Staatsinrichting vmbo 4

Staatsinrichting vmbo 4

Staatsinrichting vmbo 4

Organisatie

Exameneisen

Stofomschrijving - CSE Staatsinrichting van Nederland

De leerling kan:

1.veranderingen herkennen/ beschrijven die in 1848 werden doorgevoerd in het kiesrecht door de liberalen o.l.v. Thorbecke:

• die veranderingen verklaren met verwijzing naar de opvattingen van de liberalen in Nederland en naar de internationale situatie:

 

- revoluties/opstanden in andere Europese landen

- opdracht tot grondwetsherziening aan Thorbecke

 

 

 

in de bevoegdheden van parlement/ volksvertegenwoordiging/ Staten Generaal/ Eerste en Tweede Kamer:

• controlerende en wetgevende bevoegdheden parlement / recht van amendement, budget, enquête, initiatief en interpellatie/ verschil Eerste en Tweede Kamer

 

 

 

parlementaire democratie/ formatie / coalitie/ regeerakkoord

in de bevoegdheden van staatshoofd, regering:

• grondwet/ constitutie

• monarchie versus republiek

• beperking macht koning/ uitbreiding macht volk (burgerij)

• ministeriële verantwoordelijkheid / onschendbaarheid van de koning

 

 

 

in het kiesrecht:

• rechtstreekse verkiezing Tweede Kamer/ censuskiesrecht

• verkiezing Eerste Kamer door de Provinciale Staten

 

 

 

in enkele grondrechten:

• recht van vereniging en vergadering/ vrijheid van onderwijs

 

 

 

de belangrijkste stappen herkennen/ beschrijven van wetsvoorstel tot wet:

• minister, voorstel, Tweede Kamer met rechten, Eerste Kamer met rechten, handtekeningen

 

 

 

 

 

 

2 politieke organisaties van liberalen, socialisten, confessionelen en feministen aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw en enkele van hun voormannen/-vrouwen herkennen en herkennen/uitleggen wat deze hebben bijgedragen aan de democratisering van het politieke bestel in Nederland: liberalen/ Liberale Unie/ hogere burgerij/ rol in grondwetsherziening 1848/ liberale grondrechten

 

 

 

protestanten/ Anti-Revolutionaire Partij/ ARP/ A. Kuyper/ kleine luyden/ christelijk denken in wetgeving

 

 

 

socialisten/ sociaal-democraten/ Sociaal-Democratische Arbeiders Partij/ SDAP/ P.J. Troelstra/ arbeiders/ socialistische maatschappij/ verbetering sociaal-economische positie arbeiders

 

 

 

rooms-katholieken/ Rooms-Katholieke Staatspartij/ RKSP/ H. Schaepman/ emancipatie

 

 

 

feministen/ Vereniging voor Vrouwenkiesrecht/ Aletta Jacobs/ Wilhelmina Drucker/ Vrije Vrouwenvereeniging/ Eerste Feministische Golf

 

 

 

 

 

 

3 uitleggen waarom bepaalde groepen in de samenleving aan het eind van de 19e eeuw zich tot liberalisme, socialisme, christelijk politiek denken dan wel feminisme aangetrokken voelden

 

 

 

 

 

4 beschrijven hoe de toenemende politieke en maatschappelijke participatie van burgerij, protestanten, rooms-katholieken, arbeiders en vrouwen in de tweede helft van de 19e eeuw leidde tot bewustwording van eigen identiteit en tot (verdere) emancipatie van deze groepen streven naar uitbreiding van kiesrecht/ algemeen kiesrecht/ actief en passief kiesrecht/ van districtenstelsel naar evenredige vertegenwoordiging/ kiesdeler

 

 

• financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs/ schoolstrijd/ Pacificatie van 1917

 

 

• ontstaan verzuiling in partijen/ media/ onderwijs/ verenigingsleven/ vakbonden

 

 

 

 

 

 

5 kenmerken van de Nederlandse rechtsstaat herkennen:

• rechtsstaat / scheiding tussen de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht

 

 

 

• Wetboek van Strafrecht/ rechtsgang strafzaak

 

 

 

• rechtsbijstand/ Nationale Ombudsman

 

 

 

 

 

 

6 enkele grondrechten noemen, die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen en daarbij onderscheid maken tussen klassieke en sociale grondrechten. Daarbij kunnen aangeven dat bepaalde grondrechten met elkaar op gespannen voet kunnen staan:

• klassieke grondrechten (bescherming tegen de overheid):

• recht op gelijke behandeling/ kiesrecht/ vrijheid van meningsuiting/ vrijheid van godsdienst/ vrijheid van vereniging, vergadering en betoging/ vrijheid van onderwijs/ vrijheid van drukpers/ recht van petitie

• sociale grondrechten (bescherming door de overheid):

• recht op bestaanszekerheid/ recht op onderwijs/ recht op gezondheidszorg/ recht op woongelegenheid/ recht op bewoonbaarheid van het land/ recht op werk/ recht op rechtsbijstand

• nieuw recht:

 

 

 

 

 

 

 

Studiewijzer


VMBO-T4

 

Studieplanner voor Geschiedenis

 

Periode 1 WEEK  35 - 45  cursus 2012-2013

 

Week

Les

Stofomschrijving

Studieaanwijzingen

Opmerkingen

35 buitenlandse   reis T4

 

Geen les

 

36

1

2t/m4

Uitleg Methode Feniks

Een nieuwe Grondwet

2e les af 5 en 6

 

37

1

2t/m4

Een nieuwe gronwet

Een verdeelde samenleving

1e les af 1t/m 16

38

1 en 2

3

4

Een verdeelde samenleving

Herhalen voor VGT

Vgt 1 en 2

2e les af 1t/m17

39

1t/m4

Strijd voor gelijke rechten

4e les af 1 t/m 17

40

1t/m4

Gelijk en Vrij

4  les af 1 t/m 17

41

1t/m4

Afronding en voorbereiding vgt 1t/m 4

 

42

1e

2t/m4

Vgt 1t/m 4

Nederland en Europa

 

43

 

Herfstvakantie

 

44

1t/4

4

Onderzoek doen

Oefentoets maken

Inleveren onderzoek doen

45 SET-Week

 

SET 1t/m6

 

Toetsdata en toetsinhoud:

 

Week 38: VGT 1t/m 2

Week 42: VGT 1t/m 4

Week 45: SET 1t/m 6

 

 

 

Afspraken:

*VGT’ s worden ingehaald voor de betreffende SET

 

 

 

 

PTA

Programma van toetsing en afsluiting, vak Geschiedenis, VMBO-T Leerjaar 4

Toets

Leerstofomschrijving

Examen-

eenheid

Soort

toets

tijdsduur

inleveren

Moment van toetsing

SET

met weging

VGT met weging

Her-kan-sing

cijfer

 

4a

Feniks Staatinrichting

Paragraaf 1 en 2

GS/K/5

Schriftelijk

50 minuten

Periode 1

 

1

nee

 

4b

Feniks Staatsinrichting 1t/m 4

GS/K/5

Schriftelijk

50 minuten

Periode 1

1

2

nee

 

4c

Feniks Staatsinrichting

1t/m6

Gs/V/5

Schriftelijk

50 minuten

1e toetsweek

2

2

 

Ja

 

4d

Historisch onderwerp in samenspraak met de docent, binnen Historisch overzicht vanaf 1900

GS/K/2

GS/K/3

Handelings-

deel (Grote praktische

opdracht)

November

2012

 

1

 

1

 

nee

 

4e

Begin van een nieuwe eeuw. Kerndeel 1

GS/K/10

 

Schriftelijk

50 minuten

Periode 2

    

1

nee

 

4f

Eerste Wereldoorlog   Kerndeel 2

GS/K/10

 

Schriftelijk

50 minuten

Periode 2

 

2

Nee

 

4g

Interbellum

Kerndeel 1 t/m 3

GS/K/10

 

Schriftelijk 100 min

2e

toetsweek

1

2

Nee

 

4f

Tweede Wereldoorlog

Kerndeel 4

GS/K/10

 

Schriftelijk

50 minuten

Periode 3

 

1

nee

 

4h

Koude Oorlog

Kerndeel 5

GS/K/10

 

chriftelijk

50 minuten

Periode 3

 

2

Nee

 

4i

Naar een nieuwe eeuw

Kerndeel 4t/m 6

GS/K/10

 

chriftelijk

50 minuten

Periode 3

1

2

Nee

 

4j

Verrijkingsdelen midden oosten/communisme/ Indonesië

GS/K/10

 

chriftelijk

50 minuten

Periode 3

1

1

Nee

 

4k

Historisch overzicht vanaf 1900 Kerndeel 1 t/m 6 en Verrijkingsdeel

Van het Historisch overzicht.

 En Staatsinrichting

GS/K/10

GS/V/9

GS/K/5

Schriftelijk

100 minuten

3e toetsweek

2

3

nee

 

4l

Het gemiddelde van alle in het jaar gemaakte VGT’s vormt weer 1 SET-cijfer

-

-

-

1

-

nee

 



Opmerkingen :

* VGT’ s worden ingehaald voordat de SET over het betreffende hoofdstuk wordt afgenomen.

* Twee dagen voor een SET of  VGT  mag een samenvatting digitaal ingeleverd worden. Voldoet de samenvatting, dan heeft de leerling recht op 0.5 punt extra op het uiteindelijke cijfer van de SET of VGT.

 

 

 

Afvraagbare leerstof CSE : Exameneenheden welke worden getoetst tijdens het Centraal Schriftelijk Examen

Code

Exameneenheid / naam

GS/K/3

Leervaardigheden in het vak Geschiedenis

GS/V/8

Vaardigheden in samenhang

Gs/K/10

Gs/V/9

Historisch overzicht van de 20e en 21e eeuw

Verrijkingsdeel van het Historisch overzicht

Gs/K/5

Gs/V/1

Staatsinrichting van Nederland

Verrijkingsdeel van Staatsinrichting van Nederland

 

Vakvaardigheden

Continuiteit en verandering

 

‘Bij historische ontwikkelingen het verschil kennen tussen continuïteit en verandering toepassen’

Continuïteit > iets in de geschiedenis blijft hetzelfde. De oude en nieuwe situatie blijven hetzelfde

Verandering > een verandering in de geschiedenis. de oude en nieuwe situatie verschillen. 

 

voorbeelden:

 

 

Vergelijk de relatie tussen Groot-Brittannië en Frankrijk in de jaren 1917 – 1942. Was er tussen deze landen

sprake van continuïteit, een langzame verandering of een plotselinge verandering? Leg je antwoord uit.

 

 

 

 

 

 

Vergelijk de relatie tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in de jaren 1917 – 1942. Was er tussen deze

landen sprake van continuïteit, een langzame verandering of een plotselinge verandering? Leg je antwoord uit.

 

 

Aanleiding, oorzaak en gevolg

 ‘Verklaringen noemen voor historische ontwikkelingen met gebruik van de begrippen oorzaken en gevolgen.’

Aanleiding: "omstandigheid die iets onmiddellijk teweegbrengt zonder oorzaak te zijn". Aanleiding als meest directe oorzaak.

Oorzaak: "omstandigheid die noodzakelijk en voldoende is om een zeker gevolg te hebben". De reden waarom iets gebeurd of plaats heeft gevonden.

Gevolg: "wat uit iets volgt, voortvloeit".  

voorbeelden:

Wat was de aanleiding tot de Eerste Wereldoorlog?

Frankrijk en Groot-Brittannië verloren na 1945 hun wereldmacht. Noem twee oorzaken voor deze ontwikkeling.

 Een gevolg van de Tweede Wereldoorlog was dat .... en ... na 1945 de twee grootmachten waren.

 

Directe oorzaak en indirecte oorzaak

 ‘Het verschil kennen tussen een indirecte oorzaak en een directe oorzaak.’

 Voorbeeld

Welke van de twee beweringen is juist?

 I Een indirecte oorzaak van de Cuba-crisis was het wantrouwen tussen de Amerikanen en de Russen tijdens de Koude Oorlog.

 II Een directe oorzaak van de Cuba-crisis was dat de Russen raketten plaatsten op Cuba.

 

A. Beide zijn juist.

 

B. Alleen I is juist.

 

C. Alleen II is juist.

 

D. Beide zijn onjuist.

 

bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit

 

‘Bruikbaarheid van bronnen kunnen vaststellen.’

bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit

 Bruikbaarheid: kun je een historische bron gebruiken voor een werkstuk (onderzoek) voor Geschiedenis?

Daarbij moet je ekening houden met de standplaatsgebondenheid van de bronnen

standplaatsgebondenheid:  

Met tijd- en plaatsgebondenheid (ook wel aangeduid als ´standplaatsgebondenheid´) wordt bedoeld dat iemand die

vanuit een latere tijd op iets terugkijkt, een ontwikkeling altijd anders interpreteert dan een tijdgenoot die de afloop

niet kent. Men is gebonden aan zijn plaats in de tijd, omdat reizen in de tijd nu eenmaal niet mogelijk is.

 Betrouwbaarheid:kan ik geloven wat er staat?

Representativiteit :is de mening van de schrijver een meer algemene mening?

Het begrip relevantie

houdt in dat men zich afvraagt of een bron gegevens kan opleveren die van belang zijn voor het

beantwoorden van de gestelde vraag. Kandidaten moeten bronnen kunnen onderscheiden als relevant of irrelevant.

 met het oog op een bepaalde vraag.

 

 Lees eerst de bron.

 President Bush van de Verenigde Staten zei in 1997 in een interview voor CNN:

 ‘ Kinderen in Groot-Brittannië en de VS leren niet meer dat zij bij een atoomaanval onder de schoolbank moeten

 duiken. Geen enkele leider van een klein land denkt meer: Eén van die twee gekke supermachten zal ons in een 

kernoorlog betrekken. De angst dat elk moment een wereldoorlog kan uitbreken is weg. De wereld is veiliger nu de

Koude Oorlog voorbij is. Mijn veertien kleinkinderen zullen in de 21e eeuw waarschijnlijk in vrede leven. Er is een

nieuwe wereldorde, waarin wij Amerikanen de leiding moeten nemen.’

Wat is de mening van president Bush over de tijd na de Koude Oorlog?

Is deze bron bruikbaar om meer te weten te komen over de ideeën van president Bush?

Leg je antwoord uit.

 

 

Stappenplan betrouwbaarheid

Stappenplan betrouwbaarheid bepalen:

In feite stel je de volgende vragen:

- wie
Wie heeft deze bron gemaakt?

- wat
Wat stelt deze bron voor?

- waar
Waar is het gemaakt?

- wanneer 
Wanneer is de bron gemaakt?

- hoe en waarom
Hoe en waarom is de bron gemaakt?

Door deze vragen te beantwoorden als je een bron bekijkt, heb je een beter beeld gekregen.

Stel je daarna de volgende vragen:

- wat voor soort bron is het?
Is het een geschreven of ongeschreven bron? Is het uit de eerste hand (primaire bron), of door iemand anders opgeschreven (secundaire bron)?

- in welke tijd is de bron gemaakt?
Kan je nagaan wanneer de bron is gemaakt? Heeft deze persoon het zelf gezien, gehoord? Of is het later opgeschreven, gemaakt?

- wie heeft de bron gemaakt?
Kan je bepalen wie de maker van de bron is? Is ook duidelijk wie deze persoon is en heeft hij/zij bepaalde belangen?

- wat vertelt de bron?
Is deze bron bijzonder, of sluit het aan bij een meer algemene mening? Worden er alleen feiten opgesomd, of alleen meningen, of beide?

Beschrijvende, verklarende en waarderende vragen

 

De vragen kunnen beschrijvend, verklarend of waarderend van aard zijn. In het eerste geval gaat het om een

 

beschrijving van toestanden en het noemen van kenmerken, in het tweede geval om een vraag naar oorzakelijke verbanden, in het derde geval om het geven van een oordeel.

 

a. Een beschrijvende vraag:

Als je wilt weten hoe een situatie in het verleden was. Bijvoorbeeld:

‘Hoe was het leven op het platteland in Nederland in de jaren ’60?”

b. Een verklarende vraag:

Als je wilt uitleggen waardoor iets is gebeurd. Bijvoorbeeld:

‘Hoe kwam het dat na de Tweede Wereldoorlog in Nederland de verzuiling sterk afnam?”

c. Een waarderende vraag:

Bij deze vraag doe je onderzoek en geef je daarbij je mening. Bijvoorbeeld:

‘Was het goed dat de Nederlandse regering vanaf de jaren ’80 een begin maakte met de herziening van de

verzorgingsstaat?’

 

Leerdoelen Methode

Kennis:
- Je weet welke gevolgen de grondwet van 1848 had voor het bestuur van Nederland
- Je weet waardoor de Nederlandse samenleving verzuild raakte aan het eind van de negentiende eeuw en begin twintigste eeuw
- Je weet hoe de strijd om gelijke rechten voor de arbeiders en vrouwen verliep eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw.
- Je weet welke rechten Nederlanders nu hebben. Je kunt uitleggen welke gevolgen de Europese Unie voor Nederland heeft.

Orientatie

Hoofdvraag:

Hoe heeft Nederland zich sinds 1848 ontwikkeld tot een democratische rechtstaat.

Nederland in de 19e eeuw

Vervoer 1839

20september1839

Nederland voor de afscheiding van Belgie (1839)

Dicht bij huis: Zwijndrecht 1868

 

 geboorte en sterftecijfer Nederland

Aantal overledenen, Nederland, 1850-2050

Hoofdstuk 1

Deelvraag methode: Welke gevolgen had de grondwet van 1848 voor het bestuur van Nederland?

Examenonderdelen:

 

1.veranderingen herkennen/ beschrijven die in 1848 werden doorgevoerd in het kiesrecht door de liberalen o.l.v. Thorbecke:

• die veranderingen verklaren met verwijzing naar de opvattingen van de liberalen in Nederland en naar de internationale situatie:

 

- revoluties/opstanden in andere Europese landen

- opdracht tot grondwetsherziening aan Thorbecke

 

 

 

in de bevoegdheden van parlement/ volksvertegenwoordiging/ Staten Generaal/ Eerste en Tweede Kamer:

• controlerende en wetgevende bevoegdheden parlement / recht van amendement, budget, enquête, initiatief en interpellatie/ verschil Eerste en Tweede Kamer

 

 

 

parlementaire democratie/ formatie / coalitie/ regeerakkoord

in de bevoegdheden van staatshoofd, regering:

• grondwet/ constitutie

• monarchie versus republiek

• beperking macht koning/ uitbreiding macht volk (burgerij)

• ministeriële verantwoordelijkheid / onschendbaarheid van de koning

 

 

 

in het kiesrecht:

• rechtstreekse verkiezing Tweede Kamer/ censuskiesrecht

• verkiezing Eerste Kamer door de Provinciale Staten

 

 

 

in enkele grondrechten:

• recht van vereniging en vergadering/ vrijheid van onderwijs

 

 

 

de belangrijkste stappen herkennen/ beschrijven van wetsvoorstel tot wet:

• minister, voorstel, Tweede Kamer met rechten, Eerste Kamer met rechten, handtekeningen

 

 

 

 

Veranderingen in grondwet 1848

Veranderingen in grondwet van 1848:

  1. Nederland werd een Constitutionele Monarchie
  2. De koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk
  3. De tweede kamer werd rechtstreeks gekozen.
  4. Mannen die een bepaald bedrag aan belasting betalen, mochten stemmen voor de tweede kamer = Censuskiesrecht
  5. Kiezen ging via het districtenstelsel tussen 1848 en 1918

Districtenstelsel: Nederland is onderverdeel in dsitricten: In elk district kunnen mensen stemmen op iemand in hun eigen district. De winnaar van ieder district krijgt een zetel in de tweede kamer.

voordeel distrcitenstelsel: is vaak iemand uit de omgeving.

nadeel: de stem van de kleine partijen teld niet mee

Evenrededige vertegenwoordiging (1918): Een kiesstelsel waarbij de kiezer stemt op kandidaten op een landelijke lijst staan. Als iemand genoeg stemmen heeft gerkregen krijgt hij een zete in de tweede kamer. 10 % van de stemmen is 10% van de zetels.

 

 

 

Tijdbalk Monarchie Nederland
Tijdbalk Monarchie Nederland

http://www.tweedekamer.nl/hoe_werkt_het/van_wetsvoorstel_tot_wet/index.jsp

oefen met examenvragen

Hoofdstuk 2

verzuiling

Nederland en de Verzuiling

Hieronder het schema van de verzuiling

Waardoor was eind negentiende en begin twintigste eeuw de Nederlandse samenleving in groepen verdeeld?

belangrijke personen

Kuyper operichter ARP (eerste politieke partij) en 'motor achter de Verzuiling

 

 Schaepman

Troelstra

Open bestand 8.3 verkiezingsaffiches verzuiling.ppt

uitbreiding Kiesrecht

Uitbreiding van het kiesrecht

De Tweede Kamer

Rond 1880 betaalde 12% van de mannen genoeg belasting om te mogen stemmen. Dus ongeveer 1 op de 8 mannen had stemrecht. Veel Nederlanders waren hier ontevreden over. Ook zij wilden kunnen stemmen. Daarom eisten zij uitbreiding van het kiesrecht.

Eerste uitbreiding

In 1887 werd het kiesrecht weer uitgebreid. Een kwart (25%) van de mannen mocht nu stemmen. En bij verkiezingen behaalden de socialisten voor het eerst een zetel in de Tweede Kamer. Maar vooral de confessionelen (de ARP en de RKSP) profiteerden van de uitbreiding van het kiesrecht. De 2 partijen hadden samen een meerderheid in de Tweede Kamer en zij konden nu ook de regering vormen.

Tweede uitbreiding

In 1895 werd het kiesrecht opnieuw uitgebreid. Nu kreeg ongeveer 50% van de mannelijke bevolking stemrecht. Bij de verkiezingen van 1913 kregen de confessionelen 45 zetels, de liberalen 17 en de socialisten 18 zetels. Geen enkele partij had de meerderheid. De Tweede Kamer had toen nog 100 zetels.

Eindelijk invloed

Door de uitbreiding van het kiesrecht hadden de ARP en de RKSP (de confessionelen) en de SDAP (de socialisten) eindelijk genoeg zetels in de Tweede Kamer. Zij hadden nu invloed op het bestuur en konden hun ideeën verder uitbouwen.

Nu konden ze aan de slag met 2 punten:
• Het openbaar onderwijs kreeg wel voldoende geld om scholen te stichten en leerkrachten te betalen. Dat wilde het bijzonder onderwijs ook: gelijke behandeling openbaar en bijzonder onderwijs.
• Uitbreiding van het kiesrecht: algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen.

de Grondwetswijziging van 1917

De grondwetswijziging van 1917: schoolstrijd en kiesrecht

Katholieke schoolklas: nonnen zijn ook juffrouw

Het bijzonder onderwijs (scholen voor protestantse en katholieke kinderen) kreeg nog steeds minder geld dan het openbaar onderwijs.

Aan deze ongelijke behandeling moest een einde komen.

Wijziging grondwet

De confessionele partijen (van protestanten en katholieken) wilden dat het bijzonder onderwijs net zo veel geld zou krijgen als het openbaar onderwijs. Deze strijd om gelijke betaling wordt de schoolstrijd genoemd. De socialisten wilden uitbreiding van het kiesrecht. Alle mannen en vrouwen moesten actief en passief kiesrecht krijgen. Om beide doelen te bereiken moest eerst de grondwet gewijzigd worden.

Meerderheid

Voor een wijziging van de grondwet is in de Tweede Kamer een tweederde meerderheid nodig. De socialisten hadden deze meerderheid niet. Ook de confessionelen hadden niet genoeg zetels voor een tweederde meerderheid. Maar samen (confessionelen en socialisten) zouden ze het wel redden.

Samenwerking

De socialisten en de confessionelen gingen met elkaar samenwerken om hun doelen te bereiken. Geen onderlinge strijd, maar samenwerking. Even was er vrede (in het Latijn: pax) tussen de partijen. Dit wordt de pacificatie genoemd.

Verbeterde wetten

Er was nu een tweederde meerderheid in de Tweede Kamer om de grondwet te kunnen wijzigen. Het bijzonder onderwijs kreeg nu evenveel geld als het openbaar onderwijs en alle mannen, ouder dan 23 jaar kregen kiesrecht. De vrouwen kregen passief kiesrecht. In 1919 kregen ook zij actief kiesrecht.

oefen met examenvragen

Kennen en Kunnen voor de Toets VGT 1 en 2

1.veranderingen herkennen/ beschrijven die in 1848 werden doorgevoerd in het kiesrecht door de liberalen o.l.v. Thorbecke:

• die veranderingen verklaren met verwijzing naar de opvattingen van de liberalen in Nederland en naar de internationale situatie:

 

- revoluties/opstanden in andere Europese landen

- opdracht tot grondwetsherziening aan Thorbecke

 

 hst.1

 

in de bevoegdheden van parlement/ volksvertegenwoordiging/ Staten Generaal/ Eerste en Tweede Kamer:

• controlerende en wetgevende bevoegdheden parlement / recht van amendement, budget, enquête, initiatief en interpellatie/ verschil Eerste en Tweede Kamer

 

 Hst.1

 

parlementaire democratie/ formatie / coalitie/ regeerakkoord

in de bevoegdheden van staatshoofd, regering:

• grondwet/ constitutie

• monarchie versus republiek

• beperking macht koning/ uitbreiding macht volk (burgerij)

• ministeriële verantwoordelijkheid / onschendbaarheid van de koning

 

 Hst. 1

 

in het kiesrecht:

• rechtstreekse verkiezing Tweede Kamer/ censuskiesrecht

• verkiezing Eerste Kamer door de Provinciale Staten

 

 Hst. 1

 

in enkele grondrechten:

• recht van vereniging en vergadering/ vrijheid van onderwijs

 

 Hst.1

 

de belangrijkste stappen herkennen/ beschrijven van wetsvoorstel tot wet:

• minister, voorstel, Tweede Kamer met rechten, Eerste Kamer met rechten, handtekeningen

 

 Hst. 1

 

 

 

 

2 politieke organisaties van liberalen, socialisten, confessionelen en feministen aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20e eeuw en enkele van hun voormannen/-vrouwen herkennen en herkennen/uitleggen wat deze hebben bijgedragen aan de democratisering van het politieke bestel in Nederland: liberalen/ Liberale Unie/ hogere burgerij/ rol in grondwetsherziening 1848/ liberale grondrechten

 

 Hst. 2

 

protestanten/ Anti-Revolutionaire Partij/ ARP/ A. Kuyper/ kleine luyden/ christelijk denken in wetgeving

 

 Hst. 2

 

socialisten/ sociaal-democraten/ Sociaal-Democratische Arbeiders Partij/ SDAP/ P.J. Troelstra/ arbeiders/ socialistische maatschappij/ verbetering sociaal-economische positie arbeiders

 

 Hst. 2

 

rooms-katholieken/ Rooms-Katholieke Staatspartij/ RKSP/ H. Schaepman/ emancipatie

 

 Hst. 2

 

feministen/ Vereniging voor Vrouwenkiesrecht/ Aletta Jacobs/ Wilhelmina Drucker/ Vrije Vrouwenvereeniging/ Eerste Feministische Golf

 

 Hst. 2

 

Hoofdstuk 3

Deelvraag: waarom streden aan het einde van de negentiende eeuw en begin van de twintigste eeuw arbeiders en vrouwen voor meer rechten?

              

Socialisten

Emancipatie:is het streven naar een volwaardige plaats in de samenleving vanuit een achtergestelde positie.

Arbeiders > vanaf ongeveer 1870 verregaande industrialisatie in Nederland.

gevolgen: Urbanisatie, gezinnen trekken naar de stad voor werk > arbeidsoverschot > slechte werkomstandigheden > lage lonen > slechte woonomstandigheden = Sociale Kwestie. Er ontstaat een verschil tussen arm en rijk.

tegenbeweging: socialisame (Karl Marx)

Maar vanwege censuskiesrecht weinig stem in Tweede Kamer. Domela Nieuwenhuis was de eerste Socialist

Maar Domela vond het allemaal te langzaam gaan en werd radicaler. Hij vond dat alleen via een revolutie de toestand van de arbeiders verbeterd kon worden. Niet alle socialisten waren het hem daarover eens. De een andere groep socialisten vonden de weg via het parlement het verstandigste. Zij begonnen een nieuwe partij : de SDAP en daar werd Troelstra de leider van.

Domela Nieuwenhuis stond het meest bekend om zijn belediging van de Koning in 1886:

"de malle vertooning, genaamd de aankomst van Z.M. met vrouw en dochtertje op het

balkon van ’t paleis op den Dam. De groote bladen zullen wel weer lange verhalen doen

en liegen van de liefde van het huis van Oranje voor het Nederlandse volk voor zijn vorst.

Het artikel besluit met de opmerking dat:

de handelingen van Z.M. (...) noch eerbied, noch toewijding, noch eenige geestdrift

kunnen uitlokken voor iemand die zoo weinig werk van zijn baantje maakt."

 

Onthulling van het standbeeld van Domela Nieuwenhuijs in 1931

De onthulling van het standbeeld van Domela Nieuwenhuis op het Nassauplein, 29 augustus 1931foto en copyright N.V. Vereenigde Fotobureaux

Standbeeld Domela Nieuwenhuis, mei 2005foto Machteld Maris

Vrouwen 1870-1919

Emancipatie van de Vrouwen

 

Rond 1870kwam er nog een emancipatiebeweging op: het feminisme. De feministen kwamen op voor de rechten van de vrouwen.

 Vrouwen mochten niet stemmen, zij kregen voor hetzelfde werk minder betaald dan mannen en de vrouwen hadden weinig kans om na de lagere school verder te leren.

 De getrouwde vrouw moest altijd haar man gehoorzamen en volgens de wet had de vrouw niets te vertellen over haar kinderen. Alleen de vader had ouderlijk gezag.

Een belangrijke eis van de feministen was het vrouwenkiesrecht. Om dit te bereiken werd in 1894 de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht opgericht. Onder leiding van Aletta Jacobs en Wilhelmina Drucker organiseerde de Vereniging regelmatig demonstraties en met succes.

 In 1916 had de Vereniging voor Vrouwenkiesrecht al 22.000 leden. Het grootste succes kwam in 1917 en in 1919. In 1917 kregen de vrouwen passief kiesrecht en in 1919 eindelijk actief kiesrecht

 De strijden van de feministen voor vrouwenkiesrecht noemen we de eerste feministische golf

 

Aletta Jacobs

Biografie Aletta Jacobs

Biografie: leren en studeren (slot)

Naar de universiteit! Een mooi doel, maar dat een praktische voorbereiding vereiste. Toegang tot de collegebanken was pas mogelijk na aflegging van het zogeheten 'admissie-examen'. En om daarvoor te slagen, moest er flink gestudeerd worden. Dat zou mogelijk zijn op de foto!Hoogere Burgerschool (H.B.S., vergelijkbaar met Atheneum) te Sappemeer. Directeur Rensen vond het goed dat Aletta als het enige meisje enkele jaren tussen de jongens plaatsnam. Immers, zo schreef Aletta later: "nergens was bepaald dat meisjes niet als toehoorders mochten worden aangenomen. Met Thorbecke als minister durfde hij het gerust wagen."

De liberale Thorbecke had een jongeman die net als Aletta het diploma leerling-apotheker bezat, vrijstelling verleend van het zogeheten admissie-examen, een toelatingsexamen voor de universiteit. Dat "opende nieuwe perspectieven," vond Aletta. "Immers de toestemming om de hoogeschool te bezoeken, was van den vooruitstreevenden foto!minister Thorbecke eerder dan van iemand anders te verwachten." Zelfstandig als zij was, stuurde Aletta de minister een brief waarin zij om dezelfde vrijstelling vroeg. Thorbecke schreef terug met vragen omtrent de leeftijd en motivatie van Aletta. Pas na enige correspondentie, waarin ook Aletta's vader betrokken werd, kwam de beslissing: ze kreeg vrijstelling en mocht een jaar op proef studeren. Pas dan zou men definitief beslissen.

copyright ARA
brief van Thorbecke
[fragment]

Op 20 april 1871 betrad Aletta de foto!Groningse universiteit. Het was voor iedereen wennen. Maar terwijl in het Groningse de spreekwoordelijke nuchterheid overheerste, was dat in het land bepaald anders. In de kranten en tijdschriften werd Aletta gehoond en bespot. Ook enkele van haar broers werden getreiterd, zelfs zodanig dat één van hen zijn zusje openlijk doodverklaarde. Dat alles viel Aletta zwaar, maar zij verdroeg het omdat de studie haar lief was, hoe zwaar en lang de dagen ook waren. Toen kwam het bericht, dat Thorbecke stervende zou zijn. Of zijn opvolger positief stond tegenover studerende meisjes, was zeer de vraag.
Haastig deed Aletta enkele tentamens, zond de gunstige uitslagen daarvan naar de minister met het verzoek om zijn definitieve toestemming. Die kwam, vertelt Aletta: "Twee dagen na Thorbecke's dood, 5 Juni 1872, ontving ik de in rouwrand vervatte toestemming. Zij was gedateerd 30 Mei 1872, en in een begeleidend schrijven werd mij medegedeeld, dat het verlenen van dit verlof behoord had tot 's Ministers laatste ambtsbezigheden".
Dankzij deze brief kon Aletta blijven studeren: de definitieve toezegging bezat ze nu.
Nieuwe successen volgden. Op 23 april 1874 legde ze het candidaats-examen af en in 1877 en 1878 slaagde ze voor het arts-examen. De 3de april van dat jaar kreeg Nederland de eerste vrouwelijke arts. Zij had, zo jubelde haar vader in een foto!gedicht: "De hoogste trap als vrouw bestegen". Aletta kon hoger, vond ze zelf. Ook dat gebeurde. Op 8 maart 1879 foto!promoveerde zij tot doctor in de medicijnen. Haar foto!dissertatie heette: Over localisatie van physiologische en pathologische verschijnselen in de groote hersenen.
Het proefschrift van de eerste vrouwelijke arts in Nederland werd opgedragen aan de jonge koningin Emma, "als een blijk van hulde", zoals Aletta schreef in haar foto!aanbiedingsbrief

Hoofdstuk 4

Deelvraag: welke rechten hebben de Nederlanders nu?

Klassieke Grondrechten

Klassieke Grondrechten: deze zijn er om de burgers te beschermen tegen de overheid. Deze zijn opgenomen in onze grondwet. In de grondwet van 1848 werd opgenomen: vrijheid van vereniging en vergadering en Vrijheid van Onderwijs.

 De Franse Verklaring van de Rechten van de Mens heeft veel invloed gehad op onze huidige grondwet. 

 

Enkele klassieke grondrechten

  • Artikel 1 uit de grondwet: Iedereen is voor de wet gelijk. Niemand mag in Nederland gediscrimineerd worden.
  • Vrijheid van godsdienst.
  • Vrijheid van drukpers: iedereen mag zijn mening naar voren brengen.
  • Recht op vereniging en vergadering: iedereen mag een politieke partij of vereniging oprichten en daarvan lid zijn.
  • Vrijheid van meningsuiting: je mag zeggen en schrijven wat je wilt, zolang je met je mening geen andere mensen kwetst of discrimineert.
  • Vrijheid van onderwijs: tot 1848 waren alleen openbare scholen toegestaan. Nu mogen ook protestanten en katholieken hun ‘bijzondere’ scholen stichten.

Sociale Gondrechten

Sociale Grondrechten: onstaan na de tweede wereldoorlog > in de grondwet werden sociale grondrechten opgenomen.

Doel: die moeten er voor zorgen dat alle burgers een goed bestaan hebben.

De sociale grondrechten zijn pas sinds 1983 in de grondwet opgenomen.

Voorbeelden van sociale grondrechten zijn:

  • het recht op bestaanszekerheid. Iedere inwoner van Nederland heeft recht op een redelijk bestaan. De overheid zorgt voor sociale wetten: mensen die werkloos zijn krijgen een uitkering, mensen met kinderen hebben recht op kinderbijslag.
  • Het recht op onderwijs. Alle kinderen in Nederland hebben recht op goed onderwijs. Het basisonderwijs moet gratis zijn.
  • Het recht op woongelegenheid. De overheid moet zorgen voor voldoende woningen.
  • Het recht op gezondheidszorg. De overheid moet zorgen voor voldoende artsen en ziekenhuizen.
  • Het recht op bewoonbaarheid van het land. Nederland moet beschermd zijn tegen het water, tegen luchtverontreiniging.
  • Het recht op werk. De overheid moet meehelpen om nieuwe banen te maken.
  • Het recht op rechtsbijstand. Iedereen heeft recht op een advocaat.

rechtstaat

In Nederland zijn ook regels: vastgelegd in Wetboek voor strafrecht.

Rechtstaat is een land waar de rechters onafhankelijk zijn.

In Nederland hebben wij een onafhankelijke rechtspraak. Dit betekent dat de rechters over hun uitspraken aan niemand verantwoording hoeven af te leggen. Niet aan de ministers, niet aan de leden van het parlement. Rechters zijn onafhankelijk.

 Rechstaat:

-uitvoerende macht

-Wetgevende macht

-rechterlijke macht.

= Trias Politica.

Bij een conflict tussen een burger en de overheid kan de burger ook een beroep doen op de Nationale Ombudsman. Elke burger heeft recht op een behoorlijke behandeling door de overheid. Vaak zorgt de Nationale Ombudsman door middel van overleg tussen beide partijen dat het conflict opgelost wordt.

Examenvragen

 

Artikel 23 van de grondwet (1983):

 

De overheid is verplicht goed onderwijs te verzorgen. De overheid moet ervoor zorgen

 

dat er voldoende openbare basisscholen zijn. Iedereen mag volgens zijn eigen

 

levensovertuiging onderwijs aanbieden. De overheid moet toezicht houden op de

 

kwaliteit van zowel openbare als bijzondere scholen. Bij het toezicht moet de overheid

 

de vrijheid van het bijzonder onderwijs respecteren.

 

Hieronder staan vier uitspraken over artikel 23 van de grondwet:

1 In dit artikel staat een klassiek grondrecht, omdat dit grondrecht bepaalt dat

 de overheid voor voldoende goed onderwijs moet zorgen.

 2 In dit artikel staat een klassiek grondrecht, omdat dit grondrecht bepaalt dat

 het een wettelijk recht is om scholen op te richten.

 3 In dit artikel staat een sociaal grondrecht, omdat dit grondrecht bepaalt dat

 alle leerlingen verplicht naar school moeten.

 4 In dit artikel staat een sociaal grondrecht, omdat dit grondrecht bepaalt dat

 de overheid voor voldoende goed onderwijs moet zorgen.

Welke twee

uitspraken over artikel 23 zijn juist? Schrijf alleen de nummers

op.


 

Over een rechtszaak (1982):

In een Amsterdamse gevangenis hebben gevangenen een eigen vereniging

opgericht. Zij eisen van de directeur dat hij hun toestaat dat zij één maal per maand

bij elkaar komen. Maar de directeur gaf geen toestemming. De gevangenen hebben

een rechtszaak aangespannen tegen de directeur. In de rechtszaak doen de

gevangenen een beroep op een grondrecht.

 

Op welk grondrecht doen de gevangenen een beroep? En is dat grondrecht een

klassiek of een sociaal grondrecht?

De gevangenen doen een beroep op

 

A het recht op rechtsbijstand en dat is een klassiek grondrecht.

B het recht op rechtsbijstand en dat is een sociaal grondrecht.

C het recht op vrijheid van vereniging en dat is een klassiek grondrecht.

D het recht op vrijheid van vereniging en dat is een sociaal grondrecht.

 


 

 

OOSTHUIZEN – Tegen de 38-jarige politieman P.W. uit Oosthuizen is gisteren voor de Amsterdamse rechtbank door de ... (1) ... een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand plus € 2000,- boete geëist. In het Kleine Gartmanplantsoen zou een jongeman van 24 jaar door een schot van de agent zijn gedood. Voor de rechtbank gaf de verdachte aan: “Ik ben onschuldig. Waar de kogel vandaan kwam, is voor mij een raadsel.” De ... (2) ... wees erop dat in het lichaam van het slachtoffer geen kogel was aangetroffen en dat het bewijs tegen zijn cliënt ontbreekt. De ... (3) ... zal op 8 mei uitspraak doen.

Welke persoon moet worden ingevuld bij 2?
  1. politieagent
  2. officier van justitie
  3. rechter
  4. advocaat

 


Een tijdbalk:

hot65.jpg

Een gebeurtenis:
invoering van de klassieke grondrechten

Geef aan bij welke periode op de tijdbalk deze gebeurtenis hoort.
  1. A
  2. B
  3. C
  4. D

 Welke van de volgende zaken behoren tot de sociale grondrechten?
1. Vrijheid van meningsuiting
2. De zorg van de overheid voor voldoende werkgelegenheid
3.De regering moet erop toezien dat er geloofsvrijheid is
4.De zorg van de overheid voor een goede volksgezondheid

  1. 1 en 3
  2. 1 en 2
  3. 2 en 3
  4. 2 en 4

Hieronder staat een persoon:

officier van justitie

Welke van onderstaande omschrijvingen hoort bij deze persoon?
  1. het maken en goedkeuren van het Wetboek van Strafrecht
  2. het opsporen van misdadigers
  3. het berechten van misdadigers
  4. het opstellen van de aanklacht en vervolging

Hieronder staat een persoon:

politieagent


Welke van onderstaande omschrijvingen hoort bij deze persoon?
  1. het maken en goedkeuren van het Wetboek van Strafrecht
  2. het opsporen van misdadigers
  3. het berechten van misdadigers
  4. het opstellen van de aanklacht en vervolging

Welke bewering over klassieke grondrechten in Nederland is juist?
  1. De grondwet bevat tegenwoordig alleen nog maar klassieke grondrechten.
  2. De klassieke grondrechten zijn eigenlijk plichten die de overheid aan de burgers oplegt.
  3. De meeste klassieke grondrechten zijn eerder vastgelegd dan de sociale grondrechten.
  4. De overheid wordt dankzij de klassieke grondrechten beschermd tegen de burgers.

Een invulopdracht over de invoering van politieke rechten in de grondwet van 1848:

In de grondwet van 1848 werd het recht …… ingevoerd.
  1. om eigen verenigingen op te richten
  2. op woongelegenheid

Lees onderstaande tekst.
Een krantenbericht over een artikel uit de grondwet (2002)
hot4.jpg
Welk grondrecht moet volgens Bos worden aangepakt?
  1. de vrijheid van godsdienst
  2. de vrijheid van onderwijs
  3. de vrijheid van vereniging, vergadering en betoging

Hoofdstuk 5

Opdracht 1

Klik op de onderstaande link en maak de opdracht.

http://histoforum.net/industrie2/hahn.htm

Tijdbalk