Grassen

Grassen

Arrangement Grassen

Waar gebruik je dit arrangement voor?

Dit arrangement geeft een overzicht van de meest gangbare grassen die je zo ruwweg in de omgeving van een melkveehouderijbedrijf in Friesland (en daarbuiten) tegen kunt komen. Er wordt uitgelegd waar je op moet letten bij het herkennen (determineren) van grassen. In het arrangement is een determinatietabel opgenomen die je mee kunt nemen het weiland in. Ook zijn (via Powerpoints) afbeeldingen en korte beschrijvingen opgenomen van ruwweg 25 (meest gangbare) grassen.

Het arrangement bevat ook werkdocumenten die er - na uitwerking - voor zorgen dat je de stof goed opneemt. Het arrangement is zo een belangrijk hulpmiddel bij het maken van het herbarium.

Na doorwerken van het arrangement kan het zijn dat je een zeer acceptabele hoeveelheid kennis van grassen hebt opgedaan.

 

1. Inleiding

Op aarde komen ongeveer 8.000 grassoorten voor. Je denkt er misschien niet direct aan, maar ook de bekende granen tarwe, gerst, haver, rogge en bijvoorbeeld spelt horen bij de grassen. Dat geldt ook voor maïs en rijst. Maar ook bijvoorbeeld reuzenbamboe en suikerriet. In dit hoofdstuk beperken we ons tot de grassen die je met een beetje geluk in een weiland kunt aantreffen; we hebben het dan over een stuk of twintig soorten. Een aantal daarvan zullen in de meeste weilanden "gewenst" zijn: Engels raaigras, timotee en veldbeemd. Andere zullen vaak als "ongewenst" worden aangemerkt - als onkruid dus.

Welke soorten gewenst en welke ongewenst zijn, hangt natuurlijk sterk af van je gebruiksdoel! We zullen ons met name richten op de grasmat in een weiland, maar je kunt je voorstellen dat de samenstelling van de grasmat van een voetbalveld, een gazon of de "green" van een golfbaan heel anders zal zijn dan die van een weiland. Om hier op in te spelen worden bij de beschrijving van de soorten in vookomende gevallen specifieke eigenschappen van grassen genoemd.

Veel informatie over grassen en grasland staat in hoofdstuk 3 van het Handboek Melkveehouderij. Je kunt dit goed gebruiken bij de uitwerking van de vragen en opdrachten. Ik geef hieronder alvast de link naar de site van het Handboek, je kunt daar hoofdstuk 3 openen: Grasland en Voedergewassen.

Handboek Melkveehouderij

2. Botanische samenstelling van de grasmat

Wanneer je in een weiland loopt of je kijkt naar de planten in een wegberm, zul je verschillende planten zien: verschillende grassen, maar ook kruiden en misschien schijngrassen. Je kijkt dan naar de botanische samenstellingvan de grasmat. Van de planten in de grasmat kun je de volgende indeling maken:

• Grassen.
In goed verzorgd grasland nemen de grassen 85-100% van de grasmat in. Grassen behoren tot de familie der Gramineae of Grasachtigen. In ons land komen bijna 120 soorten voor. Verderop in dit arrangement gaan we nader in op de bouw en ontwikkeling van de grassen.

• Vlinderbloemigen. Tot de vlinderbloemigen behoren rode en witte klaver, de wikke-soorten maar ook bijvoorbeeld erwten en bonen. In het arrangement "Kruiden" gaan we nader in op de rol van klaver in een weiland.

• Schijngrassen. De naam zegt het al: schijngrassen lijken op grassen maar zijn dat niet. De pitrus is een schijngras die vrij bekend is; ook de vele zegge-soorten horen bij de schijngrassen. In het algemeen planten die zich thuis voelen in de meer natte omstandigheden.

• Overige kruiden en onkruiden. Paardebloem, boterbloemsoorten, pinksterbloem, herderstasje, weegbreesoorten, melganzevoet, ridderzuring, brandnetel enz. enz. In het algemeen soorten die we niet (teveel) willen aantreffen in de grasmat met vaak als reden: te lage productie. Maar er zijn ook kruiden die in het rantsoen een nuttige functie vervullen. De kruiden komen aan bod in het gelijknamige arrangement.

 

3. Kenmerken van de grasplant. Kieming en vermeerdering

Elke plantensoort heeft natuurlijk bepaalde kenmerken die er voor zorgen dat die soort verschilt van alle andere soorten. Wanneer je een wilgeboom vergelijkt met een paardebloem hoef je niet twee keer te kijken om de verschillen te zien. Bij grassen ligt dat wat anders: veel van de grassen waar we het hier over hebben, verschillen zo op het eerste oog niet zo veel van elkaar. Toch zijn die verschillen er wel degelijk, maar soms moet je wel goed tot heel goed kijken om die verschillen te zien. Met dat "heel goed kijken" bedoelen we in feite determineren: het op basis van specifieke kenmerken vaststellen om welke plantensoort het gaat. (Kan trouwens ook gelden voor dieren zoals insecten of om mijn part kikkers.) Je moet dus ook weten welke kenmerken de verschillen veroorzaken. Om hier achter te komen, zullen we eerst een grasplantje wat nader bekijken.

Schematische voorstelling van een grasplant

In de figuur hierboven is een schematische tekening van een grasplant weergegeven. Ondergronds vind je uiteraard de wortels. Sommige grassoorten vermeerderen en verspreiden zich ook via ondergrondse of bovengrondse uitlopers (zogenaamde rhizomen of stolonen). De overgang van wortels naar de stengel(s) noemen we de uitstoelingsstreek: hier vormt de plant verschillende stengels. Dit vormen van nieuwe stengels noemen we dan ook uitstoelen. Elke nieuwe stengel begint met de vorming van een spruit: daar verschijnt het nieuwe blad. De spruit groeit door en wordt een stengel waaraan steeds nieuwe bladeren verschijnen. Tussen twee opeenvolgende bladeren zit een knoop. Het blad zit vast aan de stengel via de bladschede; de overgang van bladschede naar blad (of bladschijf) is een soort kraag waar een tongetje kan zitten en waar ook zogenaamde oortjes kunnen zitten. Het tongetje is een soort vliesje in het verlengde van de bladschede. Oortjes zijn kleine uitgroeisels aan het begin van het blad die min of meer om de stengel heen geslagen zitten. Zie onderstaande figuur.

 

Aan het eind van de stengel vind je de bloeiwijze, in feite de bloem van het gras. De bloem kan de vorm hebben van een aar, van een aarpluim of van een pluim. Zie de figuur hieronder:

Het kiemen van een grasplant

Een kiemend graszaadje vormt eerst een aantal kiemwortels en een spruit. Kiemwortels hebben als taak het jonge plantje te verankeren en te voorzien van water en mineralen. Op het moment dat de grasplant zijn eerste blaadjes heeft gevormd, ontwikkelen zich vanuit de uitstoelingsstreek de kroonwortels.
De uitstoelingsstreek is het onderste stengeldeel, waar de knopen en leden zeer dicht bij elkaar liggen (knopenstapel). Op deze plek kunnen zijspruiten ontstaan die zelf ook weer kroonwortels vormen.

Vermeerdering

Het is goed hier ook iets te vertellen over vermeerdering. Planten kunnen zich in het algemeen op twee manieren vermeerderen, namelijk generatief en vegetatief.

  1. Generatieve vermeerdering
    Bij generatieve vermeerdering vindt voortplanting plaats door zaadvorming. De bevruchting die vooraf gaat aan de vorming van zaad vindt plaats tijdens de bloei. Om zaad te kunnen vormen moet een plant dus eerst bloeien. Na de bloei wordt het zaad verspreid: door vogels, door de wind of door zaaimachines bijvoorbeeld.

  2. Vegetatieve vermeerdering
    Bij grassoorten zijn er drie vormen van vegetatieve vermeerdering:

• uitstoelen;

• bovengrondse uitlopers (stolonen);

• ondergrondse uitlopers (rhizomen).

Bij het uitstoelen worden nieuwe spruiten gevormd. Bij sommige soorten gebeurt dit dermate uitbundig dat er pollen worden gevormd: grasplanten met tientallen spruiten. Door het uitstoelen krijg je een mooie dichte zode die niet gauw vertrapt wordt. De zode heeft dan een goede draagkracht.
Ook via bovengrondse of ondergrondse uitlopers kan een plant zich vermeerderen: de uitlopers produceren steeds nieuwe spruiten in de omgeving van de moederplant.

 

Doorschieten

Wanneer het uitstoelen voorbij is, begint de plant te schieten of door te schieten. De plant gaat van de vegetatieve (ongeslachtelijke) fase over in de generatieve (geslachtelijke) fase. Ze gaat bloeien. De bloeistengel wordt hierbij als een telescoop uitgeschoven. Tijdens het schieten worden de bloemen gevormd en groeien ook de laatste bladeren uit. De bloemen zijn in het begin van het schieten omsloten door bladeren en dus nog niet zichtbaar. Als de bloemen tevoorschijn komen, stopt de bladgroei. Vanaf dat moment neemt de voederwaarde

van het gras niet of nauwelijks meer toe. De smakelijkheid van het gras voor het vee neemt af als het gras zichtbaar in bloei staat. Hierdoor nemen de beweidingsverliezen sterk toe. Het vee vreet de wei niet meer kaal en vertrapt en besmeurt veel.

4. Enkele indelingscriteria van grassen

Grassen kun je op verschillende manieren indelen, bijvoorbeeld op smakelijkheid voor het vee, of op de voederwaarde van het gras. Ook kun je een indeling maken op grond van de vorm van de plant. In deze paragraaf delen we de grassen in op:
1. wijze van uitstoeling
2. vroegheid: hooitype en weidetype
3. aantal chromosomen
 

Ad 1. Wijze van uitstoeling
Wanneer je een grasplant wat beter bekijkt, kun je zien dat iedere plant zijspruiten vormt. Groeien de zijspruiten omhoog, zoals dat bij de meeste grassen het geval is, dan ontstaat er een bosje met grasstengels. Dergelijke grassen heten polvormers. Enkele bekende soorten polvormers zijn: Engels raaigras, timotee en beemdlangbloem.
Er zijn ook grassen die horizontale uitlopers op of onder de grond vormen. Deze grassen noemen we uitlopervormers. Bovengrondse uitlopers tref je bijvoorbeeld aan bij ruw beemdgras en bij fioringras en struisgras. Veldbeemdgras en kweek vormen ondergrondse uitlopers.
 
 

Bovengrondse uitloper (fioringras)
Bovengrondse uitloper (fioringras)
Ondergrondse uitloper (kweek)
Ondergrondse uitloper (kweek)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ad 2. Vroegheid: hooitype en weidetype
Van nature bestaan er tussen grassoorten grote verschillen in vroegheid. Binnen een soort heeft men door veredeling ook rassen weten te kweken die duidelijk van elkaar verschillen. Rassen met een vroege voorjaarsontwikkeling schieten over het algemeen ook eerder in bloei.

Bij Engels raaigras zijn de rassen op grond van de doorschietdatum ingedeeld in weidetypen, laat-hooitypen en vroeg-hooitypen. Van timotee en beemdlangbloem bestaan alleen hooitypen en weidetypen. Het belangrijkste verschil tussen de typen zit in de doorschietdatum en de voorjaarsontwikkeling. De hooitypen zijn op die punten wat sneller. Andere verschillen, zoals in groeiwijze en zodevorming komen bij de huidige rassenlijstrassen niet meer voor.

Ad 3. Aantal chromosomen
Van Engels, Italiaans en Westerwolds raaigras bestaan diploïde en tetraploïde rassen. Tetraploïde rassen hebben ten opzichte van diploïde rassen een dubbel aantal chromosomen. Door het grotere aantal chromosomen zijn de cellen van de tetraploïde rassen iets groter en zijn de planten zelf ook wat forser dan die van de diploïde rassen. Voor een veehouder zijn de belangrijkste verschillen tussen tetraploïde en diploïde rassen:
• Smakelijkheid: tetraploïde rassen zijn over het algemeen wat smakelijker dan diploïde rassen. Dit komt mede door een betere ziekteresistentie en de opener groeiwijze, waardoor het gras minder snel muf ruikt. Hierdoor geven de tetraploïde rassen in de regel minder weideresten.
• Drogestofgehalte: het drogestofgehalte van de tetraploïde rassen ligt 1 tot 1,5% lager dan dat van de diploïde rassen. Dit nadeel wordt echter weer goed gemaakt door de wat hogere opname door het vee.
• Wintervastheid: gemiddeld is de wintervastheid van de tetraploïde rassen niet minder dan die van de diploïde rassen.
• Ziekteresistentie: gemiddeld hebben de tetraploïde rassen een betere resistentie tegen kroonroest. Bij afwezigheid van deze schimmelaantasting blijft het gras tot laat in het seizoen zeer smakelijk. Er zijn ook diploïde rassen met een redelijke resistentie tegen kroonroest.
• Vertrappingsgevoeligheid: de iets opener zode van de tetraploïde rassen wordt op lage, natte gronden gemakkelijker vertrapt dan de zode van de diploïde rassen. Door de opener zode bestaat er tevens een grotere kans op veronkruiding van de grasmat.
 

5. Landbouwkundige eigenschappen van enkele belangrijke grassen. Klaver.

Engels raaigras
Engels raaigras is verreweg de belangrijkste component van goed, blijvend grasland. Het is een grassoort die onder beweidingsomstandigheden een zeer goede zode kan vormen. Bij herhaaldelijk maaien kan de zode vrij hol worden, vooral wanneer te kort of te laat wordt gemaaid. Zolang het niet is doorgeschoten, is Engels raaigras een smakelijke grassoort. Een zwak punt van Engels raaigras is de gevoeligheid voor kroonroest.

Timotee
Timotee is een zeer wintervaste grassoort die in een jong stadium erg smakelijk is. Timotee voelt zich het best thuis op wat zwaardere, goed vochthoudende grondsoorten (klei en veen) en kan hier gemiddeld 10-15% van het grasbestand uitmaken. Op lichtere gronden bedraagt het aandeel timotee meestal 0-5%.

Beemdlangbloem
Beemdlangbloem is een grassoort die zich vooral thuis voelt op wat nattere percelen. Op drogere percelen is het aandeel van beemdlangbloem in het grasbestand meestal lager dan 5%.

Veldbeemdgras
Veldbeemdgras is een zodesluiter. Het is een grassoort die pas een rol begint te spelen wanneer de zode is beschadigd door vorst, droogte, te kort maaien, emelten, drijfmest enzovoort. Veldbeemdgras vestigt zich moeilijk en is een trage kiem. Bij inzaai van veldbeemdgras is de vochtvoorziening in de toplaag nogal eens een probleem.

Italiaans raaigras
Italiaans raaigras is een zeer productieve grassoort die echter slechts een of twee jaar meegaat. Het kan goed tegen maaien, mits de stoppellengte minimaal 7 cm bedraagt. Vanwege de smakelijkheid en de vroege voorjaarsontwikkeling is het erg geschikt voor stalvoedering. Het gewas groeit snel, zodat je moet oppassen dat het gras niet te lang wordt.

Westerwolds raaigras
Westerwolds raaigras is een snelgroeiende, éénjarige variant van Italiaans raaigras. Het is niet winterhard en schiet in vrijwel iedere snede door.

Kropaar
Kropaar is een grassoort met een zeer goede zomerproductie. Dit komt vooral door de goede droogteresistentie. De levensduur van kropaar is uitstekend en de grasmat wordt in de loop der jaren eerder beter dan slechter. Opvallend is de zeer snelle hergroei, ook onder droge omstandigheden. Korter maaien dan 7 cm wordt echter slecht verdragen.

Rietzwenkgras
Rietzwenkgras is een meerjarige, zeer productieve grassoort die vrij goed tegen natte omstandigheden en ook vrij goed tegen droogte kan. Door veredeling zijn fijnbladige rassen verkregen. Dit is vooral van belang bij beweiding en stalvoedering. De eerste snede van rietzwenkgras is zes tot tien dagen vroeger dan die van Engels raaigras.

Minder gewenste grassen
In grasland komen naast goede grassen ook matige en slechte grassen voor. Deze zijn minder of niet gewenst omdat ze minder opbrengen, minder smakelijk zijn of een lagere voederwaarde hebben dan de goede grassen. In de tabel hieronder staan de bekendste matige en slechte grassoorten genoemd met daarbij een waarderingscijfer. Bij de waardering is Engels raaigras als uitgangspunt genomen. Die goede grassoort is met een tien gewaardeerd. Matige grassen scoren tussen de 5 en 8 punten, slechte grassen scoren minder dan 5 punten.

 

 

Waarderingscijfers voor een aantal grassen
Waarderingscijfers voor een aantal grassen

Kweek
Een zeer bekende matige grassoort is kweek. Per streek heeft dit gras een andere naam. Kweek is een stengelige grassoort die behoorlijk productief kan zijn. Vanwege de slechte smakelijkheid wordt ze toch tot de matige grassoorten gerekend. Kweek kan beter tegen droogte, wateroverlast, drijfmest, kort maaien, zodebeschadiging en vorst dan Engels raaigras. Daarom slaagt kweek er bijna altijd in om zich uit te breiden. Alleen door zeer vaak te weiden (of standweiden) is kweek in toom te houden. Dit is één van de redenen waarom na twee keer weiden altijd moet worden gebloot. Onder bloten verstaan we het afmaaien van een perceel na het beweiden. Alle pollen worden zo gemaaid en je krijgt weer een schone weide.

Straatgras
Een ander zeer bekend gras is straatgras of tuintjesgras. Het kan zich in intensief gebruikt grasland enorm uitbreiden. Straatgras wordt slecht gewaardeerd omdat het een grassoort is met een slechte smakelijkheid, een lage voederwaarde en een lage opbrengst. Straatgras heeft een zeer oppervlakkig wortelstelsel. Daardoor kan het eerder profiteren van de mineralen uit mest en van regenwater dan Engels raaigras. Straatgras schiet snel en uitbundig door en vormt daarbij grote hoeveelheden zaad. Daardoor kan straatgras zich sterk uitbreiden na zodebeschadiging door vorst, drijfmest, vertrapping, emelten enzovoort. Straatgras vormt een dichte zode. Een typisch kenmerk van percelen met veel straatgras is, dat het gras na een droge periode snel verdort en afsterft. Na een enkele regenbui wordt het land zeer snel weer groen doordat het straatgraszaad massaal tot ontkieming komt.

Klaver

Het gewas klaver verdient speciale aandacht.

Klaver is geen gras maar een kruid. Het behoort tot de familie van de vlinderbloemigen. Tot deze familie behoren ook bijvoorbeeld erwten en bonen, wikkesoorten en lucerne. Kenmerkend voor deze familie is dat op de wortels (in de zogenaamde wortelknolletjes) van deze planten een bacterie leeft (Rhizobiumsoorten) die stikstof uit de lucht bindt zodat die opgenomen kan worden door de plant. Een soort "gratis bemesting" dus. Hierdoor kan de aanwezigheid van klaver in grasland al snel zorgen voor een stikstoflevering van plm. 50 kg/ha/jaar. Daarnaast zorgt ook klaver (net zoals een aantal andere kruiden) voor een rijkere minerale samenstelling van het plantenbestand en is ook het eiwitgehalte van klaver hoger.
In de grasmat kan klaver in enkele jaren weggeconcurreerd worden. Dit gebeurt vooral op percelen met een hoge stikstofbemesting (250 kgN/ha/jaar). Ook voelt de klaver zicht beter thuis op percelen waar meer beweid wordt dan gemaaid. Omdat klaver niet zo groot wordt, verstikt het snel in de zwaardere maaisnede.
Op percelen waar niet "op de top" met stikstof wordt bemest, kan de aanwezigheid van klaver dus zeer positief zijn: de door de bacterieën gebonden stikstof komt ook te goede aan het gras. Verder moet ook de pH niet al te laag zijn (optimaal 5,5) en het perceel goed ontwaterd.

5.1. Rassenlijst Engels raaigras

Onder de link hieronder vind je de rassenlijst voor Engels raaigras van 2015.

Rassenlijst Engels raai 2017

6. Determineren van grassen

Je kunt je nu de volgende situatie voorstellen: je hebt een (verse) grasplant ergens vandaan gehaald: uit een wegberm, weiland of gazon en je wilt uitzoeken om welk gras het gaat. Met behulp van de informatie uit de vorige links weet je nu waar je naar moet kijken:

  • spruit gevouwen of rond of naaldvormig?
  • tongetje en / of oortjes aanwezig? hoe groot?
  • is het blad geribd of niet?
  • is er sprake van beharing?
  • kleur van de plant, kleur van de plantvoet?
  • is er sprake van bladglans? is het blad glad of juist ruw? mogelijk bobbelig? 
  • bij aanwezigheid van bloeiwijze: hoe ziet die er uit?

Het wordt nu dus tijd om per grassoort de verschillende kenmerken te benoemen: wat is van toepassing op welke grassen?

Hieronder staat een determinatietabel voor grassen en aan het eind van deze paragraaf staat ook een link naar een bestand naar dezelfde tabel, zodat je hem ook kunt uitprinten.
De belangrijkste kenmerken van 16 veel voorkomende grassen zijn hier in een schema gezet, en wel op zo'n manier dat wanneer je stap voor stap en in de juiste volgorde bepaalde kenmerken vaststelt, je uiteindelijk uitkomt op de naam van het gras waar het over gaat.
In woorden:

  • éérst vaststellen: is de spruit plat of rond
  • bij platte spruit vervolgens: is het blad geribd of ongeribd. Ga vervolgens de overig genoemde kenmerken na.
  • bij ronde spruit: stel vervolgens vast of er oortjes zijn. Daarna check je beharing en de mate van geribdheid van het blad.
  • Bij elke stap wordt het aantal mogelijkheden ingeperkt; uiteindelijk bekijk je nog de overig genoemde kenmerken om vast te stellen om welk gras het gaat.

Met 16 grassen is de determinatietabel niet volledig maar wat de meest gangbare grassen betreft, kom je een heel eind. Bij elk van de grassen staat een link naar een site waar de soort duidelijk wordt omschreven, ook met afbeeldingen erbij.

 

DETERMINATIETABEL VAN DE MEEST VOORKOMENDE GRASSEN. Tussen haakjes de waarderingscijfers van de verschillende grassen.

 

Platte spruit geribd

1.

Engels raaigras (10): rode voet, onderzijde sterk glanzend. Gevouwen spruit; kort, vliezig en slap tongetje. Link foto en beschrijving Engels raaigras

2.

Mannagras (4): dwarsverbindingen, lange tong, vochtminnend. Link foto en beschrijving mannagras

 

 

 

Platte spruit ongeribd

3.

Kropaar (6): gevouwen spruit, grove pollen, kiel, droogteminnend, voelt ruw aan, donkergroene kleur.
Link foto en beschrijving kropaar

4.

Liesgras (4): dwarsverbindingen, forse spruit, korte tong uitlopend op een punt (als een accolade), breed blad. Vochtminnend. Link liesgras

5.

Veldbeemd (9): donkergroen, korte tong, stevige gevouwen spruit. Droogteminnend, bladtop splijt in een “v” bij samendrukken. Link veldbeemd

6.

Ruwbeemd (6): lichtgroen van kleur. Spitse tong; slappe, gevouwen spruit. Vochthoudende grond. Link ruwbeemd

7.

Straatgras (4): melkwitte tong, gebobbeld blad, dof, snel in bloeistadium, altijd bloeiend. Link straatgras

 

 

Ronde spruit met oren

 

 

 

8.

Kweek (5): gedraaid ruw blad, korte tong, ondergrondse uitlopers, dofgroen. Link kweek

9.

Beemdlangbloem (9): rode voet, pol, vochthoudende grond, onderzijde blad sterk glanzend. Link beemdlangbloem

10.

Italiaans raaigras (9): rode voet, breed blad welke aan de top ruw is, kort groenachtig tongetje, bloem bevat kafnaalden > 5mm. Link Italiaans raaigras

 

 

 

 

 

 

 

 

Ronde spruit zonder oren behaard

 

Ronde spruit zonder oren onbehaard ongeribd

 

 

Ronde spruit zonder oren onbehaard, matig / sterk geribd

 

 

 

Witbol (5): gestreepte, paarsachtige voet (piamabroek), gezaagde tong, polvormer. Voelt zacht aan. Link witbol

 

 

12.

Timotee (9): dof, gedraaid blad, witte tong, polvormer, lichtgroene kleur. Link timotee

13.

Rietgras (6): dwarsverbindingen, breed blad. Vochtminnend. Link rietgras

 

 

14.

Geknikte vossestaart (5): spitse tong, doffe/grijze spruit. Vochtminnend. Link geknikte vossestaart

15.

Fioringras (5): bovengrondse uitlopers, paarse knopen. Link fioringras

Hier de link naar het bestand met deze tabel. De tabel kun je uitprinten en is heel geschikt om mee het land in te nemen!

Op internet zijn enkele sites te vinden die je ook goed kunnen helpen bij het determineren. Het gaat steeds over achtereenvolgende kenmerken die je invoert zodat je uiteindelijk op een bepaalde soort uitkomt.

De eerste site is die van rheinmedia.de. Daar vind je de omschrijvingen en afbeeldingen van 32 grassen en 73 onkruiden. Als je klikt op "grassenherkenning" kun je vervolgens bij "plantendeel" een bepaalde eigenschap ingeven. Hetzelfde systeem geldt voor (on)kruiden. De link staat hier:

Determinatie grassen en kruiden via Unkraut Rheinmedia

De site van vob-ond.be geeft beschrijvingen en afbeeldingen van 36 grassen en biedt een soortgelijk determinatiesysteem. Link naar deze site:

Interactieve determineertabel voor grassen

7. Foto's, afbeeldingen en beschrijvingen

Hieronder staan de links naar twee PDF-bestanden waarin ik afbeeldingen en belangrijkste eigenschappen van 25 min of meer gangbare grassen voorbij laat komen.

"Grassen 1" gaat over Engels raai, timotee, veldbeemd, ruwbeemd, beemdlangbloem en Italiaans raai.

"Grassen 2" laat de volgende grassen zien: kropaar, fioringras, rietzwenk, kweek, witbol, zachte dravik, roodzwenk, reukgras, kamgras, ruwe smele, geknikte vossestaart, mannagras, liesgras, rietgras, riet, straatgras, hanepoot en groene naaldaar.

Tenslotte voeg ik nog een link toe naar de Grassatlas van Eurograss. In deze atlas staan onder meer een aantal goede beschrijvingen van grassen.

Grassatlas
Grassatlas

8. Opdrachten / werkbladen. Links

Hieronder vind je de link naar het werkblad. De opdrachten kun je maken met behulp van de informatie in het arrangement. Maak ook gebruik van het Handboek Melkveehouderij (hoofdstuk 3) en een rassenlijst. Ook heb ik hier de link naar het bestand met de opdracht "Herbarium" toegevoegd. Zie de links.

Handboek Melkveehouderij

Opdrachten grassen