Economie

Economie

Home

Welkom op de wikiwijs van het vak Economie.

 

In het menu aan de linkerkant zie je voor elke les een onderwerp staan. Het is de bedoeling dat jullie groep elke les aan de slag gaat met een onderwerp. Aan het einde van de periode leveren jullie de opdrachten die jullie bij de verschillende onderwerpen tegenkomen in verslagvorm in.

 

Aan het einde van elke les worden er ook steeds twee groepen gevraagd om te presenteren wat ze deze les van het onderwerp geleerd hebben.

 

Les 1: Vraag en aanbod

Les 2: Banken

Les 3: Conjuntuur

Les 4: Internationale handel en duurzaamheid

Les 5: Inflatie en deflatie

Les 6: Crisis

Les 7: Marketing

Les 8: Uitloop

 

Wat moet je doen om het vak met een voldoende af te ronden:

- Een verslag inleveren met daarin alle opdrachten van alle onderwerpen. Zorg ervoor dat de antwoorden op de opdrachten onderbouwd zijn en dat het verslag er verzorgd uitziet.

- Ten minste één keer een presentatie houden van wat je die dag geleerd hebt. In de presentatie behandel je de volgende punten:

  1. Wat heb je deze dag geleerd van het onderwerp?
  2. Heb je verder nog iets geleerd?
  3. Wat vond je moeilijk?
  4. Wat vond je gemakkelijk?
  5. Hoe verliep de samenwerking?
  6. Wat vond je van de les van vandaag?

- Drie keer een beoordeling op de presentatie van een andere groep. Een format hiervoor kun je vinden onder de knop formats.

 

Veel succes!

Vraag en aanbod

De Algemene economie richt zich op de bedrijfsomgeving. Er zijn veel verschillende factoren die van invloed kunnen zijn op het functioneren en voortbestaan van bedrijven.

We zouden de algemene economie kunnen opdelen in verschillende omgevingen. De directe omgeving word de micro omgeving genoemd. Naast de direct omgeving is er ook een indirecte omgeving namelijk de macro-economie. Dit zijn de 2e belangrijkste omgevingen waar we de komende periode over gaan leren.

Kijkend naar de directe omgeving van de bedrijven, dan kijken we naar de vraag. De vraag bepaalt of bedrijven producten aanbieden en tegen welke prijs.

Enerzijds is er dus de vraag en daartegenover staat dus het aanbod. Vraag en Aanbod komen samen op een markt. Dit is de plek waar de prijs wordt bepaald en waar vraag en aanbod mogelijk samen komen.

Opdracht 1

Vraag en aanbod

Om het verhaal van vraag en aanbod duidelijk te maken volgt nu een voorbeeld:

Stel ik heb een Snicker en die bied ik aan in de klas. In de klas zal wellicht een enkeling een afkeur hebben voor chocolade. Echter het overgrote deel zal deze Snicker graag voor mij opeten. Bij de vraag wie wil deze Snicker hebben verwacht ik dan ook veel reacties. Dit verandert echter als ik de klas vraag wie de Snicker van mij wil kopen voor 2 euro. Dit zal wellicht veel reacties opwekken echter geen reacties die leiden tot de koop van mijn Snicker. De prijs heeft ervoor gezorgd dat er niet tot nauwelijks meer vraag was naar mijn Snicker. Dat terwijl ik voor 2euro graag mijn Snicker aanbied.

Het hier bovenstaande is een eenvoudig voorbeeld van hoe vraag en aanbod elkaar beïnvloeden.

Vraag komt voort uit afnemers en dat kunnen diverse groepen zijn. Consumenten staan vooral bekend als vragers. Het gebeurt echter ook dat bedrijven onderling handelen of dat de overheid producten afneemt. De bedrijven en de overheid zijn in dit geval ook afnemers en zorgen dus voor vraag naar goederen.

De Aanbod kant bestaat vaak uit bedrijven. Bedrijven bieden goederen aan en die worden afgenomen door de vragers. Goederen zijn echter niet de enige producten waar vraag en aanbod van bestaat. Denk maar eens aan de arbeidsmarkt daar waar vraag en aanbod van arbeid samen komen of de geldmarkt daar waar vraag en aanbod van geld samen komen. In dit laatste geval zijn het dus de banken die geld aanbieden en bedrijven die hier vraag naar hebben.

Vragen

1. Werk zelf nog een voorbeeld van vraag en aanbod uit.

Opdracht 2

Het vierkant hiernaast simuleert de markt en de lijnen daar binnen staan voor de vraag en het aanbod.

 

Vragen

1. Verklaar het verloop van de lijnen. (dus waarom zijn de lijnen op deze manier geplaatst.)

Opdracht 3

Vragen

Jullie gaan nu onderzoek doen naar de arbeidsmarkt. Hieronder volgen enkele vragen die jullie gaan onderzoeken.

1. Waar komt de vraag naar arbeid vandaan?

2. Waaruit bestaat het aanbod van arbeid?

3. Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt? En wat is hier het gevolg van?

4. Wanneer is er sprake van een ruime arbeidsmarkt? En wat is hier het gevolg van?

 

Na beantwoording van bovenstaande vragen gaan jullie onderzoek doen naar de huidige arbeidsmarkt.

 

5. Beschrijf de huidige arbeidsmarkt en geef daarbij antwoord op:

- Hebben we veel/weinig aanbod?
- Is het een krappe of ruime arbeidsmarkt?
- Zijn jou bevindingen juist positief of negatief? Verklaar je antwoord.

Opdracht 4

Aan het werk zijn binnen de Nederlandse samenleving is belangrijk. Door te werken kunnen wij voorzien in onze basisbehoeften zoals wonen, slapen en eten. Echter niet iedereen in Nederland is aan het werk. Er zijn ook tal van werklozen die op het moment niets kunnen doen voor de samenleving.

Vragen

1. Zoek op internet naar 4 verschillende soorten van werkloosheid en beschrijf deze.

Opdracht 5

Als werkloze kom je natuurlijk niet helemaal met lege handen te staan. In Nederland hebben we namelijk sociale zekerheid. Dat houdt in dat wanneer iemand werkloos is hij of zij recht heeft op een uitkering.

 

Vragen

1. Noem 3 verschillende soorten van uitkeringen en geef hierbij aan: wanneer heb je recht op deze uitkering?,
wie betaalt deze uitkering/waar komen de gelden vandaan? En hoe lang heb je recht op deze uitkering?

Banken

Banken

Banken vervullen een transformatiefunctie in de economie. Dat wil zeggen dat zij zorgen dat de vraag naar geld en het aanbod van geld in een land bij elkaar komen. Sommige huishoudens en bedrijven hebben bijvoorbeeld geld over, wat zij gebruiken om te sparen bij een bank. En andere huishoudens en bedrijven hebben weer een tekort en dus extra geld nodig. Hiervoor sluiten zij een lening of hypotheek af. Een bank zorgt ervoor dat deze geldstromen bij elkaar komen. Zij innen het spaargeld van klanten en gebruiken dit ondermeer om leningen en hypotheken te verstrekken.

 

Wanneer je dus je spaargeld op een spaarrekening bij de bank zet, geef je het geld in feit in bruikleen. De bank kan het gebruiken om leningen en hypotheken te verstrekken of om te beleggen. De bank beschouwt het spaargeld dus als grondstof voor het verstrekken van kredieten en het doen van investeringen. Een bank heeft dus altijd spaargeld nodig om leningen te kunnen verstrekken. Wordt er geen of niet voldoende spaargeld aangetrokken, dan valt het verstrekken van leningen en hypotheken stil.

 

De renteverschillen tussen banken hebben met dit beleid te maken. Natuurlijk zullen banken het spaargeld in eerste instantie zo goedkoop mogelijk willen aantrekken, dus tegen een zo laag mogelijke spaarrente. Alleen als de rente te laag is, loopt de bank het risico dat consumenten hun spaargeld liever onderbrengen bij concurrenten met een hoge rente. De bank trekt dan te weinig spaargeld aan om hypotheken en leningen te kunnen financieren.

 

Aan de andere kant kunnen banken ook niet een te hoge spaarrente gaan bieden. Want het geld dat zij moeten betalen voor het aantrekken van spaargeld zal ook weer moeten worden terugverdiend. Dit gebeurt meestal door de hypotheek- en leenrentes te verhogen. Maar als de bank die rentes te ver verhoogt, zullen klanten voor leningen en hypotheken naar de concurrent gaan. Deze afwegingen leiden bij alle banken tot verschillende tarieven.

Opdracht 1

Bekijk onderstaand filmpje en beantwoord de vragen:

Vragen

1. Waarom is het belangrijk dat mensen vertrouwen in het geld hebben?

2. Waarom heeft de Nederlandse Bank goud in een kluis liggen?

3. Vroeger deden mensen aan ruilhandel. Zoek uit waarom we nu betalen met papier en hoe het geld van tegenwoordig dus is ontstaan. (dit stuk omvat +/- 400 woorden).

Opdracht 2

Al het geld dat mensen sparen bij de bank, wordt door de bank gebruikt om geld te verdienen. Als je € 100,- spaart leent de bank daarvan € 90,- uit en bewaart hij € 10,-. Met die € 90,- betaalt iemand weer iets en komt het dus terug bij de bank. Van die € 90,- wordt door de bank weer € 81,- uitgeleend en € 9 bewaard. Zo wordt er dus met jouw € 100,- geld geschapen.

 

Er wordt dus telkens 90% uitgeleend en 10% achtergehouden als reserve.

Vragen

1. Zoek uit hoe de bank geld creëert als jij jouw spaargeld naar de bank brengt. Leg dit uit in eigen woorden.

2. Maak van de geldschepping een overzichtelijk schema.

Opdracht 3

Lees onderstaand artikel over Cyprus.

 

Vragen

1. Wat zijn de onbekende begrippen uit het artikel? Maak een lijst met daarachter de betekenis van deze onbekende begrippen.

2. Wanneer valt een bank?

3. Waarom heeft de val van een bank grote gevolgen voor de economie van het eigen land en andere landen?

4. Waarom wordt de stabiliteit van een munt (de euro) bedreigd als een land als Cyprus failliet gaat?

5. Wat is een bankrun?

6. Leg in eigen woorden uit hoe Cyprus in eerste instantie zou worden 'gered'.

7. Leg in eigen woorden uit hoe Cyprus nu zal worden 'gered'.

8. Welk 'reddingsplan' heeft jouw voorkeur? Geef een onderbouwde mening.

9. Zoek zelf nog een artikel over Cyprus. Leg uit wat er in dit artikel besproken wordt.

Conjunctuur

De hoogte van de bestedingen verandert van jaar tot jaar. Consumenten of bedrijven kunnen voorzichtiger worden waardoor hun bestedingen dalen, het buitenland kan in een dip zitten waardoor de export inzakt, de overheid kan gaan bezuinigen waardoor de bestedingen tegen vallen. Zo zijn er meerdere oorzaken te bedenken. Als de bestedingen dalen, daalt ook de productie en dus het inkomen. In het stijgen en dalen van de bestedingen en dus van het Nationaal Inkomen (het totale inkomen in Nederland) zit een patroon. We noemen dit de conjunctuurcyclus, conjunctuurbeweging of conjunctuurgolf. Kortweg: de conjunctuur.

 

 

Zo ziet de conjunctuur er schematisch uit. De stippenlijn stelt de trendmatige groei voor. Dit is de gemiddelde groei voor een bepaalde tijd. De golvende lijn staat voor de conjunctuur ofwel de bestedingen en staat voor de feitelijke groei.

Opdracht 1

Vragen

1. Zoek uit welke 4 fasen de conjunctuur kent? En geef bij elk fase aan wat er met de vraag en met de prijs gebeurt.

Opdracht 2

Vragen

1.Verklaar waarom door een verlaging van de bestedingen de werkloosheid omhoog kan gaan.

2.Bij welke fase van de conjunctuur hoort dit verschijnsel?

3. Verklaar waarom door een verhoging van de bestedingen de werkloosheid omlaag kan gaan.

4.Bij welke fase van de conjunctuur hoort dit verschijnsel?

Opdracht 3

Vragen

1.In welke periode was er sprake van hoogconjunctuur?

2.In welke periode was er sprake van laagconjunctuur?

3.Blijkt ook uit de cyclus dat er een recessie was? Zo ja?,welke periode(s)?

4. Zoek op internet op in welke fase van de conjuntuur we op dit moment zitten. Is dit een hoog of laag conjunctuur en wat zijn hier de gevolgen van?

Opdracht 4

De golf bewegingen in de conjunctuur zijn veelal oorzaak van veranderingen in de bestedingen. Je kunt je misschien voorstellen dat wanneer de vraag naar een product hoger is dan het aanbod de prijs omhoog gaat immers bedrijven kunnen niet produceren tegen de stijgende vraag. Dit leidt tot overbesteding.

Vragen

1.Beschrijf het proces van onderbesteding en wat zijn hier de nadelige gevolgen van?(denk hierbij aan een vorm van werkloosheid)

2.Zitten er ook nadelen aan hoogconjunctuur? En zo ja? Welke
nadelen?

Opdracht 5

Na vele schommelingen in de conjunctuur wordt het tijd voor onderzoek. Wat valt er aan deze schommelingen in de conjunctuur te doen en wie moet dit doen?

Vragen

Zoek op internet naar de visie van Keynes en de visie van de klassieken.

1.Beschrijf de visie van beide economische groeperingen. Geef daarbij aan hoe ze vinden hoe er op schommelingen gereageerd moet worden en wat daarbij de rol van de overheid is.

2. Welke visie heeft jouw voorkeur? Geef een onderbouwde mening.

3. Hoe reageert Nederland op deze schommelingen in de conjunctuur en bij welke visie (Keynes of klassieken) sluit deze manier van aanpakken het beste aan?

Opdracht 6

Hieronder volgen een aantal oorzaken die een bepaald gevolg hebben. Geef aan of het gevolg stijgt of daalt en geef hierbij een verklaring:

 

Oorzaak                                                         Gevolg                                                            Verklaring

Nationaal inkomen (stijgt)                              Import…

Consumptie (stijgt)                                        Nationaalinkomen …

Inflatie (stijgt)                                               Export …

Nationaal inkomen (daalt)                              Belastinginkomsten …

Bestedingen (dalen)                                       Werkloosheid …

Internationale handel en duurzaamheid

Eeuwenlang bleef het aantal mensen op aarde ongeveer gelijk. Tot in de twintigste eeuw. Toen groeide de wereldbevolking ineens tot drie miljard mensen. En in de laatste vijftig jaar is dat aantal nog eens verdubbeld. Er leven nu dus ongeveer 6 miljard mensen op aarde. De meeste wereldburgers wonen in arme landen. Daar moet de bevolking leven van minder dan één euro per dag. We noemen die landen ontwikkelingslanden. In die ontwikkelingslanden hebben de mensen soms niet genoeg te eten. En er is vaak gebrek aan schoon drinkwater.Die arme landen liggen voornamelijk in: Azië, Afrika en Midden- en Zuid-Amerika. De rijke industrielanden liggen in: Noord-Amerika, Europa en Australië. Het rijke Noorden en het arme Zuiden.

 

Opdracht 1

Internationale handel 

Landen kunnen hun eigen economie beschermen. Dit wordt ook wel protectionisme genoemd.

 

Bekijk onderstaand filmpje.

Vragen

1. In het filmpje zijn een aantal voorbeelden van protectionisme te zien. Welke vormen van protectionisme kom je tegen. Leg deze uit.

2. Zoek op het internet naar meer vormen van protectionisme en werk deze uit.

 

Opdracht 2

Lees onderstaand artikel.

 

Vragen

 

1. Hoe beschermt China haar eigen economie?

2. Waarom zijn andere landen als Amerika daar niet blij mee?

3. Waarom is het niet bevorderlijk als veel landen protectionistische maatregelen nemen?

Opdracht 3

Lees onderstaand artikel over Katja Schuurman's stichting Return to Sender.

Vragen

1. Leg in je eigen woorden uit waarom Katja in het artikel aangeeft dat wij als consumenten 'alle macht' hebben.

Opdracht 4

Vragen

1. Zoek op internet naar een artikel met als thema oneerlijke handel.

2. Leg uit waarom de handel oneerlijk is.

3. Maak met glogster een poster voor eerlijke wereldhandel. Op de poster moet te zien zijn waarom eerlijke wereldhandel belangrijk is.

 

Glogster

Glogster is een handige tool om online posters mee te maken. Je moet hiervoor een account aanmaken!

Klik op onderstaande link om naar de website van glogster te gaan.

Glogster

Opdracht 5

Vragen

1. Zoek op internet 3 organisaties op die zich inzetten voor eerlijke wereldhandel.

2. Beschrijf de organisaties.

3. Wat voor acties voeren de organisaties om hun doelen te behalen?

Inflatie en deflatie

Opdracht 1

Lees onderstaand artikel.

 

Vragen

1. Leg in je eigen woorden uit wat inflatie is.

2. Leg in je eigen woorden uit wat deflatie is.

3. Wat is koopkracht?

4. Wat is de relatie tussen inflatie/deflatie en koopkracht?

5. Wat is geldontwaarding?

6. Bedenk een voorbeeld met daarin het begrip inflatie, koopkracht en geldontwaarding.

7. Noem twee nadelen van inflatie.

8. Noem één voordeel van inflatie.

Opdracht 2

 

Vragen

Verklaar de tekst op dit plaatje.

Opdracht 3

Lees onderstaand artikel.

 

Vragen

1. Leg in eigen woorden uit wat import is.

2. Leg in eigen woorden uit wat export is.

3. Waar gaat de geldstroom bij import naartoe?

4. Waar gaat de geldstroom bij export naartoe?

5. Maak een schematisch overzicht van import/export en de geldstromen.

6. In het artikel staat dat de ruilvoet is verslechterd. Wat is de ruilvoet?

7. Zoek op internet naar de top 5 van meest gestegen prijzen. Om welke producten gaat het hier?  laat het verschil in prijs zien, noteer dus de oude en de nieuwe prijs.

8. Onderzoek de volgende landen. Noteer hoe hoog de inflatie was op 01-01-13.

Eu =

Duitsland =

Slovenie =

Spanje =

Geef een verklaring waarom de inflatie in Spanje zo hoog is.

9. De ECB is de Europees centrale bank die in het lven is geroepen om de inflatie binnen de EU beperkt te houden.

Geef een mogelijkheid om de inflatie te bestrijden en beschrijf het proces.

 

Casus

In een wereld bestaan alleen land A en land B. Land A en land B handelen al jarenlang met elkaar. Op een gegeven moment is de inflatie in land A groter dan in land B.

1. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de export van land A? S

2. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de import van land A? G

3. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de export van land B? G

4. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de import van land B? S

 

Nadat er een aantal jaren inflatie is geweest in zowel land A als land B komt er een periode van deflatie. De deflatie in land B is minder groot dan in land A.

1. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de export van land A? G

2. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de import van land A? S

3. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de export van land B? S

4. Wat voor gevolgen heeft bovenstaande voor de import van land B? G

 

Vragen

1. Zoek zelf een artikel op dat gaat over inflatie. Leg uit wat er in het artikel staat.

Crisis

Wanneer de conjunctuur verandert van een hoog- in een laagconjunctuur spreken we van een economische crisis. Dit kan meerder oorzaken hebben. Zo kan het zijn dat de vraag het aanbod overtreft of dat de bevolking haar vertrouwen verliest in de economie. Hier zijn ook diverse oplossingen voor echter het moment waarop men ingrijpt, is hier van cruciaal belang. Het is namelijk zo dat voor er besluiten worden genomen en er tot actie wordt overgegaan er enige tijd verstreken is. Denk hierbij maar aan een aanvraag tot het kappen van een boom. Dit mag je niet direct doen maar er moet eerst een vergunning voor worden aangevraagd etc. Je merkt hieruit wel op dat de tijd hier een groot probleem kan zijn. Het gevolg hiervan is dat de genomen besluiten dan een ander effect hebben dan waarvoor ze bedoeld waren.  Een bezuiniging kan de economie verslechteren en het is dus maar de vraag of een verhoging van de bestedingen aanslaat.

Opdracht 1

Bekijk onderstaande filmpje en beantwoord vervolgens de vragen.

Vragen

1. Vind jij dat de schuld voor het ontstaan van de crisis ligt bij de banken of bij de mensen die hun leningen niet terug konden betalen?

2. Hoe kan het denk je dat mensen hun lening niet meer terug konden betalen?

3. Waarom bleek Griekenland geen betrouwbare investering? En is dit inmiddels veranderd?

4. Waaruit bestaat het noodfonds?

5. Is het positief of negatief om een staatschuld hoog op te laten lopen?

6. Wat zijn staatsobligaties?

Opdracht 2

Een crisis ontstaan door het wegvallen van bestedingen maken we regelmatig mee en is dan ook moeilijk om te voorkomen. Het wegvallen van
deze bestedingen kan meerder oorzaken hebben.

Vragen

1. Geef aan of onderstaande gebeurtenissen leiden tot extra bestedingen of tot minder bestedingen en waarom.

- Inkomens stijgen

- Rente stijgt

- Afzet stijgt

- Winst stijgt

- Belasting stijgt

- Overheidsinkomen stijgt

Opdracht 3

Economie heeft zelf geen antwoord op de crisis

Lees het krantenartikel hiernaast en beantwoord de volgende vragen (je zal hierbij ook het internet moeten raadplegen.)

 

Vragen

1.Moeten we nu wel of niet bezuinigen? Geef hierover je eigen mening en onderbouw deze.

2. In het artikel wordt over de omvang van de werkloosheid gesproken. Doe onderzoek naar de grote van de werkloosheid in 2008 en 2013 en laat met een berekening zien hoeveel procent het is toe/afgenomen.

3. Leg uit wat de begrippen, begrotingstekort en financieringstekort betekenen en wat daarmee de gevolgen op de staatschuld zijn.

4. Welke rol speelt het CPB hier?

5. Wie is Paul Krugman en waarom is hij pessimistischover een  goed einde van de euro?

6. In het artikel word er gesproeken over een bankenunie. Wat is dit eigenlijk?

7. De Nederlandse staat leent geld om haar uitgaven te kunnen financieren. Waar leent de staat dit geld en tegen wat voor rente tarief?

8. Welke instrumenten die in het artikel worden genoemd moeten helpen om de economie bij te sturen? Werkt dit?

9. Geef aan wat het artikel jou geleerd heeft.

Opdracht 4

Vraag

1. Bedenk zelf een aantal manieren om een laagconjunctuur te laten veranderen in hoogconjunctuur.

2. Zoek zelf nog een artikel over de crisis en bedenk hierbij twee vragen. Geef ook het antwoord op de vragen.?

 

Marketing

Onder de marketingmix verstaan we de instrumenten die de onderneming ter beschikking staan om de behoefte van haar afnemers te bevredigen. Veelal onderscheid men vier instrumenten, namelijk het model van de 4 P`s; Product, Plaats, Promotie en Prijs.

Opdracht 1

Vragen

1. Verzin een bedrijf en maak een bedrijfslogo.

2. Bedenk 3 nieuwe, innovatieve producten die jullie bedrijf op de markt wil brengen.

3. Maak een folder voor jullie bedrijf met daarin de 3 producten.

Opdracht 2

Lees onderstaand artikel:

 

Vragen

1. Omschrijf in eigen woorden de 4 p's van de marketingmix.

2. Betrek de 4 p's van de marketingmix op jullie 3 producten. Geef een omschrijving van het product, de plaats, de prijs en de promotie. (Dit kan voor elk van de producten verschillend zijn!)

3. Waar dienen de 4 p's van de marketingmix voor?

Opdracht 3

Vragen

1. Maak met glogster een poster voor 2 van jullie producten. Op de poster moeten de volgende P's terugkomen: product, promotie en prijs.

 

Glogster

Glogster is een handige tool om online posters mee te maken. Je moet hiervoor een account aanmaken!

Klik op onderstaande link om naar de website van glogster te gaan.

 

Glogster

Formats

Open bestand Format beoordeling presentaties

Open bestand Format eindbeoordeling