Anatomie van het paardenhart

Uitwendige anatomie

Het hart heeft twee harthelften, elk verdeeld in een atrium en een ventrikel, die te herkennen zijn aan de verschillende uiterlijke kenmerken van het hart. De twee atria hebben dunne gespierde
wanden waardoor ze zich ver kunnen uitrekken. De atrioventriculaire groeve kenmerkt de grens tussen de atria en de ventrikels. De ondiepere groeven, de ventrale interventriculaire groeve en dorsale interventriculaire groeve, geven de grens tussen het linker- en het rechterventrikel aan. Niet alleen bevatten de groeven vet, ook bevatten ze belangrijke arteriën en venen die bloed naar de hartspier aanvoeren. De grote venen en arteriën van het bloedvatenstelsel zijn verbonden met het bovenste uitende van het hart. Het onderste, puntige uiteinde van het hart wordt de apex genoemd.22

De wand van het hart bevat drie lagen: het epicardium, het myocardium en het endocardium. Het hart wordt omgeven door het pericardium. Het epicardium is een sereus (vochtafscheidend) membraan en bestaat uit een epitheel en een onderliggende laag van los bindweefsel die met het myocardium verbonden is. Het myocardium bevat hartspierweefsel, bloedvaten en zenuwen. Het hartspierweefsel van het myocardium vormt concentrische lagen die rond de atria gewikkeld zijn en die spiraalsgewijs in de wanden van de ventrikels doorlopen. Door deze bouw van het hart ontstaan stuwende en draaiende samentrekkingen waardoor het pomprendement van het hart vergroot wordt. Het endocardium is het binnenste gedeelte van het hart inclusief de hartkleppen zijn bekleed met het endocardium. Het endocardium loopt door in het endotheel (dekweefsel) van de venen en arteriën die met het hart verbonden zijn.22 

Inwendige anatomie

Het hart is opgedeelt in twee harthelften. De twee atria zijn gescheiden door hetinteratriale septum. De twee ventrikels worden door het interventriculaire septum gescheiden. Ieder atriumkomt uit in het ventrikel aan dezelfde zijde van het hart via een atrioventriculaire klep (AV-klep). Deze klep bestaat uit plooien van weefsel die ervoor zorgen dat het bloed vanuit de atria alleen de ventrikels in kan stromen en niet terug.22

Het rechteratrium ontvangt het bloed vanuit de grote bloedsomloop via twee grote venen, namelijk de vena cava cranialis (bovenste holle ader) en de vena cava caudalis (onderste holle ader).De vena cava cranialisvoert het bloed aan vanuit het hoofd, de hals, borst/boeg en voorbenen. De vena cava caudalis voert bloed aan vanuit de rest van de romp, de ingewanden en de achterbenen.22

Bloed stroomt van het rechteratrium naar het rechterventrikel door een opening die door drie slippen wordt begrensd. Deze slippen maken deel uit van de rechter AV-klep of valvula tricuspidalis, wat aangeeft dat hier drie slippen aanwezig zijn. Elke slip wordt op zijn plaats gehouden door bindweefselvezels, de zogenoemdechordae tendineae. Deze vezels zijn verbonden met papillairspieren. Door de samentrekking van deze spieren, komen de peesdraden strak te staan, waardoor de kleppen niet kunnen ‘terugslaan’ en het bloed niet naar het rechteratrium kan terugstromen.22

Het bloed dat het rechterventrikel verlaat, stroomt in de arteria pulmonalis, dit is het begin van de kleine bloedsomloop. De pulmonalisklep markeert de overgang van het ventrikel naar de arteria pulmonalis en zorgt dat het bloed niet terugstroomt.22

Vanuit de arteria pulmonalis stroomt het bloed zowel de linker- als de rechter arteria pulmonalis in. Deze bloedvaten vertakken zich veelvuldig in de longen totdat het bloed uiteindelijk in de longcapillairen komt, waar de gaswisseling plaatsvindt. Vanuit deze capillairen verplaatst het  zuurstofrijke bloed zich naar zowel de linker als de rechter vena pulmonalis, die het bloed naar het linkeratrium voert. 22

Net als het rechteratrium heeft het linker atrium een uitwendige auricula en een klep, de linker atrioventriculaire klep of valvula bicuspidalis. Zoals de naam bicuspidalis, wat tweeslippig betekent, aangeeft, bevat de linker AV-klep geen drie maar twee slippen. De inwendige inrichting van het linker ventrikel lijkt op die van het rechter ventrikel. Twee papillairspieren zijn aan de chordae tendineae gehecht die op hun beurt hechten aan de tweeslippige klep. Het bloed dat het linker ventrikel verlaat, stroomt door de halvemaanvormige kleppen (aortakleppen) de aorta in. Dit is het begin van de grote bloedsomloop. De halvemaanvormige kleppen van de arteria pulmonalis en aorta zorgen ervoor dat het bloed niet vanuit de arteria pulmonalis en de aorta naar respectievelijk het linker- en het rechter ventrikel terug stroomt.??