Kleren maken de man.. en de vrouw

Inleiding

Amadou en Yorobotall. Kirango, Mali 2008. Foto: E. den Otter

Man en vrouw in uitgaanskleding, Mali. Foto E. den Otter

Kleren maken de man. Maar wat moet er gebeuren voor het zo ver is? Eerst zal er toch materiaal voorhanden moeten zijn om er een kledingstuk van te maken. Niet overal zijn winkels waar je binnen kunt stappen, je keuze maken en vervolgens de aankoop doen. 

Overal ter wereld gaan mensen gekleed, afhankelijk van de mode of traditie; verplicht uit hoofde van sekse, beroep, positie of status. Zelfs het meest 'primitieve' volk diep in het oerwoud is altijd gekleed, ook al bestaat die kleding voor sommige Papoea-mannen op Irian Jaya uit slechts een peniskoker of voor sommige Indianenvrouwen in het Amazonegebied uit een piepklein katoenen driehoekje. Dit geeft meteen al een van de meest universele functies aan, die kleding - hoe miniem ook - kan vervullen: het bedekken van de schaamdelen en het aangeven van sekseverschillen.

Papua man met peniskoker en Yanomami vrouw met schaamschort

 Yanomami vrouwen met schaamschort en Papua man met peniskoker (foto: CC)

Vrouwenwerk, mannenwerk

In de meeste samenlevingen zijn het vooral de vrouwen die kleding maken voor zichzelf en hun naaste familie. Veel natuurlijke materialen zijn geschikt om kleding van te maken. Sommige, zoals gras en bladeren, zijn direct te gebruiken. Boombast moet eerst gesneden en geklopt worden. Huiden zijn pas te gebruiken na ontvetten en looien. Wol, katoen en zijde moeten eerst gesponnen worden tot draden. Door bijvoorbeeld breien, knopen, haken of weven zijn daar weer stoffen van te maken. Toenemende mechanisatie en het gebruik van kunstvezels zoals nylon, polyester en acryl, bedreigen de traditionele textielnijverheid, vooral in arme landen. Met gekleurde draden kunnen patronen in stoffen worden geweven, maar er zijn ook veel technieken om de stof naderhand te versieren, zoals beschilderen, bedrukken, batikken, afbinden, borduren en appliqueren. Wanneer kleding niet langer voor eigen gebruik bestemd is, maar voor de markt, gaan ook mannen deelnemen aan het fabricageproces. Door de introductie van confectiegoed is veel handgemaakte traditionele kleding aan het verdwijnen. 

 

Bahrein, naaien van abaya's, de traditionele vrouwenkleding. Foto: Shane T. McCoy / CC

Bescherming

De meest praktische functie van kleding is natuurlijk bescherming tegen klimaat en omgeving. Het is vanzelfsprekend dat een Inuit in het ijskoude Groenland anders gekleed gaat dan een Toeareg uit de bloedhete Sahara. Ook wij, westerlingen, passen onze garderobe aan al naar gelang het seizoen en de plaats waar wij ons bevinden.

 

Inuit jager en Touareg handelaar

Inuit jagers wachtend bij het ademgat van een zeehond (foto: Gerti Nooter / Museon) en handeldrijvende Touareg (foto: Garrondo / CC)

Om te overleven in Groenland, waar de temperatuur alleen in de zomer echt boven het vriespunt komt, is wind- en waterdichte kleding van levensbelang. Eeuwenlang werd die kleding gemaakt van leer en bont van jachtdieren van de Inuit, zoals zeehond, ijsbeer en kariboe.
Bontharen zijn hol en hebben een uitstekende isolerende werking. Meerdere kledinglagen over elkaar helpen nog beter tegen de kou. De lucht tussen die kleding vormt dan een extra isolatielaag, die wordt opgewarmd door het lichaam. Het is belangrijk die warme lucht niet te laten ontsnappen. Daarom wordt kleding met zo min mogelijk kieren gedragen, zoals anoraks met goed sluitende capuchons. Tegenwoordig dragen de Groenlanders steeds meer westerse kleding, van moderne nylon jacks tot T-shirts. Maar wie 's winters met zijn slede of sneeuwscooter eropuit trekt, geeft nog altijd de voorkeur aan ouderwetse bontkleding.

Bij de Toraja wordt een bepaald soort kledingstuk altijd uit biezen vervaardigd, nl. de bayu tuyu (tuyu: een biessoort, die op natte velden groeit). Dit is een baadje, dat alleen de rug bedekt en met twee korte schouderbanden wordt opgehouden. Het kledingstuk moet de rug beschermen tegen zonnestralen. Het wordt door vrouwen en ook door mannen gedragen bij het werk op de sawah's.

De traditioneel geklede vrouwen die in de de jaren vijftig in Ierseke, in de oesterkwekerij werkten droegen ter bescherming rubber laarzen.

 

Traditioneel en functioneel; Collectie Visserijmuseum, Ierseke

Vrouwen uit Ierseke. Foto Visserij Museum, Ierseke

Status en symbool

Kleding heeft overal ter wereld meer functies dan alleen de bescherming van het lichaam. Textiel als kleding, weefsel of doek neemt een belangrijke plaats in het religieuze en sociale leven in. Weefsels verschaffen daarbij informatie over rang, leeftijd, status en lidmaatschap van clan of etnische groep van drager en draagster. Ze fungeren als middelaar tussen mens, voorouder en het goddelijke en ze versterken de sociale relaties in de traditionele giftenruil. Voor het grootste deel maakte men de weefsels zelf, uit op eigen grond verbouwde katoen en natuurlijke verfstoffen. 

Kleding kan een zekere status of machtspositie aangeven maar ook duidelijk maken aan de insider of iemand getrouwd is of niet, of hij een krijger is of van adel. Vrouwen kunnen – of moeten – met hun kleding aangeven dat ze weduwe zijn. Ook in Nederland was het vroeger de gewoonte dat een vrouw – soms slechts voor een bepaalde periode – door het dragen van zwarte kleding uiting gaf aan haar rouw wanneer haar man was overleden. Uniformen zijn voor iedereen herkenbaar als teken dat de drager of draagster ervan tot een bepaalde machts- of beroepsgroep behoort. We kennen allemaal de militaire uniformen, ook al weten we misschien niet welke details of strepen de rang aangeven. Ook bepaalde beroepen zijn voor de meesten van ons direct te herkennen aan hun uniforme kleding; denk aan de toga van rechters of het verpleegstersuniform. Dit geldt ook voor andere groepen, zoals op religieus gebied priesters, monniken en nonnen. Ook in de niet-westerse wereld zijn religieuzen opvallend en direct te herkennen, zoals bijvoorbeeld boeddhistische monniken.

 

Monnik en non, China; foto: VAS

Monnik en non, China; foto: VAS

Initiatie, weefsels in gebruik bij overgangsriten

Bij een groot aantal etnische groepen zijn die momenten van het leven, waarop men als het ware in een volgende levensfase komt, van bijzonder groot belang, gebeurtenissen die niet zonder de nodige festiviteiten en rituelen mogen en kunnen plaats vinden.
Bij deze overgangsriten 'rites de passage' (geboorte, puberteit, huwelijk, dood) spelen bijna overal in Indonesië weefsels een grote rol. Het meest uitgebreid is dit echter misschien wel in het Balische dorp Tenganan, een aparte, op zichzelf staande gemeenschap waar men een sociale structuur en godsdienst heeft, die volkomen afwijkt van die van de rest van Bali en die een overblijfsel zou zijn van de oorspronkelijke cultuur vóór de komst van de Hindoe's uit Java. Tenganan is vooral beroemd om zijn bijzondere, in dubbel-ikat techniek vervaardigde weefsels, gemaakt om als kleding te dienen tijdens overgangsriten zoals b.v. bij het knippen van de eerste haarlok, de eerste menstruatie, het tandenvijlen, het huwelijk, de lijkbezorging. Op Java werden vooral kain simbut gebruikt bij overgangsrituelen; de batik is hier opgebracht met behulp van rijstepap.

 

Magisch weefsel, Tengangan, Bali; Foto: VAS

Magisch weefsel, Tengangan, Bali; Foto: VAS

In het Lampung-district, Zuid Sumatra, spelen bepaalde weefsels ook een grote rol in de overgangsriten. Wanneer we daarbij bedenken dat de maatschappij er was opgebouwd uit een zeer ingewikkeld klassenstelsel met vele taboe's en privileges, dan kan het niet anders of bij elke rang of stand behoren bepaalde weefsels, die de status benadrukken. Twee typen weefsels zijn hiervan groot belang; de tampan en de palepai. De tampan is in de regel vierkant en varieert in maat van 0,5 m2 tot 1 m2 en de met supplementaire inslag aangebrachte motieven zijn meestal éénkleurig. De palepai is lang en smal en kan een lengte hebben van 3 meter. Ook kunnen meerdere kleuren (roodbruin, blauw, okergeel) verwerkt zijn. Alleen degenen, die behoorden tot de hoogste maatschappelijke klasse mochten een palepai bezitten. Wanneer men maar de nodige financiële middelen bezat, kon men zich deze rang kopen en de aan de stand verplichte weefsels aanschaffen. Ter gelegenheid van de overgangsriten werden de palepai opgehangen aan de rechtermuur van de ruimte waar de ceremonie plaats vond. Ook bij het 'recht' spreken, de huwelijksplechtigheid en het dodenritueel, werd de palepai opgehangen om de status en aanwezigheid van de betrokken verwantengroepen te benadrukken. Door de Islam, die steeds meer terrein won, veranderden de huwelijksgebruiken, waardoor deze weefsels geen functie meer hadden. Dit neemt echter niet weg dat men deze weefsels nog steeds als familiebezit bewaart en alleen wanneer men echt in geldnood zit, zal men ze verkopen.

 

Scheepjesdoek uit Lampung; collectie Tropenmuseum, inv.nr. 1969-1

Scheepjesdoek uit Lampung; collectie Tropenmuseum, inv.nr. 1969-1

Is een Batak vrouw zwanger van haar eerste kind, dan krijgt ze van haar ouders een ulos ni tondi (het kleed van haar ziel). Wanneer zij zich ziek voelt, of tijdens een moeilijke bevalling, slaat ze deze ulos om zich heen opdat hij haar zal beschermen. Blijkt dit inderdaad zo te zijn dan zal ze het weefsel de rest van haar leven zorgvuldig bewaren omdat het zich verbonden heeft met haar ziel. Ook op Java wordt tijdens de zwangerschap wel een weefsel waarop d.m.v. plangi en tritik (afbind)techniek, motieven zijn aangebracht, om het middel gewonden met het doel het nog ongeboren kind te beschermen en ziekte te weren. Wanneer bij een baby op Bali voor de eerste keer het haar wordt geknipt dan vindt er een plechtigheid plaats waarbij de grootouders een gouddraad slendang en hoofddoek aan de kleine moeten schenken. In het dorp Tenganan op Bali maakt men weefsels in dubbel-ikat techniek, die de naam geringsing dragen (vrij van ziekte). Men gaat er zelfs zo ver, dat voor diverse kwalen verschillende smalle weefsels bestaan die om het middel gewonden worden of op de zieke plek worden gelegd. Ook buiten Tenganan wordt door de Baliërs grote waarde aan deze geneeskrachtige doeken toegekend en worden ze tot de pusaka van de familie gerekend.

Bij de Toraja van Galumpang moet bij een bevalling altijd een geïkatte doek, de kain sekumandi aanwezig zijn. Tezamen met andere weefsels, rijst en een kapmes roept en bezingt de priester het weefsel alsof hij voor een levende god staat. 

Het gebruik van weefsels bij begrafenisrituelen is vooral gebaseerd op het feit dat men gelooft aan een leven in het hiernamaals, waar de dode d.m.v. zijn aardse bezittingen weer de status kan verkrijgen die hij bij zijn leven had. Op Sumba heeft dit onder meer bij de adel zo'n belangrijke rol gespeeld dat men een leven lang weefsels vergaarde, om een luisterrijke begrafenis te kunnen verkrijgen. Er zijn gevallen bekend waar meer dan 200 doeken werden meebegraven. Maar ook andere zaken, zoals sieraden, voedsel, een paard en heel vroeger zelfs een slaaf, moesten de dode vergezellen. Dergelijke excessen komen al lang niet meer voor, maar enkele weefsels zullen in het graf toch nooit ontbreken. Ook op Timor wordt de dode gewikkeld in kostbare doeken en worden weefsels en sieraden in het graf meegegeven.Zeer bekend zijn de dodenrituelen van de Sa'dan Toraja (Midden-Sulawesi). De Toraja spaart zijn hele leven voor het dodenfeest van zijn ouders, waarbij hij ernaar streeft het peil zo hoog mogelijk op te voeren, door het aantal buffels dat geslacht wordt. Ook kostbare weefsels spelen bij de diverse gebeurtenissen tijdens het dodenritueel een belangrijke rol. De dode wordt in statie-kleding gekleed en ingewikkeld in katoen tot een dikke rol, die bedekt wordt met prachtige weefsels. Bij de eigenlijke bijzetting in een graf in de rotswand worden geen weefsels meegegeven. 
Ook de geïkatte dodendoeken, die bij dodenrituelen langs de wanden worden gehangen kunnen een geneeskrachtige werking bezitten. 

 

Lijkbaar met het in dodendoeken gerolde stoffelijk overschot van de overledene tijdens een dodenfeest van de Toraja in Boengin.

Lijkbaar met het in dodendoeken gerolde stoffelijk overschot van de overledene tijdens een dodenfeest van de Toraja in Boengin. Foto: Collectie Tropenmuseum

De overgang van kind naar volwassene gaat gepaard met talrijke initiatierituelen en ter afsluiting daarvan worden zij vaak speciaal aangekleed om deze nieuwe status te visualiseren. Zodra een meisje in Aceh een jaar of tien is moet zij de sarong over de broek aan omdat het als onfatsoenlijk beschouwd wordt wanneer een vrouw geen sarong draagt.
De westerse wereld kent dergelijke gebruiken ook, zoals bijvoorbeeld de eerste communie in de RK kerk.

 

Meisjes in Geffen. De 'Eerste Heilige Communie'. Foto: Geffen, 1956. Het Zuiden, Flickr/CC

Trendsetters en trendvolgers

Het dragen van kleren geeft, bedoeld of onbedoeld, signalen over identiteit en status. Dat geldt voor kleding gezien als lichaamsbedekking in het algemeen, en voor een kostuum, een doelbewuste dracht voor een specifieke gelegenheid, in het bijzonder.

Youth Culture, Punk, Bristol. Foto: Paul Townsend, Flickr CC

Westerse jongelui en pubers laten vaak met hun speciale (merk)kleding zien tot welke groep ze behoren of zouden willen behoren en maken zo een nieuwe trend.  Foto: Paul Townsend, Youth Culture, Punk, Bristol, Flickr CC

In de westerse mode zijn kralen bijna synoniem met decoratief borduurwerk en een teken van weelde. Terwijl borduurwerk tegenwoordig veelal wordt gezien als een typische huisvlijt voor vrouwen, was het in Europa ten tijde van de Middeleeuwen, de Renaissance en de Barok het beroep van mannen, verenigd in een gilde. In Frankrijk legde het Gilde van Borduurders in 1292 de kunst van het borduren zelfs vast in een wetboek. In veel landen was het dragen van luxe kleding vanaf de 14de eeuw gereguleerd door strenge voorschriften.

 

File:Fur garments 14th century.jpg

14e eeuwse kleding. Uit: Paul Larisch und Josef Schmid: Das Kürschner-Handwerk, Paris, 1. Jahrgang Nos 3 - 4. I. Teil; Die Geschichte des Kürschnerhandwerkes. Wikimedia

Lange tijd kon men als gewone burger dus niet zijn eigen smaak volgen. Hoewel daar nu geen sprake meer van is, blijven er trendsetters en trendvolgers. Degenen die de toon zetten zijn invloedrijk op grond van afkomst of artistieke prestatie. Zij kunnen bewust of onbewust een mode rage ontketenen bij hun bewonderaars. Mode beschouwd als een tijdelijk algemeen sociaal of artistiek gebruik is van alle tijden en komt voor in alle culturen. Mode in de engere zin van een industrie die voor anonieme gebruikers meerjaarlijks collecties produceert, is een verschijnsel ontstaan uit de haute-couture in het midden van de 19de eeuw. De eerste couturier Charles Frederick Worth was van 1858 tot 1895 dé modekoning onder maar liefst negen koninginnen. Allen, van keizerin Eugénie van Frankrijk, koningin Elizabeth van Oostenrijk/Hongarije -bijgenaamd Sisi - tot Isabella II van Spanje, lieten zich door Worth kleden, uitgezonderd koningin Victoria. Op galabals van de Europese vorstenhoven schitterde de high society in zijn creaties. Maar Worth veranderde eigenlijk niets aan het eeuwenoude silhouet van het vrouwenkostuum, de S-lijn met ingesnoerde wespentaille. Zijn originaliteit zat 'm in de versierselen waarvoor hij zijn inspiratie uit de glorie van voorbije tijden haalde, van de Renaissance tot de Napoleontische tijd.
De wereldtentoonstellingen die vanaf 1851 grote publiekstrekkers waren, boden ontwerpers een nieuw perspectief op de traditionele dracht en technische verworvenheden uit alle windstreken. Geïnspireerd door de sluike kledingstijlen uit het oosten, bevrijdde Paul Poiret, 'Sultan van de Mode' begin 20ste eeuw de vrouw van het korset. Zijn exotische oriëntatie bracht allerlei soorten kralen met zich mee.

File:Poiretdress.jpg

Model met Poiret kleding. Foto: Bain News Service. Wikikmedia

En toen kwamen de Roaring Twenties, waarin kralen op cocktail party's en dansfeesten hoogtij vierden als integraal onderdeel van de hemdjurk, gemaakt van tere, transparante stoffen. Als ware kunstenaars frequenteerden couturiers in de Belle Époque de artistieke avant-garde. Elsa Schiaparelli, bijgenaamd 'de Keizerin van de jaren 1930', dankte dit epitheton aan haar innovatieve ontwerpstijl. Ze werkte samen met surrealisten als Jean Cocteau en Salvador Dali. Terwijl Madeleine Vionnet borduurwerk gebruikte om een japon beter uit te laten komen, ontwierp Schiaparelli een japon om het borduurwerk beter uit te laten komen. Haar kralen waren gemaakt van nieuwe industriële materialen als latex, cellofaan, plastic en andere synthetica. Ze gebruikte zelden gewone knopen, maar liet deze in de vorm van allerlei voorwerpen maken van lak, hout, aluminium, porselein, celluloid en wat dies meer zij. Later werd ze ook omschreven als 'de eerste hippie' en 'moeder van de punk'.
In de jaren 1960 raakte de mode in de ban van de massacultuur. Yves Saint Laurent ontwierp als eerste een collectie voor de prêt-a-porter en haalde zijn inspiratie uit het straatbeeld, dat bepaald werd door de hippies. Deze vredelievende jongeren propageerden het dragen van de love bead. Hun jeans outfit was versierd met etnische motieven. De rebellie tegen de gevestigde orde en de seksuele emancipatie gaven de straatmode een exotisch en erotisch karakter. Begin jaren 1970 kreeg de haute-couture concurrentie van een nieuwe lichting ontwerpers, créateurs, die in plaats van hand- en maatwerk te leveren, een industriële kledingproductie creëerden. Het uitbreken van de eerste oliecrisis in 1973 bracht voor de couturehuizen geluk bij een ongeluk. Door de politieke ontwikkelingen en de devaluatie van de Franse franc verruilden de rijke Arabische prinsessen hun modestad Beiroet voor Parijs. Met hun liefde voor glitter en kleur luidden zij als reddende engelen een gouden tijdperk voor de couture in. Fortuinen oliedollars werden verdiend aan de meest luxueuze handgemaakte kralenborduursels. De society vrouwen van de Amerikaanse oliemagnaten versterkten deze hausse, die tot in de jaren 1980 voortduurde. Van de Japanse modeontwerpers die in Parijs hun entree maakten, schaarde Hanae More zich bij de couturiers die kralenborduurwerk in hun handelsmerk voerden. Paco Rabanne is één van de weinigen die zelfgemaakte kralen van metaal en kunststof tot kledingstuk construeert. Daardoor hebben kralen in zijn creaties meer een structurele dan een decoratieve functie.
Met de verdergaande democratisering van de mode wordt de kraal vooral een feestelijk ornament op de uitgaanskleding van de beau monde en de gewone burger. Tegenwoordig kan iedereen een 'kraaltje' meepikken van de internationale modetrends. In de warenhuizen en op de markt tikt men kralenoutfits op de kop en geeft daarmee de straatmode zijn eigen glamour en glitter. Mode mag dan even grillig zijn als het sociale klimaat, met de regelmaat van eb en vloed vinden westerse ontwerpers en stylisten inspiratie uit de folklore van verre landen. En daar, op hun beurt, betreden modemakers de internationale scène met ontwerpen van westers beïnvloede snit of teruggrijpend naar de eigen culturele tradities. Zo draagt de kraal haar steentje bij in de wisselwerking tussen westerse mode en etnische dracht.

File:Masai woman in Nairobi.jpg

Masai vrouw in Nairobi. Foto: Nairobi 2006, Angela Stevin. Flickr/CC

De Engelse ontwerpster Zandra Rhodes, bekend om haar voorliefde voor etnische motieven, maakte in 1987 als eerste Europese modeontwerper in opdracht van de Indiase overheid een collectie sari's voor verkoop en distributie in India. Geïnspireerd door het Indiase handwerk verwerkte zij veel daarvan in haar eigen collecties Indiase kraaltjes door Indiase handen op Indiase stof genaaid. Omgekeerd laat de Indiase ontwerpster Ritu Beri, voortbordurend op de Indiase vormentaal, haar ontwerpen met kralen en pailletten door Maître Brodeur Lesage in Parijs uitvoeren. Zij is de eerste Aziatische ontwerper aan het hoofd van een Frans merk, Scherrer, en ze ontwerpt ook collecties voor Liberty in Londen. In 1999 presenteerde ze haar eerste eigen collectie in Parijs.

Kleding, een wereld van verschil

Hoe men zich kleedt is onder andere afhankelijk van de cultuur, de temperatuur, de religie, de sociale klasse, de financiële status. Hoe verschillend kleding en het gebruik ervan kan zijn over de hele wereld kun je lezen in de volgende hoofdstukken.

Afrika

Noord Afrika

Veel, vooral oudere, Arabische vrouwen, die in Marokkaanse steden wonen, dragen een sluier als zij zich buitenshuis begeven.
De overjas, djelabba, heeft een grote capuchon die omgevouwen boven op het hoofd gespeld wordt. Onder de djelabba wordt een kuitbroek, serowel, gedragen. Daar overheen komt een kaftan-ensemble, dat bestaat uit een onderjurk, bedhia, met of zonder mouwen en een dunne overjurk, foekia, met hoge splitten aan de zijkanten. Dit kaftan-ensemble wordt in de taille bijeengehoudendoor een ceintuur, mdamma, soms gemaakt van verguld metaal of goud, maar meestal van stof met gouddraad geborduurd evenals de muiltjes, de sharbil.

 

Marokkaanse vrouwen. Foto: Marrakech, 2008, Flickr / CC

Marokkaanse vrouwen. Foto: Marrakech, 2008, Flickr / CC

West Afrika

Ook in West-Afrika zijn geweven doeken een uiting van culturele waarden. Soms kan men de leeftijd van de drager eruit afleiden soms de sociale of religieuze status of het lidmaatschap van een bepaald genootschap. Grote evenementen als huwelijk en begrafenis, vereisen het dragen van bepaalde rituele kleding.

De gemaskerde figuren bij de Guro bij voorbeeld dragen alleen kostuums van inheemse stof, terwijl de dagelijkse kleding van geïmporteerde stof wordt gemaakt. De lendendoek, als teken van rouw gedragen, werd vroeger uitsluitend gemaakt van stroken geweven katoen. 'Gecodeerde' combinaties van toegepaste motieven kunnen als het ware het woord verkondigen van de voorouders, goden en geesten, waarmee de mens pas op vertrouwelijke voet kan zijn, als deze nauw met zijn lichaam in contact gebracht wordt. Dit geldt speciaal voor het lichaam van een overledene, die daarom in rituele gewaden wordt gehuld.

Kleding voor mannen (links) en kleding voor vrouwen (rechts) in Afrika

Kleding voor mannen en vrouwen in West-Afrika, collectie UM Groningen; foto: VAS

 

Geborduurde muts voor man, West-Afrika, collectie UM Groningen; foto: VAS

Afrikaanse weefgetouwen zijn tamelijk smal. De meeste handgeweven kleding in Afrika is daarom samengesteld uit smalle stroken van hooguit 20 cm. breed, die aan elkaar genaaid worden tot een bredere lap die eenvoudig door de drager om zijn lichaam wordt geslagen, of tot een bepaalde vorm kan worden verwerkt. Zo worden bijvoorbeeld de Kente doeken uit Ghana, die een behoorlijke lengte kunnen hebben, over de linkerschouder gedrapeerd als een Romeinse toga.

Bogolan doeken zijn meestal bestemd om er kleding van te maken. Broeken, hessen, jagerskostuums en staatsiegewaden voor mannen en panje's voor vrouwen. De panje is het traditionele kledingstuk bij uitstek van de vrouw. De doek, meestal samengesteld uit zeven smalle geweven banden, wordt om de heupen geslagen en kent geen echte sluiting.
Bij elk bogolan kledingstuk hoorden vooral vroeger eigen kleuren en symbolen. Die waren ontleend aan de geschiedenis of hielden verband met de natuur. Vaak hadden ze een beschermende functie.
Veel motieven zijn terug te voeren tot gestyleerde afdrukken van dieren en mensen. Voor de Bambara waren sporen in het zand een wezenlijk deel van een persoon of dier en daarom geliefd als motief. Tegenwoordig hebben veel motieven nog slechts een decoratieve waarde.

 

Weefsel uit Ghana

Weefsel uit Ghana, collectie UM Groningen

Vergeleken met andere Malinese bevolkingsgroepen zijn de Dogon traditioneel. Maar ook andere bevolkingsgroepen hechten betekenis aan gedragen kleding. Wanneer bij de Peul een vader overlijdt, nemen de kinderen zijn kleding over. Uit sentiment, en omdat ze trots zijn op hun vader. Wanneer de vader nog leeft is het de gewoonte dat hij gebruikte kleding doorschuift naar zijn opgroeiende kinderen.

 

Peul op de markt; foto VAS

Peul op de markt; foto VAS

Oost Afrika

In bijna geheel Oost-Afrika is de kanga populair. Deze doek werd halverwege de negentiende eeuw geïntroduceerd. Dat de kanga tot symbool kon worden van de Oostafrikaanse identiteit, heeft te maken met het feit dat ze traditie en vernieuwing in zich verenigt. Traditioneel is de vorm en de wijze van dragen, terwijl motief en tekst ruimte bieden voor uitingen van veranderingen binnen de samenleving.
De kanga is een dun, kleurrijk bedrukt weefsel van een meter vijftig bij een meter tien. Ze wordt voornamelijk door vrouwen gedragen. De doek is voorzien van een breed randmotief en een grote afbeelding met tekst in het midden. De afbeeldingen kunnen variëren van eetgerei tot schrijfmachines, van landbouwproducten tot ruimtevaart. Er kunnen spreekwoorden op staan, maar dubbelzinnigheden ontbreken evenmin. Het is tevens mogelijk om door middel van tekst en afbeeldingen op een kanga voor een politieke of sociale overtuiging uit te komen.
De kanga is de laatste jaren in de steden verdrongen door westerse kleding. Toch verschijnen ook daar bij officiële gelegenheden nog veel vrouwen in kanga. Het is een middel om de verbondenheid met elkaar uit te drukken.

 

Vrouw in kanga. Foto: Kenia, 2005, Petr Berka

Vrouw in kanga. Foto: Kenia, 2005, Petr Berka

Azië

Oman

De kleding van Omaanse vrouwen is over het algemeen veel kleurrijker dan elders in de Arabische wereld. Dit geldt ook voor hun hoofdbedekking. De meest gangbare dracht bestaat uit een wijde broek, die bij de enkels nauw wordt afgesloten, en een bijpassende jurk met lange mouwen.
In de steden was het tot voor kort gebruikelijk dat hierover een fijn geweven zwarte mantel, abaya, met bijpassende sluier ging.
In sommige delen van de Batinah en in Dhofar dragen de vrouwen nog een gezichtsmasker, birqa, die de neus bedekt. In de Batinah is verder de lahaf populair, een dunne kleurrijke sluier. De vrouwen in het binnenland van Oman gaan meestal ongesluierd.

 

Mannelijke en vrouwelijke pelgrim (Burton 1892, II, op. p. 139).

Mannelijke en vrouwelijke pelgrim (Burton 1892, II, op. p. 139)

 

Een groep vrouwen gekleed in (van links naar rechts) speciale ih

Een groep vrouwen gekleed in (van links naar rechts) speciale ihram (pelgrimage} kleding, witte kleding over een vaalgetinte jurk, en normale kleding (naar Amin 1978, pag. 35)

India

Wikkelkleding wordt in India veel gedragen: de sari door de vrouw, de dhoti door de man.
De sari, een groot kleurig stuk katoen of zijde wordt op verschillende wijzen - afhankelijk van de streek - om het lichaam gedrapeerd en hangt af tot op de enkels.
De dhoti, een betrekkelijk brede lendendoek van meestal wit katoen, wordt om het middel geslagen en kan eveneens tot de grond reiken. Soms wordt een uiteinde tussen de benen door naar achteren getrokken en daar op het middel ingestopt. In andere streken laten de mannen de dhoti los neerhangen tot op de knieën of enkels.
Onder hun sari dragen vele vrouwen een meestal korte, straksluitende blouse. Om het hoofd doen zij een uiteinde van de sari of soms een sjaal. Dit geldt vooral voor de vrouwen in het noorden, waar het haar reeds van oudsher niet past het gezicht te tonen aan een man die niet tot haar familie behoort. Bovendien dragen de vrouwen in het noorden, waar de mosliminvloed het sterkst is geweest, in plaats van de sari ook wel een zeer wijde broek die om het middel wordt samengetrokken met een koord. Erover reikt een blouse of liever een hemd met lange mouwen, dat tot op de knieën reikt. In dit gedeelte van het land draagt de oudere vrouw bij deze kleding steeds een sjaal om schouders en hoofd, terwijl het schoolmeisje slechts nonchalant voor de hals langs over de schouders een sjaal laat hangen.
Naast de dhoti ziet men bij de mannen ook de westerse broek of, en dit vooral in het noorden en westen, een broek die nauw om de benen sluit en van boven zeer wijd is. Algemener nog dan de westerse broek is het shirt met lange of korte mouwen. In de warmere streken echter laten velen het bovenlijf onbedekt. Een enkele keer ziet men een lange losse jas zonder kraag doch met lange mouwen, een kledingstuk dat welgesteldheid verraadt.
Indien de Indiërs een hoofddeksel dragen - veelal is dat echter niet het geval - dan is dat dikwijls een tulband. De wijze waarop deze om het hoofd wordt gewonden varieert van streek tot streek. Het witte Ghandi mutsje wordt meestal in het noorden gedragen doch is vooral bij de meer conservatieven in geheel India populair.

 

Man in traditionele kleding op markt in Mandla, M.P., India; foto VAS

Man in traditionele kleding op markt in Mandla, M.P., India; foto VAS

 

Werkende vrouwen in saree, Mandla M.P., India; foto VAS

Werkende vrouwen in saree, Mandla M.P., India; foto VAS

Ook tribale groepen in het noordwesten, midden en zuiden van India kleden zich speciaal voor hun dansfestiviteiten. 

 

Dansuitrusting Maria Gonds, Bastar, India 1973; Foto: VAS

Dansuitrusting Maria Gonds, Foto: Bastar, India 1973; VAS

Bhutan

Tijdens sociale gebeurtenissen zoals religieuze feesten en huwelijken is het belangrijk om in een mooie gho of kira te verschijnen. Daardoor is er een markt voor hoogwaardig weefwerk, dat het weven van ingewikkelde patronen instant houdt en nieuwe ontwikkelingen stimuleert. Omdat weven zeer algemeen is en er daardoor veel mensen zijn, die er iets vanaf weten waardeert men de verfijnde technieken, die gebruikt worden. Duurdere kira's worden geheel van zijde geweven en het kost ongeveer negen maanden om zo een ingewikkelde kira te weven. Prijzen van dergelijke kira's liggen dan ook tussen de 2000 en 5000 gulden.

Er zijn diverse mode-tendensen in kleur, patroon en techniek. Ze ontstaan vaak in de hoofdstad en verspreiden zich naar de rest van het land. De mode ontwikkeling kan men vaak af lezen aan de kleding van het gezin: de belangrijkste dame loopt in de nieuwste mode terwijl het jongste kind de oudste draagt. Mooi weefwerk wordt in de familie bewaard en wordt overerfd van moeder op dochter. Niet iedereen heeft een mooi geweven feestkira, zoals de kitshutara. Vrouwen, die de hele dag weven hebben dikwijls slechts een fabriekskira om naar een feest te gaan, zij hebben geen tijd om voor zichzelf te weven. Alles is voor de verkoop.

Voor dagelijks gebruik komt steeds meer fabriekstextiel uit India omdat dit goedkoper, kleurechter, sneldrogend en licht in gewicht is. Een nadeel is echter dat deze textiel zeer brandgevaarlijk is.

 

Bhutanese vrouwen op een festival, gekleed in kira en tego. Foto: Bhutan 2005, Christopher J. Fynn

Thailand

In het noorden van Thailand, in het gebied van de Gouden Driehoek, wonen zes bergstammen, elk met hun eigen taal en cultuur.
De kleding van de Akha, een stam oorspronkelijk afkomstig uit Oost-Birma en Zuid-China, is hoofdzakelijk gemaakt van met indigo geverfd katoen en valt op door een rijk gebruik van munten, zilver- en metaalwerk, kraaltjes, veren en borduurwerk. Wat vroeger echt zilver was, is tegenwoordig meestal vervangen door goedkoop metaal. Ook tijdens het werk op de velden draagt een Akha-vrouw altijd haar complete kostuum. Het hoofddeksel gaat zelden af, zelfs ’s nachts niet.

 

Akha vrouw in traditionele kleding. Foto: Noord-Thailand, 2007, Manuel Jobi

Akha vrouw in traditionele kleding. Foto: Noord-Thailand, 2007, Manuel Jobi

China

Bij bijzondere gelegenheden is men op zijn mooist, men draagt de speciale feestkleding. Bij zo'n gelegenheid komen ook de zilveren sieraden te voorschijn. De welstand van de familie is af te lezen aan de hoeveelheid zilver die de dochter draagt. Symbolen, kleuren en vormen vertellen verhalen die terug te vinden zijn op de versierde kleding van de vrouwen. De versiering op de kleding werd het symbool van de eigen groep en is daardoor ook functioneel. Aan de variatie van de toegepaste versieringstechnieken lijkt geen einde te komen. De Miao-vrouwen houden van bonte kleuren. Sommigen gebruiken veel rood, anderen blauw, wit of groen.

De vrouwenkleding bestaat uit een jasje en een rok. Boven of onder de jas wordt een schort gedragen en de benen zijn bedekt met windsels of speciale beenstukken. Deze laatste kledingstukken worden tegenwoordig vaak vervangen door makkelijke stretchbroeken en de strosandalen zijn gymschoenen geworden. De jasjes hebben hetzelfde basispatroon maar het aanzien is heel verschillend. Een jasje kan van voren open vallen. In dat geval wordt de schort er onder gedragen zodat het lichaam is bedekt. Het meest algemeen is het kimonomodel, waarbij het linkervoorpand sluit over het rechter. De mouwen zijn breed en lang, dus genoeg oppervlak om te versieren. Rokken kunnen kort zijn, heel kort en andere juist weer lang of iets er tussen in. Een rok kan bestaan uit twee halve rokken, die gemaakt zijn van heel fijn geplooide lapjes stof. Er zijn ook lange rokken waar meters stof in gaan. De een goudkleurig geverfd, een andere versierd met lapjes gekleurde zijde of in zijn geheel gebatikt, maar altijd geplooid.    

Aan de kleding van de Miao-vrouwen is meteen te zien uit welke streek en zelfs uit welk dorp iemand komt en of zij getrouwd is. Het lijkt allemaal heel verschillend, maar de basis is dezelfde. De grote overeenkomst is het indigoblauw waar alle geweven stof mee geverfd is. De manier waarop de stof na het verven behandeld wordt is een zorgvuldig bewaard geheim. Het resultaat is in ieder geval verbluffend: een winddichte, waterafstotende, glanzende donkerblauwe stof.

Traditionele mannenkleding bestaat uit een kort jasje van glanzende stof plus een bijpassende broek. Vooral de broek is opmerkelijk door zijn uitzonderlijk wijde pijpen en het lage kruis dat op de knieen hangt.

 

Zuidwest China, 2005; Foto: VAS

Zuidwest China, 2005; Foto: VAS

 

Feestkleding van de Yi, ZW China, 2005

Japan

De expressieve weefsels in vele tinten blauw met motieven in wit worden vooral verwerkt tot kimono’s voor mannen, vrouwen en kinderen. In de jaren veertig en vijftig werden veel gedragen kimono’s vermaakt tot westerse kleding. Voor speciale gelegenheden, zowel in de steden als op het platteland, verft en weeft men met extra zorg de fraaie en veelal kostbare kimono’s. De vraag naar dit type kimono is momenteel niet zo groot. De voorliefde van Japanners voor deze krachtige en pure elementaire kleur in textiel zal echter altijd blijven bestaan.

 

Kimono's. Foto: Tokyo 2007, Chamation C/C

Kimono's. Foto: Tokyo 2007, Chamation C/C

Indonesië

Adat-kleding

Het is nog steeds zo in Indonesië, dat men op hoogtijdagen, de door de eigen etnische groep voorgeschreven adatkleding draagt. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan de kostbare familie-erfstukken, maar bezit men deze niet, dan past men moderne stoffen en versieringsmaterialen toe. Wel zorgt men er voor dat het globale beeld van het kostuum hetzelfde blijft, al zijn de details vervaagd of gemoderniseerd. Ook het feit, dat sommige kledingstukken die vroeger alleen door mensen van een bepaalde afkomst of stand mochten worden gedragen, nu in principe door iedereen gebruikt mogen worden, heeft tot een verarming en vereenvoudiging van het adatkostuum geleid. Ditzelfde geldt misschien nog wel in sterkere mate voor de sieraden, die een onderdeel van het adatkostuum vormen: vroeger bezaten slechts bepaalde families kostbare gouden en zilveren sieraden, die binnen de verwantengroep werden uitgeleend. Nu maakt men deze sieraden in verguld blik na en kan men zelfs kant en klare sets, zeer goedkoop aanschaffen. Dergelijke sieraden hebben dan uiteindelijk slechts een decoratieve functie, maar beantwoorden daarmee toch aan het totaalbeeld. Het is misschien juist dankzij de eenvoudigere moderne weefsels en de namaak-sieraden, dat de adat (en speciaal de bruidskostuums) zijn blijven bestaan en nu ertoe bijdragen dat de eigen identiteit, binnen een eenheidsstaat behouden kan worden. De verscheidenheid aan kostuums is bijzonder groot. Elke streek, elke etnische groep heeft zijn eigen klederdrachten. Binnen deze klederdrachten vallen een aantal kledingstukken op, die in bijna geheel Indonesië voorkomen, met locale variaties en locale benaming. Deze basis-kledingstukken zijn:
1. de sarong, een tot de enkel afvallende heupdoek, die tot een koker aan elkaar is genaaid en waarvan de verticale overslag in één of twee plooien om het middel wordt gevouwen; en die ongeveer 110 cm x 220 cm meet.
2. de kain panjang, een eveneens tot de enkel afvallende heupdoek, die langer is dan de sarong, ongeveer 260 a 300 cm. Deze doek wordt zodanig om het lichaam gewikkeld, dat het overblijvende uiteinde, hetzij voorlangs opzij eindigt, hetzij middenvoor in plooien neervalt. 
Boven de sarong of kain wordt door de mannen een jasje of jakje gedragen en door de dames een blouse, de kebaya. Al naar gelang de streek kan het model van de kebaya verschillen: kort, lang, gesloten met halssplit, of open van voren. Het kostuum wordt gecompleteerd door een schouderdoek, de selèndang die over de schouder wordt gedragen.

 

Vrouw in dagelijkse kleding, op de achtergrond ikatweefsel, Flores; Foto VAS

Vrouw in dagelijkse kleding, op de achtergrond ikatweefsel, Flores; Foto VAS

 

In Indonesië is vooral de laatste jaren het trouwen in dodot-kostuum, als men het kan betalen, weer populair geworden. Er zijn zelfs speciale winkels waar men ook de dodot-kleedsters en make-up verzorgsters kan huren. Bij trouwerijen draagt men met goudbeplakte dodots. Aan het hof draagt men nog steeds de met bladgoud beplakte familie-erfstukken met het motief alas-alasan (insecten en andere dieren van het woud in goudkleur tegen een blauwzwarte achtergrond). De burgers blijken de voorkeur te geven aan een met veel goud beschilderde dodot van het type semèn of sawat, met een rood of blauw middenveld.

Vele bruidsparen, die als zodanig niets met hoftradities van doen hebben (en dat is voor het grootste deel van Midden- en Oost-Java en ook Pasundan het geval), geven de voorkeur aan een trouwkostuum, dat in feite is afgeleid van de middenjavaanse hofdracht, doch waarbij een kain panjang met plooien middenvoor (wiron) wordt gedragen in plaats van de dodot. De motieven van deze kain panjang kunnen variëren, maar in de regel heeft men een voorliefde voor een patroon van ruiten, die ieder opgevuld zijn met een klein motiefje van vleugel, bloem en bladeren.

 

Java

Op Java zijn het vooral de vorstenlanden Surakarta en Yogyakarta waar zeer nauwkeurig voorgeschreven regels bestaan met betrekking tot de soort kleding, de motieven en het gebruik ervan. Aan deze vorstenhoven bestond een strenge hiërarchie met in Surakarta de susuhunan en in Yogyakarta de sultan aan het hoofd. Een hiërarchie, die benadrukt werd in de kleding, die door familieleden, ambtenaren, paleiswacht e.d. op hoogtijdagen gedragen mocht worden.

Het hof kostuum bij uitstek is de dodot, een gebatikte kain, die uit twee in de lengte aan elkaar genaaide doeken bestaat en 4 x zo groot is als de kain panjang. De dodot wordt gedragen door vorst en vorstin, de prinsen en prinsessen, hofdanseressen, hofbeambten en regenten, en bruid- en bruidegom, ook wanneer deze niet tot het hof behoren. Iedereen, die trouwt, mag op de dag van zijn huwelijk zich kleden als vorst of vorstin. Al naar gelang de rang mag men bepaalde motieven dragen, maar ook de wijze waarop de dodot gedragen wordt is streng voorgeschreven. In de regel is het zo, dat hoe hoger de drager in rang is, hoe hoger de dodot opgetrokken mag worden zodat de broek zichtbaar is. De vorst draagt de dodot zo, dat de broek van cindé-stof tot boven de knie zichtbaar is. Regenten mogen slechts de onderrand van de broek tonen. Lagere ambtenaren dragen bij hun gala-kostuum onder de dodot een zwarte broek met gouden biezen aan de onderrand. Ook de manier waarop de dodot geplooid en gedrapeerd wordt, is bepalend voor de rang.

De vrouwen dragen onder de dodot een gebatikte kain panjang, of een kain van cindé-stof. Voor de vrouwendracht gelden eveneens regels met betrekking tot motieven en wijze van dragen. Het meest zien we de dodotdracht sèmbong, waarbij de dodot over de borst wordt gevouwen, in een hoek over de rechterheup geplooid wordt en middenvoor in een sleep afhangt. Op deze wijze dragen prinsessen, bruiden en danseressen de dodot, maar ook andere manieren zijn mogelijk. 

Tot de specifieke hofkleding behoren de patola- of cindéweefsels, hoewel deze weefsels sinds de eerste helft van de 19e eeuw niet meer zijn geïmporteerd, zijn ze nog steeds een belangrijk onderdeel van de statiekleding.

Zo draagt de sultan onder zijn dodot (statiekleed) altijd een broek van cindéstof. Ook de dochter van de sultan draagt op de laatste dag van haar huwelijksfeest een kain van cindé-stof, waarover een dodot met prada wordt gedrapeerd. De kain cindé valt dan met een sleep tussen de benen en komt duidelijk onder de dodot te voorschijn.

Bij de hofdansen gebruikte men oorspronkelijk ook sampurs (danssjaals) van cindé-stof, maar op het ogenblik zijn deze vervangen door goedkope gebatikte stof, die echter wel de cindé-motieven vertoont. Aanvankelijk bestonden er strenge regels wat betreft de motieven op de batiks, die zijn vastgelegd in een decreet door de susuhunan van Solo, uitgevaardigd in 1783.

Tot de motieven, die uitsluitend aan het hof gedragen mochten worden behoort het z.g. parang rusak (lett. gebroken kapmessen) motief. Een doek met dergelijke patronen mocht alleen gedragen worden door de vorst, zijn hoofdvrouw en de kroonprins met zijn echtgenote (Yogya). Op hoogtijdagen verschijnt de vorst in een parang rusak barong (groot) motief, een doek die technisch volmaakt moet zijn, want één foutje zou de magische krachten kunnen verbreken. Ook wanneer de vorst offeranden brengt bij de graven van zijn voorouders, wordt de kain parang rusak barong gebruikt. Andere motieven die buiten het hof verboden waren zijn in Yogya: lar, mérong, sawat, udan liris, sida mukti, sida luhur.
Verboden patronen in Surakarta zijn: parung rusakudan liris doeken met een cemukiran rand.

Aan de vorstenhoven houdt men zich nog steeds aan de voorschriften, al beperkt men deze wel tot belangrijke gebeurtenissen.

Kleding is het visitekaartje van de vrouwen van Kerek. Zoals hun herkomst en leeftijd ligt in de kleur van hun heup- en schouderdoeken, zo geven de motieven van hun heupdoeken een indicatie van hun status. Maar niet alleen de plaats in de eigen gemeenschap, ook relaties met buitenstaanders krijgen vorm en kleur in de kleding.

 

Sumatra

Van oudsher is de adat-kleding bij de Minangkabau van West-Sumatra van een ongelofelijke pracht en rijkdom. Dit is een direct gevolg van de heersende matriliniale verwantschapsorganisatie, waarbij niet de zonen maar de dochters erven, zodat alle bezittingen binnen de eigen familie blijven. Tot deze familie-bezittingen behoren ook kostbare weefsels en gouden sieraden. Zij zijn dus nooit het bezit van een individu maar worden, wanneer dit nodig is binnen de familie uitgeleend en gedragen.

Bij de huwelijksplechtigheid van de Minangkabau, die volgens de Islamitische wet voltrokken wordt, ziet men misschien wel de mooiste kostuums dragen.
Tijdens het feest dat 3 tot 5 dagen duurt, moeten bruid en bruidegom meerdere malen van kleding wisselen. De mooiste kleding wordt echter op de laatste feestdag gedragen wanneer de bruid met haar familie in optocht naar de familie van de bruidegom gaat. Het meisje blijft echter ook na haar huwelijk in het grote familiehuis van haar moeder wonen. Vroeger was het zo, dat de bruidegom ook in zijn ouderlijk huis bleef maar wel af en toe zijn vrouw bezocht. Hij was direct verantwoordelijk voor de kinderen van zijn zusters, terwijl de broer van zijn vrouw voor zijn eigen kinderen zorgde. Op het ogenblik nu vele Minangkabauers gestudeerd hebben en westerser leven, gelden deze regels niet meer zo sterk.

De kleding van een Minangkabause bruid verschilt van plaats tot plaats, maar het meest gebruikelijke is het kostuum van padang panjang. Het bestaat in de regel uit een met gouddraad doorweven rok, sarong (songket) en een satijnen blouse, kebaya (baju kurung), die recht van model is en tot even boven de knieën reikt. De onderrand van de blouse is vaak afgebiesd met goudgalon of heeft met gouddraad geborduurde motieven. Over de kebaya wordt een met veel gouddraad doorweven slendang kruislings over de borst geslagen. Op het hoofd draagt de bruid een hoofdtooi bestaande uit een waaier van vergulde metalen bloemetjes en vogeltjes op trilveren. Om de armen, brede aan de voorzijde spits toelopende armbanden (galang gadang), die oorspronkelijk met robijntjes waren bezet, maar nu evenals de andere sieraden vaak van verguld blik zijn. Wanneer men ze bezit zal men echter altijd bij een huwelijk de voorkeur geven aan de echte gouden familiejuwelen. Ook de bruidsmeisjes zijn als kleine bruiden opgedoft, maar de hoofdtooi en sieraden, die zij dragen zijn veel eenvoudiger.
De bruidegom draagt een zijden met gouddraad doorweven broek met daaroverheen een over de knie afhangende gouddraad sarong. Daarboven een loshangend jasje van zijde of brokaat, waaronder een hooggesloten bloese wordt gedragen. Als sieraad draagt de man op de buik een grote gouden of zilveren ovale gesp (pending). Tussen de ceintuur of buikband (die vaak bijzonder fraai geweven is), wordt een gouden kris (familie-erfstuk) gstoken. Het hoofddeksel is van streek tot streek verschillend. Soms is het een gevouwen hoofddoek, soms een mutsje van dun metaal. Opvallend bij de Minangkabause vrouwenkleding is de hoofddoek die zo gevouwen wordt, dat deze het effect van buffelhoorns geeft. Bij feesten gebruikt men hiervoor een met veel gouddraad doorweven slendang, die na het vouwen vanzelf rechtop blijft staan.

 

Feestkleding Minangkabau, Sumatra, Indonesia; Foto Tropenmuseum

Feestkleding Minangkabau, Sumatra, Indonesia; Foto Tropenmuseum

Elk van de Batakgroepen heeft zijn eigen specifieke weefsels, die in het algemeen met de naam ulos worden aangeduid en als kledingstuk gedragen. Oorspronkelijk werd de ulos bij de vrouwen tot over de borst opgetrokken wanneer men nog geen kinderen had, anders werd hij als een kain om het middel gewikkeld en liet men het bovenlijf ontbloot. Verder droeg de Batak-vrouw soms een schouderdoek over één schouder en een hoofddoek, die zo om het hoofd gevouwen wordt, dat aan de zijkanten twee horenachtige punten ontstaan. De verschillende typen ulos hebben als kleding ook een duidelijke functie. Zo wordt de ulos mangiring, die dieprood is met strepen en plangi- en ikatmotieven heeft, nog steeds gedragen tijdens rituelen. Deze doek wordt dan rond het hoofd gewikkeld waarbij de franje aan de voorkant afhangt. De si tolun tuho, een ulos met drie geïkatte strepen werd gedragen door jonge mannen als ze op bezoek gingen of door vrouwen als ze naar de kerk gingen. Tegenwoordig speelt deze symboliek nauwelijks meer een rol. Er wordt westerse kleding gedragen of een moderne variatie van de oude kleding.

Batak vrouwen dragen bij formele gelegenheden een kebaya met slendang en een moderne ulos. Bij een adat-ceremonie wordt over de kebaya nog steeds de traditionele ulos over de schouder gedragen. Mannen dragen op het ogenblik moderne kostuums, maar bij speciale gelegenheden daarbij een ulos over de schouder. 

 

Weefsel, collectie Universiteitsmuseum Groningen

Ulos, collectie Universiteitsmuseum Groningen

In Aceh, Noord-Sumatra, een sterk Islamitische streek, is de invloed van Arabische en Voor-lndische Moslems zeer groot geweest. Dit is zeer duidelijk te zien in het traditionele vrouwenkostuum waarbij opvalt dat de vrouw een 'harem' broek draagt, iets wat nergens anders in Indonesië voorkomt.
De harembroek is gewoonlijk van zijde gemaakt en heeft een laaghangend kruis en smal toelopende pijpen. Dikwijls is de binnenzijde van de rechterpijp en het laaghangende kruis met prachtig in gouddraad opgebracht borduurwerk versierd. Op de broek draagt men een zijden bloese met een halssplit, die aan de bovenzijde gesloten wordt met een grote kegelvormige gouden knoop met punt. Om de broek en de bloese wordt vervolgens een zijden sarong gewikkeld, die, afhankelijk van de streek, tot net over de knie of tot boven de enkels wordt gedragen, waarbij men er rekening mee houdt, dat het prachtige borduurwerk van de broek tijdens het lopen onder de sarong uitwipt. Over één schouder wordt een slendang van zijde met gouddraad gedragen, die schuin over borst en rug wordt vastgehouden met een zilveren ceintuur. Wanneer de vrouw zich buitenshuis begeeft slaat zij een grote hoofddoek om, die zij gedeeltelijk voor het gezicht trekt, opdat geen vreemde mannen haar gezicht zullen zien.
De oude Aceh-kostuums, die opvallen door hun sombere ingetogen kleuren als donkerblauw, donkerrood en zwart worden nog slechts door enkele oudere vrouwen gedragen.

Het ouderwetse Acehse mannenkostuum bestaat uit een wijde broek van donkere stof, een jasje en een korte opgevouwen heupdoek, die over het jasje en de broek wordt gedragen en tot de knieën afhangt. Op het hoofd draagt men een zijden hoofddoek, die zo gevouwen wordt, dat één punt rechtop staat. Wanneer men een bepaalde hoge status heeft mag men een hoog mutsje dragen. Dit mutsje lijkt sterk op de geribde hoofddeksels uit Mekka en is van gestyleerde koranteksten voorzien. Hierop wordt een gouden stervormig sieraad bevestigd, dat bijzonder kostbaar kan zijn. Ter completering van het mannenkostuum wordt een fraai versierd wapen, aan de voorzijde tussen de buikband gedragen.

De Gayo- en Alaslanden is een streek die in cultureel opzicht sterk verwant is aan Aceh, maar een geheel eigen klederdracht heeft.
De vrouwen hebben hier in tegenstelling tot Aceh, blouses zonder mouwen van een nagenoeg vierkant model met een halssplit en openingen om de armen door te steken. Begeeft men zich echter op straat, dan wordt een slendang of hoofddoek omgeslagen. Bij feestelijke gelegenheden dragen de jonge vrouwen en meisjes prachtig geborduurde blouses (bayu bungo bertabur) waarop in kettingsteek geometrische en plant- en bloemmotieven zijn aangebracht in wit tegen een donkerblauwe achtergrond. Men maakte bij het borduren echter ook wel gebruik van een soort tamboureernaald en later zelfs van de naaimachine om de motieven in gekleurd garen op te stikken.
Ook sarongs werden wel op deze manier versierd, maar vaker droeg men een effen blauwe of een Javaanse gebatikte sarong erbij. Op het ogenblik is deze kleding nagenoeg verdwenen en draagt men een gebatikte sarong en blouse van gebloemde stof of de Islamitische vrouwenkleding van Aceh.

Dankzij de peperhandel kwam er in de Lampungse maatschappij veel geld binnen waarvoor echter maar weinig bestedingsmogelijkheden bestonden. Men kon zijn kapitaal investeren dooreen bepaalde rang te kopen en geleidelijk aan te proberen hoger op te komen. Aan elke rang waren bepaalde voorrechten verbonden, die vooral tot uiting konden komen in kleding en sieraden. Vooral bij de belangrijke overgangsriten in de maatschappij, het huwelijk, het verkrijgen van een rang, doorboren van de oorlellen van een meisje van rang of stand en het vijlen en zwart maken van de tanden, werd door middel van de kleding de status benadrukt. De dagelijkse vrouwendracht bestond uit een lange kokervormige doek (tapis), die van de oksels of van het middel tot de enkels reikte. Wanneer men van hoge afkomst was, benadrukte men dat door de tapis niet vast te maken, maar onder de oksel geklemd te houden.
Deze manier van kleding dragen moest duidelijk maken dat de betreffende vrouw geen zwaar werk hoefde te verrichten. 
Bij de tapis draagt de Lampungse vrouw een eveneens met gouddraad geborduurde schouderdoek (bidak selampai), waaronder zich nog een doek in de kleur van haar vaders rang bevindt. Zeer belangrijk zijn verder sieraden. Vooral de opvallende hoofdtooien (siger) vermelden status en stand.
Door de achteruitgang van de peperhandel, de javanisering van het gebied en de voortgeschreden islamisering, is de oude maatschappijstructuur zo veranderd, dat de noodzaak om weefsels als symbool van rang of stand, te vervaardigen, geleidelijk aan is verdwenen. Slechts bij grote feesten of huwelijken wordt de oude adat-kleding nog wel gedragen.

Bij het huwelijk in Palembang moet men nog steeds gekleed gaan in het traditionele bruidskostuum dat zowel voor de man als de vrouw uit gouddraadweefsels moet bestaan. Zelfs de moderne songkets zijn op het ogenblik kostbaar (slendang + sarong f 500,- a f 1000,-). Kan met dit niet zelf aanschaffen dan wordt het kostuum geleend of gehuurd. 

 

Palembang, bruid en bruidegom in Sriwidjajadracht. Foto: Ellis Mensinga/Museon

Palembang, bruid en bruidegom in Sriwidjajadracht, de dracht van de hindoe-boeddhistische vorsten. Foto: Ellis Mensinga/Museon

Prachtig is het kostuum van de Sriwijaya-danseressen van Palembang wanneer ze met hun dans officiële gasten welkom heten.
Zij dragen een fluwelen kebaya (baju kurung) met prachtig borduurwerk. Een songket sarong en slendang; om de hals een gelobde kraag, lotus genaamd; en op het voorhoofd een diadeem van fluweel waarop metalen bloemetjes en vogeltjes op trilveertjes zijn bevestigd. Aan de vingers worden zilveren dansnagels bevestigd, die de bewegingen van de handen extra moeten benadrukken.

 

Timor

De oorspronkelijke Timorezen hebben zich in de bergachtige streken meer landinwaarts teruggetrokken.
Mannen dragen een doek om het middel, die opgehouden wordt met een geweven band; en een selimut (grote omslagdoek) over de schouder. Bij feesten knoopt men om het middel nog een extra doek. Ook de vrouwen dragen dan over hun tot boven de borst reikende sarong nog een tweede doek. De verschillende motieven en de plaats waarop ze in het weefsel voorkomen zijn voor de mensen in dit gebied een duidelijke indicatie voor de geboortestreek en de familie-afkomst. 

Het Sumba kostuum bestaat uit een wikkelrok (hinggi), schouderdoek, hoofddoeken en ceintuurs voor de man en een kokerrok (lau)voor de vrouw.

 

Hinggi; foto VAS

Hinggi; foto VAS

Bij de Buginezen zijn zijden sarongs bedoeld als kleding en hebben verder geen andere functie en spelen zelfs geen rol als onderdeel van de bruidsschat. Ze hebben slechts één doel: drager of draagster er mooi te laten uitzien.
De Buginese vrouwen dragen deze sarongs bij speciale gelegenheden en feesten. De mannen dragen deze sarongs ook wanneer zij zich vrijdags naar de moskee begeven. Bij de feestkleding voor vrouwen behoort de baju bodo: Een rechthoekige lap die is dubbelgevouwen, de zijkanten dichtgenaaid op een kleine armopening na en brede split middenvoor, die net groot genoeg is om het hoofd door te laten. Oorspronkelijk gebruikte men als materiaal voor de baju bodo, vezels van wilde ananas, die geweven, tot een gaasachtige transparante, stijve stof werden. Op het ogenblik maakt men gebruik van moderne stoffen, die echter altijd enigszins doorschijnend moeten zijn. De kleuren en lengte van de baju bodo geven de sociale status aan. Getrouwde vrouwen droegen een lange donkerrode; prinsessen een korte appelgroene Baju Bodo; andere meisjes die tot het hof behoorden droegen felrode of korte gele baju's. De moeder van de bruid droeg een lange zwarte baju, de bruid een korte roze met goudgalon versierde en het dienstmeisje van de bruid een lange of korte witte baju bodo. De rijkdom van de familie werd daarbij nog eens extra benadrukt door een grote hoeveelheid gouden sieraden. Op het ogenblik houdt met zich niet meer aan de voorschriften wat betreft de kleuren van de baju bodo. Men kiest de kleurdie men mooi vindt bij een bepaalde sarong. De eens zo kostbare sieraden worden in complete sets van verguld blik verkocht en geven ieder Buginees meisje de kans zich op haar trouwdag een prinses te voelen.

 

Sulawesi

Bij de Toraja op Sulawesi bestond de oorspronkelijke kleding voor mannen uit een lange rechthoekige lendelap van katoen met ingeweven motieven. De moderne jongeren dragen broeken. Over het bovenlichaam draagt men tegenwoordig wel een katoenen hemd van overhemd-model, of een mouwloos nethemd. Maar de toga-achtige, gewoonlijk over één schouder gedragen katoenen kokerdoek is nog steeds populair. Het kledingstuk bestaat uit twee rechthoekige stukken wit katoen, die eerst over de lengte aan elkaar vastgenaaid worden, waarna de doek langs de breedte aan elkaar wordt genaaid, zodat een kokervormige doek ontstaat. Gelijk reeds vermeld, dragen vrouwen de kokerdoek als sarong; ook de mannen dragen dit kledingstuk wel als heupdoek. Deze heet sambu als hij door een man gedragen wordt. De door mannen gedragen doek reikt tot iets boven of onder de knie.

De kokerdoek heeft een veelzijdige functie, daar hij dient als bescherming tegen de koude, de zon, de regen en de muskieten; hij kan als een soort overjas of als heupbedekking voor mannen fungeren. De mannen zijn eigenlijk onafscheidelijk van hun sambu. Zijn zij aan het werk, dan wordt hij opgerold en om het hoofd gedragen als een soort tulband. Het kledingstuk wordt vaak ook schuin over het lichaam gedragen, van schouder over de borst naar het middel, salempang.

Vroeger droegen de mannen een lange, smalle, uit boombast vervaardigde of uit katoen geweven lendedoek. De door hogere standen vroeger algemeen gedragen broek, seppa tallu buku, wordt weinig meer gedragen omdat hij als ouderwets beschouwd wordt. De broek werd uit katoen of pondan (ananas) geweven. Ook de lange, uit katoen of pondan geweven en vervaardigde jassen zijn in onbruik geraakt en worden alleen nog maar door de oudere notabelen gedragen op feesten en rituelen.

 

Model van vrouwenjakje, Toraja; collectie UM Groningen.

Model van vrouwenjakje, Toraja; collectie UM Groningen.

De ceremoniële vrouwenkleding van de Dayak bestaat uit: korte rok met ikatpatroon, vastgehouden door zilveren ceintuur; kort jasje en soms een schouderdoek. Voor mannen: lange lendendoek van soms geïmporteerde stof en jasje. 

De jasjes van de krijgers bestonden uit diverse materialen van in elkaar genaaide dikke vezels, stukjes katoen, leer en zelfs viskoppen en mosselschelppen.

 

Boombastkleding

Er zijn verschillende stijlen kleding van boombastdoek te zien in Indonesië: vooral op Kalimantan, Sulawesi en Seram, zoals de siga, de hoofdtooi van een man, uit Sulawesi. Op Sulawesi verbond het zonnesymbool dat in motief werd afgebeeld op het versierde boombastdoek de drager (meestal een krijger) met de bovenwereld. 

Vrouwenjasjes, lemba, vertonen gelijksoortige versiering en motieven. De lendendoeken, lawani, van Seram vertoonden ook motieven die de status en het aanzien van de drager weerspiegelden en die nauw verbonden waren met zijn bezigheden als koppensneller. De versieringen lijken sterk op die van de siga.

In Kalimantan werden op vesten soms aso-motieven afgebeeld, die een beschermende functie hadden. De aso is een hond-draak motief waaraan beschermende krachten worden toegekend en die in Dayak kunst en architectuur alomtegenwoordig is. Deze vesten werden gedragen tijdens koppensnellerstochten. Op Enggano nam het gebruik van boombastdoek vanaf het midden van de negentiende eeuw af.

Kleding van boombast kwam in die streken van Centraal en Zuid-Sulawesi voor, waar het weven onbekend was. Van deze boombast (fuya) vervaardigde men hoofddoeken, lendedoeken, zakken, vrouwensarongs (topi), mannensarongs (pauba) en de getailleerde vrouwenbloeses (lemba). Voor dagelijks gebruikte men effen onversierde baststof. Bloeses (lemba) versierde men ook wel door er baststof-appliquaties van een andere kleur fuya of katoen op aan te brengen (podaya).
De vrouwen van de bergstammen To Kulawi, To Napu, To Lindu, To Besoa en To Bada droegen een meterswijde sarong van donkere fuya. Het bovengedeelte van deze sarong werd onder een band die zij om het middel droegen, doorgehaald en omgeslagen, naar beneden afhangend gedrapeerd in steeds langer wordende plooien. Deze wijduitstaande sarongs geven het effect van een rok met aangenaaide stroken.
Sinds men de beschikking kreeg over geïmporteerde katoenen stof, vervaardigt men deze rokken niet meer van boombast (fuya), maar van katoen. Ook het jasje (lemba) maakt men nu van katoen, maar wel volgens de traditionele getailleerde snit, met strakke mouwen.
De kleding, die men bij feesten droeg was gewoonlijk beschilderd met geometrische motieven die door de vrouwen werden aangebracht. Dit gold echter niet voor de hoofddoeken van de mannen, die wat kleur en aangebrachte motieven betrof duidelijk verband hielden met het koppensnellen en de daarmee bereikte status.
Bij de To Bada, To Besoa en To Napu behoorde het beschilderen van fuya tot de werkzaamheden van de bayasa of beli, priesters, die zich als vrouw verkleedden en gedroegen en als zodanig een speciale positie innamen. Op het ogenblik wordt er nauwelijks meer fuya geklopt. Alleen eenvoudige kledingstukken voor dagelijks gebruik ziet men in de meest afgelegen streken nog een enkele keer dragen. Overal heeft men tegenwoordig de beschikking over geïmporteerde katoenen stoffen, Javaanse batiks en Buginese geruite sarongs. De mannen dragen dan ook geen specifieke Toraja kleding meer, maar geven de voorkeur aan de Buginese sarong of broek en hemd. Wat de vrouwenkleding betreft zien we dat men wel vasthoudt aan het traditionele model, maar moderne geïmporteerde stoffen toepast.

 

Vrouwenjasje van boombast, RMV 3512-18

Vrouwenjasje van boombast, Toraja, collectie Museum Volkenkunde

 

Het bewerken van boombast tot kledingstof vindt op het ogenblik nog plaats in enkele gebieden van Oost-Nusatenggara, Kalimantan (Murut stam) en Sulawesi (Palu district). Men vervaardigt in de regel nog slechts eenvoudige onversierde kleding (lendedoeken en jasjes) voor dagelijks gebruik.
Voor feestelijke gelegenheden geeft men de voorkeur aan katoenen stoffen zoals de vanuit Java ingevoerde batiks en geruite sarongs. Goed bewerkte boombastkleding (sarong) kan enige maanden meegaan. De jasjes scheuren in de regel vrij snel uit.

 

Boombastrok; Foto VAS

Boombastrok; Foto VAS

 

Kalimantan

Rokjes, jakken, lendendoeken en hoofddeksels vormen de traditionele kleding van de Dajak. Zowel mannen als vrouwen dragen sierraden. Oorspronkelijk werd de kleding vervaardigd door natuurproducten als boombast, vezel, palmblad en katoen. De versiering kan zuiver geometrisch zijn. Ook worden gestileerde mensfiguren, voorouder en geesten, dieren, mythische figuren en de zon afgebeeld. De patronen hebben vaak een beschermende functie en zeggen iets over de status van de drager of draagster. 

 

Dajak met een vechtjak van boomschors Foto: Collectie Tropenmuseum, inv.nr. 10002054

Dajak met een vechtjak van boomschors Foto: Collectie Tropenmuseum

 

Mannenjak, Dayak, collectie UM Groningen; foto: VAS

 

Danshoofdbedekking, Maluku, Indonesië, collectie UM Groningen; foto: VAS

Danshoofdbedekking, Maluku, Indonesië, collectie UM Groningen; foto: VAS

Zuid-Amerika

Peru

Quechua, vroeger en nu

De huidige kleding van de Quechua is grotendeels gebaseerd op 16de eeuwse Spaanse kleding. Nog oorspronkelijk Indiaans zijn de bekende poncho, de lliklla of omslagdoek, de ch'umpi of ceintuur en de ch'uspa, het cocatasje. Deze kledingstukken werden gedragen over knie- of enkellange geweven tunieken. Broeken kende men niet voor de komst van de Spanjaarden. De voor veel Indiaanse vrouwen zo kenmerkende bolhoed werd pas in de 19de eeuw overgenomen van de Engelsen, die hier spoorwegen aanlegden.

Quechua vrouw met bolhoed

Inca

De Inca droeg zijn gewaden nooit meer dan eens. Ze werden gemaakt door de Gekozen Vrouwen - vrouwen die de cultus van de Zon onderhielden en daartoe doeken weefden en rituele spijzen en dranken bereidden. De onderdanen van de Inca hadden meestal slechts één stel kleren voor alledag: de mannen een lendendoek, een korte mouwloze tuniek en een mantel; de vrouwen een jurk tot op de enkels, een mantel en een hoofddoek.

Suriname

De geschiedenis van de kotomisi-dracht gaat terug tot de slaventijd. Het van Surinaamse moeder op dochter overgeleverde verhaal, dat ook nu nog vaak bij de kotomisi-shows wordt verteld, is dat deze dracht speciaal door jaloerse blanke vrouwen voor hun slavinnen werd bedacht.
Het kussen (de "koio") onder de kleding moest het aantrekkelijke figuur van de slavinnen verdoezelen. Zo zouden de blanke mannen hun speciale aandacht voor de halfnaakte slavinnen wel afleren dachten zij.

 

Surinaamse vrouw in kotomisi-dracht, collectie Tropenmuseum.

Surinaamse vrouw in kotomisi-dracht, collectie Tropenmuseum.

 

Pop in kotomisie dracht, collectie UM Groningen; foto: VAS

Pop in kotomisie dracht, collectie UM Groningen; foto: VAS

Wat vertellen de Surinaamse hoofddoeken?

"Wacht me op de hoek" is zo'n boodschap die de draagster met haar hoofddoek (angisa) kan overbrengen. Een van de punten wijst in een bepaalde richting en is bedoeld voor een minnaar.
Niet alleen de manier van binden, maar ook het patroon van de stof kan een heleboel betekenissen hebben. Het kan de gemoedstoestand vande draagster aanduiden, maar ook commentaar leveren op sociale en politieke gebeurtenissen.
In 1891 bijvoorbeeld hadden gouverneur Lohman en procureur-generaal Mr. Kalf ruzie, waarbij de laatste van de regering gelijk kreeg. Prompt verscheen er een hoofddoek in de winkel met de naam: "Pikinkaw boekoe granman" oftewel? "Het kalf heeft de stier omver gestoten".

In de slaventijd vormde de hoofddoekentaal een middel tot verzet. Zonder dat de slavenhouder het merkte konden de slaven en slavinnen elkaar boodschappen overbrengen over naderend onheil of vluchtplannen.
De verborgen, indirecte manier van spreken met elkaar kwam in de slaventijd goed van pas, maar stamt al uit Afrika. Daar was het gebruik van spreekwoorden, om elkaar langs een omweg iets duidelijk te maken, al gewoonte.

De oudste hooddoeken waren wit en onbedrukt, maar wel vaak gebor-duurd met betekenisvolle figuren. Later, aan het eind van de 19e eeuw kwamen er bedrukte stoffen op de markt. Met gevoel voor satire ontleenden Creoolse vrouwen aan recente schandaaltjes een naam voor een nieuw patroon. De winkelier adverteerde dan met de beste naam voor de nieuwe hoofddoek.

De hoofddoek is steeds in ere gehouden, en is, in tegenstelling tot de kotomisie-dracht, nooit uit het straatbeeld van Paramaribo verdwenen. De kunst van het vouwen is echter nog slechts in handen van enkele oudere vrouwen. Het is een zeer tijdrovende bezigheid. Net als het kostuum worden de hoofddoeken met een speciaal soort stijfsel, waarin ook vaak kaarsvet verwerkt wordt, gesteven. Eenmaal gevouwen wordt de doek vaak zo bewaard en bij gelegenheid weer opgezet.
Ook in Nederland of misschien juist hier, wordt de traditie van de gevouwen hoofddoek in ere gehouden en verder ontwikkeld. De hoofddoek is samen met de kotomisi-dracht een element van nationale trots geworden.

 

Surinaamse vrouw met angisa. Foto: collectie Tropenmuseum

Surinaamse vrouw met angisa; foto collectie Tropenmuseum.

  • Het arrangement Kleren maken de man.. en de vrouw is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Corine Bliek Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2014-06-13 13:13:05
    Licentie
    CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    De Stichting Volkenkundige Collectie Nederland (SVCN) is een samenwerkingsverband van het Museon, Museum Volkenkunde, het Tropenmuseum en het Afrika Museum. De SVCN heeft ten doel om gezamenlijke activiteiten en initiatieven op het gebied van het verzamelen, behouden, beheren, onderzoeken en presenteren van de collecties van de bij de stichting aangesloten musea te ondersteunen. Ook de collecties van het inmiddels gesloten Museum Nusantara en de Volkenkundige Collectie van de Universiteit Groningen, de collectie 'Museum Gerardus van der Leeuw', zijn nog steeds opgenomen in de totale volkenkundige collectie Nederland. De stichting tracht haar doelstellingen te bereiken door de toegankelijkheid van deze collecties te optimaliseren door middel van de opbouw en het beheer van een thesaurus en door het creëren en beheren van een aankoopfonds waaruit aankopen gefinancierd worden. De collecties omvatten gezamenlijk meer dan 400.000 voorwerpen en zijn doorzoekbaar op de website van de SVCN (www.svcn.nl).

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Overal ter wereld gaan mensen gekleed, afhankelijk van de mode of traditie; verplicht uit hoofde van sekse, beroep, positie of status. Zelfs het meest 'primitieve' volk diep in het oerwoud is altijd gekleed, ook al bestaat die kleding voor sommige Papoea-mannen op Irian Jaya uit slechts een peniskoker of voor sommige Indianenvrouwen in het Amazonegebied uit een piepklein katoenen driehoekje. Dit geeft meteen al een van de meest universele functies aan, die kleding - hoe miniem ook - kan vervullen: het bedekken van de schaamdelen en het aangeven van sekseverschillen.
    Leerniveau
    MBO, Niveau 2: Basisberoepsopleiding; VMBO gemengde leerweg, 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 1; VWO 2; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 4; VMBO gemengde leerweg, 3; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 1; VMBO theoretische leerweg, 1; Volwasseneneducatie, Niveau 1; MBO, Niveau 3: Vakopleiding; Volwasseneneducatie, Niveau 4; HAVO 4; HAVO 1; VMBO theoretische leerweg, 4; VWO 6; VMBO gemengde leerweg, 1; MBO, Niveau 4: Middenkaderopleiding; VMBO theoretische leerweg, 2; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 2; MBO, Niveau 1: Assistentenopleiding; VWO 1; HAVO 3; VWO 3; WO; HBO; HAVO 5; Praktijkonderwijs; Volwasseneneducatie, Niveau 3; HBO - Master; Volwasseneneducatie, Niveau 2; VWO 4; VMBO theoretische leerweg, 3; VMBO basisberoepsgerichte leerweg, 3; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 4; HAVO 2; VMBO gemengde leerweg, 4; VWO 5; HBO - Bachelor; VMBO kaderberoepsgerichte leerweg, 3;
    Leerinhoud en doelen
    Culturele en kunstzinnige vorming; Kunstzinnige oriëntatie; Culturele antropologie; Sociale geografie; Aardrijkskunde; Sociale wetenschappen;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Trefwoorden
    anthropologie, antropologie, collectie, culturen, ethnologie, etnologie, kennis van kunst en cultuur, kleding, kleren, mode, musea, museum, volkenkunde, volkenkundig, volkenkundige collectie