Het bovenste gedeelte van de achterbenen bestaat uit: het heupgewricht, het dijbeen (femur), de knieschijf (patella) en het kniegewricht en het spronggewricht (tarsus).
Het heupgewricht ligt diep in de spieren van de achterhand. Dit is het punt waar het achterbeen aan het bekken bevestigd is. De heupkom is een komvormige holte, waar de ronde kop van het dijbeen precies in past. Door een ring van vezelig kraakbeen en sterke ligamenten wordt de kop van het dijbeen in de heupkom ondersteund en op zijn plaats gehouden. Doordat de heup een kogelgewricht is, kan het alle kanten op. Dit wordt echter beperkt door het bijbehorende ligament. Dit ligament zorgt ervoor dat het been niet te ver van het lichaam beweegt. (Higgins en Martin, 2009)
Het dijbeen is een lang bot en is aangepast voor de aanhechting van de sterke spieren van de achterhand. Dit bot is een van de sterkste en zwaarste botten van het lichaam van het paard. De plaats van het dijbeen is tussen de heup en het scharniergewricht van de achterknie. Aan de basis van het dijbeen zit een met hyalien kraakbeen beklede gleuf en geeft de knieschijf de mogelijkheid om op en neer te glijden. (Higgins en Martin, 2009)
Het spronggewricht is een scharniergewricht bestaande uit drie rijen voetwortelbeentjes, deze is vergelijkbaar met de enkel van de mens. De achillespees loopt tot in de hak (tuber calcaneus). De hak is een benig uitsteeksel en is gelijk aan de hiel bij de mens. De ingewikkelde rangschikking van de spieren, ligamenten en pezen zorgt ervoor dat het spronggewricht in staat is om snel en ritmisch te werken. Via het spanzaagmechanisme kunnen het spronggewricht en de knie synchroon werken. Het spronggewricht weerstaat de stuwkracht die ontstaat in het achterbeen en absorbeert schokken. (Higgins en Martin, 2009)
De spieren van de achterhand en het bovenste deel van het achterbeen zorgen voor de belangrijkste aandrijving.De bilspieren (glutealen) geven de achterhand zijn krachtige, afgeronde exterieur. Deze spieren zorgen voor devoorwaartse beweging en de stuwkracht. De spieren bevinden zich over en achter het heupgewricht en kunnen een dwarsdoorsnede hebben tot 25-30 cm. De bilspieren bestaan uit drie spieren: de oppervlakkige bilspier (m. gluteus superficialis), de midden bilspier (m. gluteus medius) en de diepe
bilspier (m. gluteus profundus). De oppervlakkige bilspier is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het buigen van de heup. De middenbilspier is de grootste
bilspier en is voornamelijk verantwoordelijk voor het strekken van de heup. De diepe bilspier heeft als belangrijkste functie om te zorgen voor abductie van de dij.
Vanaf het heiligbeen, de eerste staartwervels en het bekken lopen de hamstrings lang de achterkant van het achterbeen naar beneden. De hamstrings gaan over in de achillespees (tendo calcaneus communis), die aan de hak vastzit. Zij zorgen voor het strekken en stabiliseren van het heupgewricht, het strekken en buigen van hetspronggewricht en de knie en voor adductie en abductie van de achterbenen.??