of verlaten. En nieuwe soorten kunnen het gebied bereiken (exoten) en soorten kunnen uit het gebied verdwijnen. Bekijk onderstaande video:

http://www.youtube.com/watch?v=GvMNkY5b588

 

Natuurbeheer

In ieder ecosysteem kunnen veranderingen optreden. Deze veranderingen kunnen voor sommige soorten gunstig zijn en voor andere soorten ongunstig. In de Verenigde Staten worden bossen beschermd tegen brand. Het onverwachte gevolg is dat bepaalde zeldzame boomsoorten in aantal afnemen. Sequoia-bomen (mammoetboom) bijvoorbeeld, hebben bosbranden nodig om zich staande te houden in een ecosysteem. De mammoetboom heeft een zeer dikke bast en een hoge kruin, zodat bij een bosbrand het vuur de belangrijkste delen van de boom niet kan aantasten. Voor de voortplanting is het zelfs noodzakelijk dat de zaden deels verbrand worden. In tegenstelling tot andere soorten kunnen zaden van Sequoia-bomen goed tegen hitte. Deze boomsoort heeft daardoor na een bosbrand een gunstige concurrentiepositie in het nieuw te vormen bos. Zoals je in onderstaande video kunt zien, laat men tegenwoordig in het kader van natuurbeheer daarom nu gecontroleerd kleine bosbranden ontstaan, om deze zeldzame oeroude boomsoort te behouden (http://www.youtube.com/watch?v=1pp5k9tbM_Q).

 

Ook in natuurgebieden in Nederland vindt natuurbeheer plaats. Onze duinen bijvoorbeeld verkeren niet in een climaxstadium. Zonder ingrijpen kunnen delen van dit gebied veranderen in een bos. Grote grazers zoals Schotse Hooglanders en wisenten worden op dit moment in diverse duingebieden ingezet om verruiging tegen te gaan: ze houden de vegetatie kort en voorkomen zo dat overal bos ontstaat en zorgen er in de buitenduinen voor dat zand weer kan stuiven ( http://www.youtube.com/watch?v=-z-ln-5esZQ). Dat trekt vervolgens planten aan die alleen in stuivend duin voorkomen.

 

Natuurontwikkeling

Een derde mogelijkheid is natuurontwikkeling: de natuur meer haar gang te laten gaan. Er wordt bij voorbeeld in het duingebied een stuk duin afgegraven, zodat de vegetatie verdwijnt. Nu kan het zand vrij uitstuiven. Wat er daarna gebeurt, of het blijft stuiven of er toch een nieuwe vegetatie ontstaat, houdt men verder niet in de hand. Ook in de Millingerwaard (in het hart van de Gelderse Poort) past men deze techniek van natuurontwikkeling toe. Bekijk onderstaande video van NatuurBeeldBeleving van Emil Kuijs (http://www.youtube.com/watch?v=e49yvUFP_Ws .

Beantwoord de vraag: kunnen bevers springen?

 

8.2 Verspreiding van soorten

Hoe meer soorten in een ecosysteem voorkomen, hoe groter de biodiversiteit. Kan iedere soort overal op aarde leven? Het antwoord is nee. Het verspreidingsgebied van een soort wordt bepaald door tolerantiegrenzen voor abiotische factoren (temperatuur, licht, vochtigheid, bodemgesteldheid etc.). Zelfs als de abiotische factoren gunstig zijn voor een organisme, dan is het nog niet vanzelfsprekend het organisme daar aan te treffen. Denk aan een ver eiland of geïsoleerd continent, zoals Australië. Organismen moeten gedurende de evolutie het ecosysteem wel bereikt kunnen hebben, door middel van vliegen, zwemmen of op een boomstam dobberen. Organismen worden in een nieuwe omgeving geconfronteerd met andere organismen. Het is dus niet vanzelfsprekend dat nieuwe soorten (exoten) zich in het nieuwe gebied kunnen handhaven. Er moet voedsel aanwezig zijn, weinig concurrentie door andere soorten en geen nieuwe levensbedreigende ziekteverwekkers. Heel veel exoten worden met dit soort problemen geconfronteerd. Door de eeuwen heen zijn veel exoten, bijvoorbeeld via schepen, vanuit verre gebieden naar Nederland gekomen. Een aantal heeft zich hier niet kunnen handhaven doordat hun tolerantiegrenzen werden overschreden. Anderen konden de concurrentie niet aan met de al aanwezige soorten in het gebied of stierven door ziekteverwekkers. En slechts een klein deel van alle exoten heeft een plaats kunnen veroveren in ons ecosysteem. We noemen deze exoten ook wel invasieve nieuwe soorten.

 

Opdracht 8.1

(a) Welke exoot wordt door Jeltje Jouta genoemd in het filmpje in hoofdstuk 7?
Waardoor heeft deze exoot zich zo makkelijk kunnen vestigen in de Waddenzee? Welke soort wordt in de Waddenzee door deze exoot verdrongen?

(b) Maak op de computer een lijst van tien andere exoten (planten of dieren) die zich in zee, zoetwater of op het land in Nederland hebben gevestigd en geef aan of dat problemen (en zo ja, welke) heeft opgeleverd voor al aanwezige soorten.

(c) Bewaar je document in je digitale portfolio.

 

Opdracht 8.3

(a) Zoek met behulp van bijv.http://www.natuurbeheer.nu/Beleid/Nederland/De_Ecologische_Hoofdstructuur_(EHS)/ uit wat bedoeld wordt met de Ecologische Hoofdstructuur.

(b) Leg uit met wat je geleerd hebt over verspreiding van soorten, wat het nut is voor verschillende populaties van de aanleg van zo’n structuur in ons land. Gebruik in je uitleg ook het begrip "gene pool".
(
Elke populatie heeft een gezamenlijke gene pool: de verzameling van alle varianten van alle genen in een populatie.)

(c) Maak de opdracht op de computer en bewaar je document in je digitale portfolio.

 

 

Opdracht 8.6

Lees het artikel Biodiversiteit of moedwillige verarming van onze flora(http://edepot.wur.nl/114909).

 

Beantwoord de volgende vragen op de computer en bewaar het document in je digitale portfolio:

1. Welk verband legt de auteur tussen biodiversiteit en exoten?

2. Welke voordelen ziet hij in de aanwezigheid van veel soorten in een gebied, in vergelijking met "monocultures"?

3. Leg het verschil uit tussen de klinknagelhypothese en de passagiershypothese.

4. Wat zou er in ons land met de natuur gebeuren als consequent alle exoten worden verwijderd?

5. Zoek informatie over de tulp en beargumenteer de volgende stelling: “De tulp, een symbool bij uitstek van ons land, is een exoot.”

8.3 Onderzoek in de duinen

Wisenten in de duinen. Foto: Ruud Maaskant.

In een voor het publiek afgesloten duinterrein nabij de Kennemerduinen, het ruim 200 ha grote Kraansvlak, leven sinds 24 april 2007 wisenten. Wisenten, Europa’s laatste en grootste wilde rundersoort, zijn naar dit gebied gebracht voor wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappers bestuderen hier het effect dat de wisenten hebben op de biodiversiteit in het duingebied.

Wetenschappers veronderstellen dat wisenten door hun gewicht, het eten van bomen en struiken en hun liefde voor het nemen van zandbaden, het ecosysteem op een unieke manier kunnen veranderen. Hoe gaat het onderzoek in zijn werk? Om te weten hoe de dieren van het landschap gebruik maken zijn de wisenten voorzien van halsbandzenders met een GPS-ontvanger en een mobiele telefoon. De dieren worden door wetenschappers geobserveerd om te bepalen welke planten ze eten. Het gedrag wordt vergeleken met andere grote grazers in het gebeid: de Konikpaarden en Schotse Hooglanders.

Yvonne Kemp is ecoloog. Ze doet onderzoek in het duingebied Kraansvlak. Bekijk de video over haar onderzoek.

 

8.4 Een eilandmodel

Opdracht 8.9

In 1967 kwamen de Amerikaanse ecologen MacArthur en Wilson met een theorie over de kolonisatie van eilanden. Twee processen bepalen volgens hen het aantal soorten op een eiland.

1. Immigratie = vestiging van nieuwe soorten: hoe meer soorten er al aanwezig zijn, hoe lager de immigratiesnelheid. Immers, misschien zijn er al dieren van de immigrerende soort of concurrenten die de immigratie verhinderen.

2. De extinctie = uitsterven van al aanwezige soorten: hoe meer soorten er aanwezig zijn, hoe hoger de extinctiesnelheid. Immers, bij een groot aantal soorten neemt de kans op uitsterven toe, bijvoorbeeld door concurrentie.

In het model mcwil.cma in Coach zijn deze ideeën verwerkt.

(a) Onderzoek hoe het met het aantal soorten op twee eilanden verloopt waarvan eiland A 1 km van het vasteland ligt en eiland B 6 km.

(b) Montserrat en Saba zijn eilanden in het Caribisch gebied. Montserrat heeft een oppervlak tien keer zo groot als Saba. Het aantal reptielsoorten is echter twee keer zo groot als op Saba.
Open het model in Coach. Onderzoek of het model deze verhouding goed voorspelt.

Open bestand McWil.cmr

(c) Op Jamaica zijn meer soorten reptielen dan je op basis van de grootte zou verwachten.
Dat blijkt niet te liggen aan de afstand tot het vasteland.
Bepaal met het model wat er dan op Jamaica anders zou kunnen zijn dan op de andere eilanden.

(d) Zet de grootte weer terug op de oorspronkelijke waarde. 
In bepaalde gevallen raakt een eiland geheel onbewoond. 
Bij welke afstand gebeurt dat? Geef aan wat dat kan veroorzaken. Onderzoek of die afstand hetzelfde blijft als je het oppervlak weer tien keer zo groot maakt. Verklaar het resultaat.

Zet de antwoorden op bovenstaande vragen in een Word-document en sla het op in je digitale portfolio.

8.5 Van aquarium tot Systeem Aarde

Voorbeeld van een mind map van de hoofdstukken 1, 2 en 3.

klik op de afbeelding om deze te vergroten.

 

Samenvattende activiteit: Van aquarium tot Systeem Aarde

In deze module Dynamische Ecologie hebben we ons verplaatst van een klein aquarium, via sloot, plas, zee, oceaan tot Systeem Aarde. Je hebt daarbij verschillende begrippen geleerd. In deze activiteit ga je al deze begrippen combineren tot een geheel. Je doet dat met een visueel schema: een mind map.

Wat is een mind map? Je kent misschien al de concept map: in een concept map worden de begrippen (concepten) onderling verbonden door middel van pijlen die de relaties weergeven. De pijlen kunnen worden voorzien van een aanduiding om de aard van de relatie tussen de betreffende concepten aan te geven. Die aanduiding kan niet in een mind map, maar de pijlen kunnen wel.

Wat ga je doen?

(a) Vorm een groep van vier personen.

(b) Ga naar de website: http://www.text2mindmap.com/.

(c) Twee personen maken een mind map van ecosysteem aquarium. De twee andere personen maken een mind map van Systeem Aarde. Probeer alle begrippen die je geleerd hebt in de module in je mind map te verwerken. De belangrijkste begrippen zijn in de tabel hieronder weergegeven.

(d) Ben je klaar, vergelijk dan de mind map van ecosysteem aquarium met die van Systeem Aarde. Kun je alle begrippen in je mind map verwerken? Zijn er verschillen tussen de mind map van het aquarium en Systeem Aarde?

Je kunt in het programma http://www.text2mindmap.com/ de mind map zo mooi maken als je zelf wilt. Geef je mind map een mooie vorm en presenteer je resultaten aan de klas.

Hoofdstuk Begrippen/concepten
Hoofdstuk 1 aquarium, ecosysteem, abiotische factoren, biotische factoren
Hoofdstuk 2

tolerantiegrenzen met optimum, minimum en maximum, beperkende

factoren, thermische gelaagdheid, habitat, niche, microklimaat

Hoofdstuk 3 populatie, populatiegrootte, coöperatie, concurrentie, draagkracht
Hoofdstuk 4

levensgemeenschap, biotoop, symbiose,mutualisme,

commensalisme, parasitisme, voedselrelatie, vraat,

predatie, voedselketen, voedselweb, producenten,

consument, reducenten, informatienetwerk

Hoofdstuk 5

herbivoor, carnivoor, detritivoor, fytoplankton, zoöplankton,

piramide van biomassa, piramide van aantallen, bruto- en netto

primaire productie, rendement, conversie, trofisch niveau, opschalen

Hoofdstuk 6

dynamiek, biologisch evenwicht, chaos, successie,

gradiënt-ecosysteem, indicatorsoort

Hoofdstuk 8

Systeem Aarde, biosfeer, lithosfeer, hydrosfeer, atmosfeer,

natuurbehoud, natuurbeheer, natuurontwikkeling, biodiversiteit,

invasieve nieuwe soorten, gene pool

8.6 Wat heb je geleerd?

Leerdoelen

Je kunt:

19. beargumenteren met welke maatregelen de mens de zelforganisatie van ecosystemen en het Systeem Aarde beïnvloedt.

Eindopdracht

Veldonderzoek

 

In de film hierboven van NatuurBeeldBeleving is een biodiversiteitsonderzoek van de stichting RAVON te zien. RAVON is een vrijwilligersorganisatie voor onderzoek naar reptielen, amfibieën en vissen. In de praktische opdracht ga je een soortgelijk onderzoek doen naar de biodiversiteit in en rond een sloot in de buurt van je school. Je werkt samen in een groep van 3-4 personen. Van een onderzoek maak je een schriftelijk verslag. De resultaten worden in een privé domein, binnen de website www.webdoc.com met de klas gedeeld en besproken.

Wat ga je doen? Je brengt het natuurgebied nauwkeurig in kaart en je beschrijft alle organismen in het gebied. Op basis van je meetgegevens maak je een mogelijk voedselweb en doe je een uitspraak over de biodiversiteit en de milieuomstandigheden in het gebied.

Inleiding

Het gebied in kaart brengen

Bij de start van het onderzoek ga je eerst met behulp van Google Earth het onderzoeksgebied nauwkeurig in kaart brengen. Plaats markeringstekens op plaatsen die je wilt onderzoeken en noteer de precieze geografische coördinaten van je onderzoeksgebied. Bepaal de precieze hoogte van het gebied (gebruik eventueelhttp://www.ahn.nl/postcodetool) en zoek op internet of er informatie is te vinden over de biodiversiteit en milieuomstandigheden.

Schrijf nu jullie inleiding voor je verslag, met achtergrondinformatie, probleemstelling en hypothese. Plaats de inleiding op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Biodiversiteit slootwater

Verzamelen en bekijken

Welke plant- en diersoorten komen er in dit onderzoeksgebied voor? We maken onderscheid tussen soorten die je met het blote oog kunt waarnemen (de zgn. macrofauna en macroflora) en soorten die je niet met het blote oog kunt waarnemen (de microfauna en microflora). Welke relaties hebben al deze soorten met elkaar?

Wat heb je nodig?

(1) Voor de bepaling van de macrofauna en macroflora heb je nodig:

  • een schepnet
  • een emmer
  • een binoculair
  • internet en/of zoekkaarten.

(2) Voor de bepaling van de microfauna en microflora heb je nodig:

  • een planktonnet
  • verzamelpotjes
  • een microscoop
  • internet/planktonatlas

 

Wat ga je doen?

(a) Voor bepaling macrofauna en macroflora:
Vul de emmer voor ongeveer een derde deel met slootwater. 
Verzamel de verschillende soorten waterplanten en doe ze in de emmer. 
Verzamel in de sloot met behulp van een schepnet zoveel mogelijk diertjes. 
Doe dit op verschillende plaatsen (aan de oppervlakte, in de bodem, langs de kant, in het midden, in de schaduw, in de zon). 
Doe de diertjes ook in de emmer en neem al het verzamelde materiaal mee naar school.

(b) Bekijk het gevonden materiaal (met een binoculair) en breng de planten en dieren op naam met behulp van zoekkaarten, de flora en de interactieve flora op een computer in de mediatheek of het computerlokaal. 
Maak tekeningen en/of foto's van de gevonden waterdiertjes en neem deze op in je verslag.

(c) Voor bepaling van de microfauna en microflora:
Verzamel met behulp van een planktonnet zoveel mogelijk dierlijk (zoö) en plantaardig (fyto) plankton en doe dit in een verzamelpot. 
Verzamel het plankton op verschillende plaatsen in de sloot (aan de oppervlakte, in de bodem, langs de kant, in het midden, in de schaduw, in de zon). 
Neem een bodemmonster en doe dit in een andere verzamelpot. 
Neem al het materiaal mee naar school.

(d) Bekijk het plankton met behulp van een microscoop en zoek de verschillende soorten op in de planktonatlas.
Maak een tekening van verschillende soorten in het plankton en noteer de namen erbij.

(e) Plaats je resultaten 'fauna en flora' op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Biodiversiteitsindex

Hoe divers is het gebied?

Bij de bepaling van biodiversiteit in een gebied moet niet alleen gekeken worden naar het aantal soorten, maar ook naar het aantal individuen per soort. Daarvoor is een formule ontworpen: een diversiteitsindex. Het aantal soorten en het aantal van elke soort worden via deze formule tot een eindgetal omgerekend. De diversiteitsindex is gelijk aan 1 als ergens alleen individuen van dezelfde soort aanwezig zijn.

In dit onderzoek ga je de diversiteitsindex in je sloot berekenen.

Wat heb je nodig?

  • gegevens macrofauna en macroflora van voorgaand onderzoek.

 

Wat ga je doen?

(a) Voer de gegevens in op de computer en bereken m.b.v. het Excelprogramma “diversiteitsindex” de diversiteitsindex.

(b) Plaats je resultaten 'biodiversiteitsindex' op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Open bestand diversiteitsindex

Abiotische factoren

Temperatuur en pH

Welke organismen in een bepaald water voorkomen is o.a. afhankelijk van de tolerantiegrenzen van de soorten voor verschillende abiotische factoren.

Wat heb je nodig?

  • een thermometer aan een draadje 
  • pH-papier

 

Wat ga je doen?

(a) Meet de temperatuur op verschillende diepten in het water.

(b) Meet met pH-papier de pH van het water.

(c) Plaats je resultaten 'temperatuur en pH' op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Indicatorsoorten

Schoon of vies?

Van bepaalde soorten is bekend dat ze alleen in schoon water voorkomen. Deze soorten noemen we indicatorsoorten. Macroflora en -fauna hebben tolerantiegrenzen voor de verschillende abiotische factoren, zoals temperatuur, zuurgraad of zuurstofconcentratie in het water. Is een indicatorsoort in het water aanwezig, dan kun je concluderen dat het water weinig vervuild is voor de te onderzoeken abiotische factor.

Wat heb je nodig?

  • gegevens micro/macrofauna en micro/macroflora van voorgaand onderzoek.

 

Wat ga je doen?

(a) Zoek op internet informatie op over indicatorsoorten en onderzoek of er in de door jou gevonden organismen indicatorsoorten aanwezig zijn voor de abiotische factoren temperatuur en zuurgraad.

(b) Plaats je resultaten 'indicatorsoorten' op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Verslag en recensies

Rapporteren en uitwisselen

(a) Maak van het onderzoek een schriftelijk verslag. In het verslag beantwoord je de volgende vragen.

  1. Welke soorten komen in het gebied voor en wat voor voedselweb kan er in de sloot bestaan?
  2. Wat is de mate van biodiversiteit in de sloot?
  3. Zijn er indicatorsoorten in het gebied aanwezig en kun je een uitspraak doen over de milieuomstandigheden in het gebied?

(b) Plaats het verslag op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

(c) Heeft iedereen het verslag op webdoc geplaatst? Schrijf dan met een door de docent aangeboden format twee recensies van door jullie gekozen en aan jullie toegewezen verslagen van andere groepen. Plaats beide recensies ook op webdoc in het voor jullie gereserveerde domein.

Eindtoets

De eindtoets staat onder 'Opdrachten en Toetsen'.

Over deze module

Documenten

Docentenhandleidingen en toetsen zijn voor docenten verkrijgbaar via de bètasteunpunten: zie colofon.

Colofon

Aan deze module hebben voor het project e-klassen de volgende mensen gewerkt:

 

Auteurs:

René Westra, Petrus Canisius College, Alkmaar

Arjan de Graaf, Bonhoeffercollege, Castricum

 

Technische ondersteuning en lay-out:

Otto van Limburg Stirum (Zilt studio)

Rob Ouwerkerk, Stedelijk Gymnasium, Haarlem

Karen Welbers, dierenwinkel Discus van Leeuwen

Jeltje Jouta, NIOZ

Yvonne Kemp, ARK/PWN

Peter Uylings, Bonhoeffercollege

Nina Fatouros en Hans Smid, Bugs in the picture

Emil Kuijs, NatuurBeeldBeleving

 

Revisie:

De Praktijk, Amsterdam

Herman Schalk, Vrije Universiteit, Amsterdam

 

 

Oorspong materiaal

Startpagina:

Video: http://www.youtube.com/watch?v=RZhrkdAwJ1M

Studiewijzer:

Figuur: De Graaf

Inleiding:

Video: http://www.youtube.com/watch?v=KqaF2_1WHDg

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1.1:

Video: Westra en De Graaf http://www.youtube.com/watch?v=Pecy864K7Tk

Website: http://primarypad.com/

Paragraaf 1.2:

Video: http://www.youtube.com/watch?v=XJ6VtduDSyY

Figuur: Westra

Figuur: Ecosysteem uit Zweden (onbekend)

Hoofdstuk 2

Paragraaf 2.1:

Website: http://primarypad.com/

Paragraaf 2.2 :

Animatie ‘Habitat en niche’

Opdracht 7 is meerkeuzevraag met 3 linkjes naar video’s

Figuren: flamingo’s en examenvraag (onbekend)

Hoofdstuk 3

Inleiding:

Figuur: Westra

Website: http://www.youtube.com/watch?v=-jctYOAz5cs

Paragraaf 3.1:

Animatie ‘Populatiegrootte’

Paragraaf 3.2:

Excelbestanden ‘expgroei’ en ‘loggroei’

Hoofdstuk 4

Inleiding:

Website: http://www.youtube.com/watch?v=qKOKJHRUcEM&feature=youtu.be

Paragraaf 4.1:

Figuur: Westra

Paragraaf 4.2:

Website Ecomare: http://www.ecomare.nl/ecomare-encyclopedie/natuurlijk-milieu/ecologie/ecologische-processen/voedselketens/

Website Burgers' Ocean: http://nl.wikipedia.org/wiki/Burgers'_Ocean

Website Flockdraw http://flockdraw.com/ of Scibblar http://www.scribblar.com/

Paragraaf 4.3:

Video’s Roald Dahl

Video Marcel Dicke (‘Signaalstoffen’)

Hoofdstuk 5

Paragraaf 5.1:

Website: http://www.schooltv.nl/eigenwijzer/project/3298115/ruimteschip-aarde/2157314/biologie/item/3008897/voedselketens/

Video: http://www.youtube.com/watch?v=TE6wqG4nb3M

Paragraaf 5.2:

Video Marcel Dicke (‘Insectensnack’)

Paragraaf 5.3:

Video http://www.youtube.com/watch?v=4vLJ3IhmYbM

Hoofdstuk 6

Paragraaf 6.1:

Video http://www.biologiepagina.nl/5/V5Ecologie/evenwicht.htm

Paragraaf 6.2:

Coachmodel prooidier-roofdier (Uyling!!)

Paragraaf 6.3:

Website http://www.natuurinformatie.nl/ecomare.devleet/natuurdatabase.nl/i000355.html

Animatie: http://www.biologiepagina.nl/5/V5Ecologie/successie.htm

Paragraaf 6.4:

Video: http://www.youtube.com/watch?v=d7-6ROI5k-s

Coachmodel Snoek-brasem

Video schoolTV: http://player.omroep.nl/?aflID=13096302

Hoofdstuk 7

Paragraaf 7.1

Video: http://www.youtube.com/watch?v=SgLEdMsVKks

Website: http://www.ecomare.nl/nl/ecomare-encyclopedie/

Hoofdstuk 8

Video: http://www.youtube.com/watch?v=GvMNkY5b588

Video: http://www.youtube.com/watch?v=1pp5k9tbM_Q

Video: http://www.youtube.com/watch?v=-z-ln-5esZQ

Video: http://www.youtube.com/watch?v=e49yvUFP_Ws

 

Docentenhandleiding

De docentenhandleiding is in Sakai onder 'docentenkamer' gepubliceerd.Hierin staat informatie over de beoogde leerdoelen, opzet van de module, enz

Licentie

Deze module is onder de volgende Creative Commons licentie gepubliceerd: Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel-Gelijk delen 3.0 Nederland Licentie
Aanvullende informatie vindt u op http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl/

 

 

  • Het arrangement E-klas Dynamische ecologie is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Bètapartners Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2015-05-07 11:45:50
    Licentie
    CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

    Dit materiaal is achtereenvolgens ontwikkeld  en getest in een SURF-project  (2008-2011: e-klassen als voertuig voor aansluiting VO-HO) en een IIO-project (2011-2015: e-klassen&PAL-student).  In het SURF project zijn in samenwerking met vakdocenten van VO-scholen, universiteiten en hogescholen e-modules ontwikkeld voor Informatica, Wiskunde D en NLT.  In het IIO-project (Innovatie Impuls Onderwijs) zijn in zo’n samenwerking modules ontwikkeld voor de vakken Biologie, Natuurkunde en Scheikunde (bovenbouw havo/vwo).  Meer dan 40 scholen waren bij deze ontwikkeling betrokken.

    Organisatie en begeleiding van uitvoering en ontwikkeling is gecoördineerd vanuit Bètapartners/Its Academy, een samenwerkingsverband tussen scholen en vervolgopleidingen. Zie ook www.itsacademy.nl

    De auteurs hebben bij de ontwikkeling van de module gebruik gemaakt van materiaal van derden en daarvoor toestemming verkregen. Bij het achterhalen en voldoen van de rechten op teksten, illustraties, en andere gegevens is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks personen of instanties zijn die rechten menen te kunnen doen gelden op tekstgedeeltes, illustraties, enz. van een module, dan worden zij verzocht zich in verbinding te stellen met de programmamanager van de Its Academy (zie website). 

    Gebruiksvoorwaarden:  creative commons cc-by sa 3.0

    Handleidingen, toetsen en achtergrondmateriaal zijn voor docenten verkrijgbaar via de bètasteunpunten.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    (Biologie VWO 5) In deze e-klas gaat het over het onderwerp ecologie. In de ecologie bestudeert men de samenhang in de natuur, d.w.z. de relaties tussen organismen onderling en de relaties tussen organismen en de niet-levende natuur, zoals water, mineralen, bodemgesteldheid en temperatuur. In de natuur zijn alle organismen van elkaar afhankelijk. Planten leven van stoffen uit dode resten, die door bacteriën en schimmels vrij worden gemaakt. Konijnen eten planten en zelf zijn ze voedsel voor vossen. Als een organisme dood gaat dan zijn de resten weer voedsel voor bacteriën en schimmels en is de kringloop rond.
    Leerniveau
    VWO 5;
    Leerinhoud en doelen
    Dynamisch evenwicht; Biologie; Ecosysteem;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    20 uur en 0 minuten
    Trefwoorden
    e-klassen rearrangeer

    Gebruikte Wikiwijs Arrangementen

    , Bètapartners. (2014).

    0 Inleiding

    https://maken.wikiwijs.nl/51197/_0_Inleiding

    , Bètapartners. (2014).

    1 H1 De dierenwinkel (1): Biotische en abiotische factoren

    https://maken.wikiwijs.nl/51198/1_H1_De_dierenwinkel__1___Biotische_en_abiotische_factoren

    , Bètapartners. (2014).

    10 Eindtoets

    https://maken.wikiwijs.nl/51192/10_Eindtoets

    , Bètapartners. (2014).

    2 H2 De dierenwinkel (2): Optimale omstandigheden

    https://maken.wikiwijs.nl/51199/2_H2_De_dierenwinkel__2___Optimale_omstandigheden

    , Bètapartners. (2014).

    3 H3 Oceanium Rotterdam: Populaties

    https://maken.wikiwijs.nl/51200/3_H3_Oceanium_Rotterdam__Populaties

    , Bètapartners. (2014).

    4 H4 Burgers’ Ocean (1): Relaties

    https://maken.wikiwijs.nl/51201/4_H4_Burgers__Ocean__1___Relaties

    , Bètapartners. (2014).

    5 H5 Burgers’ Ocean (2): Piramides

    https://maken.wikiwijs.nl/51202/5_H5_Burgers__Ocean__2___Piramides

    , Bètapartners. (2014).

    6 H6 Ecosystemen zijn stabiel en veranderen toch: Dynamiek

    https://maken.wikiwijs.nl/51203/6_H6_Ecosystemen_zijn_stabiel_en_veranderen_toch__Dynamiek

    , Bètapartners. (2014).

    7 H7 De Waddenzee: Onderzoek aan een ecosysteem

    https://maken.wikiwijs.nl/51189/7_H7_De_Waddenzee__Onderzoek_aan_een_ecosysteem

    , Bètapartners. (2014).

    8 H8 Systeem Aarde: Verspreiding van soorten

    https://maken.wikiwijs.nl/51190/8_H8_Systeem_Aarde__Verspreiding_van_soorten

    , Bètapartners. (2014).

    9 Eindopdracht

    https://maken.wikiwijs.nl/51191/9_Eindopdracht

    , Bètapartners. (z.d.).

    Dynamische ecologie

    https://maken.wikiwijs.nl/51209/Dynamische_ecologie