Zenuwstelsel

Home

Welkom bij de e-klas Van babybrein tot grijze cellen!

Deze e-klas gaat over het zenuwstelsel. Je leert wat je zenuwstelsel allemaal doet en kan. Je leert hoe je hersenen zijn opgebouwd en hoe ze in grote lijnen functioneren. We volgen de ontwikkeling van de hersenen van baby tot bejaarde. Ook gaan we kijken naar het zenuwstelsel onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld als je aan het sporten bent of onder invloed van drugs. In principe werk je deze module zelfstandig door. Tijdens je werk hou je zelf aantekeningen bij in een breinboekje. Zo maak je als het ware je eigen samenvatting. Er zijn wel enkele klassikale momenten gepland. Zo zijn er bijvoorbeeld twee hoorcolleges waarin je je docent alles mag vragen wat je (nog) niet snapt. In de studiewijzer lees je hier meer over. De lessenserie wordt afgesloten met een schriftelijke toets.

Veel plezier!

De grote hersenen van een chimpansee. Bron: Wikipedia.

Studiewijzer

In deze studiewijzer staat wat je moet leren (de leerdoelen), wanneer je dat moet doen (de planning) en hoe je uiteindelijk wordt beoordeeld (de beoordeling). Lees deze studiewijzer in ieder geval een keer door voordat je aan de e-klas begint. Omdat je de komende lessen voor een groot deel zelfstandig gaat werken is het erg belangrijk dat je de planning regelmatig bekijkt en je aan die planning houdt. Als je te veel achterloopt kom je uiteindelijk in de problemen bij de eindtoets.

Je krijgt de komende lessen niet alleen te maken met je eigen docent, maar ook met een PAL-student. Dat is meestal een student van de universiteit, die je docent helpt met allerlei zaken. Hij of zij kan je helpen als je iets niet begrijpt.

Leerdoelen

Aan het begin van ieder hoofdstuk staan de leerdoelen voor dat betreffende hoofdstuk weergegeven. Hieronder staan ze op een rij.

Na het bestuderen van hoofdstuk 1 kun je...

  • uitleggen welke functie(s) het zenuwstelsel heeft voor het menselijk lichaam, inclusief
    • het verwerken van informatie uit de zintuigen,
    • het aansturen van spieren en klieren,
    • het constant houden van het inwendig milieu,
  • uitleggen wat homeostase is,
  • opnoemen welke vijf zintuigen een mens heeft,
  • aangeven op welk soort prikkels deze zintuigen reageren,
  • een onderscheid maken tussen verschillende biologische organisatieniveaus.

Na het bestuderen van hoofdstuk 2 kun je...

  • de onderdelen van een zenuwcel benoemen,
  • beschrijven welke veranderingen optreden in de hersenen van een baby,
  • uitleggen wat het verschil is tussen een prikkel en een impuls,
  • uitleggen wat de begrippen drempelwaarde en gewenning betekenen.

Na het bestuderen van hoofdstuk 3 kun je...

  • aanwijzen welke delen van het zenuwstelsel horen bij het centraal zenuwstelsel, en welke bij het perifere zenuwstelsel,
  • aangeven wat het verschil is tussen het animale en het autonome zenuwstelsel,
  • uitleggen wat de rol is van regelcentra bij de homeostase,
  • uitleggen wat een reflex is,
  • aangeven welke zenuwcellen bij een reflex betrokken zijn,
  • afleiden of een cel een motorische zenuwcel, een sensorische zenuwcel of een schakelcel is,
  • uitleggen wat de begrippen grijze stof en witte stof betekenen,
  • beschrijven wat de functies zijn van de hersenstam en de kleine hersenen.

Na het bestuderen van hoofdstuk 4 kun je...

  • beschrijven wat de functies zijn van de grote hersenen,
  • uitleggen dat er verschillende hersengebieden zijn te onderscheiden (en daar een paar voorbeelden van geven),
  • beschrijven welke veranderingen er tijdens de puberteit optreden in de hersenen,
  • uitleggen wat bedoeld wordt met hersenlateralisatie.

Na het bestuderen van hoofdstuk 5 kun je...

  • in grote lijnen uitleggen hoe een impuls ontstaat,
  • uitleggen wat bedoeld wordt met sprongsgewijze impulsoverdracht.

Na het bestuderen van hoofdstuk 6 kun je...

  • uitleggen wat de begrippen synaps en neurotransmitter betekenen,
  • beschrijven hoe een impuls wordt overgedragen van de ene zenuwcel naar de andere,
  • uitleggen welke invloed alcohol en drugs op de hersenen kunnen hebben,
  • uitleggen wat er in de hersenen gebeurt bij verliefdheid en depressie.

Na het bestuderen van hoofdstuk 7 kun je...

  • uitleggen wat het verschil is tussen het lange en het korte termijngeheugen,
  • uitleggen welke veranderingen in de hersenen optreden bij Alzheimer.

In de syllabus is uitgewerkt welke eindtermen uit het curriculum aan bod komen in deze e-klas.

 

Planning

In de tabel hieronder vind je een globale planning. Je ziet hierin hoe de e-klas is opgebouwd en wanneer de klassikale momenten zijn ingepland. Het is mogelijk dat je van je docent nog een meer gedetailleerde planning krijgt. Kijk regelmatig terug naar deze planning om te zien of je op schema loopt. Omdat je de komende lessen voor een groot deel zelfstandig werkt, is het belangrijk deze planning goed te volgen!

 

LES

Wat moet je tijdens de les doen? Huiswerk
1

Studiewijzer doornemen

Starten met hoofdstuk 1

Tot en met opdracht Breinboekje 3 maken
2

Hoofdstuk 2 doorwerken

Tot en met opdracht Breinboekje 5 maken

3

De eerste paragrafen van hoofdstuk 3 doorwerken

Tot en met opdracht Breinboekje 7 maken
4 Hoofdstuk 3 afmaken

Vragen voorbereiden voor Vragen 1 en inleveren bij docent

(zie paragraaf 3.6)

5

Starten met hoofdstuk 4

Tot en met opdracht Breinboekje 10 maken
6

Hoofdstuk 4 afmaken

Starten met hoofdstuk 5

 
7

Hoofdstuk 5 afmaken

Klassikale opdracht uitvoeren (paragraaf 5.4)

Tot en met opdracht Breinboekje 12 maken 
8 Hoofdstuk 6 maken

Vragen voorbereiden voor Vragen 2 en inleveren bij docent

(zie paragraaf 6.4)

9

Starten met webquest (hoofdstuk 7)

Tot en met opdracht Breinboekje 14 maken 
10

Webquest over Alzheimer maken (paragraaf 7.1)

Webquest afmaken en je poster inleveren bij de docent

 

Beoordeling

De e-klas wordt afgesloten met een schriftelijke toets. Daarnaast hou je tijdens het doorwerken van de e-klas een breinboekje bij. Je hoort van je docent of de opdrachten in dit boekje ook meetellen of niet.

 

H1. Jij en je brein

1 Jij en je brein

In dit hoofdstuk maak je kennis met het zenuwstelsel. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • uitleggen welke functie(s) het zenuwstelsel heeft voor het menselijk lichaam, inclusief
    • het verwerken van informatie uit de zintuigen,
    • het aansturen van spieren en klieren,
    • het constant houden van het inwendig milieu,
  • uitleggen wat homeostase is,
  • opnoemen welke vijf zintuigen een mens heeft,
  • aangeven op welk soort prikkels deze zintuigen reageren,
  • een onderscheid maken tussen verschillende biologische organisatieniveaus.

1.1 Functies van het zenuwstelsel

Phineas Gage

Op 13 september 1848 raakte de Amerikaan Phineas Gage betrokken bij een bizar ongeluk. Hij was aan het werk bij de aanleg van treinrails, toen een lading explosieven per ongeluk tot ontploffing kwam. Een ijzeren staaf met een diameter van 3 centimeter en een lengte van 1 meter boorde zich met grote snelheid via zijn linkerwang omhoog door zijn hersenen (zie de reconstructie hiernaast). Tot verbazing van iedereen overleefde Phineas het ongeluk. Twee maanden later was hij zelfs voldoende hersteld om weer aan het werk te gaan. Phineas moest het helaas met één oog minder doen, maar verder leek het erop alsof de schade die zijn hersenen hadden opgelopen weinig invloed hadden op zijn functioneren.

Na verloop van tijd bleek echter dat er wel veranderingen waren in de persoonlijkheid van Phineas. Vóór het ongeluk stond Phineas bekend als een rustig en vredelievend mens. Na zijn ongeluk zou hij (althans volgens sommige bronnen) een ongeduldig en opvliegend karakter hebben gehad. Blijkbaar ligt onze persoonlijkheid voor een deel vast in onze hersenen. Phineas overleed in 1860 aan zware epileptische aanvallen.

Sinds Phineas Gage zijn er veel meer gevallen bekend van mensen door een ongeluk of ziekte schade oplopen aan hun hersenen, en daardoor bepaalde dingen niet meer kunnen of ander gedrag gaan vertonen. Dat is natuurlijk vreselijk voor de patiënten en hun omgeving. Maar hersenonderzoekers kunnen van dit soort 'onbedoelde experimenten' juist veel leren over wat de hersenen allemaal doen en kunnen. Verderop in deze e-klas leer je hier meer over.

Phineas Gage na zijn ongeluk.
Bron: Wikipedia
Reconstructie van 
de schedel van Phineas Gage. 

Bron: Wikipedia
De voorste punt van de frontale kwab
van de grote hersenen (rood gekleurd) 
werd bij Phineas Gage beschadigd. 

Bron: Wikipedia

 

 

 

Breinboekje 1

Je gaat nu de eerste opdracht maken in je breinboekje. In het filmpje worden onder andere de begrippen zintuigen, spieren, gevoelszenuwen en bewegingszenuwen gebruikt. Zet de begrippen op de juiste plaats in het schema bij de eerste opdracht van je breinboek.

Klik op onderstaand icoontje om het filmpje te bekijken. 

 

 

http://www.schooltv.nl/no_cache/video/embedded/crid/20081204_communicatie01/

1.2 Zintuigen

Indrukken uit de omgeving

De meeste mensen kunnen horen, zien, ruiken, proeven en voelen. Dat zijn in totaal vijf zintuigen. Soms wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten gevoelszintuigen: warmte- en koudezintuigen, drukzintuigen en pijnzintuigen. Met je zintuigen vang je prikkels op uit je omgeving. Geluiden, geuren, licht zijn allemaal voorbeelden van prikkels. De informatie die via de zintuigen binnenkomt wordt verwerkt door je zenuwstelsel. Je vormt zo een beeld van de wereld om je heen. Aan zintuigen alleen heb je dus niks.

Zintuigen vangen prikkels op uit de omgeving.

De informatie die zo via je zintuigen binnenkomt wordt verwerkt door je zenuwstelsel.

 

Puzzelen met zintuigen

Klik op de afbeelding hieronder om de simulatie te starten. Sleep de begrippen naar de juiste plaats in de tabel. Let op: de vijf zintuigen op het eerste scherm moet je helemaal beheersen; de gevoelszintuigen op het tweede scherm hoef je niet te kennen (maar probeer de oefening wel te doen).

 

1.3 Homeostase

Proef: je lichaam in actie

Sta op van je stoel. Doe 10 kniebuigingen. Beantwoord de volgende vragen (je hoeft ze niet op te schrijven).

  1. Wat gebeurde er met je hartslag?
  2. Wat gebeurde er met je ademhaling?
  3. Welke andere veranderingen heb je gemerkt?

 

Een constant intern milieu

De resultaten van het proefje dat je net hebt gedaan zullen je niet verbazen. Iedereen weet dat er bij inspanning (bijvoorbeeld bij sporten) van alles in je lichaam gebeurt. Al die veranderingen hebben te maken met homeostase. Homeostase zou je kunnen vertalen als 'gelijke toestand'. In dit geval gaat het om het gelijk blijven van de toestand in je lichaam. Zo moet je lichaamstemperatuur gelijk blijven, maar ook bijvoorbeeld de hoeveelheid voedingsstoffen in je bloed. We noemen dat officieel 'het interne milieu'.

Homeostase is het constant blijven van het interne milieu.

Je zenuwstelsel is op verschillende manieren betrokken bij homeostase. Je zenuwstelsel 'merkt' dat het interne milieu verandert. Dan zorgt je zenuwstelsel dat andere organen (bijvoorbeeld je hart of je longen) harder of juist minder hard gaan werken. De toestand van het interne milieu keert dan weer terug naar de oorspronkelijke waarde.

Breinboekje 2

Maak nu de tweede opdracht in je breinboekje. Vul de tabel verder in.

 

Functies op een rijtje

Je weet nu in grote lijnen wat het zenuwstelsel allemaal doet. Hieronder staan ze op een rijtje.

Je zenuwstelsel kan:

  • informatie die via je zintuigen binnenkomt verwerken,
  • spieren en klieren aansturen,
  • een constant intern milieu handhaven (homeostase).

En je zenuwstelsel speelt ook een rol bij:

  • nadenken,
  • emoties ondergaan,
  • je persoonlijkheid.

 

 

1.4 Van groot naar klein

Organisatieniveaus

Bekijk de volgende animatie. Wat is het 'kleinste' plaatje dat nog iets met biologie te maken heeft? En wat is het 'grootste' plaatje dat nog iets met biologie te maken heeft? En waarom vind je dat?

Klik hier voor de site.

 

Breinboekje 3

In de animatie die je net hebt bekeken kon je heel ver in- en uitzoomen. Ook bij biologie zoom je vaak in en uit. Soms kijk je naar iets wat een organisme doet. Soms kijk je maar naar één cel. Het is belangrijk dat je de verschillende biologische organisatieniveaus van elkaar kunt onderscheiden. Van groot naar klein zijn dat: ecosysteem - populatie - organisme - orgaan - weefsel - cel - organel - molecuul.

Maak nu opdracht 3 in je breinboekje. Je ziet een heleboel begrippen die met het zenuwstelsel te maken hebben. Deel de begrippen in bij het juiste organisatieniveau.

H2. Het babybrein

2 Het babybrein

In dit hoofdstuk leren we hoe onze hersenen eruit zagen toen we net geboren werden. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • de onderdelen van een zenuwcel benoemen,
  • beschrijven welke veranderingen optreden in de hersenen van een baby,
  • uitleggen wat het verschil is tussen een prikkel en een impuls,
  • uitleggen wat de begrippen drempelwaarde en gewenning betekenen.

2.1 Cellen met uitlopers

Een nieuwe wereld

Bekijk het volgende fimpje.  

Een pasgeboren baby kan eigenlijk nog maar heel weinig. Natuurlijk komt dat omdat de wereld waarin de baby terecht is gekomen helemaal nieuw voor hem is. En leren kost nou eenmaal tijd. Uit onderzoek blijkt dat er ook nog van alles verandert in de hersenen van een baby.   

Uitlopers

We gaan in dit hoofdstuk wat dieper in op de bouwstenen van ons zenuwstelsel: de zenuwcellen (ook wel neuronen genoemd). Bijzonder aan zenuwcellen is dat ze vaak enorm lange uitlopers hebben. Die uitlopers kunnen soms wel een meter lang zijn (bijvoorbeeld de zenuwcellen die van je vingers en je tenen naar je ruggenmerg lopen). Meestal is één uitloper wat langer en dikker dan de andere: het axon. De andere uitlopers van een zenuwcel noem je dendrieten.

Dendrieten en axonen zijn uitlopers van zenuwcellen. Een uitloper is een draadvormige uitstulping.

Hieronder zie je een microscopische afbeelding van enkele zenuwcellen. Kun jij het axon ontdekken?

150 miljard cellen

De hersenen van een baby bevatten zo'n 150 miljard zenuwcellen. En daar moet je het als mens ook mee doen. In tegenstelling tot bij andere weefsels (zoals spierweefsel of huidweefsel) komen er tijdens je leven geen nieuwe zenuwcellen meer bij. Maar dat betekent niet dat de hersenen van een baby al helemaal af zijn. Er worden vele nieuwe verbindingen gelegd ('bloeien'), en er worden weinig gebruikte verbindingen weggehaald ('gesnoeid'). De uitlopers groeien, verdikken en vertakken: er gebeurt van alles.

 

Ontwikkeling van zenuwweefsel

2.2 De bouw van zenuwcellen

Verbindingen

In deze paragraaf gaan we nog wat dieper in op de bouw van zenuwcellen. Je weet al dat de meeste zenuwcellen lange uitlopers hebben. Met die uitlopers staan zij in verbinding met één of meerdere andere zenuwcellen. Zo'n verbindingsplek noem je een synaps . Door al die uitlopers en synapsen vormen je zenuwcellen dus een groot netwerk.

Een synaps is de plek waar zenuwcellen met elkaar in contact staan.

 

De bouw van een zenuwcel

Bekijk dit filmpje over de bouw van een zenuwcel. 

De functie en rol van de myelineschede worden in dit filmpje niet uitgelegd. De myelineschede is een wit, vetachtig omhulsel van axonen. Het beschermt de uitloper en zorgt ervoor dat een signaal sneller en efficienter kan worden doorgegeven. De myelineschede wordt gevormd door speciale cellen: de cellen van Schwann.   

Breinboekje 4
Maak een schematische tekening van een zenuwcel in je breinboekje en verwerk hierin de begrippen: axon, celkern, cellichaam, dendriet, myelineschede en synaps.

Dit mag je met de hand doen of met een tekenprogramma op de computer waar je nu op werkt.

 

Bloeien en snoeien

We hebben het al gehad over de ontwikkeling van de hersenen na de geboorte. Er is sprake van 'bloeien' (het aantal uitlopers neemt toe) en van 'snoeien' (alleen de meest gebruikte uitlopers blijven over, de rest verdwijnt). Zien we dat bloeien en snoeien ook bij synapsen?

Bekijk de grafiek hieronder. Je ziet een heleboel verschillende lijnen; je hoeft alleen naar de gebogen roze lijn te kijken. Op de x-as staat de leeftijd, op de y-as het aantal synapsen.

2.3 Prikkels en impulsen

Signalen met een richting

Je weet inmiddels hoe een zenuwcel er ongeveer uit ziet. Hieronder zie je twee zenuwcellen die met elkaar verbonden zijn. Je ziet ook een signaal langs de uitlopers gaan, en van de ene naar de andere zenuwcel overspringen. Zo'n signaal noem je een impuls. Een impuls is een elektrisch stroompje dat razendsnel langs het celmembraan getransporteerd wordt. Zenuwcellen 'communiceren' met elkaar door middel van impulsen.

Een impuls is een een elektrisch stroompje dat razendsnel langs het celmembraan getransporteerd wordt.

 

De richting van impulsen
Breinboekje 4 (vervolg)
Geef in de tekening die je hebt gemaakt aan in welke richting impulsen vervoerd worden.
 

Prikkels

Het is belangrijk om de begrippen prikkel en impuls goed uit elkaar te houden. Een prikkel is een verandering in de omgeving van een organisme (bijvoorbeeld een baby), die door dat organisme waargenomen kan worden. Licht, geluid en geurstoffen zijn voorbeelden van prikkels.

Zintuigcellen zijn gespecialiseerd in het opvangen van prikkels. Zintuigcellen worden ook wel sensoren genoemd (van het Engelse to sense, wat voelen betekent). Zintuigcellen 'vertalen' de opgevangen prikkels in impulsen en geven die door aan zenuwcellen. Zenuwcellen communiceren onderling ook door middel van impulsen. Je mag dus nooit zeggen dat een zenuwcel een prikkel doorgeeft!

 

Impulsfrequentie

Klik op de link hieronder en maak de opdrachten op de webpagina (je hoeft niet door te klikken naar volgende pagina's). Let op: op de website wordt steeds 'het impuls' gebruikt, maar het is natuurlijk 'de impuls'.

prikkels en impulsen

Een zintuigcel kan ondescheid maken tussen een een sterke en een zwakke prikkel. Gelukkig maar, want zo kun je onderscheid maken tussen bijvoorbeeld harde en zachte geluiden, en harde en zachte aanrakingen. Maar als de prikkel sterker wordt, betekent dat dan ook dat de impuls (de sterkte van het elektrische stroompje) groter wordt?

Klik ook op de link hieronder en maak de opdrachten op de webpagina.

impulssterkte en impulsfrequentie

2.4 Drempelwaarde en gewenning

Adequate prikkels, drempelwaarde en gewenning

Het filmpje hieronder gaat over zintuigen en prikkels. Er komen drie nieuwe begrippen aan bod: adequate prikkel,drempelwaarde en gewenning. Deze begrippen moet je kennen. Let dus goed op!

Bekijk deze site en maak de bijbehorende opdrachten.

Als je wilt weten hoe het gesteld is met jouw eigen gehoor, dan kun je een gehoortest laten doen. Een onderdeel van deze test kun je online doen.

 

Gewenning bij baby's

Ook bij baby's is er sprake van gewenning. Kijk maar eens naar het volgende filmpje. Let op, wat gebeurt er op het moment dat er een nieuwe prikkel (een nieuw speeltje) wordt aangeboden?

 

Breinboekje 5

De zintuigcellen in je huid worden de hele dag dag geprikkeld. Het zou niet handig zijn als zij elke prikkel vertalen naar impulsen en die doorgeven aan je zenuwstelsel. Je zou je dan de hele dag bewust zijn van het feit dat je kleding draagt. Als zintuigencellen lang achter elkaar, op dezelfde manier worden geprikkeld treedt er dusgewenning op.

Bedenk nu zelf twee andere voorbeelden van gewenning en werk deze uit in je breinboekje. Leg ook uit welke zintuigen hierbij betrokken zijn.

 

Reflectie

Schrijf hier de vraag. Maak een link van 'plaats hier je uw' en vul wel de title/mouseover, maar nier de URL. Bij mouseover wordt nu de antwoordindicatie getoond.


Plaats hier je muis


 

H3. Het reptielenbrein

3 Het reptielenbrein

In dit hoofdstuk kijken we naar de delen van ons zenuwstelsel die al vroeg in de evolutie zijn ontstaan. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • aanwijzen welke delen van het zenuwstelsel horen bij het centraal zenuwstelsel, en welke bij het perifere zenuwstelsel,
  • aangeven wat het verschil is tussen het animale en het autonome zenuwstelsel,
  • uitleggen wat de rol is van regelcentra bij de homeostase,
  • uitleggen wat een reflex is,
  • aangeven welke zenuwcellen bij een reflex betrokken zijn,
  • afleiden of een cel een motorische zenuwcel, een sensorische zenuwcel of een schakelcel is,
  • uitleggen wat de begrippen grijze stof en witte stof betekenen,
  • beschrijven wat de functies zijn van de hersenstam en de kleine hersenen.

3.1 Organen

Van cel naar orgaan

In dit hoofdstuk zoomen we wat uit van het organisatieniveau van de cel en gaan we het hebben over de verschillende organen waar ons zenuwstelsel uit bestaat: bijvoorbeeld de grote hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam. Elk orgaan bestaat natuurlijk uit miljarden zenuwcellen.

 

Evolutie van de hersenen

Ons zenuwstelsel bestaat uit verschillende organen (delen). Ook bij andere diersoorten komen we deze organen tegen. Het blijkt dat bepaalde delen van ons zenuwstelsel bij de mens veel groter en sterker ontwikkeld zijn. Over die delen gaat het in het volgende hoofdstuk. In dit hoofdstuk kijken we juist naar de delen van ons zenuwstelsel die al vroeg in de evolutie zijn ontstaan. Om deze reden worden deze delen ook wel aangeduid als hetreptielenbrein.

De video hieronder gaat over de evolutie van de hersenen. Bekijk de eerste vier minuten van de video (de rest hoef je niet te bekijken), en beantwoord tijdens het kijken de vragen hieronder.

  1. Hoeveel zenuwcellen heeft een manteldier ongeveer?
  2. Hoe heten die 'isolerende scheden' ook al weer waar in de video over wordt gesproken?
  3. Welk deel van de hersenen is bij zoogdieren enorm gegroeid ten opzichte van de overige delen?
  4. Welke voordelen worden in de video genoemd voor het steeds groter worden van de hersenen?

 

Breinboekje 6

Het zenuwstelsel kan op twee manieren worden ingedeeld: op basis van de ligging van de organen (de anatomie) en op basis van functie. In deze paragraaf hebben we het alleen over de indeling op basis van plaats. De indeling op basis van functie komt in de volgende paragraaf aan de orde.

Bekijk de eerste drie pagina's van deze animatie.

Maak dan opdracht 6 in je breinboekje. Maak het schema af door de volgende begrippen op de juiste plaats te zetten: centrale zenuwstelsel (CZS), grote hersenen, hersenstam, kleine hersenen, perifere zenuwstelsel (PZS), ruggenmerg en zenuwen.

Let op: een zenuw is niet hetzelfde als een zenuwcel! Een zenuw is een orgaan, een zenuwcel is een individuele cel.

3.2 Animaal en autonoom

Een indeling naar functie

Voordat we verder gaan met het bestuderen van de werking van ons 'reptielenbrein', moeten we weten dat er nóg een manier is om het zenuwstelsel in te delen. Daarbij gaat het niet om de ligging van de organen maar om de functie.

Belijk het volgende filmpje.

In het filmpje wordt het begrip autonome zenuwstelsel genoemd. Het woord autonoom betekent zelfstandig. Je autonome zenuwstelsel doet allerlei dingen waar je geen controle over hebt, of waar je je zelfs niet bewust van bent. Blozen, je darmen laten werken en het regelen van je hartslag zijn allemaal dingen die je autonome zenuwstelsel doet. Het autonome zenuwstelsel heeft invloed op bijna alle organen in ons lichaam.

Daarnaast is er het animale zenuwstelsel. Het animale zenuwstelsel is verantwoordelijk voor bewuste handelingen en bewegingen en de reflexen. Je animale zenuwstelsel stuurt bijvoorbeeld je skeletspieren aan.

Het autonome zenuwstelsel werkt buiten onze wil om. Het regelt veel belangrijke lichaamsfuncties. Het animale zenuwstelsel is verantwoordelijk voor bewuste handelingen.

Let op: het onderscheid tussen het autonome en animale zenuwstelsel is voornamelijk functioneel. Beide zenuwstelsels maken gebruik van delen van de hersenen en het ruggenmerg (het centrale zenuwstelsel) en zenuwen (het perifere zenuwstelsel).

Breinboekje 7

Reptielen, vogels en zoogdieren hebben ook een autonoom zenuwstel. Beantwoord de volgende vragen en werk de antwoorden uit in je breinboekje.

1. Welk zenuwstelsel is actief als er voor een dier gevaar dreigt, het orthosympathische of het parasympathische? Leg uit.

2. Welke organen worden juist geremd als er gevaar dreigt?

3. Leg uit waarom deze organen juist geremd worden bij gevaar.

3.3 Kleine hersenen en hersenstam

De kleine hersenen

In deze paragraaf bestuderen we twee onderdelen van ons 'reptielenbrein': de kleine hersenen en de hersenstam. Bekijk onderstaand filmpje (door op de pictogram te klikken) en beantwoord tijdens het kijken de volgende vragen:

1. De kleine hersenen liggen onder de grote hersenen. Liggen de kleine hersenen meer aan de voorzijde, of juist aan de achterzijde van ons hoofd?

2. Welke functies van de kleine hersenen worden in het filmpje genoemd?

http://www.schooltv.nl/no_cache/video/embedded/crid/20101022_drank01/

Hersenstam en tussenhersenen

De hersenstam (ook wel verlengde merg) verbindt de hersenen met het ruggenmerg. De hersenstam bevat een aantal hersencentra, zoals het ademcentrum (dat de frequentie van je ademhaling regelt), het hartregulatiecentrum (dat de bloeddruk regelt) en het temperatuurregulatiecentrum. Tussen de hersenstam en de grote hersenen liggen ook nog de tussenhersenen. Ook hier liggen allerlei hersencentra die betrokken zijn bij homeostase en het aansturen van je vitale organen.

 
Breinboekje 8
In je breinboekje vind je bij opdracht 8 een tabel met in de linker kolom een aantal organen van het zenuwstelsel. Vul bij 'kleine hersenen' en 'hersenstam' in welke functies deze organen hebben.

     

3.4 Reflexen

Buiten de wil om...

Bekijk de volgende twee filmpjes. Je ziet hier twee reflexen: een knipperreflex van een hond en een reflex van een pad, waarmee het dier zich beschermt tegen gevaar.

 

 

Een reflex is een automatische reactie van een orgaan (meestal een spier) op een bepaalde prikkel. Een reflex verloopt heel erg snel; er zijn maar een paar zenuwcellen bij betrokken.

 

Verschillende soorten zenuwcellen

Om te snappen wat er bij een reflex gebeurt zoomen weer een beetje in, naar het organisatieniveau van de cel. Bekijk deze animatie.

 

 

Je ziet hier een schematische afbeelding van de terugtrekreflex. Je ziet een arm en (links) een doorsnede door het ruggenmerg. Let op: in werkelijkheid is de doorsnede door het ruggenmerg natuurlijk veel kleiner (nog kleiner dan een euromunt)! Zoals je ziet gaat het terugtrekken van je hand vanzelf. Je hersenen zijn niet bij de reflex betrokken.

Er zijn ook drie zenuwcellen getekend: een sensorische zenuwcel (rood), een schakelcel (groen) en eenmotorische zenuwcel (blauw). In de huid zou eigenlijk nog een warmtezintuig getekend moeten zijn. Tenslotte is ook een spier getekend.

Het ruggenmerg

Het ruggenmerg vormt de verbinding tussen de hersenen en de zenuwen. Die zenuwen staan weer in contact met alle zintuigen en spieren en klieren in je lichaam. De zenuwen die door je lijf heen lopen zijn eigenlijk bundels van uitlopers van motorische en sensorische zenuwcellen. De cellichamen van die zenuwcellen liggen in of bij het ruggenmerg.

De cellichamen van motorische en sensorische zenuwcellen liggen in het centrale zenuwstelsel (CZS). De uitlopers van deze cellen vormen het perifere zenuwstelsel (PZS). Schakelcellen liggen in hun geheel in het CZS.

 

 

3.5 De kniepeesreflex

Proef: de kniepeesreflex

Werk in tweetallen: de één is de proefpersoon, de ander is de onderzoeker.

De proefpersoon zit op de tafel, de onderbenen hangen vrij naar beneden. De onderzoeker slaat met een bol hamertje of een lineaal voorzichtig op de kniepees (net onder de knieschijf). Let op: je hoeft niet hard te slaan, een tikje is voldoende. Misschien moet je een paar keer proberen voordat het lukt.

 

 Breinboekje 9

Bekijk deze animatie.

Maak in je breinboekje een schematische tekening van een doorsnede door het ruggenmerg. Geef aan waar de grijze stof zit, en waar de witte stof. Schrijf bij je tekening ook wat het verschil is tussen deze twee weefsels. Wat is de oorzaak van het kleurverschil?

3.6 Vragen 1

1. Bekijk de leerdoelen van hoofdstuk 1, 2 en 3. Misschien heb je nog niet alle hoofdstukken behandeld, kijk dan naar de leerdoelen van de hoofdstukken die je al wel hebt behandeld. Denk je dat je alle leerdoelen behaald hebt? Welke onderwerpen vond je het moeilijkst? Waar zou je nog extra uitleg over willen?

2. Bedenk minimaal twee vragen over de stof tot nog toe.

3. Vraag aan je docent wat je met deze vragen moet doen.

H4.Het puberende brein

4 Het puberende brein

In dit hoofdstuk bestuderen we de bijzondere eigenschappen van de hersenen tijdens de puberteit. In de puberteit is er veel ontwikkeling in de grote hersenen. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • beschrijven wat de functies zijn van de grote hersenen,
  • uitleggen dat er verschillende hersengebieden zijn te onderscheiden (en daar een paar voorbeelden van geven),
  • beschrijven welke veranderingen er tijdens de puberteit optreden in de hersenen,
  • uitleggen wat bedoeld wordt met hersenlateralisatie. 

4.1 De grote hersenen

De pubertijd

Als volwassen het woord 'pubers' gebruiken, dan hebben ze vaak wat te klagen. Ouders vinden dat pubers hun kamer slecht opruimen of hun bed niet uit te branden zijn. Leraren vinden dat pubers brutaal zijn en niet kunnen plannen. Misschien herken jij jezelf hier helemaal niet in, en voel jij jezelf helemaal geen typische puber. Wat uit onderzoek wel blijkt is dat er in de leeftijd van 14 tot 18 jaar nog van alles gebeurt in de hersenen. Met name de grote hersenen ontwikkelen zich nog volop.

Bekijk het onderstaande filmpje over hersenonderzoeker Eveline Crone. In het filmpje wordt een aantal voorbeelden van pubergedrag genoemd die te maken zouden hebben met veranderingen in de hersenen. Welke voorbeelden van typisch pubergedrag worden genoemd? Herken jij jezelf hierin?

 
De grote hersenen

Bij mensen zijn de grote hersenen verreweg het grootste orgaan van het zenuwstelsel. De buitenste laag van de hersenen heet de hersenschors. De hersenschors is sterk geplooid. Andere dieren, zoals reptielen en vogels, hebben ook wel een orgaan dat overeenkomt met onze grote hersenen, maar dat orgaan is dus relatief veel kleiner.

Onderzoekers weten steeds beter welke delen van de hersenen welke functie vervullen dankzij hersenscans. Hersenscans (zoals MRI) laten steeds nauwkeuriger zien welke hersengebieden actief zijn als je proefpersonen bepaalde taakjes laat doen. Een voorbeeld van een hersenscan zie je hieronder. De rood-gele gebieden verbruiken veel zuurstof: ze zijn hier extra actief.

Bekijk nu de volgende reportage:

 

Breinboekje 10

Bekijk de volgende animatie: klik op de pagina op de bovenste link (hersenen anatomie). Beantwoord de volgende vragen in je breinboekje. De animatie is erg uitgebreid. Daarom is per vraag aangegeven op welke 'bladzijde' je de informatie kan vinden.

1. Net als bij ruggenmerg bestaan de grote hersenen uit grijze stof (de cellichamen van zenuwcellen) en witte stof (de uitlopers met myelineschede). Bij het ruggenmerg ligt de grijze stof aan de binnenkant, en de witte stof aan de buitenkant. Waar ligt de grijze stof bij de grote hersenen? [blz. 2]

2. De grote hersenen bestaan uit twee helften (hemisferen). Welk orgaan verbindt de twee hemisferen? [blz. 3]

3. Welke drie orgaantjes spelen een rol bij de hormoonhuishouding? [blz. 3]

4. Waar zitten de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het zien? [blz. 4]

5. Waar zitten de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het denkvermogen en de motoriek? [blz. 4]

6. Waar zitten de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het horen en spreken? [blz. 4]

7. Op de plek waar de frontale kwab en de parietaalkwab tegen elkaar aan liggen, vinden we de motorische en sensorische velden. Kijk naar de mannetjes op bladzijde 10. Welke organen van je lichaam hebben relatief grote velden? [blz. 10]

 

4.2 Hersengebieden

Rijping van hersengebieden

Bekijk nog eens het volgende plaatje.

De drie gebogen lijnen stellen de ontwikkeling voor van verschillende delen van de hersenschors (cortex in het Engels):

- de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor horen en zien (groene lijn)

- de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor het begrijpen en gebruiken van taal (blauwe lijn)

- de (pre)frontale cortex; dat zijn de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor sociaal gedrag, plannen en het nemen van beslissingen (roze lijn)

De schuine lijnen daaronder geven weer bij welke gebieden er nog gewerkt wordt aan de vorming van de myelineschede.

Zoals je ziet zijn de prefrontale hersengebieden het laatst 'klaar'. De myelinisatie gaat zelfs nog door tot je ongeveer twintig bent. Het later rijp worden van deze gebieden speelt een rol bij het gedrag.

 

Breinboekje 11

In het volgende filmpje gaat Eveline Crone nog wat dieper in op de veranderingen die tijdens de pubertijd optreden in de hersenen. Bekijk het filmpje.

Lees de onderstaande stellingen. Schrijf per stelling op of je het met de stelling eens of oneens bent. Leg ook uit waarom.

A. School moet later beginnen voor leerlingen uit de onderbouw; hersenontwikkeling kost veel energie en daardoor moeten deze leerlingen langer kunnen slapen.

B. De leeftijd voor een brommerrijbewijs moet omhoog. Jongeren gedragen zich nog te risicovol omdat de hersenen nog niet af zijn.

C. Jonge criminelen moeten mild berecht worden omdat ze niets kunnen doen aan hun risicovolle gedrag; dat komt door de ontwikkeling van hun brein.

D. Er moeten meer kunstvakken komen op school; jongeren zijn namelijk heel creatief in deze periode van hun leven.

Bekijk het volgende filmpje.

Is het gezicht nu bol of hol? Onze hersenen interpreteren het gezicht in ieder geval altijd als bol. Terwijl het beeld precies hetzelfde is, en onze ogen bij een 'hol' gezicht precies hetzelfde zien. Een hol gezicht zien vinden onze hersenen blijkbaar erg moeilijk.

4.3 Twee helften

Lateralisatie

Je kan de grote hersenen doormidden snijden en dan houd je twee hersenhelften (hemisferen) over, een linker- en een rechter hersenhelft. Uit onderzoek blijkt dat de hersenhelften onderling een 'taakverdeling' hebben. Bepaalde functies worden vooral door de linker hersenhelft uitgevoerd, andere functies vooral door de rechter hersenhelft. Dit wordt lateralisatie genoemd. De hemisferen communiceren met elkaar door een dikke zenuwbundel van zo'n 200 miljoen zenuwcellen: de hersenbalk of corpus callosum. Gek genoeg is het ook nog eens zo dat de linkerhelft van je lichaam bestuurd wordt door je rechter hersenhelft. En andersom.

Lees het volgende artikel over lateralisatie op de website van Natuurinformatie.

Beantwoord de volgende vragen:

  1. Welke factoren spelen een rol bij het ontstaan van lateralisatie?
  2. Welk mogelijk voordeel van lateralisatie wordt in de tekst genoemd?

 

Split-brain

Soms komt het voor dat de hersenbalk, die de signalen tussen de hersenhelften doorgeeft, beschadigd is. Er is dan geen direct contact meer tussen de linker- en rechterhersenhelft. Dit wordt 'gespleten brein' of 'split-brain' genoemd. Bij ernstige gevallen van epilepsie werd in het verleden de hersenbalk wel eens met opzet doorgesneden. Na de operatie was er niets vreemds aan de patiënt te merken, totdat diegene iets moest doen waarbij één hersenhelft geactiveerd werd. Bekijk de onderstaande animatie maar eens.

Klik hier om naar de site te gaan. 

H5. Zenuwcellen in actie

5 Zenuwcellen in actie

In dit hoofdstuk leer je meer over het ontstaan van een impuls en hoe deze wordt doorgegeven naar andere cellen.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • in grote lijnen uitleggen hoe een impuls ontstaat,
  • uitleggen wat bedoeld wordt met sprongsgewijze impulsoverdracht.

5.1 Impulsgeleiding

Stroompjes

In dit hoofdstuk zoomen we wat dieper in op de zenuwcellen zelf. Zintuigen vertalen prikkels uit de omgeving in impulsen en geven die impulsen door aan zenuwcellen. Een impuls is een elektrisch stroompje dat razendsnel langs het celmembraan getransporteerd wordt. Een impuls ontstaat meestal bij een dendriet en verplaatst zich dan via het cellichaam in de richting van het axon. Hierna kan hij worden doorgegeven aan een andere zenuwcel.

Als je de stroom die langs het celmembraan van een zenuwcel loopt meet, dan krijg je zoiets als de volgende plaatjes. In deze grafieken zie je een aantal piekjes. Elke piekje is een elektrisch signaal, een impuls. Een impuls wordt ook wel een actiepotentiaal genoemd. Zoals je ziet is een actiepotentiaal altijd even sterk (ongeveer 100 millivolt). De hoeveelheid actiepotentialen per seconde (de frequentie) kan wel sterk verschillen. Dit komt doordat zintuigcellen prikkels van verschillende sterkte kunnen opvangen, geluiden kunnen bijvoorbeeld hard of zacht zijn. Een zwakke prikkel zorgt voor weinig actiepotentialen per seconde (zoals in het bovenste plaatje). Een sterke prikkel leidt tot veel actiepotentialen per seconde (zoals in het onderste plaatje).

 

Een impuls wordt ook wel een actiepotentiaal genoemd. De sterkte van een impuls is altijd even groot, de impulsfrequentie kan wel verschillen. De sterkte van het signaal wordt bepaald door de impulsfrequentie.

 

Depolarisatie en repolarisatie

Kijk nog eens naar de vorm van de grafiek van een actiepotentiaal.

Een zenuwcel zorgt ervoor dat er altijd een spanningsverschil is tussen de binnen- en de buitenkant van het membraan. Dat verschil komt tot stand door verschillen in de hoeveelheid natrium- en kaliumionen. Hiervoor heeft de cel een speciale pomp: de natrium-kaliumpomp.

Bij een actiepotentiaal wordt het spanningsverschil verlaagd tot voorbij een bepaalde drempelwaarde. Hierdoor gaan bepaalde eiwitkanaaltjes open en kunnen de ionen vrijelijk de cel in en uit. Hierdoor worden de concentratieverschillen tijdelijk opgeheven: er ontstaat een stroompje. Dit duurt alles bij elkaar nog minder dan 2 milliseconde. Uiteindelijk wordt de rustpotentiaal weer hersteld door de natrium-kaliumpomp.

5.2 Sprongsgewijze impulsbegeleiding

Een domino-effect

De myelineschede is een wit, vetachtig omhulsel om axonen. De myelineschede is er niet alleen om het axon te beschermen, maar zorgt er ook voor dat een impuls zich veel sneller kan voortplanten. De myelineschede is namelijk op regelmatige afstanden ingesnoerd, waardoor het membraan van de zenuwcel bloot ligt (die plekken noem je de insnoeringen van Ranvier). Het stroompje van een impuls 'springt' van de ene insnoering over naar de volgende, als een soort kettingreactie. De stukken membraan die door de myelineschede worden bedekt worden dus 'overgeslagen'.

Bekijk nog eens de volgende animatie.

 

Breinboekje 12

Bij allerlei dingen die je doet speelt je reactiesnelheid een belangrijke rol. Bij het spelen van computerspelletjes bijvoorbeeld. Maar ook bij deelnemen in het verkeer. Je reactiesnelheid zegt iets over hoe snel je hersenen alle informatie die ze via de zintuigen binnenkrijgen kunnen verwerken en in reactie daarop de juiste spieren aansturen.

Benodigdheden: een liniaal van minimaal 30 cm (dus geen geodriehoek)

1. Voer deze proef in tweetallen uit. Schrijf de waarnemingen die je doet op in de tabel in het breinboekje. Hier staat ook uitgelegd hoe je de reactiesnelheid kan berekenen.

2. Leerling 1 pakt de liniaal vast bij het hoogste getal. Leerling 2 (de proefpersoon) houdt zijn/haar duim en wijsvinger, ter hoogte van 0 cm, dus onderaan de liniaal.

3. De proefpersoon kijkt goed naar de 0 cm (dus op de plek van de eigen vingers).

4. Leerling 1 laat nu op een willekeurig moment de liniaal vallen, waarbij de proefpersoon zo snel mogelijk de liniaal tussen duim en wijsvinger vangt.

5. Schrijf op op welke plek (bij hoeveel cm) de liniaal werd gevangen onder resultaten 1 in het breinboekje. Voer de proef vijf keer uit (per proefpersoon).

6. Herhaal de proef, maar nu kijkt de proefpersoon naar de hand van de ander, die de liniaal laat vallen. Schrijf deze gegevens op onder resultaten 2. Voer ook deze proef vijf keer uit.

7. Bereken de verschillen, het gemiddelde en de uiteindelijke reactietijd (zie het breinboekje).

8. Was er verschil tussen de eerste en de tweede serie? En zo ja, hoe kun je dat verklaren?

9. Vergelijk jullie uitkomsten met de rest van de klas. Wie is de snelste?

5.3 Klassikale opdracht

H6. Het brein onder invloed

6 Het brein onder invloed

In dit hoofdstuk leren we hoe impulsen van de ene zenuwcel naar de andere worden overgedragen. Ook kijken we naar de invloed van alcohol en drugs op onze hersenen. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • uitleggen wat de begrippen synaps en neurotransmitter betekenen,
  • beschrijven hoe een impuls wordt overgedragen van de ene zenuwcel naar de andere,
  • uitleggen welke invloed alcohol en drugs op de hersenen kunnen hebben,
  • uitleggen wat er in de hersenen gebeurt bij verliefdheid en depressie.

6.1 Impulsoverdracht

Synaps

Impulsgeleiding is het voortbewegen van een impuls langs het membraan van een zenuwcel. Maar een elektrisch stroompje (een impuls) kan niet zomaar overspringen van de ene naar de andere zenuwcel. Voorimpulsoverdracht (het overbrengen van een impuls van de ene naar de andere cel) zitten er aan het uiteinde van een axon daarom één of meer synapsen. Impulsoverdracht werkt niet op basis van een elektrisch stroompje maar op basis van chemische stofjes: neurotransmitters.

 

Neurotransmitters

Hierboven zie je een foto van een synaps die is gemaakt met een elektronenmicroscoop. Je ziet het uiteinde van een axon (boven) tegen de dendriet van van een andere zenuwcel aanliggen. De membranen van de twee cellen raken elkaar niet; er zit een spleet tussen: de synaptische spleet. Zie je in het axonuiteinde al die bolletjes zitten? Dat zijn blaasjes gevuld met neurotransmitter. Er zijn veel verschillende soorten neurotransmitters; in de volgende paragrafen kom je er een paar tegen.

Bekijk deze animatie. Let op: je hoeft alleen de eerste 10 pagina's te bekijken. Zorg ervoor dat je in grote lijnen begrijpt hoe impulsoverdracht via synapsen werkt.

EXTRA: Wil je oefenen met de verschillende onderdelen van de synaps? Dat kan op deze website. Je hoeft deze onderdelen niet allemaal te kennen.

 

Breinboekje 13

Maak in je breinboekje een schematische tekening van een synaps. Benoem in ieder geval de volgende onderdelen: axonblaasje (met neurotransmitters)dendrietneurotransmittersreceptor en synaptische spleet.

 

6.2 Verliefdheid en depressie

Up: verliefd!

Als je verliefd bent, gebeurt er van alles in je lichaam - en ook in je hersenen. Er zijn bepaalde neurotransmitters die samenhangen met verliefde gevoelens. Bekijk het filmpje van SchoolTV.

 

http://www.schooltv.nl/video/hoe-werkt-verliefdheid-all-you-need-is-dopamine-en-knuffelhormonen/

Noteer voor jezelf:

  1. Welke neurotransmitters worden in het filmpje genoemd?
  2. Welke effecten hebben die neurotransmitters?

6.3 Alcohol en drugs

6.4 Vragen 2

1. Bekijk de leerdoelen van hoofdstuk 4, 5 en 6. Misschien heb je nog niet alle hoofdstukken behandeld, kijk dan naar de leerdoelen van de hoofdstukken die je al wel hebt behandeld. Denk je dat je alle leerdoelen behaald hebt? Welke onderwerpen vond je het moeilijkst? Waar zou je nog extra uitleg over willen?

2. Bedenk minimaal twee vragen over de stof.

3. Vraag aan je docent wat je met deze vragen moet doen.

H7 Het grijze brein

7 Het grijze brein

In dit hoofdstuk kijken we naar het geheugen en veranderingen die optreden in oude hersenen. De volgende leerdoelen komen aan bod.

Na het bestuderen van dit hoofdstuk kun je...

  • uitleggen wat het verschil is tussen het lange en het korte termijngeheugen,
  • uitleggen welke veranderingen in de hersenen optreden bij Alzheimer.

7.1 Alzeimer

Webquest over Alzheimer

Iedereen die ouder wordt krijgt te maken met bepaalde functies die het lichaam minder goed kan uitvoeren. Ook je geheugen kan bijvoorbeeld achteruit gaan. Je wordt vergeetachtig. Er zijn ook ernstige vormen van vergeetachtigheid, zoals dementie genoemd. Bij dementie ontstaan er beschadigingen aan het brein.

De ziekte van Alzheimer is de meest voorkomende vorm van dementie. Het is een hersenziekte waarbij grote delen van de hersenen slechter gaan functioneren. Dit is een onomkeerbaar proces en er bestaan nog geen medicijnen om dit stop te zetten. Er wordt wel veel onderzoek gedaan naar medicijnen tegen Alzheimer omdat mensen steeds langer leven en dus ook steeds meer mensen last hebben van Alzheimer. Momenteel zijn dat er zo'n 150.000 en verwacht wordt dat er in 2030 zo'n 300.000 patiënten zijn in Nederland.


De opdracht

Jij werkt als voorlichter bij de Internationale Stichting Alzheimer Onderzoek. Je bent gevraagd om op een conferentie voor huisartsen door middel van een poster informatie te geven over Alzheimer.

Met deze poster leg je uit wat de gevolgen van Alzheimer in de hersenen zijn en hoe dat te zien is bij Alzheimerpatiënten. Hierbij is het voor de huisartsen belangrijk om te weten wat de belangrijkste eerste symptomen van Alzheimer zijn en welke onderzoeken kunnen aantonen of een patiënt Alzheimer heeft. Voor het stellen van de juiste diagnose is het belangrijk dat artsen het verschil kennen tussen Alzheimer en vasculaire dementie (de op één na meest voorkomende vorm van dementie).

Aangezien je voor artsen schrijft, hoef je moeilijke biologische termen niet te vermijden. Bij een poster is het belangrijk dat hij overzichtelijk, kort en bondig is. Ook maak je waar mogelijk, gebruik van illustraties om je uitleg toe te lichten.

Werkwijze

Gebruik de websites onder het kopje 'bronnen' om de volgende vragen te beantwoorden.

  1. Noem vier, voor de omgeving waarneembare, kenmerken van Alzheimer.
  2. Wordt het korte- of het langetermijngeheugen aangetast bij Alzheimer? Wat heeft dit voor gevolgen voor de patiënt en zijn omgeving?
  3. Wat zijn de fysieke kenmerken van Alzheimer in de hersenen van een patiënt? Noem er drie.
  4. Leg uit hoe deze fysieke kenmerken ontstaan en vergelijk dit met gezonde hersenen.
  5. Leg uit hoe men kan aantonen dat deze fysieke kenmerken in de hersenen aanwezig zijn.
  6. Beredeneer waarom Alzheimer een onomkeerbaar proces is.
  7. Leg de relatie tussen de fysieke kenmerken in de hersenen en de voor de omgeving waarneembare kenmerken uit.
  8. Denk je dat Alzheimer ervoor zorgt dat de reflexen van een patiënt minder goed worden? Onderbouw je antwoord.
  9. Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen Alzheimer en vasculaire dementie als je kijkt naar de hersenen van patiënten?
  10. Ontwerp een poster waarin je de volgende punten opneemt en toelicht:
  • kenmerken van Alzheimer
  • Alzheimer en het geheugen
  • gevolgen van Alzheimer in de hersenen en de onomkeerbaarheid
  • de relatie tussen hersenen en de waarneembare kenmerken van Alzheimer
  • Testmogelijkheden

Maak gebruik van tekstvakken en illustraties.

Bronnen

Beoordeling

Je beoordeling wordt bepaald aan de hand van de zogenaamde Rubric hieronder. Je kunt maximaal honderd punten krijgen. Het aantal punten wordt door tien gedeeld en dat wordt jouw cijfer. Onder elk onderdeel staat het aantal punten dat je er maximaal voor kunt krijgen. Heb je bijvoorbeeld het eerste onderdeel (gebruik van bronnen) uitstekend gedaan, dan krijg je dus 20 punten.

 

Matig (max een 6)

Voldoende (max een 8)

Goed (max een 10)

Taalgebruik

Je hebt meer dan 8 spelfouten gemaakt en de zinnen lopen regelmatig niet helemaal lekker

Je hebt maximaal 8 spelfouten gemaakt en soms lopen je zinnen niet helemaal lekker

Je hebt maximaal 3 spelfouten gemaakt en je hebt goedlopende zinnen gemaakt

max 12 punten

max 16 punten

max 20 punten

Verwerking van informatie

Je hebt de meeste vragen beantwoord, maar zonder toelichting

Je hebt alle vragen beantwoord maar weinig of onduidelijke toelichting gegeven

Je hebt alle vragen beantwoord met een duidelijke, volstaande toelichting

max 12 punten

max 16 punten

max 20 punten

Gebruik van illustraties

Je hebt gebruik gemaakt van een illustratie maar gebruikt deze niet om de tekst te verhelderen

Je hebt gebruik gemaakt van een illustratie en hebt in de tekst naar deze illustratie verwezen

Je hebt gebruik gemaakt van een illustratie en hebt in de tekst naar deze illustratie verwezen waarbij je hebt uitgelegd wat er op de illustratie te zien is

max 12 punten

max 16 punten

max 20 punten

Correct gebruik van informatie in poster

Je geeft meerdere feitelijke onjuistheden of verkeerde interpretaties

Je geeft soms feitelijke onjuistheden of een verkeerde interpretatie

Je poster bevat geen fouten of verkeerde interpretaties

max 12 punten

max 16 punten

max 20 punten

Opbouw poster

Je poster mist een logische opbouw, de uitleg is niet helder en is niet geschikt (te eenvoudig) voor de doelgroep

Je poster heeft een logische opbouw, maar bevat soms onduidelijkheden en is op sommige punten te eenvoudig voor de doelgroep

Je poster heeft een heldere en logische opbouw die voor je doelgroep goed te volgen is en nergens te eenvoudig

max 12 punten

max 16 punten

max 20 punten

 

Afsluiting en reflectie

In deze webquest heb je je verdiept in de ziekte Alzheimer.

• Je hebt uit meerdere bronnen informatie gehaald.
• Je bent meer te weten gekomen over de ziekte Alzheimer.
• Je bent meer te weten gekomen over de processen die zich in de hersenen afspelen bij iemand met Alzheimer.
• Je hebt een poster gemaakt op basis van de aanwezige bronnen.

Beantwoord de volgende vragen:
1. Wat vond je van het onderwerp Alzheimer? Leg uit waarom je dat vond.
2. Noem drie punten die je hebt geleerd van deze opdracht.

Over deze module

Documenten

Colofon

Auteurs:

Caspar Geraedts, Vrije Universiteit, Amsterdam

Jan-Willem Kalhorn, RSG Van der Capellen, Apeldoorn

Miranda Jansen, De Praktijk, Amsterdam

Yorick van Steenis, De Praktijk, Amsterdam

 

Technische ondersteuning en lay-out:

Rob Ouwerkerk, Stedelijk Gymnasium, Haarlem

 

Revisie:

De Praktijk, Amsterdam

Caspar Geraedts, Vrije Universiteit, Amsterdam

Bronnen:

  • §1.1: afbeeldingen Wikipedia en filmpje Schooltv Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20081204_communicatie01
  • §1.2: applet Rob Ouwerkerk
  • §1.4: animatie http://www.numbersleuth.org/universe/
  • §2.1: filmpje http://youtu.be/_HCzB7NGqK4 en afbeelding Wikipedia
  • §2.2: filmpje http://youtu.be/6PgPiitwB08
  • §2.4: filmpje Biodoen http://youtu.be/MLp7D0Sb6P8
  • §3.1: afbeelding gebaseerd op http://www.ms-vlaanderen.be/leven-met-ms/wat-is-ms
  • §3.2: afbeelding Natuurinformatie
  • §3.3: filmpje Schooltv Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20101022_drank01
  • §3.4: afbeelding onbekend en filmpje Schooltv Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20111128_reflexen01 en filmpje Biodoen http://www.youtube.com/watch?v=ee9Cm_3v0F8
  • §3.5: afbeelding Wetenschap24
  • §4.1: filmpjes http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=Vy8EvyQoQIE en http://www.youtube.com/watch?v=kFYSWdb3o2I&feature=player_embedded en http://www.youtube.com/watch?v=01LMFFpAWYM&feature=player_embedded en http://www.ntr.nl/player?id=14438742&ssid=269
  • §4.2: afbeelding Wikipedia en filmpje http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=lG7HnNqt3w8
  • §4.3: applet http://neurokids.nl/fileadmin/Clips/splitbrains.swf
  • §5.1: afbeelding Neurokids.nl http://neurokids.nl/verken/neuronen/zenuwcellen/
  • §5.2: afbeelding http://www.okcompleet.info/Menu_Item_Modules/Modules_files/PZT_NeuraxiaalAnesthesie.html
  • §5.3: afbeelding Wikipedia en filmpje http://www.youtube.com/watch?feature=player_embedded&v=6XB0t9vspAs
  • §6.1: gebaseerd op afbeelding van Wikipedia
  • §6.2:filmpjes Schooltv Beeldbank http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20120401_verliefdheid01 en http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20121212_winterdip01, afbeelding Zaza Wouters (bron: nrcnext.nl)

 

 

Docentenhandleiding

De docentenhandleiding is in Sakai onder 'docentenkamer' gepubliceerd.Hierin staat informatie over de beoogde leerdoelen, opzet van de module, enz.

Licentie

Deze module is onder de volgende Creative Commons licentie gepubliceerd: Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel-Gelijk delen 3.0 Nederland Licentie Aanvullende informatie vindt u op http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl/