4. Enkele indelingscriteria van grassen

Grassen kun je op verschillende manieren indelen, bijvoorbeeld op smakelijkheid voor het vee, of op de voederwaarde van het gras. Ook kun je een indeling maken op grond van de vorm van de plant. In deze paragraaf delen we de grassen in op:
1. wijze van uitstoeling
2. vroegheid: hooitype en weidetype
3. aantal chromosomen
 

Ad 1. Wijze van uitstoeling
Wanneer je een grasplant wat beter bekijkt, kun je zien dat iedere plant zijspruiten vormt. Groeien de zijspruiten omhoog, zoals dat bij de meeste grassen het geval is, dan ontstaat er een bosje met grasstengels. Dergelijke grassen heten polvormers. Enkele bekende soorten polvormers zijn: Engels raaigras, timotee en beemdlangbloem.
Er zijn ook grassen die horizontale uitlopers op of onder de grond vormen. Deze grassen noemen we uitlopervormers. Bovengrondse uitlopers tref je bijvoorbeeld aan bij ruw beemdgras en bij fioringras en struisgras. Veldbeemdgras en kweek vormen ondergrondse uitlopers.
 
 

Bovengrondse uitloper (fioringras)

Ondergrondse uitloper (kweek)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ad 2. Vroegheid: hooitype en weidetype
Van nature bestaan er tussen grassoorten grote verschillen in vroegheid. Binnen een soort heeft men door veredeling ook rassen weten te kweken die duidelijk van elkaar verschillen. Rassen met een vroege voorjaarsontwikkeling schieten over het algemeen ook eerder in bloei.

Bij Engels raaigras zijn de rassen op grond van de doorschietdatum ingedeeld in weidetypen, laat-hooitypen en vroeg-hooitypen. Van timotee en beemdlangbloem bestaan alleen hooitypen en weidetypen. Het belangrijkste verschil tussen de typen zit in de doorschietdatum en de voorjaarsontwikkeling. De hooitypen zijn op die punten wat sneller. Andere verschillen, zoals in groeiwijze en zodevorming komen bij de huidige rassenlijstrassen niet meer voor.

Ad 3. Aantal chromosomen
Van Engels, Italiaans en Westerwolds raaigras bestaan diploïde en tetraploïde rassen. Tetraploïde rassen hebben ten opzichte van diploïde rassen een dubbel aantal chromosomen. Door het grotere aantal chromosomen zijn de cellen van de tetraploïde rassen iets groter en zijn de planten zelf ook wat forser dan die van de diploïde rassen. Voor een veehouder zijn de belangrijkste verschillen tussen tetraploïde en diploïde rassen:
• Smakelijkheid: tetraploïde rassen zijn over het algemeen wat smakelijker dan diploïde rassen. Dit komt mede door een betere ziekteresistentie en de opener groeiwijze, waardoor het gras minder snel muf ruikt. Hierdoor geven de tetraploïde rassen in de regel minder weideresten.
• Drogestofgehalte: het drogestofgehalte van de tetraploïde rassen ligt 1 tot 1,5% lager dan dat van de diploïde rassen. Dit nadeel wordt echter weer goed gemaakt door de wat hogere opname door het vee.
• Wintervastheid: gemiddeld is de wintervastheid van de tetraploïde rassen niet minder dan die van de diploïde rassen.
• Ziekteresistentie: gemiddeld hebben de tetraploïde rassen een betere resistentie tegen kroonroest. Bij afwezigheid van deze schimmelaantasting blijft het gras tot laat in het seizoen zeer smakelijk. Er zijn ook diploïde rassen met een redelijke resistentie tegen kroonroest.
• Vertrappingsgevoeligheid: de iets opener zode van de tetraploïde rassen wordt op lage, natte gronden gemakkelijker vertrapt dan de zode van de diploïde rassen. Door de opener zode bestaat er tevens een grotere kans op veronkruiding van de grasmat.