Probleemsituaties door teugeldruk

 

Negatieve invloed van het bit en de teugel op de paardenmond

Problemen veroorzaakt in de paardenmond door een verkeerd bit zijn onder andere: het drukken van de tong tegen de kiezen en lagen van de mond. Normaal gesproken vult de tong de mondholte. Tussen de tong en het verhemelte is bij enkele paarden weinig ruimte over voor een bit. Hierdoor drukt de tong tegen de kiezen en lagen van de mond. Met een bit in de mond kan er al snel druk overgebracht worden op het harde verhemelte. (McGreevy et al., 2010) Clayton (1985) heeft met fluoroscopische studies aan weten te tonen dat het bit in vele gevallen eerder steunt op de tong dan op de lagen. Hierdoor ontstaat een inkeping in de tong. Wat deze inkeping veroorzaakt, is niet bekend. (McGreevy et al., 2010; Clayton, 1985; Clayton, 1984) Uit praktijkervaring van Versluis (2012) blijkt dat problemen zich voordoen wanneer het bit tegen de wolfstand gelegen is. ‘Hangen’ op de hand, achter de teugel lopen, hoofd kantelen en schudden met het hoofd hebben vaak de aanwezigheid van de wolfstand als achterliggende oorzaak van het probleem. Om ervoor te zorgen dat het bit niet tegen deze rudimentaire kies aankomt, kantelt het paard het hoofd door meer druk te nemen aan de kant zonder wolfskies. De huid en het weefsel tussen de kinriemen van het hoofdstel worden blootgesteld aan druk bij uni- en bilaterale spanningen (respectievelijk trekken aan één teugel en trekken aan twee teugels), omdat het onderkaakbot niet meegeeft. Hoofdschudden, tong uit de mond steken, lippen optrekken, bit vastpakken en een open mond zijn voorbeelden van ongerief dat veroorzaakt kan worden door het hoofdstel. Deze symptomen duiden bij de ruiter vaak op ongewenst gedrag van het paard waardoor de oorzaak van de problemen niet tijdig worden ontdekt. (Pesie, 2010) Daarnaast kunnen zweren, sneden of tandvleeskneuzingen door een directe fysieke verwonding door het bit en de spanning die de ruiter hierop uitoefent invloed hebben op het welzijn (Cook, 2003). Uit onderzoek van Tell et al. (2008) is gebleken dat paarden die regelmatig met een bit gereden worden vaker last hebben van acute mondzweren rond de kaak en de mondhoeken dan paarden die zelden worden gereden.

Ruiterproblemen

De ruiter heeft contact met het paard via de teugels, die verbonden zijn met het bit. Het bit staat in direct contact met de paardenmond. Hoe groter de spanning is die wordt uitgeoefend op het paard, des te meer het paard de neiging heeft te vluchten. (Cook, 2003) Een bit kan een negatieve inwerking hebben op de paardenmond. De invloed van de ruiter kan deze problemen verergeren. Problemen in de mond, veroorzaakt door een negatieve hoeveelheid teugeldruk zijn onder andere het vertonen van probleemgedrag door een te harde ruiterhand of door een bit dat knelt. Daarnaast kan teugelkreupelheid of een gespannen voorhand, veroorzaakt door een gespannen tong, een negatief effect zijn. (Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011) Bij een strakke ruiterhand, die niet mee veert met de beweging van het paard, ontspant de kaak niet en worden de kaakspieren aangespannen. Een harde ruiterhand kan ook gepaard gaan met pijn in de mond. Sommige bitten knellen hierdoor tussen de tweede premolaar en de lagen. Ook wolfstanden veroorzaken door deze reden ongerief in de paardenmond. Om de pijn te ontwijken, trekt het paard de teugels uit de ruiterhand of verkort het de hals (wat ‘achter de teugel lopen’ veroorzaakt). Dit kan resulteren in hoofdschudden. (McGreevy et al., 2010; Niemeyer Eastwood en Hessay, 2011) Wanneer spanning op de tong aanwezig is, wordt deze spanning overgebracht op de rest van het lichaam. Dit gebeurt op twee manieren: via de onderhalsspieren naar de lange rugspieren en de achterhand. Daarnaast is een directe verbinding van de tong naar het borstbeen en de tong naar de binnenkant van het schouderblad. Indirect staat de tong in verbinding met de ondersleutelborstspier en de borstspier. De spanning die ontstaat in deze spieren loopt door in de spieren die verbonden zijn met de hals en de ribben. Wanneer het paard zijn tong niet ontspant, zorgt dit voor een kettingreactie in de hals, rug en achterhand. De hals, rug en achterhand kunnen niet in ontspanning lopen wanneer verkeerde teugeldruk wordt toegepast. (Wolters, 2012; Van Daalen en Van Muiswinkel, 2010) In stap deint het paard van nature met zijn hoofd en hals. Wanneer de ruiterhand deze beweging niet volgt, kan het paard teugelkreupel worden. Hierin neemt het paard spanning in zijn hals en houdt zijn rug vast. (Wolters, 2012) Uit praktijkonderzoek van Versluis (2012) blijkt dat het fixeren op de aanleuning en de houding van de voorhand de meest gemaakte fout van ruiters is. Hierdoor zijn paarden onvoldoende aan het been en niet voorwaarts. Wanneer de ruiter zich niet in balans kan houden, kan hij de teugels als houvast gebruiken. Hierdoor zit hij niet mee in de beweging van het paard maar juist tegen. Paarden hebben de neiging pijn in de mond, veroorzaakt door ruiter en bit, te ontwijken door het hoofd en de hals omhoog te brengen waardoor de rug hol wordt. Hierdoor komt het paard in een ongemakkelijke houding en worden bewegingen belemmerd. Rijtechnieken hebben invloed op de hoofd-halshouding van het paard en daardoor ook op mogelijke chronische rugklachten. De positie van de ruiterhand staat in relatie met de hoogte van hoofd en hals. Hoe lager de ruiterhand hoe lager en ronder de hals. (Lesimple, et al., 2010) Rhodin heeft in 2005 onderzoek gedaan naar het effect van de hoofd-halshouding door middel van teugeldruk op de voor- en achterhand van het paard. Wanneer het paard gevraagd werd om zijn hoofd en de hals te verhogen, werd de activiteit in zowel de voor- als achterbenen hoger.(Rhodin, 2005) Een onstabiele hand kan problemen veroorzaken bij het paard die resulteren in conflictgedrag, zoals hoofdschudden of zwiepen met de staart. Sommige mensen denken dat een hulpteugel daar een oplossing voor is. Onderzoekers vonden echter geen verschil gevonden in conflictgedrag tussen het rijden met- of zonder hulpteugel. Het gebruik van de martingaal resulteerde in het lager dragen van het hoofd van het paard. (Heleski, et al., 2009) Overige problemen die kunnen ontstaan zijn onder andere het hoofdkantelen en scheef lopen van het paard doordat de ruiter aan een teugel meer druk uitoefent dan aan de andere teugel. Wanneer unilaterale druk (trekken aan één teugel) wordt toegepast, wordt het bit naar achteren getrokken aan de zijde waar de teugelspanning aanwezig is. Door middel van unilaterale druk leert het paard naar links of rechts te sturen. Door middel vanbilaterale druk (trekken aan twee teugels) leert het paard ophoudingen om langzamer te lopen of halt te houden. Wanneer gelijke spanning wordt toegepast op beide teugels, worden de beide bitringen tegelijkertijd naar achteren geplaatst in de richting van de onderkaak. (Clayton, 1984) Een paard leert toe te geven aan de druk van de ruiterhand. (Pesie, 2010; Versluis, 2012)