Oefenomgeving_4h_se3

Oefenomgeving_4h_se3

Inleiding Module 2

Middeleeuwen, Renaissance en Barok

In deze module staan de stijlperiodes Middeleeuwen, Renaissance en Barok centraal.

- Aan het eind van deze module kun je bijbehorende begrippen duiden en waar mogelijk linken aan een stijlperiode.

- Je kunt diverse instrumenten herkennen en benoemen en waar mogelijk linken aan een stijlperiode.

- Je kunt de stijlperiodes van elkaar onderscheiden en met argumenten aangeven waarom bepaalde muziek bij een stijlperiode hoort.

- Je kunt diverse begrippen benoemen die te maken hebben met Tempo, Dynamiek en Uitvoeringspraktijk (speelwijzen en articulatie).

In deze oefenomgeving kun je je kennis toetsen en/ of oefenen met veel (luister)oefeningen.

 

 

 

 

 

 

Overzicht van muziekbegrippen

Deze 28 begrippen moet je kennen en herkennen:
Dynamiek
Forte - f Sterk (hard)
Piano - p Zacht
Crescendo

 

 

Sterker (harder) wordend  In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee uiteenlopende lijnen onder de noten.

Decrescendo

 

 

Zachter wordend. In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee naar elkaar toelopende lijnen onder de noten.

Terrassendynamiek

Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd.

Tempo
Adagio langzaam
Allegro snel
Ritenuto vertragen
Accelerando versnellen

Uitvoeringspraktijk - Articulatie

Legato

 

Gebonden (de tonen worden met elkaar verbonden). De betreffende noten worden verbonden met een verbindingsboogje.

Staccato

 

Kort (de tonen worden kort, gescheiden van elkaar gespeeld). Er staat een punt boven of onder de noot.

Fermate teken

Dit teken staat boven of onder een noot of rust in de vorm van een boogje met een punt erin. Het fermateteken geeft aan dat een noot of rust iets verlengd mag worden; het is aan de uitvoerend musicus om dat te bepalen.

Uitvoeringspraktijk - Speelwijzen

Arco

Alleen strijkinstrumenten (de snaren worden aangestreken met de strijkstok)

Pizzicato

Alleen strijkinstrumenten (de snaren worden met de vinger aangetokkeld)

Overig
A capella

Zonder begeleiding. Alleen vocaal

Basso Continuo

In de Barok worden de instrumenten die een begeleidende rol spelen (bas + akkoorden) het basso continuo genoemd. Instrumenten: orgel, clavecimbel, luit, cello.

Bourdon

De bas in de begeleiding speelt langere tijd een kwint als samenklank

Het Concertino Barok: een groep solisten in een Concerto Grosso
Concerto Grosso

Barok: een grote groep (het orkest) staat tegenover een kleine groep solisten (het concertino). Het orkest en het concertino wisselen elkaar af.

Homofonie

Meerstemmigheid waarbij één hoofdstem door één of meer andere stemmen begeleid wordt of alle stemmen zijn ritmisch ongeveer gelijk.

Imitatie

Een eerder gespeelde of gezongen melodie in een polyfone compositie wordt door één of meer andere stemmen nogmaals uitgevoerd. Veel in Renaissance toegepast ook wel in Barokmuziek.

Motief  

Een motief is de bouwsteen van een compositie. Het bestaat minstens uit twee noten en moet een herkenbaar ritme hebben. Meestal bestaat het uit drie, vier of zelfs meer noten.

Ostinato

Een langdurige herhaling van een ritmisch of melodisch motief

Orgelpunt

Een lang aangehouden of herhaalde toon waar de andere stemmen vrij omheen bewegen

Parallelle beweging

De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in dezelfde richting

Polyfonie

Meerstemmigheid van twee of meer stemmen met elk een eigen onafhankelijke melodie. Imitatie wordt veel toegepast binnen de polyfonie. Veel in Renaissance toegepast, ook wel in Barokmuziek.

Sequens

Een aantal herhalingen van een motief op een andere toonhoogte. Wordt veel in Barok gebruikt.

Tegenbeweging

De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in tegengestelde beweging

Terrassendynamiek

Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd. Wordt veel in Barok gebruikt.

Tutti

Allemaal, het hele orkest

Unisono

Eenstemmig. Alle stemmen spelen dezelfde melodie eventueel met een octaaf verschil

Voortspinnen

Een doorgaande herhaling van een motief (en melodische variaties) zonder rustpunt. Dit wordt veel in Barokmuziek gebruikt. Ook wel barokke motoriek genoemd.

 

 

Stijlperioden en begrippen

Maak de onderstaande 14 oefeningen om je kennis te testen over de Middeleeuwen. Renaissance en de Barok.
Er zijn o.a. oefeningen waar je begrippen kunt oefenen. Tempo en dynamiek komen ook aan de orde.

 

Muziektheorie en begrippen

De volgende 12 begrippen moet je kennen en ook kunnen herkennen in het notenbeeld
 

Bourdon De bas in de begeleiding speelt langere tijd een kwint als samenklank
Fermate teken Dit is een teken dat staat boven of onder een noot of rust in de vorm van een boogje met een punt erin. Het fermate teken geeft aan dat een noot of rust iets verlengd mag worden
Homofonie Meerstemmigheid waarbij één hoofdstem door één of meer andere stemmen begeleid wordt of alle stemmen zijn ritmisch ongeveer gelijk.
Polyfonie Meerstemmigheid van twee of meer stemmen met elk een eigen onafhankelijke melodie
Imitatie Een eerder gespeelde of gezongen melodie in een polyfone compositie wordt door één of meer andere stemmen nogmaals uitgevoerd.
Legato Gebonden (de tonen worden met elkaar verbonden) > verbindingsboogjes tussen de noten.
Staccato Kort (de tonen worden kort, gescheiden van elkaar gespeeld) > puntjes boven of onder de noten.
Orgelpunt Een lang aangehouden of herhaalde toon waar de andere stemmen vrij omheen bewegen.
Parallelle beweging De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in dezelfde richting.
Tegenbeweging De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in tegengestelde beweging.
Sequens Een aantal herhalingen van een motief op een andere toonhoogte.
Unisono Eenstemmig. Alle stemmen spelen dezelfde melodie eventueel met een octaaf verschil

De onderstaande 3 oefeningen kunnen je hierbij op weg helpen.

Meer oefenen met begrippen

Meer oefenen met muziektheorie

Luisteren - begrippen

Luisteren - begrippen/ maatsoort

Luisteren - zang

Luisteren - stijlperiodes

Luisteren - instrumenten