Tmw

Trainen, Meten, Weten

Trainen, Meten, Weten (TMW) is een doorlopend project welke uitgevoerd wordt door groene scholen. Het TMW project wordt vanuit de overheid ondersteund door KIGO (Kennis Innovatie Groen Onderwijs) en heeft meewerkende partners zoals HAS hogeschool, NHB deurne, Federatie Nederlandse Ruitersporters (FNRS), de Universtiteit van Utrecht, Wageningen UR en van Hall Larenstein.
Daarnaast is er hulp geweest vanuit meerdere partijen, voor meer info hierover kunt u terecht bij het kopje "meewerkende partijen" 

Het doel is meer kennis over hulpmiddellen die de training van paarden te kunnen optimaliseren en middels een optimale training het welzijn te verbeteren. Met een beter welzijn zal het paard beter kunnen presteren en langer bij ons kunnen zijn.

Signalen van paarden

Paarden communiceren niet zoals mensen door middel van spreektaal, maar doen dit met behulp van hun lichaamstaal. Door de communicatie tussen paarden onderling te begrijpen, kunnen mensen leren om een betere relatie op te bouwen met paarden. (McGreevy, 2009) Op deze manier kunnen prestaties verbeteren en ongemakken worden voorkomen.

Wat is het?

Tijdens het berijden van een paard is het belangrijk dat de ruiter kan zien wanneer het paard gespannen loopt, zodat deze ernaar kan handelen om het paard ontspannen te laten lopen. Het is namelijk fijner om te trainen met een ontspannen paard, dan met een paard dat gespannen is (McGreevy, 2012). De ruiter moet dan voornamelijk letten op de spieren, conditie en of het paard signalen van spanning vertoont. De tabel hiernaast geeft weer wat de belangrijkste signalen zijn van een gespannen paard. In deze tabel zijn alleen niet-vocale signalen weergegeven. Paarden die tijdens het rijden zachtjes snuiven zijn over het algemeen ontspannen. Daar tegenover zijn paarden die knorren of kreunen vaak gespannen. Ieder paard geeft dit op zijn eigen manier aan, dus is het belangrijk dat men dit van hun eigen paard weet.

 

Spanningssignalen paard (Centaur Paardenadvies, 2013)
Spanningssignalen paard (Centaur Paardenadvies, 2013)

In de praktijk

 

Leer je paard kennen

Om samen met een paard goede prestaties te leveren is het belangrijk dat ruiter en paard een goede relatie hebben. Deze relatie moet gebaseerd zijn op wederzijds vertrouwen. Om deze relatie met je paard te verbeteren; leer je paard kennen. 
Meer informatie hierover is te vinden bij de achtergrondinformatie onder het kopje ‘Lichaamstaal’.

Een ontspannen paard

Een paard is van nature vrij rustig en bewaart zijn energie voor situaties waarin hij snel moet handelen. Dus wanneer een paard rennerig is of bokt/steigert tijdens het rijden moet hier een reden voor zijn. Verschillende redenen hiervoor zijn: te weinig beweging, pijn of verwarring. 
Uitgebreidere informatie hierover is te vinden bij de achtergrondinformatie onder het kopje ‘Probleemgedrag’.

Angstsituaties voorkomen

Het is belangrijk dat de ruiter of eigenaar van een paard ervoor zorgt dat het paard niet in een angstige situatie terecht komt. Hierbij komt het spreekwoord ‘Jong geleerd is oud gedaan’ van pas. Jonge paarden moeten in hun eerste levensjaren op een rustige manier in contact komen met zoveel mogelijk verschillende (spannende) situaties waar ze later in hun leven hoogstwaarschijnlijk ook mee in aanraking komen. Denk hierbij aan een stal, trailer, hoefsmid (hoef geven) en een andere omgeving met andere mensen en dieren.
Niet iedereen heeft de mogelijkheid om een jong paard aan te schaffen. Gelukkig leren paarden hun hele leven. Door middel van bijvoorbeeld een schrik & obstakeltraining kunnen oudere paarden alsnog gewend raken aan bijvoorbeeld vreemde voorwerpen, fel licht of hard geluid. Hierdoor worden de schrikreacties bij het paard verminderd of zelfs voorkomen. Dit voorkomt gevaarlijke situaties voor ruiter en paard. Wanneer deze trainingen worden uitgevoerd samen met de eigenaar of de ruiter wordt de band tussen paard en mens versterkt. (E. Lethbridge, 2009)
Uitgebreidere informatie over angst bij paarden is te vinden onder het kopje ‘Angstsituaties’ bij de achtergrondinformatie over de signalen van paarden.

Mogelijke invloeden

 

Ruitergerelateerde oorzaken van probleemgedrag

Verkeerde rijtechniek

Tijdens het rijden gebeurt het weleens dat een paard zijn tong over het bit legt of het bit vastpakt met zijn tanden. Dit is een teken dat het paard ongemak van het bit ondervind. Dit komt vaak voor bij paarden die met harde hand gereden worden of waarbij het hoofdstel of bit niet goed ligt. (McGreevy, 2012) Om erachter te komen wat de reden is, moet de ruiter met een teugeldrukmeter gaan rijden. Hierdoor kan uitgesloten worden dat de ruiter met teveel druk rijdt.

Verkeerde toepassing van de leertechnieken

Paarden leren gedurende hun leven dat ze offers moeten leveren om aan hun behoeften te voldoen. Gedomesticeerde paarden leren gedurende hun training dat de druk van het bit via de teugels verdwijnt wanneer zij langzamer gaan lopen of stoppen (‘stop’). Ze leren ook dat de druk van de benen van de ruiter verdwijnt wanneer zij harder gaan lopen (‘go’). Echter, wanneer paarden niet onder deze druk uit kunnen komen doordat de ruiter de druk niet wegneemt, zal het paard constant hier tegenin gaan. Dit conflictgedrag leidt tot een steeds groter wordende spanning en een gefrustreerd vluchtreactie. (McLean, 2005)
Een voorbeeld hiervan is wanneer de ruiter tegengestelde hulpen geeft. Dus bijvoorbeeld druk met de benen omdat het paard voorwaarts moet, maar ook druk met de teugels omdat het paard nageeflijk moet lopen.
De meeste probleemgedragingen onder het zadel kunnen opgelost worden door het opnieuw aanleren van de ‘stop’ en ‘go’ hulpen. (McGreevy, 2012)

Onrealistische verwachtingen

Mensen die geld verdienen door middel van het verkopen of trainen van paarden, willen vaak dat het paard zo snel mogelijk alles leert. Hierdoor vragen ze te veel van het paard in te korte tijd. Om dit te voorkomen kan men met een hartslagmeter gaan rijden. Door hiermee gegevens te verzamelen kan er een trainingsschema op maat gemaakt worden.
Meer informatie hierover staat onder het kopje 'Waar te verkrijgen'.
?

Overgevoelige paarden

Overgevoelige paarden reageren op mensen zoals zij op een roofdier zouden reageren. Wanneer men dit gedrag op de juiste manier gebruikt, kan zo’n paard uitgroeien tot een goed sensibel paard waar de ruiter fijn mee kan trainen. Wanneer dit gedrag echter niet juist wordt gebuikt, zal zo’n paard een probleempaard worden. (McGreevy, 2012) 

Paardgerelateerde oorzaken van probleemgedrag

Pijn

Wanneer een paard niet reageert op de hulpen van de ruiter, worden de hulpen vaak wat duidelijker gegeven. Wanneer dit vaker voorkomt is het belangrijk dat de ruiter eerst uitsluit dat het paard geen pijn heeft. Dit kan onder andere door te rijden met een hartslagmeter. Hoe dit kan staat uitgelegd bij de tekst over de hartslagmeter.

Indien het paard pijn heeft kan het conflictgedrag gaan vertonen zoals bokken, steigeren of wegrennen. Ook kan het paard bang worden voor het hoofdstel of de ruiter. De reactie van een paard op pijn hangt af van het karakter van het paard. (McGreevy, 2012)

Lichamelijk onvermogen

Sommige paarden zullen nooit het vermogen hebben om goed te presteren. Verschillende oorzaken hiervan staan weergegeven in tabel 6.

Oorzaken van lichamelijk onvermogen (Bron: McGreevy, 2012)
Oorzaken van lichamelijk onvermogen (Bron: McGreevy, 2012)

Achtergrond

 

Lichaamstaal

De oren van een paard zijn de belangrijkste lichaamsdelen voor niet-vocale communicatie (Waring, 1983)  Onderstaand figuur geeft weer wat de verschillende oorstanden van een paard betekenen. Deze betekenis kan variëren van ‘bereid om samen te werken’ tot ‘grote angst’. ?Beweging van de oren duidt op aandachtig zijn, alertheid, bereidheid om mee te werken en oriëntatie. Wanneer de oren van het paard niet bewegen duidt dit op grote angst of pijn. (Zeitler-Feicht, 2004)

Naast de oren is ook de staartpositie een belangrijk lichaamsdeel om de stemming van een paard te peilen (McGreevy, 2012). Onderstaand figuur laat de verschillende posities met bijbehorende betekenis zien. De positie varieert van verheven naar gedragen, naar los laten hangen, naar ingetrokken. De stemmingen die daarbij horen zijn respectievelijk opwinding, aandachtig, pijn en angst. Wanneer een paard overdadig zwiept met zijn staart kan dit duiden dit op angst of pijn.  (Zeitler-Feicht, 2004)

In de onderstaande tabel zijn voor verschillende gemoedstoestanden van een paard, enkele lichaamssignalen benoemt. Deze tabel is echter niet helemaal compleet. Bij pijn staat bijvoorbeeld geen signaal bij de oren, terwijl net is gezien dat deze bij bijvoorbeeld extreme angst plat naar achter liggen. Uit de tabel blijkt dat men niet alleen naar één lichaamsdeel moet kijken, maar naar het paard in het geheel. Wijd opengesperde neusgaten kunnen bijvoorbeeld duiden op opwinding, maar ook op angst of agressie.

 

Signalen (Schay-Beneke, J. 2012)
Signalen (Schay-Beneke, J. 2012)

 

Angstsituaties

Angstsituaties moeten ten allen tijde vermeden worden. Deze situaties zijn niet prettig voor het paard, maar kunnen ook gevaarlijk zijn. Een paard in angst weet niet altijd wat hij doet en houdt op zo’n moment ook geen rekening met de ruiter. Een voorbeeldreactie van een paard is te zien bij één van de oefeningen van de hartslagmeter. Hierbij schrikt een paard van een opengaande paraplu en springt opzij. In dit filmpje is de ruiter er op voorbereid, maar deze situatie komt ook regelmatig voor wanneer een ruiter hier niet op voorbereid is. Het gevaar is dan dat de ruiter van het paard kan vallen.
Omdat een paard een prooidier is, zal het in angstige situaties (fright) altijd eerst proberen weg te rennen (flight). Kan een paard hier niet voor vluchten, bijvoorbeeld bij constante druk op het bit, zal het paard conflictgedrag gaan vertonen om toch hiervan af te komen (fight). Als zelfs dit conflictgedrag niet meer helpt om van het ongemak af te komen, worden de paarden ongevoelig voor de druk (freeze). Deze paarden werken dan nog met tegenzin en worden dan omschreven als bijvoorbeeld ‘een zure merrie’.  (McGreevy, 2012)

Angstreacties paarden
Angstreacties paarden

Habituatie is de manier om paarden te laten wennen aan iets wat zij eng vinden. Dit proces kan versneld worden door het paard gedurende de ansgtsituatie een ander gedrag te laten uitvoeren. (McGreevy, 2012) Een voorbeeld hiervan: een paard is bang voor een voorwerp aan de rand van de bak. Wanneer dit voorwerp gepasseerd moet worden, kan de ruiter het paard een moeilijkere oefeningen laten doen zodat het paard zijn aandacht daar op richt. Hierdoor heeft het paard niet door dat hij een eng voorwerp passeert.


Oefeningen

(Bron: centaur)
(Bron: centaur)

 

3. Wat valt op aan deze foto?

Kijk hierbij naar het paard én de ruiter.

Het antwoord op deze vraag is te vinden onder het kopje 'Antwoorden'.?

Antwoorden

 

Antwoord op vraag 3


De amazone hangt naar achter om de teugels vast te kunnen houden.
De mond van het paard is open, de staart zwiept (verzet) en de achterbenen komen niet ver naar voren (treden achter de massa).
De rug is hol en er zit een valse knik in de hals. (Het paard is wel met zijn hoofd op de loodlijn, maar loopt nog steeds met een holle rug.) Bij een holle rug spannen de lange rugspieren, dit kan leiden tot pijnlijke rugspieren en uiteindelijk blessures en kreupelheid.

Oplossing:
Las een pauze in en begin rustig opnieuw.

 

Hartslagmeter

De hartslagmeter wordt in steeds meer disciplines van de paardensport toegepast. De hartslagmeter wordt zowel tijdens de training als op wedstrijden gebruikt. De hartslagmeter wordt zowel tijdens de training als op wedstrijden gebruikt. Ook in de eventing wordt de hartslagmeter steeds meer toegepast. (Faber, 2011)

Als de hartslagmeter bij iedere training wordt gebruikt, kan er meer inzicht
gekregen worden in de training intensiteit van de training voor het paard.

 

Wat is het?

Er zijn verschillende goede merken hartslagmeters op de markt, voorbeelden hiervan zijn Polar, Garmin en Suunto.
Daarnaast zijn er zijn verschillende varianten van de hartslagmeter ontworpen. De bevestiging is afhankelijk van de discipline, maar de werking is hetzelfde. In plaats van de losse sensoren zijn er ook elastische banden ontworpen, waarin de sensoren verwerkt zijn. Deze banden kunnen binnen een paar seconden worden aangebracht en zijn hierdoor zeer gebruiksvriendelijk.

De ruiter draagt een bijbehorend polshorloge, waarop de hartslag van het paard constant kan worden afgelezen. En kan gebruikt worden met GPS, waardoor er naast de hartslag ook snelheid gemeten kan worden.

Om de elektrische signalen beter door te geven dienen de sensoren nat gemaakt te worden. Wanneer de
sensoren na ieder gebruik gewassen worden met zeep, is de gemiddelde levensduur van de hartslagmeter gemiddeld 5-10 jaar.

Voor de ruiter kan men gewoon een humane hartslagband gebruiken. Hierdoor is het ook mogelijk de
fitheid van de ruiter te monitoren en het effect van de ruiter op het paard.

Hartslagmeters zijn er in twee typen, namelijk analoog en digitaal. Beide typen hebben zo hun eigen voor- en nadelen. Onderstaande tabel geeft de verschillen en gelijkenissen aan tussen deze twee hartslagmeters.

Voor- en nadelen per type hartslagmeter (Bron: Beckhoven, 2013)
Voor- en nadelen per type hartslagmeter (Bron: Beckhoven, 2013)

Met deze verschillen dient rekening gehouden te worden tijdens de training, indien bijvoorbeeld de trainer de ontvanger draagt. Een analoge hartslagmeter is dan niet geschikt, omdat deze maar een bereik heeft
van één meter.

Ook binnen deze twee typen zijn verschillen. Zo zijn er hartslagmeters met en zonder software. Zonder software is goedkoper, maar laat echter alleen de hartslag op dat moment zien. Hartslagmeters met software slaan de gegevens op en kunnen later worden bekeken. Ook kan er een GPS-systeem aan gekoppeld worden zodat ook de snelheid van het paard bijgehouden wordt. (C. van Beckhoven, 2013)

 

In de praktijk

  • Afwijkende hartslag herkennen
  • Welzijn van het paard bepalen
  • Indicatie voor aandoeningen
  • Gerichter trainen
  • Inzicht krijgen in het karakter van je paard

De hartslag van het paard is één van de parameters om het welzijn van een paard te meten. Als de hartslagmeter bij iedere training wordt gebruikt, zal een afwijkende hartslag direct opvallen. De hartslag gaat direct omhoog wanneer een dier stress heeft. Deze stress kan erop duiden dat het paard opgewonden is, maar kan ook veroorzaakt worden door pijn, ziekte of angst. (Dielemans2011, Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan 2010)

Als men dagelijks de  rusthartslag en hartslag in training van het paard meet, kan men na een tijdje inzicht krijgen in de normaal waarde voor het paard. Afwijkingen van deze normaal waardes kunnen veroorzaakt worden door stress, ziekte, omgevingstemperatuur, luchtvochtigheid en bijvoorbeeld bodemgesteldheid. Er zijn dus vele factoren die de hartslag van het paard beïnvloeden en het is dus belangrijk om deze factoren zoveel mogelijk in kaart te brengen om inzicht te krijgen in mogelijke afwijkende waarde voor het paard. (Beckhoven, 2013)

Ook kan het vinden van een verhoogde hartslag tijdens een inspanningstest een indicatie zijn voor problemen met conditie of gezondheid.

De resultaten van vele onderzoeken hebben aangetoond dat hartslagen die hoger zijn dan verwacht
gedurende sub maximale oefeningen, een indicatie kan zijn voor één van de volgende aandoeningen:

  • Kreupelheid, of een andere pijnlijke aandoening
  • Uitdroging
  • De oefening is uitgevoerd in warme omstandigheden
  • Gebrek aan conditie, door te weinig training of ongeschikte training
  • Longproblemen, hartziekten of bloedarmoede
  • Overgewicht
  • Lichamelijk ongeschikt, mogelijk een relatief klein hart

(Hinchcliff et al. 2008)

Meer informatie over deze invloeden is te lezen onder het kopje ‘Mogelijke invloeden’.

Tevens kan een hartslagmeter gebruikt worden als men wat gerichter en specifieker voor een bepaald doel wil gaan trainen. Belangrijk is dan wel dat er rekening mee gehouden wordt dat elk paard individueel verschillend is en dus er altijd gekeken moet worden naar het individu. Als men echt specifiek wil trainen is
voorafgaand een gestandaardiseerde fittest nodig om inzicht te krijgen in die individuele waardes en fitheid van het paard. (Beckhoven, 2013)

De hartslagmeter kan verbonden worden aan verschillende hard- en software, zoals GPS. Hierdoor krijgt
men niet alleen inzicht in de hartslag, maar ook de snelheid van het paard en eventueel hoogteverschillen. Hierdoor kan een bepaalde piek in de hartslag makkelijker verklaard worden. Met behulp van het juiste trainingsschema kan men bijvoorbeeld de conditie van het paard verbeteren, maar ook voorkomen dat het
paard overtraind raakt. Hiervoor is het van belang dat men niet alleen de gegevens kan registreren, maar ook juist kan analyseren. Zo is het niet altijd relevant dat de hartslag van het paard hoog is, maar is vooral belangrijk dat het paard in staat is om deze hartslag weer snel te laten dalen. Op basis hiervan kan men iets zeggen over het uithoudingsvermogen van het paard. (Beckhoven, 2013)

Bij paarden met een goede basisconditie verbetert de conditie niet meer wanneer de ruiter de training niet regelmatig aanpast. De paarden moeten steeds op een andere manier getraind worden om toch nog te verbeteren in conditie. Het belangrijkste onderdeel van deze training, welke vaak wordt vergeten, is actieve rust. Hierdoor heeft het paard een optimale herstelperiode.

Het vergelijken van de huidige hartslag resultaten met eerdere bevindingen is meestal om een trainer, dierenarts of eigenaar informatie te geven dat kan bijdragen bij het opstellen van een trainingsschema. (Hinchcliff et al. 2008)

Door duurzamer en efficiënter te trainen worden de prestaties van ruiter en paard verbeterd. Dit inzicht kan worden verkregen door de hartslag te koppelen aan het gevoel van de ruiter die vervolgens daarop in kan spelen (Dielemans2011, Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan 2010)

Ten slotte is de hartslagmeter niet alleen gemakkelijk bij de training, maar zou het ook kunnen bijdragen
bij het bepalen van het karakter van het paard. Een indeling hiervan kan zijn:?

  • Het sensibele paard. Dit paard vertoont stressreacties en heeft hierbij ook een hoge hartslag. Het paard heeft dus werkelijk stress.
  • Het nuchtere paard. Dit paard vertoont geen stressreacties en heeft ook geen hoge hartslag. Het paard heeft dus werkelijk heen stress.
  • De komediant. Dit paard vertoont stressreacties, maar heeft geen hoge hartslag. Het paard doet dus alsof hij stress heeft, maar heeft dit in werkelijkheid niet.
  • De binnenvetter. Dit paard vertoont geen stressreacties, maar heeft wel een hoge hartslag. Het paard toont dus geen stress, maar heeft dit ik werkelijkheid wel.

Mogelijke invloeden

Factoren die de hartslag beïnvloeden

De huidige paardenhouderij wordt steeds professioneler. Daarin is steeds meer aandacht voor het management van het dier, onder andere door betere voeding en huisvesting. Naast deze aspecten is het ook belangrijk dat de basiswaarden van het paard, temperatuur: 37,5 – 38,2 oC en hartslagwaarde in rust: 28-40 slagen per minuut (Fennema et al, 2006) en in de verschillende gangen bekend zijn. Wanneer gewerkt wordt met een hartslagmeter, kan deze ook gebruikt worden om een verandering in het welzijn van het paard op te merken.

Wanneer tijdens het rijden en in rust regelmatig hartslagmetingen worden gedaan, vallen verhoogde waarden ten opzichte van normale waarden al bij het stappen of in rust op. Wanneer de hartslag in rust met 6-10 slagen per minuut verhoogd is, kan al sprake zijn van een verandering in de vitale functies. Als deze verhoging in rust wordt gemeten, dient gekeken te worden naar deoorzaak van deze verhoging. Dit kan door een verandering in het fysieke of mentale welzijn van het paard, zoals spierpijn na een intensieve trainingssessie of stress door een veranderde voersituatie.  

Een verhoging van de hartslag hoeft niet te betekenen dat het paard die dag niet getraind kan worden. Het is
van belang dat de temperatuur en de gesteldheid van de benen wordt gecontroleerd en aandacht wordt geschonken aan het gedrag van het paard. 

Verhoging door verminderd fysiek welzijn (ziekte/koorts/pijn)

De verhoogde hartslagwaarde kan een indicator zijn voor bijvoorbeeld verborgen kreupelheden of spierpijn, die zonder de hartslagmeter wellicht niet opgemerkt waren (Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, 2010). Een verhoogde lichaamstemperatuur zorgt ook voor een verhoogde hartslagwaarde. Bij zowel de mens als het paard geeft een stijging in de lichaamstemperatuur van 1oC al een verhoging van 10 slagen per minuut. Hierdoor kan koorts in een vroeger stadium ontdekt worden. Ook hier is het van belang dat de basiswaarde van de lichaamstemperatuur bekend is. Zo kan bepaald worden of de verhoogde hartslagdaadwerkelijk veroorzaakt wordt door de verhoging in lichaamstemperatuur.

Wanneer is waargenomen dat de rusthartslag verhoogd is ten opzichte van de normale situatie, maar koorts is uitgesloten als oorzaak, zou de oorzaak bij pijn kunnen liggen. Pijn wordt waargenomen door nociceptors, blootliggende dendrieten in deepidermis. Er zijn verschillende groepen pijnreceptoren die reageren op warmte, druk of een specifieke chemische reactie. De pijnprikkel wordt doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel, waar de pijn geregistreerd wordt. Na deze registratie zal dereactie op de pijn worden geuit, bijvoorbeeld door een geluid of een beweging

te maken (Maxima Medisch Centrum, 2011). Het hormoon prostaglandine zorgt voor een toename van de pijnbeleving door het gevoeliger maken van de pijnreceptoren. De werking van pijnstillende medicatie is gericht op het remmen van de synthese vanprostaglandine. (Campbell en Reece, 2005)

Het waarnemen van pijn is van groot belang voor een individu. Het werkt als waarschuwing voor gevaar, waarna direct actie kan worden ondernomen om het gevaar af te wenden. Het wordt onder andere gebruikt om de rangorde in een kudde te bepalen. Het beschermen van het lichaam voor de pijnprikkel is van belang om de ‘fight of flight’ reactie te kunnen behouden.

Bij het verwerken van de pijnprikkel wordt het lichaam om de veiligheid te waarborgen. Deze alertheid zorgt voor een stressreactie na een acute pijnprikkel, dit kan als gevolg hebben dat de hartslagwaarde toeneemt. Bij kreupelheid neemt de hartslag, in beweging, toe ten opzichte van de hartslag bij dezelfde beweging zonder kreupelheid. (Foreman en Laurie, 1991) 

Verhoging door verminderd mentaal welzijn (stress/angst)

Ook bij een situatie met stress, angst of opwinding vindt een stijging in de hartslagwaarde plaats. Wanneer een paard zich in een stressvolle situatie bevindt, wordt via het zenuwstelsel het bijniermerg aangezet tot het aanmaken van epinefrine ennorepinefrine. Deze hormonen, uit de groep catecholamines, zijn afgeleid van het aminozuur tyrosine en zijn beter bekend onder de naam adrenaline en noradrenaline. Deze stoffen werken als neurotransmitters in het zenuwstelsel op meerdere plaatsen. Ze stimuleren de afbraak van glycogeen in de lever en de skeletspieren, verhogen de glucose afgifte door de levercellen en bevorderen de afgifte van vetzuren uit de vetcellen. De glucose en vetzuren zorgen samen voor extra brandstof in het bloed voor het lichaam, waardoor het paard in staat is om de ‘ fight or flight’-respons uit te oefenen. (Campbell en Reece, 2005)

Behalve het vrijmaken van extra energiebronnen zorgen adrenaline en noradrenaline ook voor een verhoogde activiteit van hart en bloedvaten en het ademhalingssysteem. Zo neemt de hartslagfrequentie en het slagvolume toe. Daarnaast komt door de verwijding van de bronchiën in de longen extra zuurstof beschikbaar. Ook wordt door de aanspanning van spierweefsel langs debloedvaten in de huid en de spijsverteringsorganen meer bloed beschikbaar gemaakt voor het hart, de hersenen en de spieren. De spieren rondom deze bloedvaten ontspannen dan ook. (Campbell en Reece, 2005)

Al deze processen op het moment van plotselinge stress zijn nodig om het lichaam klaar te maken voor een reactie op de prikkel die de stress veroorzaakt. De zogenaamde ‘Fight or Flight’ reactie. Zoals de naam al zegt, maakt het dier een keuze tussen vluchten of vechten tegen de prikkel. Het paard is een vluchtdier en zal dus in principe altijd kiezen voor vluchten. Het lichaam wordt dus voorbereid op deze reactie. Wanneer stress op langere termijn plaats vindt, wordt deze prikkel niet alleen via het neurale stelsel

doorgegeven maar ook via het endocriene systeem. Door de hypothalamus wordt de hypofyse voorkwab aangezet tot het aanmaken van adrenocorticotroop hormoon (ACTH), wat wordt afgegeven aan de bloedbaan. Wanneer ACTH aankomt in de bijnierschors zorgt dit voor de productie van steroïde hormonen uit de groep corticosteroïden. Deze hormonen zorgen op hun beurt weer voor een negatieve feedback op de ACTH-afgifte. (Campbell en Reece, 2005)

De twee belangrijkste hormonen uit de corticosteroïden groep zijn glucocorticoïden (bijvoorbeeld cortisol) en
mineralocorticoïden (bijvoorbeeld aldosteron). De glucocorticoïden zorgen voor extra synthese van glucose uit eiwitten in de lever en nieren, deze eiwitten worden onder andere uit skeletspieren gehaald. Hierdoor komt meer glucose vrij in het bloed alsbrandstof voor het lichaam. Daarnaast zorgen de glucocorticoïden voor onderdrukking van het afweersysteem door hunontstekingsremmende functie. Door deze functie worden onder andere de synthetische geneesmiddelen cortison en prednison gebruikt. (Campbell en Reece, 2005)

Mineralocorticoïden werken vooral in op de zout- en waterbalans in het lichaam. In de nieren zorgt het voor reabsorptie van ionen en water. Hierdoor neemt het bloedvolume toe en stijgt de bloeddruk. (Campbell en Reece, 2005) 

Lange termijn stress heeft dus een andere invloed op het lichaam dan stress op korte termijn. Dit verschil maakt dat bij de bepaling van dierwelzijn in de vijf vrijheden van Brambell is aangegeven dat dieren vrij dienen te zijn van angst en chronische stress. (Ministerie van LNV, 2011)  

Inspanning

Naast al deze factoren wordt de hartslag ook beïnvloed door de inspanning van het paard. Op het moment van inspanning hebben de spieren extra zuurstof nodig om de benodigde energie te kunnen leveren. Via gaswisseling in de longen komt zuurstof, gebonden aan hemoglobine, in de bloedbaan. Het hart zorgt voor het transport van de zuurstof naar de spieren. Wanneer extra zuurstof nodig is in de spieren moet het hart dus sneller gaan pompen om aan deze behoefte te voorzien, met als resultaat een verhoogde hartslagfrequentie. Bij maximale inspanning kan de hartslag ver zes- tot achtvoudigen. Ook het volume per hartslag wordt dan verhoogd (Campbell en Reece, 2005)

Onderzoek

Relatie conditie, werklast en blessures

In 2012 hebben C. Munsters et al. onderzoek gedaan naar conditie, werklast en de redenen voor vroegtijdig stoppen of tijdelijke pauzes tijdens de training. Dit onderzoek duurde 9 weken en werd uitgevoerd met 2 groepen paarden, namelijk:

  • Groep A: 58 paarden waarvan 32 getraind waren en 26 ongetraind.
  • Groep B: 26 manegepaarden van twee verschillende maneges

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat elke subgroep dezelfde werklast had en  het aantal paarden dat vroegtijdig stopte met de training heeft geen verband met de werklast.
In groep A blijkt het conditieniveau een belangrijke factor met betrekking tot het moment waarop blessures optreden. Bij alle paarden was het waarschijnlijker dat blessures eerder optreden wanneer zij geen
trainingspauze inlasten. (Munsters, 2012)

Interactie ruiter-paard

Momenteel wordt er onderzoek gedaan naar de interactie tussen de hartslag van de ruiter en het paard. Enkele onderzoeken wijzen uit dat hier een verband in is, maar dit is nog erg speculatief.

Voltigepaarden

Een aantal jaren geleden is er een onderzoek uitgevoerd bij voltigepaarden. De vraag hierbij was of het niet te zwaar is voor de paarden om rond te galopperen met soms wel drie ruiters op hun rug.
In dit onderzoek zijn acht paarden getest. Ieder paard heeft drie keer, na een gestandaardiseerde ‘warming up’, gedurende 15 minuten aan de longe gegaloppeerd in wedstrijdtempo. Hier zaten steeds enkele dagen tussen. De andere paarden hadden vergelijkbare resultaten. Uit dit onderzoek bleek dat het voor een ervaren voltigepaard geen probleem is om 15 minuten rond te galopperen, met of zonder ruiters. Wel blijkt de zwaarte van de bodem van invloed te zijn. (Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, 2010)

Invloed hindernissen op de hartslag

In een onderzoek onder zeven paarden is onderzocht wat de invloed van hindernissen is op de hartslagfrequentie van het paard. Dit als maat voor de inspanning. Uit dit onderzoek blijkt dat het
parcours rijden met echte hindernissen meer inspanning kost dan wanneer de balken uit de hindernissen zijn gehaald. Ook de hersteltijd duurt langer. (Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, 2010)

 

Meer informatie over de laatste 2 onderzoeken is te lezen in het artikel:

Hartslagmeters; speeltje of nuttig hulpmiddel? van dr. Marianne Sloet

Oefeningen

 

Trailer laden

 

Trailer laden 2

 

Voeren 

 

Dressuur

 

Springen

Antwoorden

 

Trailer laden

 

Trailer laden 2

Omdat meerdere antwoorden zijn mogelijk, biedt deze casus ruimte voor discussie. Het antwoord van deze vraag is niet op de film te zien. Eventuele mogelijke antwoorden zijn: 

Het paard ervaart een stresssituatie
Het paard windt zich op

 

Voeren

Het paard is mogelijk een binnenvetter. Dit zou je kunnen afleiden aan een hoge hartslag, maar wel rustig gedrag.

 

Dressuur 

Het antwoord kan gebaseerd worden op verschillende aspecten. Meerdere antwoorden zijn dus mogelijk, daarom biedt deze casus ruimte voor discussie. Mogelijke antwoorden zijn:

  • Het paard verwacht een wissel, 
  • het paard is nog niet bekend met contragalop, 
  • het paard is angstig of kijkerig, 
  • het paard ondervindt stress door van/door de ruiter.

 

Springen

Fragment 9 antwoord

De motivatie voor de beeldkeuze kan per persoon verschillend zijn, daarom biedt deze casus ruimte voor discussie.
Het juiste antwoord is: De intensiteit is in dit geval vrijwel gelijk (te zien aan de hartslag).

 

Aanbrengen hartslagmeter

In onderstaand filmpje wordt een mogelijke manier uitgelegd van hoe de hartslagmeter aangebracht kan worden.

Aanbrengen van de hartslagmeter

Zadeldrukmat

Wanneer een ruiter een paard traint, kan deze op verschillende manieren met het dier communiceren. Eén van deze manieren is via zit- en beenhulpen. Om via de zit de juiste hulpen door te kunnen geven is het belangrijk dat de ruiter recht in het zadel zit en zijn gewicht goed
verdeeld. Door slecht passende zadels en scheef zittende ruiters ontstaan vaak rugblessures (Harman,1994; Jeffcott, 1999).

Wat is het?

Een gevalideerde zadeldrukmat kan de krachten meten die (loodrecht) op de paardenrug uitgeoefend worden. Gevalideerd wil zeggen dat er onderzoek is gedaan naar wat er precies gemeten wordt. Zo weet je zeker dat alle waardes die gemeten zijn ook daadwerkelijk kloppen en dat alle sensoren even goed werken. De zadeldrukmat die is gebruikt in onderzoeken van Patricia de Cocq bestaat uit een reeks sensoren die individueel geijkt zijn om krachten loodrecht op het sensoroppervlak te meten. De mat bestaat uit een linker- en rechterhelft, die aan weerszijden van de ruggengraat worden geplaatst. De mat heeft geen sensoren op de plaats van de wervelkolom van het paard. Bij een zadeldrukmeting kunnen totale kracht en lokale drukverdeling (bijvoorbeeld piekbelasting) gemeten worden. De door de zadeldrukmat gemeten krachten kunnen digitaal op de computer worden weergegeven.

 

 

 

In de praktijk

  • Bewust worden van houding en zit
  • Verbeteren van houding en zit
  • Effect gewichtshulpen
  • Beenhulpen controleren
  • Bewust worden van druk
  • Zadels aanpassen

De zadeldrukmat kan gebruikt worden voor onderzoek, maar ook in de praktijk. Met de zadeldrukmat kunnen ruiters bewust gemaakt worden van de houding en zit. De zadeldrukmat kan direct aan de laptop aangesloten worden zodat men zowel tijdens het rijden als na het rijden de drukverdeling op de rug kan bekijken. Zo kan de ruiter zich tijden het rijden aanpassen, waardoor er verschil waargenomen kan worden op de laptop. Ook reacties van paarden kunnen terug gekoppeld worden naar de houding en zit van de ruiter. Wanneer een paard scheef loopt kan er gekeken worden of de ruiter wel recht zit. Heeft het dier moeite met zijgangen, geeft de ruiter dan wel de juiste gewichts- of beenhulpen?
Ook beenhulpen kunnen gemeten worden met de zadeldrukmat. Om dit te doen zijn drie zadeldrukmatten nodig. Één hiervan wordt onder het zadel bevestigd de andere twee gaan ieder aan één kant onder de
zadelflap. Zo liggen ook de benen op de zadeldrukmat en zo kan men plaats- en drukveranderingen van de benen waarnemen. (DeCocq, et al. 2010)
Ook kan men in het algemeen meer bewust gemaakt worden van de druk op de paardenrug. Zo blijkt er met opstappen tamelijk veel druk te komen op de andere zijde van de schoft. Dit kan verminderd worden door op te stappen met een krukje of een platform.
Men is nog bezig om de werking met de zadeldrukmat te optimaliseren, zodat ook met zadeldrukmat gekeken kan worden hoe de drukverdeling van een zadel  is en of deze goed past.  Het kan al wel, maar dat is op dit moment in de praktijk nog niet zo gemakkelijk. Bij zadelpassen wordt de zadeldrukmat gebruikt bij het aanmeten en evalueren van zadels bij het paard. De zadelpasser gebruikt de mat om de drukverdeling van het zadel op de paardenrug in stilstand en in beweging te meten en zo te bepalen of het zadel goed ligt of moet worden aangepast. Er worden verschillende soorten zadeldrukmat gebruikt door zadelpassers, echter is het niet altijd zeker of de validiteit en betrouwbaarheid van deze matten altijd is gewaarborgd. Bij een goede
drukverdeling van het zadel worden er door het zadel geen drukplekken en rugblessures veroorzaakt en ondervindt het paard minder ongerief. Eventueel kan gekeken worden of bepaalde onderleggers de ligging van het zadel kunnen verbeteren of juist verslechteren.

Mogelijke invloeden

  

Training

Rugklachten bij paarden komt voor 25% door schade aan spieren en overbelasting van de ligamenten. Deze beschadigingen zijn vaak gerelateerd aan problemen gedurende de training. (Jeffcott, 1980)Gewichtsbelasting wordt gezien als een belangrijke oorzaak van het Kissing Spines Syndroom. Of dit daadwerkelijk zo is, is nog onbekend.
Bij Kissing Spines Syndroom is er te weinig of geen ruimte tussen de doornuitsteeksels van de ruggenwervels aanwezig. De wervels raken elkaar waardoor zenuwen en banden in de knel komen. Een van de theorieën over KSS is dat verkeerde training, het gewicht van de ruiter, maar ook erfelijkheid KSS zou kunnen veroorzaken. Het ontstaan van het syndroom is mogelijk gerelateerd aan stress, veroorzaakt door de ruiter. Dit resulteert in het strekken van de rugspieren van het paard tijdens het rijden.

Wanneer gedurende de training niet voldoende aandacht wordt besteed aan het ontspannen (‘bol’ maken) van de rug van het paard kan, mede door het gewicht van de ruiter, kan een doorgezakte rug ontstaan. Factoren als erfelijkheid, ouderdom en ondervoeding spelen hierbij echter ook een rol en is dit verschijnsel niet alleen te wijten aan de invloed van de ruiter. (Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010)

Het is verstandig om aan beide kanten even lang te rijden en evenveel oefeningen te rijden,  om te voorkomen dat het paard zich scheef ontwikkelt.

 

Scheef zitten

Wanneer de ruiter scheef zit en het gewicht onder het zadel daardoor asymmetrisch over de paardenrug verdeeld is, zal het paard zijn spieren meer aanspannen aan de tegenovergestelde kant van het scheef
zitten. Wanneer een ruiter achterover zit, worden de rugspieren aangespannen. Dit is, naast dat de ruiter zelf de beweging van het paard niet goed meer kan volgen, oncomfortabel voor het paard. (Preuschoft, 1995) Naast het naar achteren zitten, zijn er ook ruiters die naar voren hangen. Hiermee verplaatst het zwaartepunt verder richting de voorhand, waardoor het moeilijk wordt om het paard vanuit de achterhand te laten lopen. Meer over de invloed van zadel en ruiter is te vinden onder het kopje ‘Achtergrond informatie zadeldrukmat’ bij welzijnsproblemen. 

 

Verbeter je houding

Wanneer een ruiter bewust is van een verkeerde houding, kan hier aan gewerkt worden. Er zijn verschillende mogelijkheden om hier aan te werken. Zo kan men met behulp van een fysiotherapeut en een flexchair de houding op een paard nabootsen en hier bewust aan werken. Meer informatie over de flexchair is te vinden op: 

http://www.flexchair.nl

In het boek FNRS Handboek: Beter leren paardrijden met plezier, worden een aantal oefeningen met en zonder paard beschreven voor een betere zit. Daarnaast organiseert de FNRS ook zitcompetities, waardoor de ruiter intensief met de houding en zit bezig zijn. Ook zijn er verschillende oefeningen beschikbaar zowel met als zonder paard, waar men rechter en stabieler van kan worden.

Onderzoek

Er zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd waarbij de zadeldrukmat gebruikt is. Deze onderzoeken zijn globaal in twee thema’s te verdelen:

-    Invloed van (de pasvorm van) het zadel op de paardenrug. Onderzoeken concentreren zich op goed
en slecht passende zadels en kunstmatig aangepaste zadels, al dan niet in combinatie met verschillende soorten zadeldekken.

-    Invloed van (de houding en zit van) de ruiter. Onderzoeken concentreren zich op de invloed van
het gewicht van de ruiter op de paardenrug, en op goede en verkeerde houdingen van de ruiter.

Uit onderzoek met een zadeldrukmat is gebleken dat het gewicht van het zadel en de ruiter de beweging van paarden beïnvloed. Door het extra gewicht op de rug, wordt de paardenrug holler. (De Cocq, 2004). Meer hierover is te lezen onder het kopje ‘achtergrond informatie zadeldrukmat’ bij het paard
in beweging.
Verder is gebleken dat de totale kracht en piekbelasting stijgt met het ruitergewicht. Daarnaast is de maximale kracht en piekbelasting significant lagen wanneer er opgestapt met een kruk of platform (Geutjens, C.A. et al, 2007). Er is bewezen dat lichtrijden een lagere piekbelasting heeft dan doorzitten. De meest ontlastende zit is de jockey zit. (De Cocq, P, 2009B)

Uit een andere studie, te zien in het figuur hieronder, blijkt dat maar 51% van de springzadels een contact oppervlak met het paard heeft van 100%. In dit onderzoek is er met thermografie gewerkt in plaats van
een zadeldrukmat.

Oefeningen

 

Opstaptechnieken 

1) Beredeneer op welk moment tijdens het opstappen de totale druk het hoogste is (tijdens het omhoogtrekken van het lichaam, de zwaaifase van het rechterbeen van de ruiter of het gaan zitten in het zadel). Waar bevindt deze druk zich (schoft, midden van de rug, achterste gedeelte van de rug, links of rechts)? Maak je antwoord duidelijk met behulp van een tekening.

 2) Welk verschil in zadeldruk kon je opmaken uit de films tussen de verschillende opstaptechnieken? Hoe is dit verschil te verklaren 

Houding ruiter

3) Wat verwacht je te kunnen zien aan het gedrag van het paard dat stilstaat wanneer de ruiter naar voren of naar achteren gaat hangen? Beredeneer welke verandering optreedt.

4) Verklaar waarom je links aan de achterkant van het zadel meer druk ziet.

5) Beredeneer wat de invloed is van een scheve houding met het gehele lichaam van de ruiter op de beweging van het paard? Waarom denk je dat?

Parcours doorzitten

6) Beschrijf hoe de druk is verdeeld op de paardenrug tijdens het springen van een hindernis (dus op het moment van aanrijden, afzet, boven de sprong en neerkomen). Waar op de rug ontstaat per moment dehoogste druk??

Parcours verlichte zit

7) Welke verschillen in gedrag kun je ontdekken wanneer de ruiter het gehele parcours in verlichte zit rijdt, of wanneer de ruiter tussen de hindernissen door gaat zitten in het zadel? Beredeneer waar dit verschil op is gebaseerd.?

Dressuur 

8) Tijdens welke gang verwacht je dat de zadeldruk het meest belastend is? Waarom?

9) Beredeneer welk effect zijgangen hebben op de zadeldruk. Beschrijf het drukpatroon tijdens wijken, schouder binnenwaarts, appuyeren en travers wanneer deze op de juiste manier uitgevoerd worden.

10) Wat valt je op aan het gedrag en de houding van het paard wanneer de ruiter verlicht gaat zitten in draf? Hoe valt dit te verklaren?

11) Welk effect heeft scheef zitten tijdens achterwaarts gaan op (de beenzetting van) het paard? Beredeneer waarom.

 

Verschillende zadels 

12) Hoe is de ligging van verschillende zadels op dit paard?


Antwoorden

 

Opstaptechnieken

1) Meerdere antwoorden mogelijk mits goed onderbouwd.

2) Er is geen verschil in de hoeveelheid druk tijdens het opstappen met krukje. HEt gewicht van de ruiter wordt door het krukje al deels omhoog gebragct. Als de ruiter opstapt, hoeft de ruiter zichzelf minder hoog op te trekken en zo dus ook minder lang kracht hoeft uit te oefenen op de rug van het paard. De hoeveelheid druk die wordt uitgeoefend op de paardenrug is niet kleiner, maar wordt minder lang uitgeoefend.

Houding en zit

3) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Een mogelijk antwoord is: Bij een houding te ver naar voren verwacht je dat het paard een gedragsverandering ondergaat. Het paard is uit balans en zal dit laten merken, bijvoorbeeld door het hoofd omhoog te gooien en het paard is oplettend naar wat de ruiter doet. Bij naar achteren hangen is op de film geen gedragsverandering te zien.

4) Dit is mogelijk te verklaren doordat het paard met zijn rechterachterbeen buiten de massa staat. Wanneer het paard met alle vier de benen onder de massa zou staan, zou er een gelijke druk te zien zijn.

5) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Een mogelijk antwoord is: Wanneer de ruiter scheef zit, is het gewicht onder het zadel dus asymmetrisch over de paardenrug verdeeld. Het paard is niet meer in balans en daardoor minder in staat een rechte lijn te lopen. Veel problemen die zich voordoen zijn: Asymmetrische spierontwikkeling, scheef lopen, achterhand naar binnen draaien, gedragsproblemen.

Parcours doorzitten

6) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Het antwoord is: Moment van aanrijden zit de ruiter in het zadel, waardoor druk op de rug van het paard ontstaat. Tijdens de afzet is de druk meer op de achterkant van het zadel gesitueerd, boven de sprong is de druk minimaal en vlak voor het neerkomen komt de meeste druk op de voorhand van het paard.

Parcours verlichte zit

7) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Het antwoord is: In de film is te zien dat het gehele parcours in verlichte zit over het algemeen rustiger oogt dan tijdens doorzitten tussen de hindernissen door. Daarnaast gooit het paard minder met zijn hoofd tijdens verlichte zit.

Dressuur

8)  Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Een mogelijk antwoord is: Tijdens de beenzetting van het paard in draf zijn altijd twee benen op de grond waardoor er altijd op twee momenten belasting optreedt in een pas. In galop drie korte momenten en een zweefmoment. Een redenatie zou kunnen zijn dat draf meer belastend is, aangezien in deze pas altijd een stand- en draagfase plaatsvindt en in de galop drie korte momenten en een zweefmoment.

9) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Het antwoord is: in het fragment is te zien dat bij het verlicht zitten het paard meer ontspannen lijkt omdat hij de hals strekt. Dit is mogelijk te verklaren doordat de ruiterhand meer naar voren is, het paard is zoekende naar de ruiterhand en de balans.

10) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Een mogelijk antwoord is: Het paard is niet in staat in een rechte lijn achterwaarts te treden wanneer de ruiter scheef zit. De druk is meer geconcentreerd op één zijde en het paard probeert deze onbalans te corrigeren.

11) Deze vraag biedt ruimte voor discussie. Antwoord is: De gemiddelde zadeldruk is hoger tijdens het rijden van zijgangen dan tijdens rechtuit rijden. Dit is te verklaren doordat de ruiter met gewichtshulpen het paard de oefening laat uitvoeren. Daarnaast verandert de buiging van de rug van het paard waardoor een ander patroon ontstaat op de zadeldrukmat. Tijdens alle zijgangen dient de ruiter mee te zitten in de beweging van het paard. Een onjuiste verdeling van het ruitergewicht verstoort de balans en het ritme. Bij het wijken voor de kuit zit de ruiter recht boven het paard en kijkt in de rijrichting. Het wijken voor de kuit is voornamelijk een gehoorzaamheidsoefening als voorbereiding op de zijgangen. Bij de zijgangen schouderbinnenwaarts en appuyeren brengt de ruiter meer gewicht op de binnenzitbeenknobbel.

Verschillende zadels

12) piekbelastingen aan de voorkant van het zadel. Ook is belasting waarneembaar aan de achterkant van het zadel, terwijl het midden van de rug onbelast blijft. Het gewenste beeld is een gelijkmatige belasting van voren naar achteren waarbij de doornuitsteeksels vrij liggen.

Dressuurzadel Dit zadel ligt op dit paard met deze ruiter niet helemaal goed. Het drukpatroon is gelijkmatig verdeeld met uitzondering van de voorkant van het zadel. Hier ontstaat piekbelasting die niet zou mogen ontstaan.

Springzadel: Dit zadel ligt op dit paard met deze ruiter niet helemaal goed. Het drukpatroon is gelijkmatig verdeeld met uitzondering van de voorkant van het zadel. Hier ontstaat piekbelasting die niet zou mogen ontstaan.

Boomlooszadel Dit zadel ligt op dit paard met deze ruiter niet goed. Het drukpatroon is gelijkmatig verdeeld. Op de schoft is duidelijk een piekbelasting waarneembaar. Ook is verhoogde druk waarneembaar ter hoogte van de doornuitsteeksels van de borstwervels achter de schoft. Het is belangrijk dat de doornuitsteeksels niet belast worden.

Westernzadel Dit zadel ligt op dit paard met deze ruiter niet goed. Het zadel brugt en veroorzaakt piekbelastingen aan de voorkant van het zadel. Ook is belasting waarneembaar aan de achterkant van het zadel, terwijl het midden van de rug onbelast blijft. Het gewenste beeld is een gelijkmatige belasting van voren naar achteren waarbij de doornuitsteeksels vrij liggen.


 

 

Teugeldrukmeter

Wanneer een ruiter een paard traint, kan deze op verschillende manieren met het dier communiceren. Eén van deze manieren is communiceren door middel van druk uitoefenen op het hoofd van het paard. Dit kan door middel van druk in de mond met behulp van een bit, maar ook door middel van druk op de neus te geven met behulp van een bitloos hoofdstel.

 

 

Wat is het?

De teugeldrukmeter is een niet gevalideerd systeem dat de ruiter en trainer op weg kan helpen is de teugeldrukmeter van Centaur. De teugeldrukmeter geeft een indicatie van de druk die wordt uitgeoefend op het bit.

 

Serie-2012 
Zoals te zien in figuur 1, bestaat de teugeldrukmeter uit twee treksensoren tussen de teugel en het bit van het paard. Het treksignaal (Newton) wordt omgezet in een licht signaal variërend van groen, naar blauw, naar rood. Het lichtsignaal wordt direct zichtbaar voor de ruiter door middel van led lampjes bevestigd aan het kopstuk van het hoofdstel van het paard. De led lampjes staan standaard ingesteld op 5 newton per led lampje, maar dit kan handmatig aangepast worden. De teugeldrukmeter wordt geleverd met een oplader, een USB kabel en een klein software pakket. Bij de sensoren wordt geen teugel meegeleverd. Men traint met een eigen hoofdstel en teugels. (centaur, 2012)
Deze teugeldrukmeter geeft de ruiter alleen inzicht van de druk en gebruik van de teugel als “communicatiemiddel”. Het vertelt niet hoe je lichter kunt rijden.

Serie-2013
De serie-2013 is een nieuwe serie die nog in ontwikkeling is. Deze serie is een verbetering van de serie-2012. De serie-2013 is lichter, heeft kleinere kastjes aan de teugels en kan via een draadloze verbinding aangesloten worden aan een laptop. Zo kan de trainer resultaten analyseren, dit kan zelfs online op afstand. (Steenbergen, M. 2013)

In de praktijk

  • nieuwe inzichten geven aan ruiter en trainer
  • Bewustwording van verschil in druk tussen linker en rechterteugel
  • Analyseren van de teugelvoering


De teugeldrukmeter kan zowel ruiter als trainer nieuwe inzichten geven. Het maakt de teugeldruk direct zichtbaar voor de ruiter tijdens het rijden. De ruiter kan meer bewust gemaakt worden van de teugel als leerinstrument. De teugeldrukmeter kan tevens de ruiter bewust maken van een verschil tussen de linker en rechter teugel,  wat ondersteunt in het recht richten van het paard.
Wanneer men bewuster met teugeldruk om gaat, kan het paard met lichtere hulpen gereden worden. Of dit beter is niet wetenschappelijk aangetoond, maar is aan iedere ruiter zelf te bepalen. Wel  is de kans op verwondingen door erg hoge druk kleiner.

In de nieuwe versie, welke in ontwikkeling is, kan er een draadloze verbinding met de laptop gerealiseerd worden. Zo kan de trainer direct resultaten analyseren. Dit laatste kan in het bijzijn, maar ook online op afstand.

 

 

Mogelijke invloeden

Een ruiter kan onbewust ongelijke druk hebben op de linker- en rechterteugel wanneer dit niet de bedoeling. Onder andere het kantelen van het hoofd en scheef lopen van het paard kunnen ontstaan wanneer de ruiter op een teugel meer druk uitoefent dan op de andere teugel.  Daarnaast kan het zijn dat het paard het signaal niet volledig begrijpt en dus anders dan bedoelt reageert.
Paarden kunnen Probleemgedrag gaan vertonen bij een te harde ruiterhand of een bit dat knelt.
Ook kan teugelkreupelheid of een gespannen voorhand, veroorzaakt door een gespannen tong, een negatief effect zijn.
Een onstabiele hand kan problemen veroorzaken bij het paard die resulteren in conflictgedrag, zoals hoofdschudden of zwiepen met de staart. Voor meer informatie over het effect van de ruiter(hand) op het paard is te vinden onder het kopje “achtergrond teugeldruk” bij probleemsituaties door teugeldruk.

 

Onderzoek

Door druk en ontspanning via de teugels door te geven, leert een paard hier op te reageren. Zo leert het dier bijvoorbeeld langzamer te gaan en na te geven. Hoeveel druk er  precies door de ruiter uitgeoefend wordt, is moeilijk te bepalen.
Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de druk die de ruiter uitoefent op het bit. Deze onderzoeken zijn zowel in Nederland als in andere landen uitgevoerd, maar hebben grote verschillen in druk ondervonden. In tabel 1 zijn de krachten van ieder onderzoek per gang weergegeven. Hier zijn de verschillen in de resultaten duidelijk te zien.

 

 

Wat uit deze onderzoeken naar boven komt is dat de druk op de teugel in stap veelal de minste is en de druk op de teugel die in galop wordt uitgeoefend de meeste. Verder is er ook uit  meerdere onderzoeken gebleken dat de druk onregelmatigheden bevat  in de gangen. Ook wanneer de ruiter het gevoel heeft dat hij constante druk uitoefent zijn er verschillende pieken te ondervinden door de beweging van het paard. (Clayton H.M. et al, 2003/2010)

 

Oefeningen

 

Hulpen concreet maken

Om op paarden te kunnen rijden is het van belang dat paarden ons begrijpen.
Zij moeten weten welke reactie wij bij bepaalde hulpen willen. Hiervoor is het belangrijk dat wij voor onszelf duidelijk hebben welke reacti wij bij welke hulp verwachten.
Ga voor jezelf eens na welke hulpen jij geeft voor de onderstaande reacties.
Hoe kan het paard de hulpen van elkaar onderscheiden zodat het weet welke reactie er verwacht wordt?

 

Paard leren met lichtere teugelhulpen om te gaan.

A) Hoe kun je je paard leren om op lichtere teugelhulpen te reageren?
B) Waarom kan het veiliger zijn om een paard met lichtere teugelhulpen te leren rijden?

 

 

Antwoorden

 

Hulpen concreet maken

In de onderstaande tabel is een voorbeeld weergegeven van mogelijke hulpen per reactie.

Centaur, hulpenkaart
Centaur, hulpenkaart

 

Paard leren met lichtere teugelhulpen om te gaan

A) Om een paard licht te krijgen moet je gaan werken in stapjes van steeds sterker wordende druk. Neem voor alle oefeningen 3 verschillende niveaus druk. 

Stap 1:  Lichte teugeldruk  (groene lampjes)
Stap 2:  Middelmatige teugeldruk (blauwe lampjes)
Stap 3:  Zware teugeldruk (rode lampjes)

Begin je aanwijzing telkens met de lichtst mogelijke hulp. Reageert je paard niet in 1 tel, dan ga je naar stap 2 en pas daarna ga je naar de zwaarste hulp. Bouw je hulpen elke keer op deze manier op en binnen tien minuten reageert je paard al bij de lichtste aanwijzing.

Voorbeeld met teugeldrukmeter

Heb je een zwaar paard en vaak lampjes in het rood, maak je paard dan weer scherp aan de hulpen.  We nemen als voorbeeld het achterwaarts gaan, maar de methodiek werkt voor iedere oefening.

- Houd halt
- Neem basis contact aan (groen lampje.)
- Geef een lichte teugelhulp (1 blauw lampje)
- Geen reactie binnen 1 tel (3 blauwe lampjes).
- Geen reactie binnen 1 tel (rood lampje).

Zorg dat de zware hulp net onaangenaam is voor je paard. Houd het vol tot hij reageert. En laat direct los op het moment dat hij achteruit stapt. In het begin is 1 stapje voldoende, later kun je meer vragen.??

B) Het kan veiliger zijn om je paard met lichtere hulpen te rijden, doordat er in noodsituaties altijd nog ruimte is om een sterkere hulp te geven.

 

Waar te verkrijgen

 

Signalen van paarden en de teugeldrukmeter

www.centaurtrainology.com
Centaur is een hippisch training- en adviesbureau. Wij leggen de nadruk op preventieve gezondheidszorg en het verbeteren van paardenwelzijn. Want een gezond en fit paard presteert beter, is fijner in de omgang en kost minder. Centaur baseert zich hierbij zoveel mogelijk op wetenschappelijke kennis. Centaur is ook bezig met het ontwikkelen van technische innovaties in de paardensport. Vanuit onze expertise is de teugeldrukmeter ontwikkeld. De teugeldrukmeter maakt de teugeldruk direct zichtbaar voor de ruiter tijdens het rijden.

 

Hartslagmeter

www.heartforhorses.nl

Cees verzorgt: de soft- en hardware-kant van de hartslagmeters. Hij faciliteert en begeleidt van het gebruik van de hartslagmeters ten behoeve van de trainingen en het opvolgen van het geïndividualiseerde trainingsprogramma’s.

Onderwijs

Van zowel de hartslagmeter als de zadeldrukmet is onderwijsmateriaal ontwikkeld. Dit onderwijsmateriaal is bedoeld om de kennis te verpreiden en studenten meer inzicht te geven over de betreffende onderwerpen. Het onderwijsmateriaal is ontwikkeld op zowel MBO als HBO niveau en is toepasbaar voor alle MBO en HBO scholen waar de paardenhouderijsector aan bod komt.

Het onderwijsmateriaal bestaat uit een aantal casussen met oefeningen. Deze casussen worden ondersteund door middel van filmpjes.
De casussen uit dit onderwijsmateriaal zijn onderverdeeld in verschillende subgroepen.
De onderwerpen waar de casussen van de hartslagmeter in onderverdeeld zijn:

Stress

Inspanning

Karakter

 

De onderwerpen waar de casussen van de zadeldrukmat in onderverdeeld zijn: 

 

Voor meer informatie over de onderwijspakketten kunt u contact opnemen met: 

  • HAS Hogeschool, Fenna Westerduin: WeF@hasdb.nl
  • Helicon opleidingen NHB Deurne, Linda Roost: l.roost@helicon.nl

Workshops

Naast onderwijsmateriaal en deze website, is er ook een workshop ontwikkeld. De workshop bestaat uit een powerpoint en een handleiding met informatie over de dia's. Naast de inhoudelijke informatie over de hulpmiddelen, zijn er een aantal opgaven bijgevoegd, die niet op deze site te vinden zijn. Zo is de workshop informatief, maar ook interactief.

Voor meer informatie over de workshop kunt u terecht bij:

  • HAS Hogeschool, Fenna Westerduin: WeF@hasdb.nl
  • Helicon opleidingen NHB Deurne, Linda Roost: l.roost@helicon.nl

Achtergrond informatie Hartslagmeter

Bij 'achtergrond informatie hartslagmeter' is verdiepende informatie te vinden, die is gebruikt voor het opstellen van het onderwijsmateriaal over de hartslagmeter.

Het paardenhart

Het bloed stroomt door een netwerk van bloedvaten, die worden onderverdeeld in arteriën, venen en capillairen. De bloedvaten lopen vanuit het hart naar de perifere weefsels en worden onderverdeeld in de kleine- en de grote bloedsomloop. De kleine bloedsomloop voert het bloed van en naar de  uitwisselingsoppervlakken van de longen. De grote bloedsomloop voert het bloed naar de rest van het lichaam.

Beide bloedsomlopen beginnen en eindigen bij het hart en het bloed verplaatst zich om de beurt door de twee bloedsomlopen. De kleine bloedsomloop begint in het rechter ventrikel. Het bloed stroomt vanuit hier naar het de longen waar zuurstof wordt opgenomen. Het zuurstofrijke bloed gaat naar het linker atrium. Het bloed gaat van het linker atrium naar het linker ventrikel. Vanuit hier stoomt het zuurstofrijke bloed door het gehele lichaam. Vervolgens komt het zuurstofarme bloed terecht in het rechter ventrikel, waarna de cyclus opnieuw begint.?

Dankzij de dunne wanden van de capillairen kan uitwisseling van voedingsstoffen, opgeloste gassen en afvalstoffen tussen het bloed en de omringende weefsels plaatsvinden. Het paardenhart is ten opzichte
van het hart van andere diersoorten groot. De massa van het paardenhart per kilogram lichaamsgewicht is 6,8 tot 9 gram. Door bijvoorbeeld training kan het hartgewicht toenemen tot ongeveer 11 gram per kilogram lichaamsgewicht19. Bij de mens is het gemiddeld 5,9 gram per kilogram lichaamsgewicht.

Anatomie van het paardenhart

Uitwendige anatomie

Het hart heeft twee harthelften, elk verdeeld in een atrium en een ventrikel, die te herkennen zijn aan de verschillende uiterlijke kenmerken van het hart. De twee atria hebben dunne gespierde
wanden waardoor ze zich ver kunnen uitrekken. De atrioventriculaire groeve kenmerkt de grens tussen de atria en de ventrikels. De ondiepere groeven, de ventrale interventriculaire groeve en dorsale interventriculaire groeve, geven de grens tussen het linker- en het rechterventrikel aan. Niet alleen bevatten de groeven vet, ook bevatten ze belangrijke arteriën en venen die bloed naar de hartspier aanvoeren. De grote venen en arteriën van het bloedvatenstelsel zijn verbonden met het bovenste uitende van het hart. Het onderste, puntige uiteinde van het hart wordt de apex genoemd.22

De wand van het hart bevat drie lagen: het epicardium, het myocardium en het endocardium. Het hart wordt omgeven door het pericardium. Het epicardium is een sereus (vochtafscheidend) membraan en bestaat uit een epitheel en een onderliggende laag van los bindweefsel die met het myocardium verbonden is. Het myocardium bevat hartspierweefsel, bloedvaten en zenuwen. Het hartspierweefsel van het myocardium vormt concentrische lagen die rond de atria gewikkeld zijn en die spiraalsgewijs in de wanden van de ventrikels doorlopen. Door deze bouw van het hart ontstaan stuwende en draaiende samentrekkingen waardoor het pomprendement van het hart vergroot wordt. Het endocardium is het binnenste gedeelte van het hart inclusief de hartkleppen zijn bekleed met het endocardium. Het endocardium loopt door in het endotheel (dekweefsel) van de venen en arteriën die met het hart verbonden zijn.22 

Inwendige anatomie

Het hart is opgedeelt in twee harthelften. De twee atria zijn gescheiden door hetinteratriale septum. De twee ventrikels worden door het interventriculaire septum gescheiden. Ieder atriumkomt uit in het ventrikel aan dezelfde zijde van het hart via een atrioventriculaire klep (AV-klep). Deze klep bestaat uit plooien van weefsel die ervoor zorgen dat het bloed vanuit de atria alleen de ventrikels in kan stromen en niet terug.22

Het rechteratrium ontvangt het bloed vanuit de grote bloedsomloop via twee grote venen, namelijk de vena cava cranialis (bovenste holle ader) en de vena cava caudalis (onderste holle ader).De vena cava cranialisvoert het bloed aan vanuit het hoofd, de hals, borst/boeg en voorbenen. De vena cava caudalis voert bloed aan vanuit de rest van de romp, de ingewanden en de achterbenen.22

Bloed stroomt van het rechteratrium naar het rechterventrikel door een opening die door drie slippen wordt begrensd. Deze slippen maken deel uit van de rechter AV-klep of valvula tricuspidalis, wat aangeeft dat hier drie slippen aanwezig zijn. Elke slip wordt op zijn plaats gehouden door bindweefselvezels, de zogenoemdechordae tendineae. Deze vezels zijn verbonden met papillairspieren. Door de samentrekking van deze spieren, komen de peesdraden strak te staan, waardoor de kleppen niet kunnen ‘terugslaan’ en het bloed niet naar het rechteratrium kan terugstromen.22

Het bloed dat het rechterventrikel verlaat, stroomt in de arteria pulmonalis, dit is het begin van de kleine bloedsomloop. De pulmonalisklep markeert de overgang van het ventrikel naar de arteria pulmonalis en zorgt dat het bloed niet terugstroomt.22

Vanuit de arteria pulmonalis stroomt het bloed zowel de linker- als de rechter arteria pulmonalis in. Deze bloedvaten vertakken zich veelvuldig in de longen totdat het bloed uiteindelijk in de longcapillairen komt, waar de gaswisseling plaatsvindt. Vanuit deze capillairen verplaatst het  zuurstofrijke bloed zich naar zowel de linker als de rechter vena pulmonalis, die het bloed naar het linkeratrium voert. 22

Net als het rechteratrium heeft het linker atrium een uitwendige auricula en een klep, de linker atrioventriculaire klep of valvula bicuspidalis. Zoals de naam bicuspidalis, wat tweeslippig betekent, aangeeft, bevat de linker AV-klep geen drie maar twee slippen. De inwendige inrichting van het linker ventrikel lijkt op die van het rechter ventrikel. Twee papillairspieren zijn aan de chordae tendineae gehecht die op hun beurt hechten aan de tweeslippige klep. Het bloed dat het linker ventrikel verlaat, stroomt door de halvemaanvormige kleppen (aortakleppen) de aorta in. Dit is het begin van de grote bloedsomloop. De halvemaanvormige kleppen van de arteria pulmonalis en aorta zorgen ervoor dat het bloed niet vanuit de arteria pulmonalis en de aorta naar respectievelijk het linker- en het rechter ventrikel terug stroomt.??

De bloedsomloop

 Door de contracties pompt het rechter ventrikel bloed naar de longen via de arteria pulmonales (longslagader). Als het bloed door de capillairen van zowel de linker- als rechterlong stroomt, vindt gaswisseling van O2 en CO2plaats. Zuurstofrijk bloed keert terug uit de longen via de vena pulmonales (longader) naar het linker atrium van het hart. Vervolgens stroomt het zuurstofrijk bloed in het linker ventrikel, deze pompt het zuurstofrijk bloed naar de grote bloedsomloop. Het bloed verlaat het linker ventrikel via de aorta, die het vervoert naar het gehele lichaam via slagaders. De eerste takken van de aorta worden de kransslagaders genoemd, deze zorgen voor de bloedtoevoer naar de hartspier. Vervolgens vertakken ze zich tot capillairen van het hoofd, de hals, de boeg en de voorbenen. De aorta loopt vervolgens naar de buik, waar zuurstofrijk bloed aan de buikorganen en de achterbenen wordt geleverd.18

Het zuurstofarme bloed afkomstig van de organen komt via venules in de aderen. Zuurstofarm bloed uit het hoofd, hals en voorbenen wordt verzameld in de bovenste holle ader, de vena cava cranialis. De onderste holle ader, de vena cava caudalis, voert bloed uit de romp en achterbenen. Vanuit de twee venae cavae stroomt het bloed in het rechteratrium, waarna het zijn weg vervolgd naar het rechterventrikel. De cyclus van de bloedsomloop is nu rond en start opnieuw. 22

De longen liggen dicht bij het hart en de longslagader en venen zijn daardoor relatief kort en breed. Onder normale omstandigheden hoeft het rechterventrikel dus relatief weinig kracht te leveren om het bloed door de kleine bloedsomloop te stuwen. Daardoor is de wand van het rechterventrikel relatief dun. Wanneer het rechterventrikel zich samentrekt, werkt hij als een blaasbalg, die het bloed tegen de binnenwand en daarna naar buiten door de pulmonalisklep perst. Dit mechanisme zorgt dat met minimale inspanning bloed zeer efficiënt wordt verplaatst, waardoor een lage bloeddruk ontstaat. Dit zelfde systeem zou voor het linkerventrikel niet geschikt zijn.
Voor het rondpompen van bloed door de grote bloedsomloop is zes tot zeven keer zoveel kracht nodig
als voor het rondpompen van bloed door de kleine bloedsomloop. Het linkerventrikel heeft een dikke, sterk gespierde wand. Wanneer dit ventrikel samentrekt, gebeuren er twee dingen:

  • de afstand tussen de basis en de apex van het hart wordt kleiner;
  • de diameter van het ventrikel
    wordt kleiner.

Terwijl de krachtige linkerventrikel zich samentrekt, puilt hij uit in de holte van de rechterventrikel, waardoor het bloed uit de rechterventrikel wordt gestuwd. 22

De hartslag

Tijdens de hartslag trekt het gehele hart, dus de atria en de ventrikels, samen, zodat het bloed op het juiste moment in de gewenste richting stroomt. Iedere keer wanneer het hart slaat, moeten de contracties
van de afzonderlijke hartspiercellen in de atria en ventrikels in een specifieke volgorde verlopen. Twee typen hartspiercellen spelen een rol bij een normale hartslag:

  • contractiele cellen, deze leiden tot de krachtige contracties waarmee het bloed wordt voortgestuwd;
  • de gespecialiseerde, niet-contractiele spiercellen van het geleidingssysteem, die de activiteiten van de contractiele cellen reguleren en coördineren. 22

De contractiele cellen zijn in het hartspierweefsel veruit het meest talrijk (circa 99% van alle cellen in het hart). Zowel in hartspiercellen als in skeletspiervezels leidt een actiepotentiaal tot het vrijkomen van Ca2+ tussen de myofibrillen. Door de binding van calcium aan troponine op de dunne filamenten start een contractie. Een actiepotentiaal in een hartspiercel van een hartventrikel start wanneer het membraan door een prikkel tot de drempelwaarde wordt gebracht. Deze prikkel komt meestal door de excitatie van een aangrenzende spiercel.22

De hartcyclus

Een hartcyclus is de periode vanaf het begin van een hartslag tot het begin van de daaropvolgende hartslag. De hartslagcyclus bestaat uit twee verschillende fasen: de contractie- en de ontspanningsfase:

  • tijdens de contractiefase, ook wel de systole genoemd, stuwen de atria het bloed in de aangrenzende ventrikels of van de ventrikels in een arterie. De systole wordt gevolgd door de tweede fase, de diastole.
  • tijdens de ontspanningsfase, ook wel diastole genoemd, vullen de atria zich met bloed en bereidt het
    hart zich voor op het begin van de volgende hartcyclus. 22

 Tijdens de contractiefase stijgt de druk binnen de atria en de ventrikels, tijdens de ontspanningsfase daalt de druk. Door een hoge druk in de ene hartafdeling stroomt het bloed naar een hartafdeling (of arterie) waar de druk lager is. De atrioventriculaire kleppen en de halvemaanvormige kleppen zorgen er tijdens de hartcyclus voor dat het bloed slechts één richting in kan stromen. 22

De hartcyclus, start met een atriale systole. In het begin van een hartcyclus zijn de ventrikels slechts gedeeltelijk met bloed gevuld. Tijdens de atriale systole trekken de atria zich samen en worden vervolgens de ventrikels volledig met bloed gevuld. Wanneer de atriale systole stopt, beginnen de atriale diastole en de ventriculaire systole. Als de druk in de ventrikels hoger wordt dan de druk in de atria, worden de AV-kleppen dicht gedrukt. Het bloed kan pas de arteriën in stromen wanneer de druk in de ventrikels hoger is dan de druk in de arteriën. Als dat drukverschil is bereikt, drukt het bloed de halvemaanvormige kleppen open en stroomt het bloed vervolgens de aorta en de arteria pulmonalis
binnen. Wanneer de ventriculaire diastole begint, wordt de druk in het ventrikel lager. Wanneer de druk lager wordt dan de druk in de arteriën, sluiten de halvemaanvormige kleppen zich, zodat het bloed niet terug de ventrikels in kan stromen. De druk in de ventrikels blijft dalen; als deze druk lager wordt dan de druk in de atria, openen de AV-kleppen zich en stroomt bloed vanuit de atria de ventrikels binnen. Zowel de atria als de ventrikels zijn nu in diastole; het bloed stroomt nu vanuit de grote venen door de ontspannen atria en vandaar naar de ventrikels. Tegen de tijd dat de atriale systole het begin van een volgende hartcyclus markeert, zijn de ventrikels voor ongeveer 70% gevuld. 22

Het geleidingssysteem

In tegenstelling tot het skeletspierweefsel, trekt het hartspierweefsel wel autonoom samen. Dit wil zeggen zonder prikkeling door het zenuwstelsel of het hormoonstelsel. In het normale activiteitenpatroon van het
hart verloopt iedere contractie volgens een bepaald patroon, namelijk:

  • de atria trekken samen;
  • de ventrikels trekken samen.

Hartcontracties worden gecoördineerd door het geleidingssysteem van het hart. Dit is een netwerk van hartspiercellen die de elektrische impulsen opwekken en geleiden. Dit netwerk bestaat uit twee verschillende typen hartspiercellen. 22 

De nodale cellen bepalen de snelheid van de hartcontracties die zich in de sino-atriale knoop (SA-knoop) en de atrioventriculaire knoop (AV-knoop) bevinden. De nodale cellen zijn elektrisch met elkaar, met de geleidende cellen en met de normale hartspiercellen gekoppeld. Wanneer in een nodale cel een actiepotentiaal wordt geproduceerd, wordt deze vervolgens door het geleidingssysteem naar alle
hartspiercellen geleidt en veroorzaakt daar een gecoördineerde contractie. Hierdoor bepalen de nodale cellen de hartslagfrequentie. Niet alle nodale cellen depolariseren in hetzelfde tempo. De normale contractiesnelheid
wordt bepaald door gangmakercellen, ook wel pacemakercellen genoemd, dit zijn cellen waarin de drempelwaarde het eerst wordt bereikt. De gangmakercellen bevinden zich in de SA-knoop. Nadat de prikkel voor een samentrekking bij de SA-knoop is ontstaan, moet deze worden doorgegeven. Hierdoor kunnen de atria zich tegelijkertijd samentrekken, gevolgd door de ventrikels. Ook de ventrikels moeten zich tegelijkertijd samentrekken, met een golfbeweging die bij de apex begint en zich in de richting van de basis verspreidt.                                                                                                          

De geleidende cellen voeren de prikkel naar het myocardium, waar de prikkel zorgt voor samentrekking. De geleidende cellen bevinden zich in de bundel van His, de bundeltakken en de Purkinjevezels. 22

Elektrodiagram

De elektrische signalen in het hart zijn dermate krachtig dat ze door middel van elektroden (die op het lichaamsoppervlak worden bevestigd) kunnen worden waargenomen. Deze signalen kunnen worden geregistreerd in een elektrocardiogram (ECG). Iedere keer wanneer het hart slaat, verspreidt zich een depolarisatiegolf over de atria. De golf bereikt vervolgens de AV-knoop en verplaatst zich via de bundel van His, langs het interventriculaire septum omlaag naar de apex. Hierna keert de depolarisatiegolf zich om en verspreidt zich door het spierweefsel van de ventrikels in de richting van de basis van het hart. 22

De belangrijkste kenmerken van het ECG zijn:

  • P-golf

Dit is de weerspiegeling van de atriale depolarisatie. De impuls verspreidt zich naar de ventrikels en veroorzaakt daar een samentrekking. De P-golf bij paarden in rust is meestal in twee fasen verdeeld:

De P1-golf is de depolarisatie van het rechter atrium en is vrij labiel, deze wordt beïnvloed door variaties in het autonoom zenuwstelsel.

De P2-golf is stabieler11 en is de depolarisatie van het linker atrium.

De gemiddelde duur van de P-golf bij een hartslag van 30 slagen per minuut is 0,12-0,14 seconden23. De P-golf duurt niet langer dan 0,16 seconden.

  • QRS-complex

Het QRS-complex is de ventriculaire depolarisatie. De impuls verspreidt zich over de atria en veroorzaakt hier een samentrekking. Dit gedeelte van het elektrische signaal is sterk doordat de spiermassa in de ventrikels veel groter is dan de spiermassa in de atria. Kort na de R-golf beginnen de ventrikels zich samen te trekken. De gemiddelde duur van het QRS-complex is 0,10-0,15 seconden bij een gemiddelde hartslag van 30 slagen per minuut23. De duur is tevens vooral afhankelijk van het gewicht en de grootte van het hart.

  • T-golf

De T-golf wijst op repolarisatie van de ventrikels, dus de ventrikels keren terug naar hun rust toestand. De T-golf is vrij labiel en wordt o.a. beïnvloed door training9

Inspanningsfysiologie

Tijdens inspanning en training veranderen fysiologische processen in het lichaam van het paard; het lichaam past zich aan de inspannings- of trainingsvraag aan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een reactie op
‘inspanning’ en ‘training’:

  • een reactie op inspanning is een korte fysiologische aanpassing bij een toename van spieractiviteit (korte termijn);
  • een reactie op training is een langdurige fysiologische aanpassing bij een herhaalde toename van
    spieractiviteit (lange termijn).

Na afloop van een inspanning hebben inspanningsreacties, zoals hartslag- en ademhalingsfrequentie, de
neiging terug te keren naar hun normaalwaarden. Zo stijgt bijvoorbeeld de hartslag van het paard, afhankelijk van wat gevraagd wordt, tijdens inspanning. Als het paard stopt met de inspanning, keert de hartslag terug naar de normaalwaarde voor het betreffende paard. De reactie op inspanning is dus relatief kort. Daarentegen is een reactie op training langdurig en deze wordt gehandhaafd, mits het paard zich regelmatig voldoende moet inspannen. Voorbeelden van reacties op training is de toename van de hartmassa, groter slagvolume van het hart en grotere ademhalingscapaciteit.

Inspanning en training dagen het lichaam uit zich aan te passen. Als de intensiteit van de inspanning
toeneemt, zal deze belasting worden getolereerd tot een bepaalde grens. Waar deze grens ligt veranderd dus steeds en is per paard verschillend.

Fysiologische aanpassingen kunnen plaatsvinden op het gebied van o.a.
spieren, skelet, respiratiesysteem en cardiovasculair systeem23. Bij het evalueren van de fitheid van het paard wordt gekeken naar variabelen op het gebied van ademhaling, hart- en bloedvaten, bloed, en inschatting van de ‘work tolerance’24.  

Ademhaling

De belangrijkste aanpassingen aan het ademhalingsapparaat bij
toenemende inspanning zijn:

  • toename van het aantal alveolen dat actief gebruikt wordt. Hierdoor neemt de longcapaciteit toe en daarmee de mogelijkheid om zuurstof op te nemen;
  • toename van haarvaten om de longblaasjes. Een goede verspreiding van haarvaten vergroot het oppervlak waar gasuitwisseling kan plaatsvinden;
  • betere ontwikkeling van de spieren die bij de ademhaling betrokken zijn.17

Binnen de ademhaling zijn dit de meest gebruikte variabelen:

  • ademhalingsfrequentie (RR) voor, tijdens en na inspanning;
  • zuurstofverbruik (VO2) tijdens inspanning;
  • zuurstofconcentratie in (slag)aders.

Het nadeel van het meten van deze variabelen is dat ademhaling gemakkelijk beïnvloed wordt door omgevingsfactoren. Een ander nadeel is dat een ademhalingsmasker nodig is om metingen te verrichten. Ook
moet er gebruik worden gemaakt van veel laboratoriumtesten. 24                     

Harten bloedvaten

Als de duur en het niveau van inspanning verhoogd worden, trekken de spieren zich vaker samen, waardoor
de vraag naar zuurstof toeneemt. Ook moeten meer afvalstoffen worden afgevoerd. Om aan deze vragen te voldoen worden de haarvaten in de spieren wijder, hierdoor kan meer bloed door de haarvaten stromen. Het hart pompt tijdens inspanning meer bloed per hartslag rond en neemt, op lange termijn, ook toe in grootte.

Een goed getraind en fit paard zal:

  • een lagere rusthartslag hebben. Dit komt door het verhoogde hartminuutvolume;
  • een kleinere toename van hartslag- en ademhalingsfrequentie hebben bij grote inspanning;
  • sneller herstellen na inspanning. De hartslagfrequentie en ademhalingsfrequentie keren sneller
    terug naar de normaalwaarden. 17  

Hartslagfrequentie

De hartslagfrequentie is vrij eenvoudig te monitoren, vooral met een voor het paard ontwikkelde hartslagmeter met digitaal display en geheugen (zie ook hoofdstuk 4). De hartslagfrequentie geeft het aantal slagen van het hart per minuut (beats per minute, bpm) weer. De maximale hartslagfrequentie van een
paard varieert van 204 tot 241 bpm. Deze waarde wordt echter niet gezien als een belangrijke maatstaf voor fitheid omdat deze niet verandert door training.
Bij de aanvang van inspanning stijgt de hartslagfrequentie snel van ca 30 bpm in rust naar ca 110 bpm17, of soms tot boven het submaximum19. De submaximale hartslag is per paard verschillend.

Het gevolg is dat bij lagere snelheden de hartslagfrequentie wat te hoog kan zijn17. Na 2-3 minuten bereikt
de hartslag een vaste waarde19. Bij hogere snelheden wordt een verhoogde hartslagfrequentie minder snel bereikt, omdat de inspanning om een hogere hartslag vraagt dan het hart in korte tijd kan leveren. De hartslagfrequentie wordt nu ook beïnvloed door het sympathische zenuwstelsel en door de aanwezigheid van catecholamines (o.a. adrenaline, noradrenaline, dopamine).

Bij een groot aantal takken van paardensport zijn onderzoeken uitgevoerd om o.a. hartslagen bij verschillende soorten inspanningen te bepalen. Onderstaande tabel (tabel 3.1) geeft een overzicht van de
verschillende hartslagwaarden weer.

Tabel 3.1 Hartslagwaarden in verschillende takken van paardensport23

Tak van sport

Hartslagfrequentie

Dressuur

Max 150 bpm

Springen

150 bpm bij start, 190 bpm piek

Eventing – steeplechase

170 – 220 bpm

Eventing – cross-country

140 – 200 bpm

Endurance

120 – 140 bpm

Polo

170 bpm gemiddeld, 203 – 222 bpm pieken

Behalve naar hartslagfrequentie is ook onderzoek gedaan naar andere variabelen, zoals hartminuutvolume, slagvolume en bloeddruk. Uit de onderzoeken bleek dat technieken om deze variabelen te meten vrij ingrijpend zijn en dat een loopband nodig is om te kunnen meten tijdens de inspanning.24

De resultaten van verschillende onderzoeken tonen aan dat hartslagen die hoger zijn dan verwacht bij submaximale inspanning kunnen voortvloeien uit:

  • pijn, bijvoorbeeld door kreupelheid;
  • uitdroging;
  • inspanning uitgevoerd in hete weersomstandigheden;
  • een fitheidsverlies als gevolg van aftrainen of ongeschikte training;
  • ademhalingsaandoeningen;
  • cardiovasculaire ziekte, of bloedarmoede;
  • verhoogd lichaamsgewicht, of een groter percentage lichaamsgewicht dat uit vet of water bestaat;
  • een fysiologisch inferieur paard, waarschijnlijk als gevolg van een relatief klein hart.

Maximale hartslagfrequentie

De hartslagfrequentie staat in lineair verband met de snelheid van het paard en stijgt tot een maximale waarde (HRmax). In een hartslaggrafiek wordt de HRmax weergegeven door een plateau terwijl de snelheid blijft stijgen. Alle hartslagfrequenties die lager zijn dan HRmax (voor het betreffende paard) worden gezien als submaximale hartslagfrequenties. In tabel 3.1 zijn submaximale hartslagfrequenties bij diverse snelheden weergegeven.

 Tabel 3.1 Submaximale hartslagfrequenties21

Gang

m/s

m/min

Submaximale hartslagfrequentie (bpm)

Stap

1,7

100

60-80

Draf

3,7

22

80-100

Galop – rustig

5,8

350

100-140

Galop – arbeid

8,3

500

120-180

Galop – hard

13,3 – 16,7

800-1000

180-220

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

  

Bij mensen is bekend dat de maximale hartslagfrequentie daalt als de leeftijd stijgt (HRmax = 220 – leeftijd). Bij paarden daalt HRmax ook bij het stijgen van de leeftijd, maar hiervoor is geen duidelijke formule te geven. Uit onderzoeken is gebleken dat paarden van 8-10 jaar een HRmax hebben van 220-230 bpm, en paarden ouder dan 15 jaar ca 190-210 bpm. 

Door de hartslagfrequentie uit te drukken als percentage van de maximale hartslag kan de werkintensiteit worden bepaald. Een paard met een HRmax van 200 bpm en een huidige hartslagfrequentie van 150 bpm (tijdens arbeid) werkt met een intensiteit van 75% HRmax.17 

V200

Hartslagfrequentie en bloedlactaat vormen, in combinatie met snelheid, de basis van Standard Exercise Testen (standaardfunctieproeven) bij paarden. De uitvoering en werking van standaardfunctieproeven worden in paragraaf 3.4 en 3.6 beschreven. Hartslagfrequentie en bloedlactaat vormen, in combinatie met snelheid,
de basis van Standard Exercise Testen bij paarden, over de werking hiervan wordt in paragraaf 3.4 en 3.6 meer uitleg gegeven. De hartslagfrequentie wordt hierbij meestal uitgedrukt in relatie tot een constante (submaximale) snelheid, bijvoorbeeld V200, de snelheid waarbij het paard een hartslagfrequentie van 200 bpm heeft. In een aantal onderzoeken zijn V140 en V170 gebruikt. Deze waarden zijn ook valide, omdat de relatie tussen hartslagfrequentie en snelheid lineair is. De snelheid die een paard kan bereiken en volhouden bij submaximale hartslagen van 140, 170 en 200 bpm geeft informatie over het slagvolume van het hart en cardiovasculaire capaciteit, en heeft hiermee betrekking op fitheid en potentie.

 V200 is per paard verschillend. Uit onderzoeken is gebleken dat verhoging van de fitheid resulteert in een hogere V200. Ook is een significante invloed van leeftijd op V200 aangetoond bij dravers. 

Maximale zuurstofopname (VO2max)           

Het maximale zuurstofopnamevermogen, VO2MAX, geeft de maximale snelheid weer waarop zuurstof kan worden getransporteerd en gemetaboliseerd. Het wordt gemeten in milliliter O2 per minuut per
kilogram, oftewel de hoeveelheid zuurstof dat het paard per kilogram lichaamsgewicht kan opnemen gedurende een tijdseenheid bij inspanning op zeeniveau. De hoogte van VO2MAX geeft een indicatie voor het fysieke conditieniveau21. De VO2MAX van een paard ligt tussen 180 en 220 milliliter per kilogram per minuut. In onderzoek is aangetoond dat volbloeden een hogere VO2MAX hebben dan paarden van andere rassen,
waardoor de aerobe capaciteit van volbloeden hoger is. Dit heeft te maken met de hoeveelheid en het type spieren17. Uit onderzoeken is gebleken dat de maximale zuurstofopname tot ca 30% kan
toenemen in de eerste weken van de training, maar 15-20% lijkt beter haalbaar.23 

Lactaat

Lactaat is een stof die ervoor zorgt dat op een anaerobe manier energie wordt geproduceerd, als er een zuurstoftekort is in de spieren die arbeid leveren24. Lactaat wordt dus meestal geproduceerd op het moment dat het lichaam de aerobe energielevering moet aanvullen met anaerobe energielevering6.

Door het lineaire verband dat bestaat tussen de hartslag en de loopsnelheid, kan het nuttig zijn om naast de hartslag ook het lactaatgehalte in het bloed te meten. Naarmate de snelheid van het paard toeneemt, zal ook de hartslag hoger worden. Als de hartslag zijn maximum heeft bereikt (meestal tussen 200 en 240 slagen per minuut), kan de snelheid nog iets toenemen zonder dat de hartslagfrequentie hoger wordt. Dan ontstaat een
zuurstofgebrek en kan het lichaam onvoldoende zuurstof naar de spieren transporteren. Door het gebrek aan zuurstof stapt het lichaam over op verbranding zonder zuurstof (anaerobe verbranding), waarbij dus lactaat
vrijkomt. Vanuit de spieren komt het lactaat in de bloedbaan waar het gemeten kan worden.16                  

Hartslagmetingen worden tijdens een inspanning gemeten, terwijl lactaatmetingen voor en na de inspanning
plaatsvinden. Een combinatie van deze metingen maakt het mogelijk om de fysieke fitheid, de intensiteit van de inspanning en het prestatievermogen van een paard vast te stellen. 3, 13, 15

De intensiteit van een inspanning voor verschillende paarden die op dezelfde snelheid galopperen, is afhankelijk van meerdere factoren. Het betreft de ondergrond, de gangen van het paard en de
capaciteiten van de ruiter4. Wanneer een groep paarden dezelfde test uitvoeren, kunnen de hartslag en de lactaatwaarden een beeld geven van de intensiteit van de inspanning, evenals de conditionele behoeften van de betreffende hippische discipline.24      

De lactaatwaarde bij paarden in rust is over het algemeen 0,53 mMol per liter bloed. Na inspanning kan de waarde oplopen tot 9,04 mMol per liter2. Net als bij de mens wordt de aerobe drempel bij het paard vaak omschreven als de 2 mMol-drempel en de anaerobe drempel als de 4 mMol-drempel. Men spreekt van de Onset of Blood LActate-grens (OBLA), op het moment dat het lactaat systematisch toe begint te nemen in de

bloedbaan. Op dat moment schakelt het paard over van aerobe naar anaerobe energieproductie. Meestal ligt de grens tussen 2 en 4 mMol per liter.5 Bij anaerobe verbranding wordt glycogeen omgezet in pyruvaat.
Hierbij komt snel energie in de vorm van adenine trifosfaat (ATP) vrij. Pyruvaat is zelf een brandstof voor aerobe verbranding. De verbranding van pyruvaat vindt in eerste instantie plaats in cellen van type IIB vezels in de skeletspieren. Deze cellen zijn uitermate geschikt voor anaerobe verbranding, maar niet voor aerobe verbranding.              

Lactaat verspreidt zich over het lichaam naar de bloedbaan, andere spiercellen en soms zelfs naar de lever. In de lever wordt het omgezet tot glycogeen. Lactaat en pyruvaat zijn chemisch nauw aan elkaar verwant. Als lactaat in een ander type spierweefsel terecht komt, met name type IIA, wordt het vaak weer omgezet naar pyruvaat. In dat geval vindt aerobe verbranding van het pyruvaat plaats.

Er ontstaat dus een evenwicht tussen de productie en de verwerking van lactaat. Enerzijds wordt constant lactaat geproduceerd, terwijl dat lactaat ook constant wordt afgevoerd en verwerkt. Kortom, zolang het lactaat even snel wordt afgevoerd als geproduceerd, is het paard in staat bij dezelfde intensiteit te
blijven presteren. Als de intensiteit wordt opgevoerd, nadert het paard zijn maximale prestatiecapaciteit. In het geval van renpaarden, kan de snelheid stijgen tot wel 1000 meter per minuut. Hierbij kan de hartslag oplopen tot maximaal 240 slagen per minuut. Vlak voordat de maximale capaciteit wordt bereikt, stijgt de concentratie lactaat in de spiercellen explosief. Op dat moment wordt de OBLA-grens bereikt. Als de drempel overschreden wordt, zullen de spiervezels snel verzuren. Bij een galopperend paard zullen de spieren
verkrampen, waardoor de spiervezels niet meer kunnen samentrekken en ontspannen. Andere spiervezels zullen proberen de taken over te nemen, maar uiteindelijk zal de beweging stil vallen. De OBLA-grens is verschillend per ras en per paard. Om de OBLA-grens van een individueel sportpaard exact vast te
kunnen leggen, is een wetenschappelijke test op een loopband nodig.

In de praktijk wordt bij renpaarden vaak gewerkt met gestandaardiseerde lactaattesten. De paarden galopperen in verschillende snelheden over een bepaalde afstand op de renbaan. Bij iedere test worden de lactaatwaarden bepaald in relatie tot de loopsnelheid. Bij een snelheid van maximaal 500-550 meter per minuut (30-33 kilometer per uur) wordt bij de meeste paarden weinig lactaat opgestapeld. De concentratie stijgt geleidelijk tot 3-4 mMol per liter. Bij deze intensiteit produceert het anaerobe systeem lactaat dat
vervolgens in voldoende mate wordt afgevoerd en verwerkt door het aerobe systeem. Hier is dus sprake van een evenwicht tussen beide systemen.  

Als de snelheid wordt opgevoerd naar 600 tot 700 meter per minuut (36-42 kilometer per uur),
stijgt de lactaatwaarde aanzienlijk en is de OBLA-grens overschreden. Vanaf dat moment wordt het lactaat onvoldoende afgevoerd en stapelt het zich op. Doordat de spieren verzuren zullen de prestaties dalen. Door middel van juiste training kan de hartslagwaarde waarbij de OBLA-grens wordt bereikt, worden verhoogd.
Hierdoor treedt verzuring minder snel op. De lactaatwaarden moeten jaarlijks verschillende keren worden bepaald. Er zijn verschillende draagbare toestellen die dit mogelijk maken.6 

Supercompensatie en overtraining

De fitheid van het paard is jarenlang geëvalueerd met behulp van de paardenkennis van ruiter en trainer. In de laatste decennia is de interesse voor het verbeteren van de fitheid van het paard gegroeid. Om de fitheid en de resultaten van training te bepalen zijn daarom objectieve parameters noodzakelijk.24 Deze variabelen zijn in eerdere paragrafen beschreven. Ook is het belangrijk kennis te hebben van de belangrijkste trainingsprincipes, zoals supercompensatie en overtraining. 

Training

De prestatie van een paard (hoe hoog het springt, hoe hard het rent, etc.) wordt grotendeels bepaald door natuurlijke aanleg maar ook door het trainingsniveau. De belangrijkste doeleinden van een trainingsprogramma zijn:

  • het vergroten van de inspanningscapaciteit van het paard;
  • het verlengen van de tijd tot het ontstaan van vermoeidheid;
  • het verminderen van het risico op blessures;
  • het verbeteren van algemene prestatie, door het verbeteren van een:
    • vaardigheden;
    • kracht;
    • snelheid;
    • uithoudingsvermogen;
    • of combinaties van deze.

 Door te kijken naar de aanpassingen die het paard doet op de korte termijn (tijdens inspanning) en lange termijn (gedurende het trainingsprogramma) leert men begrijpen hoe het trainingsprogramma moet
worden aangepast om het trainingsdoel te bereiken.23 

Supercompensatie

Tijdens inspanning dalen de lichaamsreserves (o.a. energie) van het lichaam. Na inspanning heeft het lichaam daarom tijd nodig om te herstellen en de reserves weer aan te vullen. Een inspanning die goed gedoseerd is met betrekking tot duur en intensiteit en een voldoende lange rustperiode zorgen voor een herstel dat hoger uitkomt dan de beginsituatie voor de inspanning. De rustperiode betekend niet dat het paard stil moet staan, maar kan ook “actieve rust” zijn. In de humane trainingsleer wordt dit ‘supercompensatie’ genoemd, dit principe is schematisch weergegeven in figuur 3.2.

Indien nieuwe trainingsmomenten goed getimed worden, ontstaat een stijgende curve. Te vroeg getimede trainingsmomenten zorgen voor een dalende curve. Van Beckhoven stelt dat de optimale tijd tussen trainingsprikkels 72 uur is32.

Het bovenstaande principe is afkomstig uit de humane trainingsleer. Het is niet bekend in hoeverre supercompensatie bij paarden voorkomt en is dus ook niet wetenschappelijk bewezen. Er is geen manier bekend om op objectieve manier de tijdsduur van de verschillende fasen, training, herstel, supercompensatie en terugval, vast te stellen25. Van Beckhoven geeft aan dat een minimum van 72 uur tussen trainingen nodig is voor supercompensatie32. 

Overtraining

Bij de mens wordt overtraining gedefinieerd als prestatieverlies terwijl wel intensief getraind wordt. Hoewel het duidelijk is dat bij mensen overtraining voorkomt en paardentrainers aangeven hetzelfde fenomeen bij
paarden te hebben waargenomen, is overtraining nog niet wetenschappelijk aangetoond bij paarden.23

Overtraining van een paard kan leiden tot21, 25:

  •   slechte voeropname
  •   stijve spieren
  •   luchtweginfecties
  •   verminderd presteren
  •   geïrriteerdheid
  •   hoge hartslagfrequentie
  •   futloosheid
  •   verhoogd cortisol niveau

 

 

 

Behalve prestatieverlies is ook sprake van een dalende VO2MAX, echter kunnen in het bloed geen veranderende waarden worden aangetoond die overtraining aantonen. Overtraining is een onbalans van training en herstel, inspanning en inspanningscapaciteit, stress en stresstolerantie. Verkeerde voeding kan bijdragen aan overtraining21. In figuur 3.3 geeft de rode lijn overtraining aan. Te zien is dat een nieuwe trainingssessie te vroeg in het herstelproces is gestart. 

Standard Exercise Test

Standaard functieproeven helpen bij het objectief meten van de conditie van het paard. Voor goed vergelijkbare uitkomsten is het belangrijk de functieproeven zoveel mogelijk te standaardiseren. De slagingskans van een standaard functieproef wordt vergroot door:

  • herhaalbaarheid van de proef onder dezelfde omstandigheden;
  • gewenning van het paard aan de omstandigheden;
  • zorgvuldige registratie.

 Bij een standaard functieproef wordt gezocht naar een verband tussen arbeid en hartslagfrequentie, arbeid en bloedlactaatwaarde of alle drie. De proef kan bestaan uit een bepaalde hoeveelheid arbeid, bijvoorbeeld 1600 meter galopperen of uit een stapsgewijs opgebouwde proef, bijvoorbeeld 400 meter stap, 400 meter draf, 400 meter galop. Op een vooraf bepaald meetpunt wordt na de arbeid de hartslagfrequentie gemeten of een bloedmonster genomen. Bij een stapsgewijze proef wordt tijdens en na de arbeid regelmatig de hartslagfrequentie geregistreerd en/of een bloedmonster genomen na de arbeid.25

Standaard functieproeven kunnen zowel in praktijksituaties als op de loopband worden uitgevoerd. Beide situaties hebben voor- en nadelen. Bij praktijksituaties zijn o.a. effect van weersomstandigheden, bodemkwaliteit en ruiter van belang. Standaardfunctieproeven op een loopband hebben als voordeel dat de
herhaalbaarheid groot is en dat tijdens de proef gemakkelijk metingen kunnen worden uitgevoerd. Een nadeel is dat op de meeste locaties geen loopband beschikbaar is. Een ander nadeel is dat de resultaten op de loopband niet altijd vergelijkbaar zijn met de prestaties in praktijksituaties. Dit heeft onder andere te maken met de bodem waarop het paard loopt.21  

Het is belangrijk om bij standaard functieproeven bepaalde onderdelen constant te houden. Hierbij gaat het om het constant houden van:

  • warm-up routine voor aanvang van de test;
  • ratio en afstand van versnelling tijdens de inspanning;
  • testafstanden of –tijden;
  • snelheden tijdens inspanning;
  • tijd na inspanning waarop bloedafname wordt gedaan;
  • activiteiten na inspanning;
  • bodem van de piste;
  • zo weinig mogelijk veranderingen
    in optuiging, verzorging, etc.;
  • weersomstandigheden21.

Achtergrond informatie zadeldrukmat

Onder 'Achtergrond informatie zadeldrukmat' is verdiepende informatie te vinden over aspecten die in verband staan met de zadeldrukmat. Deze informatie is gebruikt voor het opstellen van het onderwijsmateriaal over de zadeldrukmat.

De voorhand

Botten/wervels

Het bovenste gedeelte van de voorbenenbestaat uit de volgende botten en gewrichten: het schouderblad (scapula), het schoudergewricht (articulatio humeri), het opperarmbeen (humerus), het ellebooggewricht (articulatio cubiti). 

Het schouderblad

Het schouderblad is een groot, driehoekig, plat bot. Het schouderblad bedekt gedeeltelijk de laatste halswervel, de eerste zeven borstwervels en de uiteinden van de daarmee verbonden ribben. Door de gladde, enigszins holle binnenkant van het schouderblad, kan het over de ribben glijden en krijgen de spieren en ligamenten van de pectorale draagband trekkracht. Dit zorgt ervoor dat de schouderbladen over de ribben en de romp glijden. Het schouderkraakbeen vormt een aanhechtingspunt voor het voorbeen naar het ligamentum nuchae en de eerste acht borstwervels. Het schoudergewricht verbindt schouderblad en opperarmbeen. (Higgins en Martin, 2009)

Spieren

De monnikskapspier (m. trapezius) spant de schouder, laat het schouderblad naar voren en naar achteren glijden en tilt de schouder omhoog. Om de schouder voorwaarts te bewegen wordt deze gestrekt door de m. brachiocephalicus. De spier die ervoor zorgt dat het schoudergewricht kan strekken is de m. supraspinatus.
Ook zorgt deze voor stabilisatie. De brede rugspier (m. latissumus dorsi), buigt de schouder en neemt het voorbeen mee naar achteren. Wanneer de hoef op de grond staat, helpt de spier het lichaam voorwaarts over het been te duwen. De brede rugspier is de spier die het zadel en de ruiter draagt.

De rug

Botten/wervels

De ruggengraat van het paard is een centraal deel van het skelet dat het hoofd ondersteunt en het ruggenmerg
beschermd. In het ruggenmerg bevinden zich vitale zenuwen, die impulsen naar de hersenen doorgeven. Uit elk van de wervels lopen een paar zenuwen uit het ruggenmerg naar verschillende delen van het lichaam.

De ruggengraat kan onderverdeeld worden in de schedel, de halswervels (cervicale wervels; blauwe gedeelte), de borstwervels (thoracale wervels; paarse gedeelte), de lendenwervels (de lumbale wervels; groene gedeelte) en het heiligbeen (sacrale gedeelte). Na het heiligbeen komt het staartbeen (coccygeale gedeelte). (Davies, 2005; Higgins en Martin, 2009)

De ruggengraat bestaat uit achttien borstwervels. Tussen deze wervels zit een tussenwervelschijf. (Higgins en Martin, 2009) Deze schijf fungeert als schokdemper en houdt twee wervellichamen gescheiden (Rostocki, 2012). Tussen ieder gewricht (wervel) is beweging mogelijk van maximaal één tot twee graden. Dit zorgt ervoor dat de ruggenwervels slechts beperkt kunnen bewegen en een stijf gebied vormen. Door dit stijve gebied is het voor paarden mogelijk ruiters op hun rug te dragen. Elk wervellichaam van de ruggengraat heeft een doornuitsteeksel van maximaal 25 cm. Door deze doornuisteeksels bevindt de ruggengraat zich relatief laag. Deze uitsteeksels vormen een aanhechtingspunt voor spieren en ligamenten en werken als hefboom voor beweging. De wervels die de schoft vormen (de vierde en de vijfde borstwervel) hebben de langste doornuitsteeksels. De lengte van de doornuitsteeksels op de wervellichamen worden korter naarmate ze dichter bij de staart komen. De ribben van een paard zijn door middel van gewrichten aan de aangrenzende borstwervels bevestigd. De eerste acht paar ribben, die het hart en de longen beschermen, worden de ware ribben genoemd en zijn verbonden met het borstbeen. De andere tien paar worden de zwevende ribben genoemd. Deze ribben zijn bevestigd d.m.v. van een ligament en kraakbeen, maar zijn niet bevestigd aan het borstbeen. (Higgins en Martin, 2009)

Vanaf de 18e wervel loopt het thoracale gedeelte van de rug over in het lumbale gedeelte. Dit zijn zes wervels die de ruggengraat vervolgen, maar die niet verbonden zijn aan de ribben. Dit gebied wordt ook wel de lendenen genoemd. De zesde wervel van het ruggedeelte is verbonden met het heiligbeen door middel van de lumbosacrale overgang. Dit gewricht zorgt ervoor dat het paard zijn rug bol kan maken en zijn bekken kan kantelen. Het achterbeen is met het heiligbeen verbonden via het SI-gewricht. Hierin is geen beweging mogelijk. De beweging van het bekken ontstaat door de buiging en strekking in de lumbosacrale overgang. Dit wordt gestabiliseerd door de aanhechting van spieren en ligamenten. (Higgins en Martin, 2009)

Spieren

De belangrijkste spieren, die bijdragen aan de stabiliteit van de rug, liggen dicht tegen de ruggengraat aan. De langste spier is de brede rugspier (m. latissimus dorsi). De spieromvang van de spieren rond de wervels (ruggenraat) nemen in omvang en kracht toe naarmate ze verder van de wervels af liggen. Deze brede rugspier zorgt voor de gymnastische beweging en de ondersteuning van de rug. Ook dragen zij bij aan
het voortstuwen van de beweging die vanuit de achterhand komt. De rugspieren kunnen in twee groepen onderverdeeld worden, namelijk:

  • de grote strekkers van de rug. Deze lopen over de wervels en aan weerskanten van de doornuitsteeksels;
  • de grote buigers van de rug. Deze spiergroep omvat de schuine, rechte en dwarse buikspieren. Zij werken samen om de buik op zijn plaats te houden, helpen mee bij de ademhaling door de ribben te bewegen en de correcte positie van de wervelkolom te behouden. Deze spieren moeten de rug helpen om de ruiter te kunnen dragen en moeten om deze reden dus sterk zijn. (Higgins en Martin, 2009)

Ligamenten

Naast spieren zijn er verschillende ligamenten die de rug ondersteunen. Het ligamentum supraspinale strekt
zich van de schoft tot het heiligbeen uit over de doornuitsteeksels en is met elk van deze uitsteeksels verbonden. Hoe dichter bij het heiligbeen, hoe vezeliger en minder elastisch het ligament wordt. Bij uitrekking, bolt de ruggengraat in samenwerking met de buikspieren enigszins op. Door bewegingen te
beperken en wervels op hun plaats te houden, wordt steun, kracht en stabiliteit aan de rug gegeven. Als dit ligament efficiënt samenwerkt met het lig. nuchae in de nek en hals, kunnen de rugspieren een bijdrage leveren aan zowel de stuwkracht als de ondersteuning.
Het ventrale longitudinale ligament zit aan de onderkant van het wervellichamen vast. Het ligament begint bij de vijfde borstwervel en strekt zich uit tot aan de staartwervels. Het sterke ligament biedt steun aan borst- en lendenwervels en het heiligbeen. Wanneer de rug zich hol trekt, wordt het ligament uitgerekt. (Higgins en Martin, 2009)

 

De achterhand

Botten/wervels

Het bovenste gedeelte van de achterbenen bestaat uit: het heupgewricht, het dijbeen (femur), de knieschijf (patella) en het kniegewricht en het spronggewricht (tarsus).

Het heupgewricht ligt diep in de spieren van de achterhand. Dit is het punt waar het achterbeen aan het bekken bevestigd is. De heupkom is een komvormige holte, waar de ronde kop van het dijbeen precies in past. Door een ring van vezelig kraakbeen en sterke ligamenten wordt de kop van het dijbeen in de heupkom ondersteund en op zijn plaats gehouden. Doordat de heup een kogelgewricht is, kan het alle kanten op. Dit wordt echter beperkt door het bijbehorende ligament. Dit ligament zorgt ervoor dat het been niet te ver van het lichaam beweegt. (Higgins en Martin, 2009)

Het dijbeen is een lang bot en is aangepast voor de aanhechting van de sterke spieren van de achterhand. Dit bot is een van de sterkste en zwaarste botten van het lichaam van het paard. De plaats van het dijbeen is tussen de heup en het scharniergewricht van de achterknie. Aan de basis van het dijbeen zit een met hyalien kraakbeen beklede gleuf en geeft de knieschijf de mogelijkheid om op en neer te glijden. (Higgins en Martin, 2009)

Het spronggewricht is een scharniergewricht bestaande uit drie rijen voetwortelbeentjes, deze is vergelijkbaar met de enkel van de mens. De achillespees loopt tot in de hak (tuber calcaneus). De hak is een benig uitsteeksel en is gelijk aan de hiel bij de mens. De ingewikkelde rangschikking van de spieren, ligamenten en pezen zorgt ervoor dat het spronggewricht in staat is om snel en ritmisch te werken. Via het spanzaagmechanisme kunnen het spronggewricht en de knie synchroon werken. Het spronggewricht weerstaat de stuwkracht die ontstaat in het achterbeen en absorbeert schokken. (Higgins en Martin, 2009) 

Spieren

De spieren van de achterhand en het bovenste deel van het achterbeen zorgen voor de belangrijkste aandrijving.De bilspieren (glutealen) geven de achterhand zijn krachtige, afgeronde exterieur. Deze spieren zorgen voor devoorwaartse beweging en de stuwkracht. De spieren bevinden zich over en achter het heupgewricht en kunnen een dwarsdoorsnede hebben tot 25-30 cm. De bilspieren bestaan uit drie spieren: de oppervlakkige bilspier (m. gluteus superficialis), de midden bilspier (m. gluteus medius) en de diepe
bilspier (m. gluteus profundus). De oppervlakkige bilspier is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het buigen van de heup. De middenbilspier is de grootste
bilspier en is voornamelijk verantwoordelijk voor het strekken van de heup. De diepe bilspier heeft als belangrijkste functie om te zorgen voor abductie van de dij.

Vanaf het heiligbeen, de eerste staartwervels en het bekken lopen de hamstrings lang de achterkant van het  achterbeen naar beneden. De hamstrings gaan over in de achillespees (tendo calcaneus communis), die aan de hak vastzit. Zij zorgen voor het strekken en stabiliseren van het heupgewricht, het strekken en buigen van hetspronggewricht en de knie en voor adductie en abductie van de achterbenen.??

Biomechanica

De biomechanica van de rug van het paard werd als eerste in een model omschreven door Galenus (131-201) (Van Weeren, 2004) Hij omschreef de rug van het paard als een gebouw met een gewelfd dak, waarbij de benen van het paard de steunpilaren vormen. De dorsaaluitsteeksels van de borstwervels zorgden ervoor dat het ‘dak’ niet kan instorten, zie het figuur hiernaast. 

Bij protractie van de voorbenen en retractie van de achterbenen zal extensie optreden. Omgekeerd treedt flexie op bij retractie van de voorbenen en protractie van de achterbenen. Dit is te zien in onderstaande afbeelding. Ook het kantelen van het bekken, vooral door m. iliopsoas, zorgt voor flexie van de wervelkolom. Daarnaast heeft de positie van het hoofd en de hals heeft invloed op de flexie en extensie van de rug. Bij het aanspannen van de dorsale rugspieren wordt het hoofd en de hals opgetild, bij het ontspannen van deze spieren dalen het hoofd en de hals (Rosie, 2005, Higgins, Martin 2009, Van Weeren, 2010).

Het model van Galenus werd in 1847 door Bergmann vervangen door het brugmodel. In dit model werden de benen van het paard weer als steun gebruikt voor een brug gevormd door de borst- en lendenwervels. In dit model werd het lig. supraspinale gebruikt om de bovenkant van de brug op spanning te houden.

In 1946 kwam de Nederlandse zoöloog Slijper met een nieuw model. In dit zogenaamde boog-pees model werden de borst en ledenwervels van de rug gezien als de boog en alle spieren ventraal van de wervelkolom tot en met de het schaambeen als pees van deze boog. Dit model is in tegenstelling tot de voorgaande denkbeelden dynamisch, waardoor dit model kan worden toegepast op een paard in beweging. Bij het aanspannen van de spieren ventraal van de wervelkolom (de pees in de boog-pees constructie) zal deze in flexie treden, bij het ontspannen van deze spieren is extensie mogelijk. Wanneer de spieren dorsaal van de wervelkolom aanspannen ontstaat extensie, bij het ontspannen is flexie mogelijk.

Het paard in beweging

Om de biomechanica van het paard te beschrijven wordt onderscheid gemaakt in de gangen stap, draf en galop.Tijdens de stap functioneren de halsspieren aan de linker en –rechterkant gelijktijdig voor het neerzetten van elk voorbeen om verlenging ( protactie) van het voorbeen te vergemakkelijken. De langgerekte schoudergordelspier die van hoofd naar arm loopt, de m. brachiocephalicus, speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een paard stilstaat wordt deze spier niet gebruikt. Tijdens de draf is de activiteit van de m. brachiocephalicus hoog gedurende het zweefmoment om verlenging aan het voorbeen te bewerkstelligen. Wanneer het paard op een onjuiste manier gereden wordt, is het deze spier die ervoor zorgt dat er veel gewicht op de voorhand wordt overgebracht (Wyche, 2002).
De spieren van de strekketen (dorsale keten), zoals de lange rugspier en de bilspieren, liggen boven de
ruggengraat en achter de heup. Deze keten is bij alle voorwaartse bewegingen betrokken, vooral bij galopperen en springen. De spieren van de buigketen (ventrale keten), waartoe de buikspieren en de borstspieren behoren, bepalen de onderlijn van het exterieur van het paard en liggen onder de ruggengraat en voor de heup. Deze spieren spelen een belangrijke rol bij het ondersteunen en handhaven van de correcte houding van de rug. (Higgins en Martin, 2009)

Protractie en retractie

Protractie is de voorwaartse zwaai van een pas en retractie de achterwaartse duw. De voet gaat op het laatste moment van de bewegingsfase in retractie om de snelheid van het been op de grond te verminderen. Hoe harder de spierketen van protractie werkt, des te verder treedt het paard onder de massa en des te groter wordt de paslengte, de overstap en de hoogte van de pas. De spieren die het voorbeen in protractie voorwaarts bewegen, liggen aan de voorkant van het been. De monnikskapspier (m. trapezius) is hier de enige uitzondering op, bij de protractie ligt deze aan de achterkant van het been en bij de retractie aan de voorkant van het been. Deze spier trekt de voorkant van het schouderblad omhoog en naar voren. De m. brachiocephalicus trekt de schouder naar voren. De brede rugspier (m. latissimus dorsi) trekt de schouder en het opperarmbeen naar achteren. Inde bijbehorende afbeelding is het principe van protractie en retractie afgebeeld. (Higgins en Martin, 2009)

Buiging

De flexibiliteit van de ruggengraat varieert per gebied. De buiging gebeurt in de gehele lengte niet evenveel. De hals bijvoorbeeld, is veel flexibeler dan het achterste gedeelte (lumbale gedeelte) van de ruggengraat. Een gedeelte van de ruggengraat wordt daarnaast ook nog gehinderd door het zadel. De kromming van de ruggengraat rond het binnenbeen van de ruiter op de volte en in de hoeken wordt laterale buiging genoemd. Dit soort buiging ontstaat door het samentrekken van de brede rugspier (m. longissimus dorsi). Het vermogen van het paard om te buigen wordt zowel door de botten en gewrichten, als door de spieren en de beweging van de benen bepaald.

De invloed van zadeldruk

 

 De zadelligging

Het zadel wordt ondersteund door de wervelkolom en de borstwervels, de schoft, de ribben en het schouderblad. Daarnaast heeft het zadel vooral invloed op de brede rugspier (m. latissumus dorsi), de lange rugspier (m. longissumus dorsi ) en de monnikskapspier (m. trapezius). Doordat de monnikskapspier rondom de schoft ligt en is bevestigd aan het schouderblad, is deze gevoelig voor de druk van de voorboom en wrongen van het zadel. (Nicholson, 2012)

Ruiterzit

Het ruitergewicht rust tijdens het rijden voor het grootste gedeelte op de brede rugspier (m. latissimus dorsi) en de lange rugspier (m. longissimus dorsi). Daarnaast heeft de ruiter ook invloed op het achterste deel van de monnikskapspier (m. trapezius). Het gewicht van de ruiter komt overeen met de totale druk onder het zadel (De Cocq, et al., 2006). Tijdens het geven van hulpen oefent de ruiter met de kuit invloed uit op een diepe schuine rugspier (m. serratus ventralis)??

Wanneer een ruiter op de rug van een paard gaat zitten, strekt het paard zijn rug door zijn rugspieren aan te spannen. Paarden proberen deze strekking van de ruggengraat tegen te gaan door het voorbeen meer terug te trekken (retractie). (De Cocq, 2004) Retractie van de voorbenen heeft volgens het ‘bow and string model’ van Slijper (1946) effect op het compenseren van het buigen van de wervelkolom. Het model berust op de aanname dat de wervelkolom een ‘boog’ (bow) is die gespannen wordt door de buikwand, de ‘snaar’ (string). Het samentrekken van de buikspieren, evenals de retractie van de voorbenen en met name de protractie van de achterbenen, spannen de boog waardoor de rug buigt. Wanneer de snaar wordt gespannen, retractie van de voorbenen en protractie van de achterbenen plaatsvindt, strekt de rug en wordt de rug hol. Hoe protractie en retractie in zijn werk gaan, wordt beschreven in paragraaf 2.6. Als het hoofd omlaag gaat, trekt het ligamentum nuchae aan de schoft en wordt de wervelkolom gebogen. Het opheffen van het hoofd maakt de rug hol. Bij een holle rughouding worden de lange rugspieren van het paard samengetrokken en wordt het ventrale longitudinale ligament uitgerekt. Door een holle rug wordt het gewicht van de ruiter niet door de spieren gedragen, maar op de ruggengraat. Dit zorgt op lange termijn voor rugproblemen. (Heuschmann, 2012) Om de rugspieren te ontspannen, dient het paard zijn buikspieren aan te spannen, waardoor de rugspieren langer worden. 

Welzijnsproblemen veroorzaakt door het zadel

 

Problemen veroorzaakt door het zadel

Een slecht passend zadel kan rugproblemen veroorzaken (Harman,1994; Jeffcott, 1999). Rugproblemen kunnen resulteren in kreupelheid. Bij paarden is onder andere de wervelkolom van de rug, voornamelijk ter hoogte van de schoft kwetsbaar voor druk. Bij de schoft kan de druk van het zadel op de monnikskapspier (m. trapezius) zo hoog worden dat rondom de schoft en het schoudergebied spierverval optreedt (Harman, 1994; Jeffcot, 1999; The Merck Veterinary Manual, 2011; Van der Voorst, 2012). Slecht passende zadels veroorzaken drukpunten op de rug van het paard welke bultjes of wonden veroorzaken. Wanneer de druk op de huid de gemiddelde druk van de haarvaten (capillaire druk) overschrijdt, worden de onderliggende bloedvaten afgekneld. Belemmering van de bloeddoorstroming onthoudt de weefsels van zuurstof en voedingsstoffen. Afvalstoffen hopen zich op, wat leidt tot beschadiging en het afsterven van weefsel (atrofie). Wanneer de huid en het onderliggende weefsel aangetast zijn, kunnen abcessen ontstaan. Dit geeft een warme, veranderende, pijnlijke zwelling waaruit pus kan komen. (Clayton, 2010) Witte haren bij de schoft tonen een beschadiging van de haarfollikels in de huid, veroorzaakt door te veel zadeldruk (Clayton, 2010). Verder kan onder het zadel bij het gebruik van onhygiënische zadeldekjes een ontsteking van de haarzakjes ontstaan. (Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010) Zadels die een negatieve invloed hebben op het schouderblad, zoals te ver naar voren geplaatste zadels, zadels met een te smalle boom, zadel met een te brede boom en scheefliggende zadels, beïnvloeden de gehele voorhand evenals de belasting op de hoeven. Het zadel belemmert de schouderbewegingen waardoor de beweging van het paard korter wordt en de passen niet in takt van de beweging zijn (wat wil zeggen: niet in het zuivere ritme van de beweging). Daarnaast kunnen pijnlijke ontstekingen zoals slijmbeursontsteking (bursitis) aan het schouderkraakbeen en het ligament dat over de dwarsuitsteeksels van de wervelkolom (ligamentum supraspinale) ontstaan(Arruda, et al., 2011). De genezing van dergelijke ontstekingen heeft tijd nodig. Om pijn of druk op de schouders te ontwijken, neemt het paard met zijn gehele lichaam een andere houding aan. Hierbij worden de schouders naar voren getrokken zodat deze loodrecht staand lijken. 

Een te smalle boom veroorzaakt een beknelling tussen de schouderbladen. Een te brede boom zorgt ervoor dat het zadel achter de schouder en op de schoft drukt en aan de achterkant omhoog kiept wanneer de ruiter uit het zadel komt tijdens lichtrijden in draf. (Meschan, et al, 2007)

Een zadel met te smalle boom veroorzaakt een hoge druk in het schoftgebied. Het spierweefsel krijgt door de beknelling onvoldoende zuurstof en sterft af (atrofie). Het zadel zakt hierdoor in de holtes die ontstaan zijn waardoor het zadel goed lijkt te liggen; een verkeerde interpretatie. De schouderbladen en schoft steken door de holtes uit. Daarnaast zorgt de knelling van het zadel ervoor dat het paard een korte onsamenhangende gang van de voorbenen krijgt. Doordat een te smal zadel naar achteren helt, zit de ruiter meer naar achteren en ontstaat een verhoogde druk achter in de rug. Wanneer een zadel de juiste schoftvrijheid lijkt te hebben, voornamelijk bij een hoge schoft met weinig horizontaal draagvlak, kan dit onder invloed van het ruitergewicht toch op de schoft zakken en te veel druk geven. (NVZR, 2012) Als het paard door voorgenoemde problemen zijn rug en achterhand niet optimaal kan gebruiken, kan een over ontwikkelde schoudergordelspier ontstaan, waardoor de voorhand trekt in plaats van dat de achterhand vooruitduwt. Het paard loopt dan op de voorhand. (Steyt, 2012; NVZR, 2012; Nicholson, 2012) In een ideale situatie zou het zweetpatroon onder het zadel gelijkmatig zijn en geen droge plekken vertonen. Droge plekken ‘Dry spots’ onder het zadel zijn tekenen van een slecht passend zadel. (Clayton, 2010) Na intensief rijden, geven droge plekken bij de schoft aan dat het zadel daar niet goed aansluit. Daarnaast is een overontwikkelde schoudergordelspier (m. brachiocephalicus), die loopt van het hoofd naar de voorhand, een aanwijzing dat het zadel niet goed past doordat het paard deze spier meer aanspant om pijn te compenseren. Hierdoor worden de onderste spieren van de hals volumineuzer.

Welzijnsproblemen veroorzaakt door de ruiter

 

Problemen veroorzaakt door de ruiter

Hoewel een slecht passend zadel de oorzaak kan zijn voor rugproblemen, kan daarnaast ook de rijtechniek van de ruiter een oorzaak zijn. Schade aan spieren en de overbelasting van ligamenten komt voor bij ongeveer 25 procent van de paarden met rugklachten en zijn vaak gerelateerd aan problemen gedurende de training (Jeffcott, 1980).

Gewichtsbelasting wordt gezien als een belangrijke oorzaak van het Kissing Spines Syndroom (KSS). Bij Kissing Spines Syndroom is te weinig of geen ruimte tussen de doornuitsteeksels van de ruggenwervels aanwezig. De wervels raken elkaar waardoor zenuwen en banden in de knel komen. Verkeerde training, het gewicht van de ruiter, maar ook erfelijkheid kan KSS veroorzaken. Het ontstaan van het syndroom is mogelijk gerelateerd aan stress, veroorzaakt door de ruiter. Dit resulteert in het strekken van de rugspieren van het paard tijdens het rijden. (De Cocq, et al., 2004a) Het letsel treedt vooral op in het gebied waar het zadel ligt, tussen de twaalfde en achttiende wervel. Dit is bijzonder pijnlijk voor het paard. Daarnaast slijten de tussenwervels steeds meer af.

Naast het ontstaan van KSS is ook een ongelijke spierontwikkeling een oorzaak van blessures en slechte prestaties. Wanneer de ruiter scheef zit en het gewicht onder het zadel daardoor asymmetrisch over de paardenrug verdeeld is, zal het paard zijn spieren meer aanspannen aan de tegenovergestelde kant van het scheef zitten. Wanneer een ruiter achterover zit, worden de rugspieren aangespannen. Dit is, naast dat de ruiter zelf de beweging van het paard niet goed meer kan volgen, oncomfortabel voor het paard. (Preuschoft, 1995) Naast het naar achteren zitten, zijn er ook ruiters die naar voren hangen. Hiermee verplaatst het zwaartepunt verder richting de voorhand, waardoor het moeilijk wordt om het paard vanuit de achterhand te laten lopen. Er moet ongeveer evenveel links- als rechtsom gereden worden.

Tijdens zijgangen, zoals schouderbinnenwaarts en travers, is de lange as van het paardenlichaam niet in één lijn met de bewegingsrichting. De gemiddelde zadeldruk blijkt lager te zijn bij recht vooruit rijden dan bij het rijden van een schouderbinnenwaarts of travers. Daarnaast blijkt dat de gemiddelde zadeldruk bij het rijden van travers hoger is dan bij het rijden van schouderbinnenwaarts (De Cocq, et al., 2010) Tijdens trainingen dient rekening gehouden te worden met een verhoogde zadeldruk tijdens zijgangen. Oefeningen moeten zowel links- als rechtsom gereden worden om zo ongelijke spierontwikkeling te voorkomen. De manier van opstappen heeft ook invloed op de spierontwikkeling van de rug van het paard. Uit onderzoek van Geutjens, et al. (2008) is gebleken dat er bij het opstappen zonder krukje of trapje meer druk op de paardenrug wordt uitgeoefend dan tijdens het opstappen met krukje of trapje. De meeste druk ontstaat als de ruiter zich omhoog trekt aan het zadel en het rechterbeen over de achterhand zwaait. Aan de rechterkant van de schoft wordt de meeste druk uitgeoefend. Tijdens het opstappen van de ruiter stabiliseert het paard het lichaam door middel van spiercontracties om het evenwicht te behouden. Hierop volgt de aanname dat een asymmetrische spierontwikkeling ontstaat om zichzelf in evenwicht te houden (Geutjens et al., 2008). Als dit daadwerkelijk zou gebeuren, wordt het paard scheef. Uit praktijkervaring van De Bodt (2012) leidt scheefheid van het paard tot een gespannen rug en rugproblemen. Deze rugproblemen zijn dezelfde als de rugproblemen die veroorzaakt worden door een slecht passend zadel. Scheefheid veroorzaakt daardoor ook problemen in de beweging, bijvoorbeeld kreupelheid. Dit komt doordat het paard zijn gewicht volledig op de binnenschouder brengt. Als gevolg verkort de schoudergordelspier (m. brachiocephalicus), met een verkeerde buiging en spanning in de rug, zonder daarbij de buikspieren aan te spannen. (De Bodt, 2012; Versluis, 2012; Wyche, 2002; Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011) Wanneer gedurende de training niet voldoende aandacht wordt besteed aan het ontspannen (‘bol’ maken) van de rug van het paard kan, mede door het gewicht van de ruiter, een doorgezakte rug ontstaan. Factoren als erfelijkheid, ouderdom en ondervoeding spelen hierbij echter ook een rol en is dit verschijnsel niet alleen te wijten aan de invloed van de ruiter. Een doorgezakte rug heeft een holle vorm, waardoor het gewicht van de ruiter niet goed gedragen kan worden. (Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010)

Rugproblemen voorkomen

 

Het zadel moet aan de onderkant de vorm van de paardenrug en aan de bovenkant het bekken van de ruiter volgen om problemen te voorkomen. Zadels verdelen het gewicht van de ruiter over de paardenrug. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat zadels invloed hebben op de beweging van rug en ledematen van het paard (De Cocq et al., 2004; De Cocq, 2005). De bewustwording van het gebruik van een goed passend zadel voor betere prestaties, gezondheid en welzijn, heeft geresulteerd in de ontwikkeling van nieuwe zadeltypen. Traditioneel werd de pasvorm van het zadel beoordeeld op een paard dat stilstaat. Tegenwoordig kan een meetsysteem als de zadeldrukmat ook de druk gedurende de bewegingen in verschillende gangen meten, waarbij de vorm van de paardenrug en de druk die de ruiter uitoefent op het paard voortdurend veranderen. Inzicht in de pasvorm van een (goed) passend zadel is de basis voor het voorkomen van rugproblemen.

Pasvorm zadel

Een goed passend zadel heeft een wijd uniform contactgebied tussen zadel en paard. De maximale normale spanning op de paardenrug mag niet meer dan 3.0 N/cm2 bedragen en er mogen geen spanningspieken ontstaan. Met een zadelmeetsysteem kan dit gecontroleerd worden tijdens bijvoorbeeld het aanmeten van een zadel. (De Cocq et al., 2004; De Cocq, 2005) Bij het uitzoeken van een zadel moet zowel naar de ruiter als naar het paard worden gekeken. Om de ruiter een goede balans te geven moet het zadel de juiste lengte hebben. Het zadel mag niet over de achttiende wervel van het paard komen (Masters of Saddle, 2001). Wanneer het zadel te ver naar achter ligt, drukt het op de lumbale regio in de rug. Dit kan niet alleen tot rugpijn leiden, maar ook tot slechte spierontwikkeling. De kleine buiging die mogelijk is in de lumbosacrale overgang zorgt ervoor dat het bekken kan kantelen. Wanneer het zadel op dit gebied drukt, wordt deze buiging belemmerd. Terwijl de kanteling van het bekken een belangrijke rol speelt tijdens de beweging van het paard.

Wanneer het zadel niet goed past, ontstaat een onregelmatige drukverdeling over de paardenrug. De bewustwording van het gebruik van een goed passend zadel voor betere prestaties, gezondheid en welzijn, heeft geresulteerd in de ontwikkeling van nieuwe zadeltypen. Traditioneel werd de pasvorm van het zadel beoordeeld op een paard dat stilstaat. Tegenwoordig kan een meetsysteem als de zadeldrukmat ook de druk gedurende de bewegingen in verschillende gangen meten, waarbij de vorm van de paardenrug en de druk die de ruiter uitoefent op het paard voortdurend veranderen. Door deze objectieve meting is de pasvorm van het zadel ook tijdens bewegingen in kaart te brengen waardoor het gebruik van niet passende zadels kan worden tegengegaan. Het is van belang om een zadel zowel met als zonder ruiter te passen en te beoordelen. Na een kwartier rijden kan de schoftvrijheid echter veranderen. De schoftvrijheid wordt beoordeeld terwijl het zadel op het paard ligt en aangesingeld is. Om de schouderbladen te ontzien, moet het zadel net achter het schouderblad liggen, waarbij de punt van de zadelboom parallel achter de schouderbladen ligt. Het zadel in figuur 4.3 (Kopje "de invloed van zadeldruk"). is correct geplaatst, zodat de bewegingen van het paard zo min mogelijk worden belemmerd. Wanneer een zadel wordt gepast, moet er rekening worden gehouden met de (glijdende) bewegingen van het schouderblad. Het zadel mag nergens drukken, knijpen of belemmeren. Dit geeft pijn en heeft als gevolg dat het paard slechter presteert. (Higgins en Martin, 2009; Steyt, 2012) In een ideale situatie mag het zadel niet verder komen dan de laatste borstwervel, ter hoogte van de laatste rib, welke dichterbij de achterhand van het paard ligt. Wanneer dit wel het geval is, komt het zadel op de lendenwervels te liggen. Hierdoor ontstaat een verhoogde druk rondom de lendenen, wat kan resulteren in een holle rug, rugpijn en een zwakke spierontwikkeling. (Steyt, 2012)

Het zadel mag niet bruggen. Bij ‘bruggen’ ontstaan zowel op de voor- en achterkant en zowel links- als rechts drukpunten. Er is geen of weinig druk in het middel van het zadel. Daarnaast mag het zadel niet over de rug schuiven. Het gebied wat vlak achter het zadel ligt, is een kwetsbaar gebied. Een toenemend aantal ruiters is de laatste jaren met een boomloos zadel gaan rijden, omdat dit type zadel beter zou zijn voor de paardenrug. Boomloze zadels zouden zich beter aanpassen aan het exterieur van de paardenrug en het gewicht van de ruiter gelijkmatiger verdelen door gebruik te maken van een dynamischer en flexibeler raakvlak tussen ruiter en paard. Het onderzoek van Latif et al. (2010) ondersteunt deze theorie echter niet. In deze studie werd aangetoond dat de drukverdeling onder een boomloos racezadel zich concentreerde op bepaalde gebieden van de rug die varieëerden met de positie van de ruiter. Daarnaast is ook uit onderzoek van Belock et al. (2011) gebleken dat het traditionele zadel, in vergelijking met het boomloos zadel, tijdens doorzitten in draf het ruitergewicht over een groter gebied verdeeld, een lager drukgemiddelde en een lagere maximale druk heeft. Het traditionele zadel had een vrij gelijkmatige drukverdeling over de paardenrug, terwijl het boomlooszadel minder druk op de voor- en achterkant liet zien en meer druk in het midden. Ook bleek het contactoppervlak bij het traditionele zadel groter te zijn. Het contactoppervlak van het boomloos zadel is kleiner waarbij de druk geconcentreerd is onder de zitbeenknobbels van de ruiter. Uit deze bevindingen wordt aangenomen dat de zadelboom effectief is bij het verdelen van het gewicht van zadel en ruiter over de paardenrug en wordt voorkomen dat de druk zich op bepaalde gebieden van de rug concentreert. (Belock, et al., 2011; Latif, et al., 2010)

Gebruik zadel door de ruiter

Om het half jaar moet gecontroleerd worden of de drukverdeling onder het zadel nog gelijk is. De rug van het paard kan namelijk voortdurend door training of rust veranderen (spieraanmaak- of afbraak) waardoor het zadel niet meer goed past. Het aanpassen van het zadel en het vergroten van het contactgebied verminderen rugpijn. (Mönkemöller et al., 2005) Wanneer het zadel na het rijden abrupt van het paard wordt gehaald, stroomt het bloed met kracht in de beschadigde haarvaatjes, waardoor vocht uittreedt en zwelling ontstaat. Als dit zich herhaalt, ontstaat littekenweefsel (bindweefsel) op het spierweefsel. Hierdoor ontstaan zwellingen, harde plekken en bultjes, evenals witte of haarloze plekken in de vacht. Zwellingen kunnen door de ruiter voorkomen worden door na het rijden de volgende stappen te volgen: 

1. loop na het afstijgen nog een paar rondjes naast het opgezadelde paard;
2. maak hierbij na een paar minuten de singel een aantal gaatjes losser;
3. laat het zadel na het volledig losmaken van de singel nog even op het paard liggen;
4. haal het zadel tot slot rustig van de paardenrug zodat het bloed kan terugvloeien in het lichaamsweefsel. 

Ideale houding van de ruiter en training door de ruiter

De zit van de ruiter dient in overeenstemming te zijn met de spiercyclus van aanspannen en ontspannen van de paardenrug. Dit geldt voor de gangen stap, draf en galop. Het zwaartepunt van de ruiter dient op gelijke hoogte te zijn met het zwaartepunt van het paard. Het zwaartepunt van het paard ligt meer richting de voorhand. Door de beweging van het paard verandert het zwaartepunt. De ruiter dient mee te zitten in de voorwaartse beweging van het paard. De ruiter zit rechtop in het zadel op beide zitbeenknobbels. (KNHS, et al., 2000; Nicholson, 2012; Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011; Muller, 2004) In draf kan de ruiter drie verschillende technieken gebruiken: lichtrijden, doorzitten en verlichte zit. Verlichte zit heeft de laagst gemiddelde zadeldruk en is hiermee het minst belastend voor de paardenrug. Tijdens lichtrijden wordt de rug minder belast dan tijdens doorzitten. De maximale buiging van de rug gedurende het lichtrijden, is gelijk aan de maximale buiging van de rug zonder gewichtsbelasting. Uit onderzoek van De Cocq et al. (2009) is gebleken dat de bewegingsvrijheid (Range of Motion; ROM) van de gewrichten in de rug groter is tijdens lichtrijden dan tijdens doorzitten. Verder is uit dit onderzoek voortgekomen dat paarden hun hoofd lager houden tijdens lichtrijden, waardoor de rug boller wordt. De rug strekt tijdens doorzitten. (Peham, et al., 2009). Een lage druk onder het zadel komt overeen met een hoge druk op de stijgbeugel. (Van Beek, et al., 2011) Een goede training is erop gericht dat de rug geoefend wordt om het gewicht van de ruiter te dragen. Deze training richt zich over het algemeen op het voorwaarts - neerwaarts rijden van het paard. (Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010; Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011)

 

Achtergrond informatie teugeldrukmeter

Onder 'Achtergrond informatie teugeldrukmeter' is verdiepende informatie te vinden over aspecten die in verband staan met de teugeldrukmeter.

Het gebit

Een paard is een planteneter en zijn gebit is daarop aangepast. Een planteneter heeft flinke snijtanden, en een grote rij kiezen om planten en gras goed te kunnen eten. Het paardengebit van een volwassen paard bestaat uit drie snijtanden (incisivi), twee hoektanden (ook wel haaktanden genoemd) (caninus), vier premolaren en drie molaren aan elke kant van de boven- en onderkaak (Smythe en Goody,
1993). Kiezen die kunnen wisselen worden premolaren genoemd, na het wisselen behouden zij deze naam. De niet wisselende kiezen worden molaren genoemd. Zowel de premolaren als de molaren zijn geplaatst in de diepe holtes in de boven- en onderkaak. voor de premolaren zit de wolfstand. De wolfstand is over
het algemeen maar aan een zijde van de paardenmond aanwezig en kan zowel in de boven- als onderkaak voorkomen. (Offereins, 1998) Een paard heeft, in tegenstelling tot de mens en vleeseters (carnivoren), grote tandloze gedeelten tussen de verschillende elementen genaamd ‘de lagen’. Deze lagen bevinden zich tussen de hoektand en de premolaren. De tandformule, die betrekking heeft op één helft van de boven- en onderkaak, van een paard is als volgt opgebouwd:

                                                I = snijtand
Bovenkaak   I3  C1  P4  M3        C = hoektand
Onderkaak   I3  C1  P4  M3         P = premolaar
                                               M = molaar

 

Het tongbeen

De tong ligt gedeeltelijk tussen de lagen en tegen de kiezen. De tong bestaat uit spierweefsel en wordt ondersteund door tongbeen skelet (hyoid appartus). Dit tongbeen skelet bestaat uit scharnierende delen tussen de kaken en het kaakbot. (Smythe en Goody, 1993)

De tong loopt door tot in het bovenste gedeelte van de nek en staat in verbinding met het gehele lichaam via twee manieren. Vanaf de onderhalsspieren via de lange rugspier naar de achterhand, en vanaf de nekband naar de eerste halswervel tot aan de lange rugspieren en achterhand.

Het tongbeen is staat in directe verbinding met twee halsspieren: de spier die de tongbeentjes met het borstbeen verbindt (m. sternohyoideus) en de spier die de tongbeentjes verbindt met de binnenkant van het schouderblad (m. omohyoideus).

Indirect bestaat een verbinding naar de spiergroep die aan de binnenzijde van de schouder ligt (m. subclavius)
en de spieren die verbonden zijn aan het borstbeen (de m. pectoralis anterior en de m. pectoralis posterior). Zoals te zien in de afbeelding zijn de spieren van de hals met elkaar verweven en lopen deze door tot aan de schuine –en lange rugspieren. (Brega, 2005; Pilliner en Davies, 1996; Wolters, 2012)

De nek- en halswervels

De halswervels (cervicale wervels) worden aangeduid als C1 tot en met C7.De eerste halswervel is de atlas (C1). Daarna volgt de draaier (axis, C2). Het hoofd is verbonden aan de halswervels door middel van de eerste halswervel. Het gewricht tussen de achterhoofdsknobbel en de eerste halswervel (atlanto occipitale gewricht) maakt een opwaartse en neerwaartse beweging mogelijk van hoofd en hals (knikken). De bewegingen die mogelijk zijn in dit gewricht zijn buigen (flexie) en strekken (extensie). De eerste halswervel is een groot, ruitvormig bot met middenin een groot gat. Door dit gat loopt het ruggenmerg. Het uitsteeksel van de tweede halswervel past precies in dat van de eerste. Het is een sterke verbinding die beweging mogelijk maakt. Het gewricht tussen de eerste en tweede halswervel maakt het in zekere mate mogelijk het hoofd en de nek te draaien. De bewegingen die mogelijk zijn door deze halswervels, zijn buigen, strekken, draaiing (rotatie)en geringe buiging naar de zijkant (lateroflexie). De gewrichten tussen de volgende vijf halswervels (C3 t/m C7) maken het mogelijk dat de nek flexibel is en zich kan buigen. (Smythe en Goody, 1993; Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010)

Het ligamentum nuchae is een belangrijk ligament bij het bewegen van de nek. Een ligament is een band van bindweefsel dat twee botstructuren aan elkaar verbindt. De functie van het ligament ligamentum nuchae is het op de plaats houden van de halswervels, het beperken en stabiliseren van de beweging van de doornuitsteeksels op het hoogste punt van de schoft, het op de plaats houden van hoofd en hals en dragen van het gewicht. Daarnaast zorgt het ligament voor een vermindering van energieverbruik bij het
dragen van het hoofd. (Higgins en Martin, 2009)

De nek- en halsspieren

De nek van een paard is lang, waardoor het grazen vergemakkelijkt wordt. Om het hoofd te dragen en beweging mogelijk te maken, zijn de nekspieren groot en volumineus. Door de positie van hoofd en nek
te veranderen, kan het paard het zwaartepunt in zijn lichaam verleggen. Wanneer het paard het hoofd laat zakken, wordt het zwaartepunt naar voren gebracht. Bij het omhoog brengen van het hoofd wordt het zwaartepunt naar achteren gebracht. (Wyche, 2002) De brede rugspier (m. longissimus) is de langste spier van het paardenlichaam. De spier bestaat uit drie delen namelijk; de hals (cervices), de nek (captis) en de rug (dorsi). Het nekgedeelte zorgt ervoor dat het paard het hoofd kan heffen (Wyche, 2002). De nekspier m. rhomboideus bevindt zich op de top van de nek en assisteert in het voortbewegen van het schouderblad. De m. brachiocephalicus is een lange, platte spier die loopt van het slaapbeen, via de eerste halswervel onderaan de nek, naar het bovenste bot van het voorbeen (humerus). Letterlijk betekent de naam van
deze spier ‘van arm naar hoofd’ (Wyche, 2002). De spier bevindt zich aan beide kanten van de nek. Wanneer de spier samentrekt, beweegt het voorbeen voorwaarts. De efficiëntie van de beweging is afhankelijk van de positie van het hoofd. Wanneer de hoofd-halshouding opwaartser is bij verzameling, brengt deze spier het schouderblad hoger. De monnikskapspier (m. trapezius) is gehecht aan de doornuitsteeksels van de halswervels en alle rugwervels. Het gedeelte van de hals beweegt het schouderblad naar voren, het gedeelte van de rug beweegt het schouderblad terug. (Brega, 2005; Pilliner en Davies, 1996; Higgins en Martin, 2009)

Botten/ wervels  

Het bovenste gedeelte van de voorbenen bestaat uit de volgende botten en gewrichten: het schouderblad (scapula), het schoudergewricht (articulatio humeri), het opperarmbeen (humerus), het ellebooggewricht (articulatio cubiti).?

Het ligamentum nuchae is een belangrijk ligament bij het bewegen van de nek. Een ligament is een band van bindweefsel dat twee botstructuren aan elkaar verbindt. De functie van het ligament ligamentum nuchae is het op de plaats houden van de halswervels, het beperken en stabiliseren van de beweging van de doornuitsteeksels op het hoogste punt van de schoft, het op de plaats houden van hoofd en hals en dragen van het gewicht. Daarnaast zorgt het ligament voor een vermindering van energieverbruik bij het dragen van het hoofd. (Higgins en Martin, 2009) Waar het ligament zich in de nek bevindt is weergeven in onderstaand figuur.

Invloed van teugeldruk

 

Invloed van het bit op de paardenmond

Het bit is onderdeel van het hoofdstel. Een hoofdstel heeft in de meeste gevallen zeven contactpunten waar inwerking op de mond kan plaatsvinden, namelijk: de tong, de tandloze gedeelten (de lagen), de kringgroeve, de nek, de neus en het harde verhemelte. De tong en het harde verhemelte zijn het meest gevoelig en via deze gedeelten vindt de communicatie tussen paard en ruiter plaats met behulp van een bit (Bennett, 2001). De mate van inwerking van het bit is afhankelijk van de vorm, het materiaal en het totale contactoppervlak waarover de teugelspanning wordt verspreid over het hoofdstel. (Pesie, 2010) 

Invloed van de ruiter op de paardenmond, nek en hals

Wanneer spanning op de teugels uitgeoefend wordt, drukt het bit in het tandloze, gevoelige gedeelte van de onderkaak waardoor het paard het hoofd draait of blokkeert om de druk te verlichten. (Brown en Anthony, 1998) De eerste en derde halswervel zorgen ervoor dat de nek langer is in onbelaste toestand dan wanneer een ruiter op het paard zit. De hals is meer gebogen tijdens lichtrijden dan tijdens doorzitten. (De Cocq, 2009B) Gebleken is dat de hoofd-halspositie die de ruiter het paard laat aannemen door middel van de teugels de bewegingen van het paard beïnvloedt. (Rhodin, 2005)??

Probleemsituaties door teugeldruk

 

Negatieve invloed van het bit en de teugel op de paardenmond

Problemen veroorzaakt in de paardenmond door een verkeerd bit zijn onder andere: het drukken van de tong tegen de kiezen en lagen van de mond. Normaal gesproken vult de tong de mondholte. Tussen de tong en het verhemelte is bij enkele paarden weinig ruimte over voor een bit. Hierdoor drukt de tong tegen de kiezen en lagen van de mond. Met een bit in de mond kan er al snel druk overgebracht worden op het harde verhemelte. (McGreevy et al., 2010) Clayton (1985) heeft met fluoroscopische studies aan weten te tonen dat het bit in vele gevallen eerder steunt op de tong dan op de lagen. Hierdoor ontstaat een inkeping in de tong. Wat deze inkeping veroorzaakt, is niet bekend. (McGreevy et al., 2010; Clayton, 1985; Clayton, 1984) Uit praktijkervaring van Versluis (2012) blijkt dat problemen zich voordoen wanneer het bit tegen de wolfstand gelegen is. ‘Hangen’ op de hand, achter de teugel lopen, hoofd kantelen en schudden met het hoofd hebben vaak de aanwezigheid van de wolfstand als achterliggende oorzaak van het probleem. Om ervoor te zorgen dat het bit niet tegen deze rudimentaire kies aankomt, kantelt het paard het hoofd door meer druk te nemen aan de kant zonder wolfskies. De huid en het weefsel tussen de kinriemen van het hoofdstel worden blootgesteld aan druk bij uni- en bilaterale spanningen (respectievelijk trekken aan één teugel en trekken aan twee teugels), omdat het onderkaakbot niet meegeeft. Hoofdschudden, tong uit de mond steken, lippen optrekken, bit vastpakken en een open mond zijn voorbeelden van ongerief dat veroorzaakt kan worden door het hoofdstel. Deze symptomen duiden bij de ruiter vaak op ongewenst gedrag van het paard waardoor de oorzaak van de problemen niet tijdig worden ontdekt. (Pesie, 2010) Daarnaast kunnen zweren, sneden of tandvleeskneuzingen door een directe fysieke verwonding door het bit en de spanning die de ruiter hierop uitoefent invloed hebben op het welzijn (Cook, 2003). Uit onderzoek van Tell et al. (2008) is gebleken dat paarden die regelmatig met een bit gereden worden vaker last hebben van acute mondzweren rond de kaak en de mondhoeken dan paarden die zelden worden gereden.

Ruiterproblemen

De ruiter heeft contact met het paard via de teugels, die verbonden zijn met het bit. Het bit staat in direct contact met de paardenmond. Hoe groter de spanning is die wordt uitgeoefend op het paard, des te meer het paard de neiging heeft te vluchten. (Cook, 2003) Een bit kan een negatieve inwerking hebben op de paardenmond. De invloed van de ruiter kan deze problemen verergeren. Problemen in de mond, veroorzaakt door een negatieve hoeveelheid teugeldruk zijn onder andere het vertonen van probleemgedrag door een te harde ruiterhand of door een bit dat knelt. Daarnaast kan teugelkreupelheid of een gespannen voorhand, veroorzaakt door een gespannen tong, een negatief effect zijn. (Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011) Bij een strakke ruiterhand, die niet mee veert met de beweging van het paard, ontspant de kaak niet en worden de kaakspieren aangespannen. Een harde ruiterhand kan ook gepaard gaan met pijn in de mond. Sommige bitten knellen hierdoor tussen de tweede premolaar en de lagen. Ook wolfstanden veroorzaken door deze reden ongerief in de paardenmond. Om de pijn te ontwijken, trekt het paard de teugels uit de ruiterhand of verkort het de hals (wat ‘achter de teugel lopen’ veroorzaakt). Dit kan resulteren in hoofdschudden. (McGreevy et al., 2010; Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011) Wanneer spanning op de tong aanwezig is, wordt deze spanning overgebracht op de rest van het lichaam. Dit gebeurt op twee manieren: via de onderhalsspieren naar de lange rugspieren en de achterhand. Daarnaast is een directe verbinding van de tong naar het borstbeen en de tong naar de binnenkant van het schouderblad. Indirect staat de tong in verbinding met de ondersleutelborstspier en de borstspier. De spanning die ontstaat in deze spieren loopt door in de spieren die verbonden zijn met de hals en de ribben. Wanneer het paard zijn tong niet ontspant, zorgt dit voor een kettingreactie in de hals, rug en achterhand. De hals, rug en achterhand kunnen niet in ontspanning lopen wanneer verkeerde teugeldruk wordt toegepast. (Wolters, 2012; Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010) In stap deint het paard van nature met zijn hoofd en hals. Wanneer de ruiterhand deze beweging niet volgt, kan het paard teugelkreupel worden. Hierin neemt het paard spanning in zijn hals en houdt zijn rug vast. (Wolters, 2012) Uit praktijkonderzoek van Versluis (2012) blijkt dat het fixeren op de aanleuning en de houding van de voorhand de meest gemaakte fout van ruiters is. Hierdoor zijn paarden onvoldoende aan het been en niet voorwaarts. Wanneer de ruiter zich niet in balans kan houden, kan hij de teugels als houvast gebruiken. Hierdoor zit hij niet mee in de beweging van het paard maar juist tegen. Paarden hebben de neiging pijn in de mond, veroorzaakt door ruiter en bit, te ontwijken door het hoofd en de hals omhoog te brengen waardoor de rug hol wordt. Hierdoor komt het paard in een ongemakkelijke houding en worden bewegingen belemmerd. Rijtechnieken hebben invloed op de hoofd-halshouding van het paard en daardoor ook op mogelijke chronische rugklachten. De positie van de ruiterhand staat in relatie met de hoogte van hoofd en hals. Hoe lager de ruiterhand hoe lager en ronder de hals. (Lesimple, et al., 2010) Rhodin heeft in 2005 onderzoek gedaan naar het effect van de hoofd-halshouding door middel van teugeldruk op de voor- en achterhand van het paard. Wanneer het paard gevraagd werd om zijn hoofd en de hals te verhogen, werd de activiteit in zowel de voor- als achterbenen hoger.(Rhodin, 2005) Een onstabiele hand kan problemen veroorzaken bij het paard die resulteren in conflictgedrag, zoals hoofdschudden of zwiepen met de staart. Sommige mensen denken dat een hulpteugel daar een oplossing voor is. Onderzoekers vonden echter geen verschil gevonden in conflictgedrag tussen het rijden met- of zonder hulpteugel. Het gebruik van de martingaal resulteerde in het lager dragen van het hoofd van het paard. (Heleski, et al., 2009) Overige problemen die kunnen ontstaan zijn onder andere het hoofdkantelen en scheef lopen van het paard doordat de ruiter aan een teugel meer druk uitoefent dan aan de andere teugel. Wanneer unilaterale druk (trekken aan één teugel) wordt toegepast, wordt het bit naar achteren getrokken aan de zijde waar de teugelspanning aanwezig is. Door middel van unilaterale druk leert het paard naar links of rechts te sturen. Door middel vanbilaterale druk (trekken aan twee teugels) leert het paard ophoudingen om langzamer te lopen of halt te houden. Wanneer gelijke spanning wordt toegepast op beide teugels, worden de beide bitringen tegelijkertijd naar achteren geplaatst in de richting van de onderkaak. (Clayton, 1984) Een paard leert toe te geven aan de druk van de ruiterhand. (Pesie, 2010; Versluis, 2012)

Voorkomen welzijnsproblemen door bit- en teugeldruk

 

Rijtechniek ruiter

Binnen de dressuursport wordt gestreefd naar een licht contact met de mond en hulpen die haast onzichtbaar zijn (FEI, 2012). Hoe licht dit contact moet zijn, is niet precies bekend. (Pesie, 2010)
De rijtechniek van de ruiter speelt een rol in het voorkomen van problemen bij het paard veroorzaakt door een negatieve hoeveelheid teugeldruk. De rijtechniek van de ruiter verloopt in de ideale situatie volgens het geven van gewichts,- been- en teugelhulpen. (KNHS, et. al., 2000; Nicholson, 2012) Halve ophoudingen (paard iets opsluiten tussen gewichts-, been- en teugelhulpen, waarop een toestaande teugelhulp volgt) zijn hulpen die aan het paard worden gegeven om een oefening uit te voeren. De gestippelde lijnen in de afbeelding geven de hoeveelheid contact weer tussen de ruiterhand en de mond van het paard. (KNHS, et al., 2000; Nicholson, 2012; Becker, 2007; Wispelaere en Van Daalen, 2007) De zit van de ruiter heeft invloed op het ‘aan de hulpen’ rijden van het paard. Wanneer het paard ‘aan de hulpen is’, wordt de rug boller gemaakt. De acties die ruiter en paard delen, dienen dynamisch en continu te zijn. Het zwaartepunt van de ruiter dient in overeenstemming te zijn met die van het paard om een juiste balans te vinden. (Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011; Nicholson, 2012) Gevorderde ruiters gebruiken meer hun zit en benen om te communiceren, voordat ze het bit gebruiken. Het ontwikkelen van een juiste zit is één van de belangrijkste factoren voor het rijden met een stille ruiterhand. (Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011; Bennet, 2001) Ruiters die uit balans zijn en een verkeerde zit hebben, trekken vaak aan de teugels om houvast te hebben (Versluis, 2012). De sleutel tot het juiste gebruik van bit en teugels is het principe van druk en loslaten. Dit is gebaseerd op het leerprincipe conditioneren. Een trainer of ruiter kan dit gebruiken bij het paard door consequent hetzelfde signaal af te geven aan het paard. Het is belangrijk om de druk los te laten op het moment dat het paard de gewenste reactie vertoont. Een paard zal bij druk altijd naar een comfortabelere houding zoeken om de druk veroorzaakt door het bit te ontwijken. De ruiter dient de druk los te laten op het moment dat het paard de juiste reactie vertoont. Wanneer de ruiter het paard iets vraagt door middel van teugelspanning wordt een bepaalde reactie van het paard verwacht. Wanneer het paard voldoet aan deze reactie wordt het beloond door de teugelspanning weg te nemen. (Bennet, 2001) Het vermogen van paarden om spanning te ontwijken is een belangrijk element in het trainen van paarden en het moment wanneer druk losgelaten moet worden door de ruiter. Problemen als hoofd kantelen en scheef lopen kunnen geminimaliseerd worden door ongelijke teugelspanning weg te nemen. De kant waar teveel spanning aanwezig is op de teugel dient te worden ontspannen. Belangrijk is het signaal, wat gedefinieerd is als de tijd tussen het moment dat de ruiter aan de teugels begint te trekken en het bit druk begint uit te oefenen in de paardenmond. (Bennet, 2001) Wanneer de ruiter meegaand is met de hand in de bewegingsrichting van het paard is het paard vrijwel altijd ontspannen in de tong en hoeft de tong niet gebruikt te worden om druk ergens anders in de mond te verminderen. Hierdoor kunnen problemen als tong uit de mond, tong over het bit, hoofdschudden en open mond geminimaliseerd worden. (Wolters, 2012; Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010) Wanneer het paard afbuigt in de lengterichting, ontspannen de hals, de nek en het kaakgewricht. De neus komt dichter bij de loodlijn omdat het paard het bit aanneemt. Dit ‘afbuigen’ gebeurt door middel van een gewricht tussen het achterhoofdsbeen van de schedel en de eerste halswervel; Het atlanto-occipitale gewricht. Dit gewricht staat verticale of knikkende bewegingen toe. Wanneer de nek afgebogen is, en de neus tegen de loodlijn loopt, is er enige buiging naar de zijkant mogelijk in dit gewricht. Wanneer het paard zijn nek niet afbuigt, blokkeert dit gewricht en is deze buiging niet mogelijk. Daarnaast zal het paard bij deze houding de rug bol maken. Waarom de rug bol dient te zijn, wordt beschreven in paragraaf 4.1. (McBane, 1999) Gemiddeld graast een paard zestig procent van de tijd. Een groot deel van de overige tijd staat het in een slaaphouding. Bij deze houdingen zakken hoofd en hals onder het niveau van de schoft. De rug neemt een bolle houding aan. Het ‘voorwaarts - neerwaarts’ rijden imiteert de graas- of slaaphouding. Met neerwaarts wordt een actief, ontspannen halsgebruik bedoeld. Het paard mag dalen met de hals, maar dient rond te blijven en niet de hals te strekken. Met ‘voorwaarts’ wordt een constante activiteit bedoeld. Hierbij worden de achterbenen van het paard verder onder het lichaam gebracht en is de schoft het hoogste punt. Het effect dat ontstaat, is dat de buikspieren aanspannen en de rug ‘bol’ komt te staan. Een bolle rug is in staat de ruiter beter te dragen. Dit zorgt ervoor dat het paard ruimere passen maakt, meer souplesse in de lengterichting krijgt, mentale en fysieke ontspanning en ontspanning van de spieren optreedt. Het doel van deze houding is het verbeteren van de bespiering van de rug. De meningen over de gewenste hoofd-halshouding zijn echter verdeeld. Sommige ruiters en instructeurs streven naar een zo laag en rond mogelijke halshouding van het paard, terwijl anderen juist naar een licht afgebogen houding streven. Wetenschappelijke onderzoeken zijn uitgevoerd naar de meest gewenste hoofd-halshouding van het paard, echter is hieruit nog geen eenduidige conclusie voortgekomen (McClean en McGreevy, 2010). Daarnaast kan de ruiter door middel van een teugeldrukmeter bewust gemaakt worden van deze ongelijke drukverdeling van de ruiterhand. Dit wil niet zeggen dat een hulpmiddel als de teugeldrukmeter de problemen wegneemt. Het is enkel een hulpmiddel om de ruiter bewust te maken van het rijtechnisch inzicht. (Steenbergen, 2012)

Woordenboek

Hierbij een verklarende woordenlijst voor de achtergrond informatie van de hartslagmeter, zadeldrukmeter en teugeldrukmeter.

A

Abductie beweging van een lichaamsdeel van de romp of lichaamsas af

Adductie beweging van een lichaamsdeel naar de romp of lichaamsas toe

Actiepotentiaal Elektrisch spanningsverschil tussen wel en niet actieve weefsels

Adenine trifosfaat  Nucleotide dat in de celstofwisseling een sleutelrol vervult als drager van chemische energie

Adrenocorticotroop hormoon Het stimuleert de aanmaak van het hormoon cortisol en de productie van mannelijke hormonen in de bijnierschors

Aeroob Zuurstofrijk

Alveolen Algemene term uit de anatomie voor een holte of put

Anaeroob Zuurstofarm

Apex Het onderste, puntige uiteinde van het hart

Arteria pulmonalis Longslagader

Arteriën Voeren het bloed van het hart weg; venen (aders) voeren het bloed naar het hart toe. Capillairen (haarvaten) zijn kleine, dun-wandige bloedvaten tussen de kleinste arteriën en de kleinste venen

Articulatio cubiti ellebooggewricht

Articulatio humeri schoudergewricht

Atlanto – occipitale gewricht gewricht tussen de os occipitale en de atlas

Atlas bovenste halswervel, die tegen de schedel aanligt

Atrioventriculaire groeve Een diepe groeve die met een forse hoeveelheid vet is gevuld

Atrioventriculaire klep (AV-klep) De kleppen in het hart tussen de atria en de ventrikels

Atrioventriculaire knoop (AV-knoop) Zenuwknoop in het hart rechts tegen de wand

Atrium De boezem van het hart

Atrofie verschrompeling van een orgaan of weefsel

Autonoom Zelfstandig

Axis draaier, de tweede halswervel

B

Bilateraal term uit de anatomie en betekent letterlijk tweezijdig

Bipedaal twee benen aan de grond

Bundel van His Streng van spieren en zenuwvezels, welke de auriculi cordis verbindt met de ventrikels ter geleiding van de hartprikkels

Bursitis slijmbeursontsteking

C

Caninus hoektand, ook wel hengstentand genoemd

Capillaire betrekking hebbend op haarvaten

Capillairen Haarvaten

Captis nek

Cardiovasculair systeem Transport door middel van bloedsomloop; hart en bloedvaten

Carnivoor Vleeseter

Carpus voorknie

Catecholamines Chemische verbindingen afgeleid van het aminozuur tyrosine

Cervicaal betrekking hebbend op de hals

Cervices hals

Chordae tendineae Peesdraden aan de hartkleppen

Collateraal zijdelings

Cossygeaal tot het staartbeen behorend

D

Dendrieten Een vertakking / uitloper

Depolarisatie Vermindering van de elektrische lading in een zenuwcel

Diastole De medische naam voor de fase waarin het hart zich ontspant en weer volzuigt met bloed

Dorsaal betrekking hebbend op de rug

Dorsi rug

Dunne filamenten Een deel van een sacromeer, opgebouwd uit het eiwit actine

E

Endocardium Het hartvlies

Endocriene systeem Bestaat uit een aantal klieren die hormonen afscheiden in het lichaam

Epicardium Omringt het buitenste oppervlak van het hart

Epidermis De opperhuid

Epinefrine Stof die gemaakt wordt in de bijnier en zorgt voor onder andere toename van hartslag en bloeddruk

Epitheel De bovenste laag van de huid en slijmvliezen

Extensie strekken

 

F

Fascia vliesvormig bindweefsel dat een orgaan omgeeft of holte afsluit

Fasetgewricht beweegbare gewricht van de wervelkolom dat de wervels met elkaar verbindt

Flexie buigen

Fluoroscopische techniek voor röntgenonderzoek waarbij het paard gedurende langere tijd doorstraald wordt met röntgenstraling die wordt gedetecteerd met een doorlichtingsscherm, zodat kan worden bekeken hoe bijv. de afgebeelde lichaamsdelen bewegen of hoe het bit zich bevindt in de mond van het paard

G

H

Hemoglobine Een eiwit dat in het bloed voorkomt

Herbivoor planteneter

Humerus opperarmbeen

Hyoid apparatus tongbeenskelet

Hypofyse Ook wel hersenaanhangselgenoemd, is een hormoonklier onder aan de hersenen

Hypothalamus Staat in verbinding met de hypofyse en regelt door de afscheiding van neurohormonen de werking van de hypofyse

I

Incisivi snijtanden

Illiacaal betrekking hebbend op de darmen

Interatriale septum De wand die de twee atria van elkaar scheidt

Interventriculaire septum De wand die de twee ventrikels van elkaar scheidt

J

K

L

Lateraal zijdelings

Lateroflexie buiging naar de zijkant

Ligamentum nuchae een bindweefselige band die langs de as van de achterkant van de nek loopt

Lumbaal tot de lendenen behorend

Lumbosacraal tot de lendenen en het heiligbeen behorend

M

Mandibula onderkaak

Maxilla bovenkaak

Molaar ware kies, tot malen geschikte kies

Myocardium Hartspier

Myofibrillen Is opgebouwd uit twee typen eiwitten: actine en myosine. Dit zijn draadvormige eiwitketens die heel regelmatig ten opzichte van elkaar zijn gerangschikt

N

Necrose het afsterven van celweefsel

Nociceptors Een zenuwuiteinde dat gespecialiseerd is in het waarnemen van prikkels die een schadelijke invloed op het organisme kunnen hebben

Norepinefrine Een in het lichaam voorkomende neurotransmitter en een hormoon

O

P

Paardenterminologie het geheel der termen dat in een zeker vak of met betrekking tot een zekere zaak gebruikelijk zijn

Papillairspieren Zijn spiertjes in het hart, zowel in de rechter- als de linkerkamer

Pectorale draagband zorgt ervoor dat de schouderbladen over de ribben en de romp glijden en dat het lichaam tussen de schouderbladen vrij kan bewegen

Pericardium Een vliezige omhulling van het hart

Pneumatisch door luchtdruk gedreven

Premolaar voorste kiezen, kiezen die wisselen

Prostaglandine Een hormoon lijkende stof in het lichaam

Protactie verlenging

Pulmonalis Tot de long behorend

Pulmonalisklep De klep tussen rechter hartkamer en longslagader

Purkinjevezels Maken deel uit van het prikkelgeleidingssysteem van het hart

Pyruvaat Een eindproduct van de afbraak van suikers, vetten en eiwitten en dient als energiebron voor de mitochondriën in de lichaamscellen

Q

R

Radius spaakbeen

Rechter atrioventriculaire klep Klep tussen atrium en ventrikel

Respiratiesysteem Het ademhalingssysteem

Retractie terugtrekking

Rotatie (rond)draaiing

S

Sacraal betrekking hebbend op het heiligbeen

Sacrum het heiligbeen

Scapula schouderblad

Sino-atriale knoop Bevindt zich op de samenkomst van de vena cava superior en het rechteratrium

Systole Is de fase waarin de kamers van het hart samentrekken

Synoviaal gewrichtssmeer bevattend. Kenmerkend aan synoviale gewrichten zijn de ruimten tussen de articulerende beenderen. Slijmvliesbekleding van gewrichtsholten, peesscheden en bursae

T

Thoracaal betrekking hebbend op de borst

Tripedaal drie benen aan de grond

Troponine Is een onderdeel van de dunne filamenten van dwarsgestreept spierweefsel

Tyrosine Een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren en is een niet-essentieel aminozuur

U

Ulna ellepijp

Unilateraal term uit de anatomie en betekent letterlijk eenzijdig

Unipedaal één been aan de grond

V

Valvula bicuspidalis Zorgt dat het bloed vanuit de atria alleen de ventrikels in kan stromen en niet terug

Vena cava caudalis Onderste holle ader

Vena cava cranialis Bovenste holle ader

Vena pulmonalis Longader

Venen Ader

Ventraal tot de buik behorende

Ventrikel De kamer van het hart

Venules Een klein bloedvat

Vitale functies De functies van het lichaam, die veranderen van uur tot uur

W

X

Y

Z

Bronnenlijst Hartslagmeter

 

Artikelen

1.Amory, H., Art, T., Linden, A., Desmecht, D., Buchet, M., Lekeux, P. (1993). ‘Physiological response tothe cross-country phase in eventing horses’. Journal of equine veterinary science,13, 646-651.
 

2.Art, T., Amory, H., Desmecht, D., Lekeux, P. (1990). ‘Effect of show jumping on heart rate, blood lactateand other plasma biochemical valeus’. Equine veterinary supplement, 9, 78-82.
 

3.Asheim, A., Knudsen, A., Lundholm, A., Rulcher, C.K., Satlin, B. (1970). ‘Heart rates and blood lactateconcentrations of standardbred horses during training and racing’. J Am vet med Ass.,157, 304-312
 

4.Bayly, W.M., Grant, B., Pearson, K. (1987). ‘Lactate following maximal exercise under field conditions’.Equine exercise physiology, 2, 426-437
 

5.Delafontaine, R., (1999). ‘Het paard als atleet’. Paardekracht, 58-69.
 

6.Desmedt, J.,(1996). ‘Veterinaire keuring tijdens militairywedstrijden’. Scriptie.
 

7.Desmedt, J., (1999). ‘Het paard als atleet’. Paardekracht.
 

8.Dielemans, D., (2011). ‘Inventarisatie hulpmiddelen project trainen, meten, weten’. 
 

9.Evans, D.L. & Polglaze, K.E. (1994). ‘Relationship between electrocardiographic findings, racingperformance and training in Standardbred horses’, Australian veterinary 71(11), p. 375-378.

10.Faber, J. (2011). ‘Efficienter trainen met behulp van hartslagmeters’.  Het showpaard nr 1 2011.
 

11.Fregin, G.F., (1985). ‘Electrocardiography’. The veterinary clinics of north America: equine practice1(2), p. 421-43.
 

12.Foreman, J.H. & Laurie, M. (1991). ‘Lameness and heart rate elevation in the exercising’. Horse LawrencePhD.
 

13.Persson, S. (1983). ‘Evaluation of exercise tolerance and fitness in the performance horse’. EquineExercise Physiology, 441-459.
 

14.Rose, R. & Evans, D. (1987). ‘Cardiovasculair and respiratory function in the athletic horse’. Equineexercise physiology, 2, 1-24.
 

15.Seeherman, H.J. & Morris, E.A. (1991). ‘Comparison of yearling, two-year-old and adult thoroughbredsusing a standardised exercise test’. Equine veterinairy journal, 23, 175-184.
 

16.Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M. (2010). ‘Hartslagmeter, speeltje of nuttig hulpmiddel’.Paardensport.
 

Boeken:

17.Brega, J. (2002). Essential equine studies, Anatomy & physiology, Book 1, Londen: J.A. Allen.
 

18.Campbell, N.A. & Reece, J.B. (2005) Biology, Pearson Education Limited.
 

19.Evans, (2010). Cardiology of the horse, Londen: Elsevier Saunders.
 

20.Fennema, S., Hartog, den, P., Offereins, E. en Stolk, P. (2006). EHBO Paard, Ermelo: KNHS.
 

21.Hinchcliff, K.W., Geor, R.J. & Kaneps, A.J., (2008). Equine Exercise Physiology – The Science of Exercisein the Athletic Horse, Londen: Elsevier Saunders.
 

22.Martini, F.H. & Bartholomew, E.F. (2008). Anatomie en fysiologie, vierde druk, Amsterdam: PearsonEducation Benelux.
 

23.Nankervis, K. & Marlin, D. (2002). Equine exercise physiology, Oxford: Blackwell Publishers.
 

24.Sloet van Oldruitenborgh-Oosterbaan, M., (1990). Heart rate and blood lactate in exercising horses,Utrecht S.N.
 

25.Westerduin, F., (2009). Training sportpaarden, ’s-Hertogenbosch: Hogeschool HAS Den Bosch.
 

Internetsites:

26.Hippogriff, Polar Hartslagmeters, [www-document], http://www.hippogriff.nl/, april 2011.
 

27.Maxima medisch centrum, Wat is pijn, [PDF-document], 
http://pijnbehandeling.mmc.nl/patienten/wat_is_pijn, mei 2011.
 

28.Mens en gezondheid, Koorts, wat is dat?, [www-document],http://mens-en-gezondheid.infonu.nl/ziekten/23403-koorts-wat-is-dat.html, mei 2011.
 

29.Merks, M. & Sinnige, H., De hartslagmeter is onmisbaar, [www-document],
http://www.heartforhorses.nl/publicaties.htm, mei 2011
 

30.Ministerie van LNV, Dierenwelzijn, [www-document],
http://www2.minlnv.nl/algemeen/dc_video/nota_dierenwelzijn/index.html, mei 2011
 

31.Neuts, J., Het hart en de bloedsomloop, [www-document],
http://www.neuts.nl/Duiken/bloedsomloop.htm, mei 2011
 

Mondelinge bron:

32.   Beckhoven, van, C., Persoonlijke mededeling, juni 2011.??

 

Bronnenlijst Zadeldrukmat en Teugeldrukmeter

 

Artikelen

  •  Arruda, T.Z. et al., ‘Thermographic assessment of Saddles used on Jumping Horses’. Journal of Equine Veterinary Science, 31 (2011), p. 625-629.
     
  • Van Beek, F.E. et al., ‘Stirrup forces during horse riding: a comparison between sitting and rising trot’. The Veterinary Journal, in press (2011)
     
  • Bennett, D.G., ‘Bits and Bitting: Form and Function’. Reprinted in the IVIS website with the permission of AAEP, 2001.
     
  • Belock, B. et al., ‘Comparison of pressure distribution under a conventional saddle and a treeless saddle at sitting trot’. The Veterinary Journal, in press (2011).
     
  • Brown, D. en D. Anthony., ‘Bit wear, Horseback Riding and the Botai Site in Kazakstan’. Journal of Archeological Science, 25 (1998), p. 331 – 347.
     
  • De Cartier d’Yves, A. en F.O. Ödberg, ‘A preliminary study on the relation between subjectively assessing dressage performances and objective welfare parameters’. Proceedings of the First International Equitation Science Symposium, Melbourne, Australia, (2005), p. 89–110.
     
  • Chang, W.L., A.A. Seigreg, (1999). ‘Prediction of ulcer formation on the skin.’ Medical hypotheses 53, 141-154.

  • Christensen, J.W. et al., ‘Rein tension acceptance in young horses in a voluntary test situation’. Equine Veterinary Journal, 43 (2011), p. 223 – 228.
     
  • Clayton, H. en R. Lee, ‘A fluoroscopic study of the position and action of the jointed snaffle bit in the horse’s mouth’. Equine Veterinary Science, 4 (1984), p. 193-196.
     
  • Clayton, H.M., ‘A fluoroscopic study of the position and action of different bits in the horse’s mouth’. The Journal of Veterinary Science, 5 (1985), p. 68-72, 75-77.
     
  • Clayton, H.M. et al., ‘Pressure on the horse’s withers with three styles of blankets’. The Veterinary Journal, 184 (2010), p. 52-55.
     
  • De Cocq, P. et al., ‘The effect of girth, saddle and weight on movements of the horse’. Equine Veterinary Journal, 36 (2004) p. 758-763.
     
  • De Cocq, P. et al., ‘Saddle pressure measuring: validity, reliability and power to discriminate between different saddle-fits’. The Veterinary Journal, 172 (2005), p. 265-273.
     
  • De Cocq, P. et al., ‘Saddle Pressure Measuring: Validity, reliability and power to discriminate between different saddle-fits’. The Veterinary Journal, 172 (2006), p. 265-273.
     
  • De Cocq, P. et al., ‘Usability of normal force distribution measurements to evaluate asymmetrical loading of the back of the horse and different rider positions on a standing horse’. The Veterinary Journal, 181(2009A), p. 266-273.
     
  • De Cocq, P. et al., ‘The effect of rising and sitting trot on back movements and head-neck position of the horse’. Equine Veterinary Journal, 41 (2009B), p. 423-427.
     
  • De Cocq, P.et al., ‘Saddle and leg forces during lateral movements in dressage’. Equine Veterinary Journal, 42 (2010), p. 644-649.
     
  • Dielemans, S., ‘KIGO project inventarisatie hulpmiddelen; Trainen, meten, weten’. Regeling Kennisverspreiding en Innovatie Groen Onderwijs, 2011.
     
  • Flanagan, J.R. en A.M.Wing , ‘Effects of surface texture and grip force on the discrimination of hand-held loads’. Perception & Psychophysics, 59 (1997), p. 111–118.

  • Freuhwirth, B. et al., ‘
    Evaluation of pressure distribution under an English saddle at walk, trot and canter’. Equine Veterinary Journal, 36 (2004), p. 754 – 757.
     
  • Harman, J.C., ‘Practical use of computerized saddle pressure measuring device to determine the effects of saddle pads on the horse's back’. Journal of Equine Veterinary Science, 14 (1994), p. 606-611.
     
  • Harman, J.C., ‘Measurement of the pressure extended by saddles on the horse’s back using a computerized pressure reading device’. Pferdeheilkunde, 13 (1997), p. 129 -134.
     
  • Harman, J.C., ‘Tack and saddle fit’. The Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 15 (1999), p. 247-261.
     
  • Heleski, C.R. et al., ‘Effects of behavior and rein tension on horses ridden with or without martingales and rein inserts’. The Veterinary Journal, 181 (2009), p. 56-62.
     
  • Heuschmann, G. ‘Functional Anatomy of the Horse – the back’. Dressage Today Magazine, 2012.
     
  • Jeffcott, L.B. et al., ‘Disorders of the thoracolumbar spine of the horse – a survey of 443 cases’. Equine Veterinary Journal, 7 (1980) p. 69-78.
     
  • Jeffcott, L.B. et al, ‘Validity of saddle pressure measurements using force-sensing array technology – preliminary studies’. The Veterinary Journal, 158 (1999), p. 113-119.
     
  • Geutjens, C.A., et al., ‘Forces and pressures beneath the saddle during mounting from the ground and from a raised mounting platform’. The Veterinary Journal, 175 (2008) p. 332-337.

  • Grey, J.E., K.G. Harding, S. Enoch, (2006). Pressure Ulcers’. British medical journal 332, 472-475

  • Latif, S.N. et al., ‘Saddle pressure patterns of three different training saddles (normal tree, flexible tree, treeless) in Thoroughbred racehorses at trot and gallop’. Equine Veterinary Journal, 42 (2010), p. 630–636.
     
  • Lesimple, C. et al., ‘Human Direct Actions May Alter Animal Welfare, a Study on Horses (Equus caballus)’. Posture and Chronic Disorders (2010).
     
  • Liswaniso, D., ‘A study of pressure patterns beneath the saddle of riding horses using force sensse array (FSA) technology’. Cambridge, United Kingdom: Ph.D. Thesis Fitzwilliamcollege,2001.

  • Maklebust, J., (1987). ‘Pressure Ulcers: Etiology and prevention.’ Nursing clinics of North America 22, 359-377
     
  • McGreevy, P.D. et al., ‘Defining the terms and processes associated with equitation’. Melbourne, Australia: Proceedings of the First International Equitation Science Symposium, 1 (2005), p. 10–43.
     
  • McGreevy, P. et al., ‘How riding may affect welfare: What veterinarian need to know’. Equine Veterinary Education, 23 (2010), p. 531 -539.
     
  • McLean, A., ‘The Truth About Horses’. Victoria, Australia: Australian Equine Behaviour Centre, 2003.
     
  • McLean, A. en P.D. McGreevy, Horse-training techniques that may defy the principles of learning theory and compromise welfare’. Journal of Veterinary Behavior, 5 (2010), p. 187 – 189.
     
  • Meschan, E.M. et al.,‘The influence of the width of the saddle tree on the forces and the pressure distribution under the saddle’. The veterinary Journal, 173 (2007), p. 578-584.
     
  • Mönkemöller, S. et al.,‘Pliance Mobile – 16 HE: Eine Folgestudie über elektronische Sattledruckmessungen nach Anpassung der Sattelsituation’. Pferdeheilkunde, 21 (2005), p. 102 - 114.
     
  • Ödberg, F.O. en M.F. Bouissou, ‘The development of equestrianism from the baroque period to the present day and its consequences for the welfare of horses’. Equine Veterinairy Journal, 28 (1999), p. 26–30.
     
  • Peham, C. et al., ‘A comparison of forces acting on the horse’s back and the stability of the rider’s seat in different positions at trot. The Veterinary Journal, 184 (2009) p. 56-59.
     
  • Preuschoft, H. et al., ‘The influences of riders on their horses’. Tierarztliche Umschau, 50 (1995), p. 511–521.
     
  • Preuschoft, H. et al. ,, ‘The effects of various head-gears on horses’. Deutsche Tierärztliche Wochenschrift,106 (1999), p169–175.
     
  • Pullin, J.G. et al., ‘Use of force sensing array technology in the development of a new equine pad: static and dynamic evaluations and technical considerations’. Journal of Equine Veterinary Science, 16 (1996), p. 207-216.
     
  • Rhodin, M. et al., ‘The influence of head and neck position on kinematics of the back in riding horses at the walk and trot’. Equine Veterinary Journal, 37 (2005), p. 7-11.
     
  • Slijper, E.J., ‘Comparative biologic-anatomical investigations on the vertebral column and spinal musculature of mammals’. Proc. K. Ned. Acad.Wetensch, 42 (1946) p. 1-128.
     
  • Tell, A. et al,, ‘The prevalence of oral ulceration in Swedish horses when ridden with bit and bridle and when unridden’. The Veterinary Journal, 178 (2008), p. 405 – 410.
     
  • Warren-Smith, A.K. et al., ‘A low cost device for measuring the tensions exerted on domestic horses by riders and handlers’. Melbourne, Australia: Proceedings of the First International Equitation Science Symposium, 1 (2005), p.44–55.
     
  • Werner, D. et al., ‘Druckmessungen unter dem sattel: Eine Studie mit einem elektronischen Sattel-Messsystem (Novel GmbH)‘. Pferdeheilkunde, 18 (2002), p. 125-140.
     
  • Waran, N. et al., ‘Training methods and horse welfare’. Dordrecht, Nederland: Kluwer Academic Publishers, 1 (2002), p. 151–180.
     
  • Weeren, P.R. et al., ‘Development of a structural and functional understanding of the equine back’. Equine Veterinary Journal, 42 (2010), p. 393 – 400.

  • Weeren, P.R. (2004). ‘Structure and biomechanical concept of the equine back.’ Pferdeheilkunde 20, 341-348

 

Boeken

  • Back, W. en H. Clayton, ‘Equine Locomotion’. Londen: Harcourt Publishers Limited, 2001.
     
  • Becker, H. ‘Het atletische paard. Respectvolle en effectieve trainingsmethode’. Media boekservice BV, 2007
     
  • Brega, J., ‘Anatomy & Physiology’. London: J.A. Allen & Company, 2005.
     
  • De Cocq, P., ‘The biomechanical interaction between horse and rider.’ Wageningen: Wageningen University, 2012A
     
  • Dierendonck, D., Laarakker, E. en E.Voest. ‘Het tevreden paard; welzijn in de praktijk’. ’s- Gravenland: Fontaine Uitgevers BV, 2009
     
  • Cook, W.R., ‘Metaal in de mond; wat een bit in de paardenmond teweegbrengt’. Lochem: Mensport Books V.O.F., 2003.
     
  • Van Daalen, T. en K. van Muiswinkel, ‘Van hoofd tot staart; Hals- en rugproblemen bij paarden’. Doetinchem: Eisma Businessmedia, 2010.
     
  • Davies, Z., ‘Horse Biology’. Oxford: Blackwell Publishing Ltd, 2005.
     
  • Herber, K. en T. Müller, ‘Basisboek natuurkunde’. Amsterdam: Pearson Education Benelux, 2008.
     
  • Higgins, G. en S. Martin, ‘Hoe beweegt uw paard? Visuele hulp voor meer welzijn en betere prestaties’. Baarn: Trion Uitgevers BV, 2009.
     
  • Horowitz, A en Berg, R. Anatomy of the horse, Hannover: Schlütersche Verlagsgesellschaft, 2009
     
  • KNHS, et al., ‘Paardrijden; basisopleiding voor ruiter en paard’. Utrecht: Forte Uitgevers BV, 1e druk: 1994, 27e druk: 2000.
     
  • McBane, S., ‘How your horse works’. Devon: David & Charles Publishers Ltd, 1999.
     
  • Muller, A., ‘Basis rijkunst; wat beweegt de ruiter?’ Baarn: Trion Uitgevers BV, 2004
     
  • Niemeyer Eastwood, A. en A. Hessay. Understanding Dressage Training’. Marlborough Wiltshire: The Crowood Press Ltd, 2011.
     
  • NVON- Commissie, ‘Binas; Informatieboek havo/vwo voor het onderwijs in de natuurwetenschappen’. 5e druk.Groningen, Nederland: Wolters Noordhoff bv, 2004.
     
  • Offereins, E., ‘Paardentanden; een boek over leeftijdsschatting en gebitsproblemen bij paarden door dierenarts Evert Offereins’. Tweede druk. Langelo: Equi Care, 1998.
     
  • Parker, R., ‘Equine Science’. Derde druk. New York: Thomson Delmar Learning, 2008.
     
  • Pilliner, S. and Davies, Z., ‘Equine Science, Health and Performance’. Oxford: Blackwell Publishing Ltd, 1996.
     
  • Pesie, S., ‘Een vergelijking tussen hoofdstellen met en zonder bit met betrekking op het contactoppervlak, de inwerking en biomechanica’. Wageningen: Wageningen Universiteit, 2010.

  • Rosie, D.W. (2005). Het dressuurpaard, exterieur - bewegingen - ziel, ‘s –Graveland, Fontaine Uitgevers B.V.
  • Smythe, R.H. and P.C. Goody, ‘Horse Structure and Movement’. Derde druk. London: J.A. Allen & Company, 1993.
     
  • Wyche, S., ‘The horse’s Muscles in Motion’. Wiltshire: The Crowood Press Ltd., 2002.
     
  • Wynmalen, H., ‘Dressage: A Study of the Finer Points of Riding’. California : Wilshire Book Company, 1985.
     
  • Wispelaere, D. en T. Van Daalen, ‘Paardrijden met gevoel 2’. Baarn: Trion Uitgevers BV, 2007.

 

Webpagina’s

  • Alberta. http://www1.agric.gov.ab.ca/$department/deptdocs.nsf/all/hrs3835/$FILE/horse-fig1.gif, 29 juni 2012
     
  • De Bodt, A., ‘Rechtrichten; Relatie tussen de natuurlijke kromming van de rug en de kreupelheid het paard’. http://www.stalmireille.nl/index.php/rechtrichten/antoine-de-bodt, 14 juni 2012.
     
  • Carlson, B. http://www.becarlson.com/notes/figures/files/pressure.pdf, 66art 2012.
     
  • Centaur. (2012) Teugeldrukmeter. [www.document] http://www.centaurtrainology.com/?q=Teugeldrukmeter.pro, 11 januari 2013
     
  • D.M. Equine Massage Therapy., ‘Head and neck muscles’. http://dmequinemassage.com/, 13 maart 2012.

  • Dinfos Breakfast Club, saddling and cinchiness, [www-document],  http://nicholnl.wcp.muohio.edu/DingosBreakfastClub/BioMech/BioMechSaddling.html, juni 2011.

  • Dressage Today Magazine. ‘The saddle evolves’. http://www.equisearch.com/tack_apparel/english-tack_apparel/eqsaddleev619/, 16 april 2012.
     
  • Equilibruim, ‘Fitting your saddle’. http://www.equilibriumproducts.com/horse_care/fitting_your_saddle/, 28 juni 2012
     
  • FEI., ‘Rules for dressage events’. http://www.fei.org/sites/default/files/file/DISCIPLINES/DRESSAGE/Rules/Dressage%20Rules_2012_FINAL_clean_30Nov11.pdf, 19 april 2012.
     
  • Hannah’s, C., ‘The truth about bits part 2: About the bit’. http://www.horseandhuman.co.nz/articles/html/the_truth_about_bits_part2.html, 12 mei 2012.
     
  • Hartoch, http://www.hartoch.nl/hartech/krachtmeter.htm , 12 maart 2012.
     
  • JEMS Animal Massage Services., ‘Equine massage therapy’ http://www.jemsmassageservices.ca/articles.html, 8 mei 2012.
     
  • KIGO 2010 Trainen, Meten Weten, ‘Uitvoeringsplan analyse project’, http:// paardenonderwijs.nl, 13 maart 2012.
     
  • Labwijzer, ‘Rekstrookjes’. http://www.bwk.tue.nl/co/Laboratory/Sensors/Strain/Rekstrookjes.html, 13 maart 2012.
     
  • Masters of Saddle (2001), ‘Zadel maken’. http://www.mastersaddlers.com/points.htm, 30 juni 2012
     
  • Medilogic® Sadde pad: A-Tech Instruments Ltd., ‘T&T medilogic – medicintechnik GmbH‘. http://www.a-techinstuments.ca, 67art 2012.
     
  • Nicholson, N., ‘The circle of Aids’. http://nicholnl.wcp.muohio.edu/DingosBreakfastClub/BioMech/BioMechonthebit.html, 21 maart 2012.
     
  • Novel, ‘Pliance Saddle’, http://www.Novel.de, 15 maart 2012.
     
  • NVZR (2012). ‘Het zadel’, http://www.nvzr.nl/index.php?option=com_content&view=category&id=25&Itemid=203, 18 mei 2012
     
  • Panorama Equine Medical en Surgical Centre, ‘Equine Health ; Dental Care’. http ://panoramaequine.com/equine_health_dental.htm, 13 maart 2012.
     
  • Rostocki, A. , ‘Nucleus Pulposus’. http://www.herniated-disc-pain.org/nucleus-pulposus.html ,6 maart 2012.
     
  • Saddle Solutions, ‘Zadelpassen; de wervelkolom’. http://www.saddle-solutions.nl/page_1284214356300.html, 1 juni 2012.
     
  • Shutterstock, ‘Horse gaits’. http://www.shutterstock.com/index-in.mhtml, 14 maart 2012.
     
  • Steenbergen, M., ‘Trainen met een teugelkrachtmeter’. http://www.centaurtrainology.com/sites/default/files/2012,%20Steenbergen%20Teugelkrachtmeter_0.pdf, 12 maart 2012.
     
  • Steyt, J., ‘Zadelpassen’. http://www.equiphys.com/nl-BE/saddle-fitting.php, 8 mei 2012
     
  • The Merck Veterinary Manual, ‘Saddle Sores: Introduction’. http://www.merckvetmanual.com/mvm/index.jsp?cfile=htm/bc/73200.htm, 8 mei 2012
     
  • Versluis, P., ‘De aanleuning’. http://www.paul-versluis.nl/downloads/De_aanleuning_2.pdf, 17 april 2012
     
  • Vista Medical Inc., ‘FSA System’. http://www.pressuremapping.com, 13 maart 2012.
     
  • Van der Voorst, A., ‘Zadelbewust’. http://www.zadelbewust.nl/index.htm, 8 mei 2012
     
  • Wolters, C. ‘De tong van het paard, uitleg waarom de ruiterhand moet observeren in plaats van produceren’.http://claudiawolters.nl/de-tong-van-het-paard-uitleg-waarom-de-ruiterhand-moet-observeren-in-plaats-van-produceren/, 16 april 2012.

 

Mondelinge bronnen

  • De Cocq, P. ‘Persoonlijke mededeling’. maart 2012B
     
  • Steenbergen, M. ‘Persoonlijke mededeling’. 28 maart 2012.
     
  • Steenbergen, M. Persoonlijke mededeling. 17 januari 2013.


 

Bronnenlijst Signalen

 

Artikelen:

  • McGreevy P.D, Oddie C, Burton F.L, McLean A.N, (2009) The horse-human dyad: Can we align horse training and handling activities with the equid sociale ethogram? Vet J 2009; 181 (1): 12-18

 

Boeken:

  • McGreevy, P. (2012) Equine Behavior. A guide for veterinarians and equine scientists. Second edition 
     
  • McLean, A.N. (2005) The mental evolution of the horse and its consequences for training. PhD Thesis, Institute of Land and Food Resources, University of Melbourne, Victoria
     
  •  Steenbergen M. Hulsen, J. (2012). Paardsignalen. 1ste druk Zutphen: Roodbont uitgeverij

 

Websites:

 

Mondelinge bron:

  •  Steenbergen, M. Persoonlijke mededeling. 17 januari 2013

 

Meewerkende partijen

Het KIGO project 'Trainen, Meten, Weten' is een samenwerking van verschillende partijen, met Helicon opleidingen NHB Deurne als penvoerder. Het project is in samenwerking met HAS Hogeschool, Federatie Nederlandse Ruitersportcentra, Wageningen UR, Universiteit van Utrecht en van Hall Larenstein.

Daarnaast zijn er nog verschillende partijen betrokken door het openstaan voor en meedenken met dit project.