Dynamiek | ||
---|---|---|
Forte - f | Sterk (hard) | |
Piano - p | Zacht | |
Crescendo |
|
Sterker (harder) wordend In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee uiteenlopende lijnen onder de noten. |
Decrescendo |
|
Zachter wordend. In het notenbeeld is dit vaak te herkennen aan twee naar elkaar toelopende lijnen onder de noten. |
Terrassendynamiek |
Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd. |
|
Tempo | ||
Adagio | langzaam | |
Allegro | snel | |
Ritenuto | vertragen | |
Accelerando | versnellen | |
Uitvoeringspraktijk - Articulatie |
||
Legato |
|
Gebonden (de tonen worden met elkaar verbonden). De betreffende noten worden verbonden met een verbindingsboogje. |
Staccato |
|
Kort (de tonen worden kort, gescheiden van elkaar gespeeld). Er staat een punt boven of onder de noot. |
Fermate teken |
|
Dit teken staat boven of onder een noot of rust in de vorm van een boogje met een punt erin. Het fermateteken geeft aan dat een noot of rust iets verlengd mag worden; het is aan de uitvoerend musicus om dat te bepalen. |
Uitvoeringspraktijk - Speelwijzen |
||
Arco |
Alleen strijkinstrumenten (de snaren worden aangestreken met de strijkstok) |
|
Pizzicato |
Alleen strijkinstrumenten (de snaren worden met de vinger aangetokkeld) |
|
Overig | ||
A capella |
Zonder begeleiding. Alleen vocaal |
|
Basso Continuo |
In de Barok worden de instrumenten die een begeleidende rol spelen (bas + akkoorden) het basso continuo genoemd. Instrumenten: orgel, clavecimbel, luit, cello. |
|
Bourdon |
De bas in de begeleiding speelt langere tijd een kwint als samenklank |
|
Het Concertino | Barok: een groep solisten in een Concerto Grosso | |
Concerto Grosso |
Barok: een grote groep (het orkest) staat tegenover een kleine groep solisten (het concertino). Het orkest en het concertino wisselen elkaar af. |
|
Homofonie |
Meerstemmigheid waarbij één hoofdstem door één of meer andere stemmen begeleid wordt of alle stemmen zijn ritmisch ongeveer gelijk. |
|
Imitatie |
Een eerder gespeelde of gezongen melodie in een polyfone compositie wordt door één of meer andere stemmen nogmaals uitgevoerd. Veel in Renaissance toegepast ook wel in Barokmuziek. |
|
Motief |
Een motief is de bouwsteen van een compositie. Het bestaat minstens uit twee noten en moet een herkenbaar ritme hebben. Meestal bestaat het uit drie, vier of zelfs meer noten. |
|
Ostinato |
Een langdurige herhaling van een ritmisch of melodisch motief |
|
Orgelpunt |
Een lang aangehouden of herhaalde toon waar de andere stemmen vrij omheen bewegen |
|
Parallelle beweging |
De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in dezelfde richting |
|
Polyfonie |
Meerstemmigheid van twee of meer stemmen met elk een eigen onafhankelijke melodie. Imitatie wordt veel toegepast binnen de polyfonie. Veel in Renaissance toegepast, ook wel in Barokmuziek. |
|
Sequens |
Een aantal herhalingen van een motief op een andere toonhoogte. Wordt veel in Barok gebruikt. |
|
Tegenbeweging |
De toonhoogte van twee of meer melodieën bewegen zich in tegengestelde beweging |
|
Terrassendynamiek |
Plotselinge overgang van sterk naar zacht of omgekeerd. Wordt veel in Barok gebruikt. |
|
Tutti |
Allemaal, het hele orkest |
|
Unisono |
Eenstemmig. Alle stemmen spelen dezelfde melodie eventueel met een octaaf verschil |
|
Voortspinnen |
Een doorgaande herhaling van een motief (en melodische variaties) zonder rustpunt. Dit wordt veel in Barokmuziek gebruikt. Ook wel barokke motoriek genoemd. |