Voedings- en dieetleer

Voedings- en dieetleer

Voedings en dieetleer

Voedingsleer

De Schijf van Vijf
De Schijf van Vijf

               “Voedingsleer”

 

 

1.Waarom eet je?

 

We eten om allerlei verschillende redenen; bijvoorbeeld omdat we honger hebben, of omdat we het gezellig vinden samen aan tafel te zitten, ook zijn er mensen die gaan eten omdat ze verdrietig zijn.

                   1.1 Functies van voeding

We kunnen de functies van voeding in 3 grote groepen verdelen:

 

1. de lichamelijke functie

-          voeding zorgt ervoor dat je groeit

-          voeding geeft je energie zodat je kunt werken

-          voeding helpt je te beschermen tegen ziekten

 

2. de geestelijke functie

-          voeding kan zorgen voor een moment van ontspanning

-          met voeding kun je jezelf of een ander verwennen

-          je kunt met voeding je emoties “weg eten”

 

3. de sociale functie

-          met voeding kun je iets vieren

-          voeding kan status geven

-          voeding kan een machtsmiddel zijn ( als je bordje niet leeg eet dan…..)

-          gezellig samen zijn doet vaak meer eten

 

Alles wat je eet en drinkt is voeding, dit zijn niet alleen de maaltijden, maar ook de tussendoortjes en wat je drinkt.

Als we praten over voeding bedoelen we eigenlijk levensmiddelen of voedingsmiddelen.

Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen; voedingsstoffen zijn stoffen die we nodig hebben om gezond te blijven.

Deze voedingsstoffen kunnen pas bij de lichaamscellen komen als ze opgenomen zijn door het bloed. Het kleiner maken van voedingsmiddelen is een onderdeel van de stofwisseling.

Eten met al je zintuigen

Stofwisseling

1.2 Stofwisseling

 

Onder stofwisseling verstaan we alles wat betrekking heeft op veranderingen van de, in ons lichaam opgenomen, stoffen. Door deze veranderingen kunnen onze lichaamscellen functioneren. De volgende functies horen bij de stofwisseling:

-          spijsvertering

-          ademhaling

-          bloedsomloop

-          uitscheiding

Spijsvertering

               1.2.1 Spijsvertering

 

Water, mineralen en vitamines kunnen zo door het bloed worden  opgenomen. Eiwitten, vetten en koolhydraten zijn te groot, deze moeten eerst kleiner worden gemaakt; verteren.

Het verteren gebeurt in het spijsverteringskanaal.

 

Het spijsverteringskanaal.

Het spijsverteringskanaal bestaat uit:

-          mondholte

-          slokdarm

-          maag

-          dunne darm

-          dikke darm

-          endeldarm

-          anus

Plaatje Spijsvertering

Spijsvertering

In de mondholte kauw je het eten, er komt speeksel bij het voedsel. Speeksel wordt gemaakt door de speekselklieren.In speeksel zitten enzymen(amylase), deze enzymen breekt de koolhydraten (zetmeel) af tot suikers . Bovendien maakt speeksel een papje van het gekauwde voedsel. Dit slik je door en het  komt in de slokdarm. In de wand van de slokdarm zitten spieren, deze trekken zich samen achter een hap voedsel. Zo wordt het naar de maag geduwd. Deze spierbewegingen heten peristaltische bewegingen.

 

In de maag wordt het voedsel gekneed en gemengd met maagsap. Maagsap bevat onder andere zuren. Zuren doden de bacteriën die met het voedsel mee naar binnen zijn gekomen. Ook zitten er enzymen (pepsine) in het maagsap, deze beginnen met het splitsen van eiwitten.

 

Vanuit de maag komt het voedsel in de twaaflvingerige darm. Hier komt er gal en alvleeskliersap bij het voedsel. Gal wordt gemaakt in de lever en wordt opgeslagen in  de galblaas. Gal verdeelt het vet in kleine druppeltjes. Daardoor kan het vet beter door de spijsverteringssappen worden verteerd.

Alvleeskliersap komt uit de alvleesklier (pancreas). Het sap neutraliseert de zure maaginhoud en gaat weer een stapje verder met de splitsing van eiwitten, vetten en koolhydraten.

 

In de, ongeveer 6 meterlange, dunne darm wordt de vertering verder afgemaakt. Dat gebeurt door het darmsap. De voedingsstoffen ( suikers, vetzuren, aminozuren, vitamines en mineralen) zijn nu zo klein dat ze in het bloed opgenomen kunnen worden. Deze opname gebeurt via de wand van dunne darm. De darmwand is erg dun en bevat heel veel kleine bloedvaatjes. De bloedvaatjes hebben ook weer een dunne wand. De voedingsstoffen gaan eerst door de darmwand en daarna door de wand van de bloedvaatjes. Op deze manier komen de voedingsstoffen in het bloed terecht.

Niet alle stoffen uit ons voedsel kunnen kleiner gemaakt worden, voedingsvezels zijn hier een voorbeeld van. Zulke stoffen zijn onverteerbaar en blijven achter in de dunne darm. Wat aan het eind van de dunne darm overblijft, is een waterige pap met allerlei onverteerbare stoffen.

Deze komen in de dikke darm terecht. In de dikke darm zitten veel bacteriën, de darmflora. Deze darmflora maakt de, nog aanwezige bruikbare stoffen geschikt voor opname door het bloed. De dikke darm onttrekt ook veel water aan de voedselbrij. Er blijft een dikke massa over, die komt in de endeldarm terecht en wordt hier opgeslagen.

Deze massa verlaat, via de anus, het lichaam.

Ademhaling

1.2.2 Ademhaling

Door in te ademen komt er zuurstof in je longen. Via de dunne wand van de longblaasjes en de bloedvaten komt dit in je bloed. Het bloed zorgt ervoor dat het zuurstof in alle delen van ons lichaam komt. Tijdens het verbrandingsproces in de lichaamscellen komt kooldioxide vrij. Het bloed geeft deze kooldioxide weer af aan de longen en dat ademen we weer uit.

Longen
Longen

Bloedsomloop

1.2.3 Bloedsomloop

Het bloed vervoert allerlei stoffen door het lichaam. In het bloed zit bloedplasma, bloedplaatjes en rode- en witte bloedlichaampjes. Bloedplasma zorgt voor het vervoer van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen. Ons hart zorgt ervoor dat het bloed door het lichaam wordt gepompt.

Bloedsomloop
Bloedsomloop

Uitscheiding

1.2.4 Uitscheiding

We hebben meerdere uitscheidingsorganen namelijk:

-          nieren

-          longen

-          huid

-          dikke darm

 

Via de urine worden door de nieren ureum, overtollige vitamines, mineralen en hormonen afgevoerd, evenals eventuele resten medicijnen.

Via de longen worden kooldioxide en waterstof afgevoerd.

Door middel van transpiratie zorgt ook de huid voor de afvoer van afvalstoffen.

Bij de spijsvertering hebben we geleerd dat via de dikke darm onverteerbare voedselresten afgevoerd worden.

Voedingmiddelen en voedingsstoffen

Voedingsstoffen

                        1.3 Voedingsstoffen

We kunnen de voedingsstoffen indelen naar soort en functie.

We kennen 6 verschillende soorten voedingsstoffen:

-          eiwitten

-          koolhydraten

-          vetten

-          water

-          vitamines

-          mineralen

 

We kennen 3 indelingen naar functie:

-          energieleverende stoffen

-          bouwstoffen

-          regulerende stoffen

Energieleverende stoffen

                        1.3.1 De energieleverende stoffen

Het woord zegt het al; deze leveren ons energie. Energie heb je nodig om te kunnen bewegen, maar ook om te kunnen denken. Ook zorgen de energieleverende stoffen ervoor dat onze lichaamstemperatuur op peil blijft. Energieleverende stoffen worden in de lichaamscellen verbrand; hierdoor komt warmte en energie vrij.

De energieleverende stoffen zijn:

-          koolhydraten

-          vetten

-          eiwitten

                        Koolhydraten

Er bestaan verschillende soorten koolhydraten:

-          Zetmeel  (= drievoudige suiker= poly-accharide); dit is een bindmiddel dat voorkomt in bijvoorbeeld: aardappelen, peulvruchten, brood, rijst en macaroni. Behalve energie levert zetmeel ons ook vitamines en mineralen.

-          Suikers(enkelvoudig en tweevoudig= mono- en di-saccharide); komen niet alleen voor in snoep of als suiker, maar zit ook in

     bijvoorbeeld fruit en melk.

-          Voedingsvezels; zijn onverteerbare koolhydraten. Zij leveren ons dus  geen energie, maar hebben wel een belangrijke taak bij de spijsvertering. Ze bevorderen het kauwen, geven langer een verzadigd gevoel en bevorderen de darmwerking. Bovendien bevatten voedingsvezels ook weer vitamines en mineralen. Voedingsvezels zitten in bijna alle plantaardige produkten.

                        Stofwisseling

We hebben gezien dat in de mond de splitsing van de ( meervoudige) suikers al begint; dit gaat verder in de twaalfvingerige en de dunne darm. Uiteindelijke blijven er drie soorten enkelvoudige suikers over namelijk:

-          fructose

-          galactose

-          glucose

Om goed te kunnen functioneren hebben we een bepaalde hoeveelheid glucose nodig. Glucose kan dan ook rechtstreeks door het bloed vervoerd worden naar de lichaamscellen; fructose en galactose moeten in de lever eerst omgezet worden tot glucose. Daarna kan het ook naar de lichaamscellen vervoerd worden.

Bevat het bloed voldoende glucose dan worden glucose, fructose en galactose in de lever omgezet tot glycogeen. Deze omzetting gebeurt met behulp van insuline, een hormoon uit de alvleesklier. De glycogeen wordt opgeslagen in de spieren en de lever. (Als de glycogeenvoorraden “vol” zijn worden  glucose, fructose en galactose opgeslagen als vet).

Als het glucosegehalte van het bloed te laag wordt, wordt glycogeen weer omgezet tot glucose. Dit gebeurt in de lever met behulp van de hormonen adrenaline en glucagon.

 

Zie voor uitgebreide beschrijving readerartikel 1.

                        Vetten

Behalve energie leveren vetten ons ook vitamines en zorgen ze ervoor dat onze organen beschermd worden. Ook zorgen de vetten voor een isolatielaagje tegen de kou. Vetten zitten in:

-          plantaardige producten; bijvoorbeeld zonnebloemolie, maïsolie, plantaardige margarine., enz.

-          dierlijke producten; bijvoorbeeld vlees, melk, kaas, enz. Vetten zijn opgebouwd uit vetzuren, deze kunnen we verdelen in:

-          verzadigde vetzuren

     Door de eeuwen heen zijn voor de mens deze vetzuren een

     belangrijke energiebron geweest. Ze komen onder andere voor in

     rundvet, spek, cacaovet en margarine. De laatste jaren worden deze

     steeds meer in verband gebracht met hart- en vaatziekten. Gebleken is

     dat het gebruik van veel verzadigde vetzuren de kans op het

     dichtslibben van de bloedvaten vergroot. Speciaal de kransslagaderen,

     die het hart van bloed moet voorzien, worden nauwer. Dit proces heet

     aderverkalking of arteriosclerose, arteriosclerose verhoogt de kans op

     een hartinfarct.

-          Cholesterol

Cholesterol komt ook in dierlijke vetten voor. Het is een, voor het lichaam, onmisbare stof dat nodig is voor het goed laten verlopen van allerlei lichaamsprocessen. De wanden van elke cel bestaan voor een klein gedeelte uit cholesterol. In bloedvaatwanden van dichtgeslibde bloedvaten komt veel cholesterol voor. Cholesterol en andere vetdeeltjes kunnen zich af zetten langs de vaatwanden waardoor deze dikker en stugger worden.

Hoe hoger het cholesterolgehalte hoe groter de kans op het krijgen van een hart- of herseninfarct.

Gebleken is dat onverzadigde vetzuren het cholesterolgehalte van het bloed verlagen, terwijl verzadigde vetzuren deze juist verhogen.

 

 

-          onverzadigde vetzuren

     Het belangrijkste onverzadigde vetzuur is linolzuur.

     Het komt veel voor in producten als zonnebloemolie, maïsolie en

     dieetmargarine. Een voeding met onverzadigde vetzuren kan mee helpen

     om hart- en vaatziekten te voorkomen.

 

 

Onverzadigde vetzuren kunnen verzadigde vet- en cholesteroldeeltjes in de vaatwanden verminderen. Hierdoor worden de wanden weer dunner en minder stug.

Stofwisseling

In de twaalfvingerige darm wordt het vet door het galsap verdeeld (= emulgeren). Hierdoor kunnen de vetten in de twaalfvingerige en dunne darm gemakkelijker gesplitst worden in glycerol en vetzuren. In de lymfevaten kunnen uit vetzuren en glycerol weer vetten opgebouwd worden en met het bloed vervoerd worden naar de lichaamscellen worden. Een deel van de vetzuren gaat via lever direct naar de cellen en wordt gebruikt voor verbranding. Het deel wat niet direct nodig is wordt opgeslagen in vetdepots.

 

 

Bouwstoffen

                             1.3.2 De bouwstoffen

Bouwstoffen zijn nodig voor het opbouwen en instandhouden van lichaamscellen; dus om te groeien, maar ook om lichaamscellen te vervangen. Of te herstellen bij operatie- of brandwonden bijvoorbeeld. Per dag verliezen we miljoenen huidcellen en je verliest veel haren. Bouwstoffen zorgen ervoor dat dit verlies weer wordt aangevuld.

De bouwstoffen zijn:                            

-    water                                                                                

-    eiwitten

-    sommige mineralen

                        Water

Water is een belangrijke levensbehoefte. Zonder water houd je het maar een paar

dagen vol, terwijl je zonder vast voedsel veel langer in leven kunt blijven.

Ons lichaam bestaat voor 60% uit water.

Water heeft verschillende functies in het lichaam:

- het zorgt ervoor dat je cellen de juiste vorm houden;

- het zorgt voor vervoer van allerlei stoffen;

- het regelt de lichaamstemperatuur;

- het is een oplosmiddel voor allerlei stoffen.

 

Eiwitten

Eiwitten kunnen verdeeld worden in plantaardige en dierlijke eiwitten. De kleinste deeltjes van eiwitten zijn de aminozuren. Met behulp van aminozuren uit de voeding kan ons lichaam zelf weer nieuw lichaamseiwit maken.

Eiwitten komen onder andere voor in melk, kaas, vlees, vis, peulvruchten, brood en graanproducten.

 

Stofwisseling

De splitsing van de eiwitten begint in de maag en gaat verder in de twaalfvingerige en dunne darm. Eiwitten worden gesplitst in aminozuren. Aminozuren worden via de darmwand opgenomen door het bloed en naar de lever vervoerd. In de lever kunnen de aminozuren weer opgebouwd worden tot eiwitten. Een gedeelte van de aminozuren worden gesplitst in een stikstofhoudend deel en in een stikstofvrij deel.

Uit het stikstofhoudend deel wordt onder andere ureum gevormd. Ureum wordt met de urine uitgescheiden door de nieren.

Uit het stikstofvrij deel wordt onder andere glucose gevormd, dat ons weer energie kan leveren.

Mineralen

Mineralen zijn stoffen die een opbouwende of een regulerende taak kunnen hebben.

Een opbouwend mineraal is bijvoorbeeld calcium. Calcium zorgt voor de opbouw van het skelet. Een regulerend mineraal is bijvoorbeeld natrium. Natrium regelt, samen met kalium, de vochthuishouding in ons lichaam

Regelende stoffen

1.3.3 De regulerende stoffen

Regulerende stoffen hebben we voor verschillende functies nodig:

- ze regelen allerlei processen die in ons lichaam plaatsvinden, bijvoorbeeld de

  spijsvertering

- ze beschermen ons daardoor tegen ziekten

 

De regulerende stoffen zijn:

-          vitamines

-          mineralen

Deze hebben allemaal hun eigen taak. Die taken zijn goed herkenbaar bij een tekort aan een bepaalde vitamine of mineraal. Je kunt dan verschillende ziekten krijgen. Dit noemen we gebreksziekten.

 

Vitamines

De vitamines kunnen we verdelen in twee groepen:

1. De in water oplosbare vitamines:

–         vitamine B

–         vitamine C

Deze vitamines komen vooral voor in voedingsmiddelen met veel water. Bij het koken kunnen deze verloren gaan. Teveel aan vitamines verlaten ons lichaam met de urine.

 

2. De in vet oplosbare vitamines:

-          Vitamine A

-          Vitamine D

-          Vitamine E

-          Vitamine K

Deze vitamines kom je vooral tegen in voedingsmiddelen waar vet in zit, zoals boter en margarine. De vitamines gaan niet verloren bij het koken. Een teveel aan deze vitamines worden opgeslagen in het lichaam. Zie voor uitgebreide beschrijving readerartikel 1.

 

Mineralen

Mineralen regelen de vochtbalans in je lichaam en zorgen voor de vorming van enzymen, hormonen en vitamines. Enkele belangrijke mineralen zijn:

-          calcium

-          natrium

-          kalium

-          fluoride

-          ijzer

Huiswerkopdracht

? opdrachten

 

1. Verbind onderstaande voedingsstoffen met de juiste functie. Doe dit door een 

     streepje te trekken.

 

   - zetmeel                                         - regelt de lichaamstemperatuur

 

   - eiwit                                             - zorgt voor sterk tandglazuur

 

   - vitamine D                                     - helpt bij het beschermen tegen

                                                               bloedarmoede

 

   - fluoride                                         - helpt bij het opnemen van calcium uit            

                                                               het voedsel

 

   - water                                           - is in de eerste plaats een bouwstof

 

   - vitamine C                                     - levert voornamelijk energie

 

2. Zou je mensen aanraden om dieetmargarine te gebruiken? Leg je antwoord uit.

 

3. Een zorgvrager heeft last van obstipatie; hij vraagt aan jou wat hij hier tegen

    zou kunnen doen. Geef drie tips die jij aan deze zorgvrager zou kunnen geven.

 

4. Stel met behulp van de Schijf van vijf een gezond dagmenu samen

 

Ga naar de website van het Voedingscentrum

Dieetleer

Wat is een dieet

Diëten

 

Sommige zorgvragers hebben een dieet. Er zijn verschillende soorten diëten. Het is belangrijk dat je weet wat een dieet is en wat mensen met een dieet wel en niet mogen eten.

 

 

Leerdoelen:

  • Je weet welke soorten diëten er zijn
  • Je weet wat het voor een zorgvrager betekend om een dieet te hebben
  • Je weet hoe je een zorgvrager kunt ondersteunen om zich aan zijn dieet te houden.

 

Herkenningsopdracht:

Vertel aan elkaar met welke diëten jij in de instelling wel eens te maken hebt gehad.

Vertel aan elkaar wat dat dieet inhoudt.

 

 

Dieetleer

Een dieet is een voeding die om medische redenen anders is dan de normale voeding. Bijvoorbeeld een vetbeperkt dieet.

Een dieetvoorschrift krijg je van een arts. Het betekent dat de arts je na onderzoek een dieet voorschrijft. Met het dieetvoorschrift ga je meestal naar een diëtist. Een diëtist kijkt eerst naar je voedingsgewoonten. Dan krijg je een persoonlijk dieetadvies. Het is belangrijk dat het dieet zoveel mogelijk aansluit bij de eigen voedingsgewoonten. Je zult het dieet dan makkelijker volhouden.

Er zijn enkelvoudige en samengestelde diëten.

Stel, een zorgvrager krijgt alleen een dieet voor een te hoge bloeddruk. Hij krijgt dan een natriumbeperkt dieet. Dit noem je een enkelvoudig dieet. Heeft hij ook nog last van hart- en vaatziekten, dan zal hij een linolzuurverrijkte en cholesterolbeperkt dieet bij krijgen. Dat noem je een samengesteld dieet.

 

Tijdens je werk kom je met het ene dieet meer in aanraking dan met het andere. Het is belangrijk dat je iets afweet van de diëten die vaak voorkomen.

 

Benamingen voor diëten;

 

  1. Voedingsstofverrijkte diëten     :

Het gaat om een voeding waar meer van een bepaalde voedingsstof in zit. Bijvoorbeeld eiwit of voedingsvezels. De voedingsstof wordt afgekort. Met een + wordt aangegeven dat er meer van die stof in moet zitten. Een voedingsvezelverrijkt dieet wordt dan: Vezel+.

  1. Voedingsstofbeperkte diëten:

Het gaat om een voeding waar minder van een bepaalde voedingsstof in zit. Bijvoorbeeld natrium of cholesterol. De voedingsstof wordt afgekort. Met een – wordt aangegeven dat er minder van die stof in moet zitten. Een natriumbeperkt dieet wordt dan: Na-

  1. Voedingsstofeleminerende diëten:

Het gaat om een voeding waar een bepaalde voedingsstof helemaal niet in mag zitten. Als iemand overgevoelig is voor gluten, krijgt hij een glutenvrij dieet. De voedinsstof wordt afgekort. Met een o wordt aangegeven dat de stof er helemaal niet in mag zitten. Glutenvrij wordt dan: Glut o.

  1. Voedingsstofconstante diëten:

Het gaat om een voeding waarbij iemand elke dag dezelfde hoeveelheid van een bepaalde voedingsstof moet binnenkrijgen. Dit is bijvoorbeeld bij het diabetesdieet. Hierbij moet de hoeveelheid koolhydraten elke dag gelijk zijn. Er staat dan: Kh c. De c betekend constant.

  1. Onderzoeksdiëten;

Het gaat om een voeding die voorafgaand aan een onderzoek gebruikt mag of moet worden. Bijvoorbeeld omdat röntgenfoto’s gemaakt moeten worden.

 

 

Veel gebruikte afkortingen in diëten

 

Eiwit

E

Beperkt

-

 

Vet

V

Verrijkt

+

 

Koolhydraten

Kh

Constant

c

 

Energie

En

Vrij

o

 

Cholesterol

Chol

Gemalen

gem

 

Linolzuur

Linol

Vloeibaar

vloe

 

Gluten

Glut

 

 

 

lactose

Lac

 

 

 

voedingsvezel

vezel

 

 

 

 

 

 

Moeilijkheden bij het volgen van een dieet

 

Een dieet volgen is vaak moeilik. Voeding is voor veel mensen belangrijk en het veranderen van voedingsgewoonten is niet gemakkelijk. Vooral oudere mensen kunnen moeilijk accepteren dat sommige voedingsmiddelen of bereidingstechnieken niet meer gebruikt mogen worden. Ze hebben namelijk al hun hele leven zo gegeven. Wanneer een dieet een lange periode of zelfs het hele verdere leven gevolgd moet worden, is volhouden extra moeilijk. De resultaten zijn namelijk niet altijd even goed merkbaar.

Vaak is het ook zo dat veel mensen weinig begrip hebben voor personen met een dieet. Het is ook voor die persoon meet het dieet erg vervelend om steeds maar weer te moeten uitleggen waarom hij bepaalde voedingsmiddelen niet eet. Het komt dan ook veelvuldig voor dat een dieet niet of slechts gedeeltelijk wordt opgevolgd. Personen die de voeding delen kunnen een belangrijke tol spelen bij de dieetbegeleiding. Men kan signalen die wijzen op problemen met het volgen van een dieet, opvangen. Zo nodig kan men patiënten voorlichting geven over het dieet. Waar mogelijk zou men samen met de patiënt naar oplossingen van problemen kunnen zoeken of deze problemen doorgeven aan de verpleging of een diëtist

Opdracht 1

Opdracht

 

De heer Jaspers 40 jaar, is gehuwd en verblijft sinds korte tijd op de afdeling cardiologie van het ziekenhuis. Hij heeft een bakkerij en kan daar moeilijk gemist worden. Een week geleden heeft de heer Jaspers een groot onderwandinfarct doorgemaakt en hij is nu gestart met de hartrevalidatie. De laatste tijd (voor de opname) was hij vaak moe en kortademig. Zijn overgewicht is hier waarschijnlijk de oorzaak van. (gewicht is95 kgbij 1,78m) Na zijn infarct is hij erg bang geworden voor herhaling. Hij wil er alles aan doen om dit te voorkomen. De cardioloog vindt het beter als hij probeert te vermageren en schrijft het een energiebeperkt dieet voor. Op zijn aanraden is hij ook gestopt met roken.

Huidige situatie:

“Tijdens mijn verblijf”, zegt de heer Jaspers,”heb ik met het dieet weinig moeite. Alles wordt hier nu voor mij geregeld en het personeel op de afdeling heeft me goed gemotiveerd. Ik wil graag tien kilo kwijt. Maar thuis zullen de problemen wel komen,”zo meent hij.

 

  1. Waarom zal hij het moeilijk vinden om thuis dit dieet vol te houden?
  2. Wat kan een bezoek van een diëtist, voor zijn ontslag uit het ziekenhuis, betekenen voor de heer Jaspers.

 

Ondervoeding

Ondervoeding

 

In de jaren zeventig is het besef toegenomen dat ook in onze welvarende landen ‘ondervoeding’ voorkomt. Als men het woord ‘ondervoeding’ letterlijk neemt, berekend het: een lichamelijke toestand, voortkomend uit een tekort aan voedingsstoffen, waarbij sprake is van verminderde biologische functie.

Er zij drie oorzaken van ondervoeding:

  1. Ondervoeding op basis van een te klein voedselaanbod

Deze vorm van ondervoeding ontstaat door langdurig hongeren waarbij vetreserves verloren gaan en de lichaamscelmassa langzaam kleiner wordt. Mensen die leiden aan deze vorm van ondervoeding komen met name voor in derdewereldlanden.

  1. Ondervoeding op basis van ziekte

Deze vorm van ondervoeding ontstaat door een tekort aan voedingsstoffen ten gevolge van ziekte. Naarmate de ziekte ernstiger is (trauma, sepsis) treedt sneller verlies van lichaamscelmassa op. In westerse landen komt ondervoeding op basis van ziekte het meeste voor. Deze vorm van ondervoeding wordt ook wel ‘klinische depletie’ genoemd.

  1. ‘Puntvormige ‘ondervoeding

Deze vorm van ondervoeding ontstaat as gevolg van een tekort aan één enkele essentieel voedingsbestanddeel (vitamines, mineralen, spoorelementen etc.) ‘Puntvormige’ ondervoeding kan zowel alleen als in combinatie met de andere vormen optreden.

 

Het voorkomen van ondervoeding

Het aantal gevallen van ondervoeding, zowel in de eerste- als in de tweedelijnsgezondheidszorg, wordt vaak onderschat. In april 2006  heeft onder leiding van de Universiteit van Maastricht een landelijk prevalentie meting plaatsgevonden.

 

Het percentage patiënten dat in de algemene ziekenhuizen een risico liep op ondervoeding was  ± 37%  . Het percentage patiënten dat al ondervoed was, was ± 22 %

 

De conclusie van dit onderzoek is er meer aandacht nodig is voor de voedingstoestand van patiënten  door de verschillende disciplines (zoals artsen, verpleegkundigen, diëtisten en voedingsassistenten).

 

Het ontstaan van ondervoeding

Bij een langdurig negatieve verstoring van het evenwicht tussen de inname van energie en voedingsstoffen enerzijds en de behoefte en/of het verlies aan energie en voedingsstoffen anderzijds, is er sprake van ondervoeding. Oorzaken van ondervoeding kunnen zijn:

  • verminderde voedselinname
  • verhoogde voedingsbehoefte
  • abnormale verliezen aan voedingsstoffen

 

 

Gevolgen van ondervoeding

 

Ondervoeding kan een aantal complicaties tot gevolg hebben:

  • verslechtering van het algemeen welzijn van de patiënt
  • veranderd gedrag (apathie, depressie)
  • afname van het lichaamsgewicht
  • verminderde spierkracht door spierafbraak: de patiënt wordt inactiever, kan niet goed doorademen (kans op pneumonie) en de pompkracht van het hart vermindert (kans op decompensatie cordis)
  • daling van de weerstand (met name cellulaire afweer) en daardoor een verhoogd risico op het krijgen van infecties en/of sepsis
  • minder bestand zijn tegen de effecten van therapie (zoals radio en/of chemotherapie)
  • verslechtering van de conditie van de huid waardoor een vertraagde wondgenezing en kans op decubitus
  • verminderde absorptie van voedingsstoffen door vlokatrofie van de darm
  • verminderde aanmaak van darmenzymen
  • veranderde darmflora (bacteriële overgroei)
  • meer kans op een verstoring van de integriteit van de darm en daardoor translocatie van bacteriën en endotoxinen
  • meer kans op postoperatieve complicaties en overlijden
  • lagere verpleegduur

 

Bij een zieke patiënt met ondervoeding ontstaat een vicieuze cirkel, of beter gezegd een neerwaartse spiraal, die men moet doorbreken om de voedingstoestand te verbeteren.

 

Één mogelijkheid om deze neerwaartse spiraal te doorbreken is zorg te dragen voor een optimale inname van energie en voedingsstoffen.

Ondervoeding ondermijnt de conditie van de patiënt. Hij voelt zich minder fit. Er kunnen ongemakken ontstaan, zoals schimmelinfecties in de mond, wondjes op de huis die slecht genezen of gaan infecteren. Ernstiger infecties zoals longontsteking en decubitus kunnen optreden. Het herstel verloopt trager. Er kunnen complicaties ontstaan. Ook mentaal kan de patiënt achteruitgaan. Met name bij oudere mensen kan verwardheid optreden die lijkt op dementie.

Ondervoeding beperkt de therapeutische mogelijkheden. Ondervoede patiënten lopen een groter risico tijdens en na de operatie. De patiënt is minder bestand tegen agressieve therapieën zoals radio en chemotherapie. De behandeling kan minder intensief plaatsvinden of moet zelfs gestaakt worden door te veel bijverschijnselen. Ondervoede patiënten lopen een groter risico op geneesmiddelenintoxicatie.

Door ondervoeding kan gemakkelijk een vicieuze cirkel ontstaan. De verminderde conditie leidt tot lusteloosheid en een slechte eetlust. De eetlust kan ook verminderd zijn door een verhoogd ketonengehalte. Afname van de spiermassa leidt tot inactiviteitatrofie. Ondervoeding lijdt tot een verminderde maagdarmwerking; er gaan veel voedingsstoffen verloren door malabsorptie. Wanneer infectie optreden verslechtert de voedingstoestand in versneld tempo.

 

Voedingstherapie

Wanneer de patiënt zelf kan eten, maar te weinig eet, wordt de voeding aangevuld met energierijke (drink)voeding. De patiënt krijgt kleine frequente maaltijden. Bij kauw- en slikproblemen wordt er vloeibare voeding gegeven. Als de patiënt niet kan of mag eten, wordt de voeding per sonde gegeven. Ook wordt wel aanvullende sondevoeding gegeven, bijvoorbeeld bij patiënten die te zwak of te benauwd zijn om voldoende te eten. Wanneer niet via het maagdarmkanaal gevoed kan worden wordt totale parenterale voeding gegeven.

 

Bij de verschillende ziektebeelden wordt dieper ingegaan de voedingsadviezen bij ondervoeding.

Opdracht 2

Opdracht

 

Een man van 38 jaar heeft leukemie en voelt zich sinds lange tijd ziek. Hij heeft op dit moment nog koorts en ligt veel op bed omdat hij vaak moe is. Ofschoon hij voorheen altijd een goede eter was die alles lustte, heeft hij nu ten gevolge van zijn ziekte, weinig eetlust.

Stel een broodmaaltijd en warme maaltijd voor deze man samen.

Bedenk hierbij dat de maaltijden niet te veel inspanning mogen kosten en dat hij vrij langzaam eet.

Kwizzzz.....

                 Kwisvragen 

  1. In dieetmargarine zit evenveel vet als in roomboter.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. Plantaardig vet is beter dan dierlijk vet omdat in alle plantaardig vet veel onverzadigd vet zit.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. Paté is minder vet dan schouderham.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. De aanduidingen jong, jong belegen en oud op kaas zeggen iets over de hoeveelheid vet die in kaas zit.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. Als er op een product ‘light’ staat, kunt u dat beter nemen omdat hier minder vet in zit.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. De eerste drie ingrediënten op een verpakking van selderiesalade zijn: knolselderij, plantaardige olie en water. Dit betekent dat de fabrikant de belangrijkste ingrediënten op alfabetische volgorde heeft gezet.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. Als u minder vet wilt beleggen, kunt u beter kiezen voor sandwichspread dan voor pindakaas.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. Yogonaise is minder vet dan fritessaus.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. In vis zit meer onverzadigd vet dan in vlees.

                        0 juist

                        0 onjuist

 

  1. In halfvolle melk zit niet alleen minder vet dan in volle melk, maar ook minder eiwit en kalk.

                        0 juist

            0 onjuist

Ziektebeelden

De Merckmanual, 3000 ziektebeelden online

COPD

                             Voedingsadviezen bij COPD

 

COPD (chronic obstructive pulmonary disease = chronische obstructieve longziekten) zijn aandoeningen van de luchtwegen die worden gekenmerkt door een belemmering van de luchtstroom bij uitademing, welke niet duidelijk verandert in de loop van de maanden.

 

Gewichtsverlies treedt op wanneer de inname van voedingsstoffen onvoldoende is om aan de behoefte tegemoet te komen. Bij patiënten met COPD blijkt de ruststofwisseling te zijn toegenomen in vergelijking met gezonde personen. Aangezien normaal gesproken bij ondervoeding de ruststofwisseling daalt, mag worden verondersteld dat bij COPD sprake is van een verhoogde energiebehoefte door de verhoogde ademarbeid. Patiënten proberen dit verhoogde energieverbruik te compenseren door meet te gaan eten. Dit geldt echter alleen voor gewichtsstabiele patiënten: degenen met recent gewichtsverlies vertonen vaak ook een te lage voedselinname.

 

Gewichtsverlies en ondervoeding beïnvloeden de functie van de longen waarschijnlijk het meeste door verzwakking van de ademhalingsspieren.

 

                                  Voedingstherapie bij COPD

Het doel van voedingstherapie bij COPD is het voorkomen van gewichtsverlies (met name spierafbraak) en herstellen en behouden van de voedingstoestand. Aangezien bij ongeveer de helft van de COPD- patiënten sprake is van een verhoogde russtofwisseling, moet men ook bij ‘normale’ voedselinname alert zijn op gewichtsverlies. Daarnaast blijkt de hoeveelheid energie die nodig is voor het uitvoeren van de dagelijkse activiteiten hoger te liggen dan bij normale personen.

 

 

In het verleden werd aangenomen dat een vetrijke voeding gunstige effecten zou hebben voor longpatiënten. Uit onderzoek is bewezen dat specifieke voedingen voor longpatiënten met een extreem hoog vetgehalte dienen te worden ontraden. Juist een hoger koolhydraatgehalte in de voeding voor longpatiënten verdient aanbeveling.

 

 

Respifor is een specifieke aanvullende drinkvoeding voor COPD- patiënten. In drie porties per dag levert het de benodigde hoeveelheid extra energie. Respifor wordt geadviseerd in combinatie met lichamelijke training, waardoor een optimaal effect kan worden bereikt op het gewicht en de spiermassa.

Diabetes mellitus

                             Diabetes Mellitus

 

Diabetes Mellitus kunnen we definiëren als een chronische ziekte, die gekenmerkt wordt door onvoldoende insulineproductie en/of insulineactiviteit. Dit heeft een gestoorde stofwisseling als gevolg, hetgeen zich onder meer uit in een verhoogde bloedglucosespiegel en glucose-uitscheiding in de urine.

 

Twee vormen van diabetes mellitus.

 

Bij diabetes mellitus zijn twee vormen te onderscheiden.

  1. Type 1. Bij deze vorm wordt geen of bijna geen insuline geproduceerd. Het ziektebeeld uit zich vooral op jeugdige leeftijd, maar kan ook op oudere leeftijd nog ontstaan.
  2. Type 2. Circa 85-90% van de mensen met diabetes behoort tot dit type. Hierbij wordt nog insuline geproduceerd, maar relatief te weinig. Het ziektebeeld manifesteert zich meestal boven de veertig jaar en er is vaak sprake van een overgewicht. Helaas wordt de diagnose diabetes type 2 vaak pas gesteld als er al complicaties aanwezig zijn.

 

                                  De behandeling van diabetes mellitus

 

Het doel van de behandeling van diabetes mellitus is vooral het handhaven van ‘normale’bloedglucosewaarden (= 4-10 mmol/l). Het steven is dus de verschijnselen van hypoglycaemieen (te lage bloedglucosewaarden = lager dan 3,9 mmol/l) en hyperglycaemieen (te hoge bloedglucosewaarden = hoger dan 10 mmol/l) te voorkomen. Daarnaast zal het voorkomen of uitstellen van verschijnselen op lange termijn een niet onbelangrijk doel zijn. Helaas hebben mensen met diabetes vaak afwijkingen aan de bloedvaten, zenuwen, nieren en ogen. Deze veranderingen blijken onder meer samen te hangen met hoge bloedglucosespiegels. De kans op complicaties neemt toe naarmate iemand langer diabetes heeft. Het is bekend dat diabetespatiënten die voortdurend goed zijn ingesteld minder kans hebben op het krijgen van complicaties, hetgeen niet betekent dat goed ingestelde diabetespatiënten geen complicaties kunnen krijgen. Om de genoemde doelen te bereiken zal een dieet dat gericht is op de individuele zorgvrager een zeer belangrijke plaats in de behandeling innemen. Bovendien zal er bij de therapie naar gestreefd worden het dieet, eventuele medicatie en de activiteiten van de zorgvrager zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.

De behandeling bij diabetes mellitus type 1 bestaat uit: een dieet gecombineerd met insulinetherapie. De insuline wordt tegenwoordig meestal gespoten met de zogenoemde insulinepen, die vele voordelen heeft ten opzichte van de ouderwetse spuitmethode. De insulinetherapie kan bestaan uit: tweemaal daags injecties met een mengsel van kort werkende en middellangwerkende insuline. Voor een meer flexibel leef- en eetpatroon is de intensieve insulinetherapie meer geschikt. Deze therapie houdt in: vier maal daags injecties, waarvan drie injecties met kortwerkende insuline voor elke maaltijd en 1 injectie met lang werkende insuline voor het slapengaan.

De behandeling bij diabetes type 2 bestaat uit: uitsluitend een dieet, een dieet gecombineerd met tabletten en/of insulinetherapie. Er bestaan drie verschillende soorten tabletten die alle een verschillende werking hebben:

  1. Sulfonylureumderivaten: stimuleren de insulineproductie van de alvleesklier en verbeteren de insulinegevoeligheid.

 

 

 

  1. Biguaniden: verbeteren de insulinegevoeligheid
  2. Acarbose:  remt de opname van koolhydraten uit de darmen.

Het instellen van diabetes gebeurt bij voorkeur poliklinisch. Zowel bij type 1 als bij type 2, om het normale levensritme zo min mogelijk te beïnvloeden.

 

                                  Het dieet bij diabetes mellitus

Een belangrijke hoeksteen bij de behandeling van diabetes mellitus vormt het dieet. Eigenlijk is het diabetesdieet een gezonde voeding waarnaar iedereen zou kunnen streven. Aan deze gezonde voeding worden echter wel specifieke eigen gesteld.

In de eerste plaats dient het diabetesdieet sterke schommelingen in de bloedglucosespiegels te voorkomen. Ook is het belangrijk de totale hoeveelheid vet n het verzadigde vet in de voeding te beperken met het oog op de grote kans op hart- en vaatziekten bij diabetes.

Daarnaast zal het dieet gericht zijn op het handhaven of bereiken van een normaal lichaamsgewicht. Overgewicht vermindert de gevoeligheid van de cel voor insuline. Dit wordt insulineresistentie genoemd. Daarom staat bij de zorgvrager met diabetes mellitus type 2, die vaak een overgewicht heeft, gewichtsvermindering op de voorgrond. Wanneer in een dergelijke situatie een acceptabel gewicht kan worden gereikt (bij voorkeur een BMI < 25) met een goede vetverdeling over het lichaam, heeft het lichaam minder insuline nodig. Hierdoor kan de medicatie soms verminderd worden.

 

                                  Kenmerken van het diabetesdieet

 

Ten aanzien van het diabetesdieet zijn de volgende kenmerken te onderscheiden.

  • Regelmatige verdeling van maaltijden over de dag.

Naast drie hoofdmaaltijden worden meestal 1 of meer tussenmaaltijden gebruikt.

Hierdoor komt glucose uit de voeding geleidelijk in het bloed en ontstaan er minder plotselinge pieken in het bloedglucosegehalte. Het voordeel van een goede maaltijdverdeling is dat de aanwezige of ingespoten insuline of orale bloedglucoseverlagende tabletten glucose beter kan verwerken. Het aantal tussenmaaltijden kan afhankelijk zijn van:

  1. de voedingsgewoonte
  2. de energiebehoefte
  3. wat iemand nodig heeft om een hongergevoel te vermijden
  4. de hoeveelheid en het soort medicatie; bij gebruik van insuline en sulfonylureumderivaten bestaat de kans op het krijgen van een hypoglycaemie; koolhydraatbevattende tussenmaaltijden kunnen dit voorkomen.

 

 

  • Regelmatig koolhydraatverdeling over de dag

Naast een regelmatige koolhydraatverdeling is de hoeveelheid en het soort koolhydraten ven invloed op de bloedglucosewaarde. Zo is de aanwezigheid van de zogenoemde óplosbare’ voedingsvezels, die in groente, fruit, peulvruchten en granen zitten, gunstig omdat deze de glucoseresorptie vertragen.

Suiker is een oplossing (zoals limonade of in koffie en thee) wordt sneller geresorbeerd dan suiker in vaste vorm (zoals in koek en gebak). Ook andere factoren beïnvloeden de bloedglucosewaarde, zoals de snelheid van eten en de snelheid van maagontlediging.

 

 

 

 

  • Beperking hoeveelheid verzadigd vet

De hoeveelheid verzadigd vet wordt beperkt en gedeeltelijk vervangen door onverzadigd vet omdat mensen met diabetes een twee tot drie keer zo’n grote kans op hart- en vaatziekten lopen. Bij voorkeur worden verrijkte zuivelproducten en vleessoorten vervangen door magere soorten. Vanwege het gunstige effect op hart- en bloedvaten kan wel met mate gebruik worden gemaakt van oliën, vloeibare bak- en braadvetten, (dieet) margarine met minder dan20 gverzadigd vet per100 gen halvarine met minder dan10 gverzadigd vet per100 g.

 

  • De hoeveelheid energie per dag wordt afgestemd op de behoefte

Bij het vasttellen van de hoeveelheid energie vormen een voedingsanamnese, het lichaamsgewicht en het activiteitenpatroon van de zorgvrager het uitgangspunt. Zo zal iemand die veel fiets en sport of zware lichamelijke arbeid verricht veel meer energie nodig hebben dan iemand met een zittend leven. Bij een overgewicht wordt vaak een energiebeperkt diabetesdieet gegeven.

 

                                       Het diabetesdieet van vroeger en nu

 

Gelukkig is het diabetesdieet in vergelijking met vroeger veel minder streng. Eettijden die tot op de minuut nauwkeurig zijn vastgesteld behoren tot het verleden. Je moet bedenken dat het activiteiten patroon meestal ook niet vastligt. Kleine tijdverschuivingen zijn nu acceptabel gebleken. Iemand met diabetes hoeft zijn voeding niet meer af te wegen, maar zal op de grote van de portie letten. Bijvoorbeeld eenderde deel van het bord aan groenten of een middelgrote appel.

Om goede schattingen te leren maken van de grootte van de portie zal het echter wel zinvol zijn moeilijk te schatten koolhydraathoudende voedingsmiddelen af en toe te wegen, bijvoorbeeld: rijst, macaroni, spaghetti en peulvruchten.

Daarnaast zijn de inzichten ten aanzien van het suikergebruik in de laatste jaren gewijzigd.

 

                                  Variatiemogelijkheden

 

Naast een basisdieetadvies zijn mensen met diabetes gebaat bij het aangeven van variatiemogelijkheden in de voeding. Hierdoor hoeven ze niet meer in een uitzonderingspositie te verkeren bij etentjes, op feestjes of op vakanties. Verschillende variatielijsten kunnen hiervoor worden gebruikt.

 

                                       Suiker en zoetstoffen in het diabetesdieet

 

                                  Suiker, niet bij diabetes???

 

Vroeger was suiker ‘vergif’ voor iemand met diabetes. Uit onderzoek is echter gebleken dat suiker geen sterkere stijging van de bloedglucosespiegel geeft dan bijvoorbeeld zetmeel. Dit is de reden dat suiker tegenwoordig ingepast wordt in het diabetesdieet. Dit heeft als voordeel dat mensen met diabetes de gewone, met Luiker gezoete voedingsmiddelen kunnen gebruiken.

 

 

 

Overigens kan suiker (zowel uit de suikerpot als verwerkt in voedingsmiddelen) beter in beperkte mate gebruikt worden. Suiker levert namelijk slechts ‘lege’ energie en hoort daarom met mate in een gezonde voeding thuis. Het toestaan van suiker heeft wel enkele voordelen: mensen met diabetes komen hierdoor minder in een uitzonderingspositie en hoeven geen speciale dieetproducten te kopen, die vaak kostbaar zen minder smakelijk zijn.

 

                                  Zoetstoffen

Ter vervanging van suiker zijn er verschillende soorten zoetstoffen verkrijgbaar. Er zij twee groepen zoetstoffen:

  1. Zoetstoffen die geen energie leveren: acesulfaam-K, aspastaam, cyclamaat en saccharine. Het voordeel van deze zoetstoffen voor iemand met diabetes is dat deze geen energie en koolhydraten leveren. Deze kunnen gebruikt worden zonder iets anders ervoor te laten staan.
  2. Zoetstoffen die energie leveren: isomalt, lactitol, maltitol, sorbitol, xylitol en fructose. Nog steeds zijn snoep , koek, chocolade, gebak, pudding en ijs verkrijgbaar waarbij de suiker is vervangen door een energieleverende zoetstof. Deze producten zijn meestal duurder en leveren soms niet veel minder energie en vet dan de gewone, met suiker gezoete producten. Bovendien plaatsen deze producten mensen met diabetes in een uitzonderingspositie. Sinds de inzichten in de voeding bij diabetes gewijzigd zijn en suiker in het dieet ingepast kan worden, zijn deze producten om bovenstaande redenen niet noodzakelijk en zelfs niet wenselijk meer.

 

                                  Zelfcontrole

 

Steeds vaker worden mensen met diabetes gestimuleerd om zelf verantwoording te nemen voor de regeling van hun diabetes. Zelfcontrole of zelfregulatie houdt in dat de zorgvrager wordt geleerd zijn bloedglucose te controleren en beslissingen te nemen ten aanzien van insulinedosis en/of voedselinname. Een goede ondersteuning van arts, diëtist en diabetesverpleegkundige is hier op zijn plaats. De zorgvrager zal vertrouwen moeten krijgen in zijn mogelijkheden en vaardigheden.

Zelfcontrole is vooral zinvol in situaties waarin iemand zich minder fit voelt, bij spanningen, op vakanties, na feestjes, na sporten en tijdens menstruatie. Bij het gebruik van insulinepomp of insulineinjectiepen is zelfcontrole noodzakelijk.

                                  Alcoholgebruik en diabetes mellitus

 

Over het algemeen kan bij diabetes, in beperkte mate, alcohol worden gebruikt. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het bloedglucoseverlagende effect van alcohol. Daarom is het aan te raden alcoholische dranken zonder koolhydraten, zoals jenever. Cognac, droge wijn en sherry, bij de maaltijd te gebruiken. Een andere mogelijkheid is bij deze dranken ‘koolhydraten’ te gebruiken, bijv. in de vorm van enkele toastjes of zoute koekjes.

Alcoholische dranken met koolhydraten, zoals bier, zoete wijn, zoete sherry, likeur en advocaat, hebben juist op korte termijn een bloedglucoseverhogend effect. Voor alle alcoholische dranken geldt dat na enkele uren een bloedglucoseverlagend  effect kan optreden, met als risico het ontstaan van een (nachtelijke) hypoglycaemie. Om deze reden is zelfcontrole en- regulatie na het gebruik van alcoholische dranken gewenst. Omdat alcohol energie levert, zijn alcoholische dranken minde geschikt bij overgewicht.

 

BIjzondere zaken

                                       Bijzondere situaties

 

                                  Hypoglycaemie

 

Er is sprake van een hypoglycaemie bij bloedglucosewaarden lager dan 3,9 mmol?l. Om de kans op late complicaties te beperken is het van belang dat iemand met diabetes bloedglucosewaarden heeft tussen de 4 en 10 mmol/l. Om dit te bereiken kan behandeling met insuline of sulfanylureumderivaten (bloedglucoseverlagende orale medicatie) noodzakelijk zijn, waardoor een reële kans bestaat op het krijgen van een hypoglycaemie.

In situaties waarin te weinig of te laat is gegeten( in verhouding tot de lichamelijke arbeid), waarin te veel insuline is gespoten, waarin te veel orale bloedglucoseverlagende tabletten ingenomen zijn of in stresssituaties kan plotseling een hypoglycaemie ontstaan. Een hypoglycaemie moet snel behandeld worden omdat de persoon anders in coma kan geraken door een glucosetekort in de hersenen. De verschijnselen van en hypoglycaemie kunnen weer redelijk snel verdwijnen als 10-20 gramkoolhydraten worden gebruikt (bij voorkeur in opgeloste vorm) bijv:

  • Een glas limonade (van siroop) of tweedrank
  • Vier á zes druivensuikertabletten
  • Vier á zes suikerklontjes.

Ongeveer 20 minuten later is het zinvol de bloedglucosewaarde te bepalen. Als deze nog te laag is, zijn nog meer koolhydraten nodig. Als iemand niet in de gelegenheid is om de bloedglucosewaarde te bepalen, is hij vaak geneigd uit angst voor een terugkerende hypoglycaemie meer te eten dan nodig is, wat de diabetesregulatie en het lichaamgewicht niet ten goede komt.

 

                                  Sport of extra beweging

 

Regelmatig aan lichaambeweging doen is voor iedereen gezond en dit geldt zeker voor de mensen met diabetes. Iemand met diabetes kan de meeste soorten sport beoefenen, zolang het sporten aangepast is aan zijn mogelijkheden en behoeften. Bij sport of extra inspanning wordt meer energie en dus meer glucose verbruikt. Langdurige sportbeoefening of extra langdurige spierarbeid vereist aanpassing van de voeding(extra koolhydraatinname) en/of aanpassing(vermindering) van de medicatie. Zelfcontrole is hierbij onontbeerlijk.

 

                                  Ziekte

 

Bij ziekte, koorts of infectie blijkt meer insuline nodig te zijn dan normaal. Er moet dan ook altijd worden doorgegaan met insuline-injecties of glucoseverlagende tabletten in geval van koorts, ook al wordt er minder of niets gegeten. Als de eetlust minder is, kan de voeding (deels) in vloeibare vorm gebruikt worden. Medicatie als corticosteroïden verhoogt de bloedglucosespiegel. Een (tijdelijke) aanpassing van medicatie en voeding kan nodig zijn en zelfcontrole helpt dan bij het nemen van de juiste beslissingen.

Zorgverleners moeten eventuele problemen met de voeding tijdig opmerken en zo nodig doorgeven aan de diabetesverpleegkundige, de arts en de diëtist. Het dieet en de medicatie kunnen dan aangepast worden aan de wensen en/of klachten van de zorgvrager.

 

                                   
                                   
                                   
                                  Zwangerschap

 

Voor een vrouw met diabetes is een scherpe instelling voor de conceptie al wenselijk. Een scherpe instelling (bloedglucosewaarden 4-7- mmol/l) is noodzakelijk om de kans te beperken op congenitale afwijkingen, miskramen, vroeggeboorten en een te hoog geboortegewicht.

Bij vrouwen die normaal geen diabetes mellitus hebben kan zich tijdens de zwangerschap diabetes manifesteren doordat het lichaam niet kan voldoen aan de verhoogde insulinebehoefte. Dit wordt zwangerschapsdiabetes genoemd. Meestal verdwijnt deze vorm van diabetes na de zwangerschap als de insulinebehoefte weer normaal is. Een scherpe instelling van de diabetes wordt verkregen oor een dieet, al dan niet in combinatie met insuline-injecties. Voorts zal de voeding aangepast worden aan de speciale voedingseisen die de zwangerschap vergt.

 

 

                                  Diabetes bij kinderen

 

Van een kind wordt al op heel jonge leeftijd verwacht zelfstandig om te kunnen gaan met diabetes. Hierin is begeleiding en voorlichting van ouders en kind (aangepast aan het kind, bijv. in de vorm van stripverhalen) erg belangrijk. Opname in het ziekenhuis is niet altijd te vermijden. Met name in perioden van groei, wisselende lichamelijke activiteit en stress (bijv. door problemen thuis of op school) kan ontregeling van de diabetes optreden. Daar een ziekenhuisopname onder meet schoolverzuim met zich meebrengt, geniet poliklinische (her)instelling van het kind de voorkeur. Bij het samenstellen van de voedingsadviezen is het van belang dat het kind geen uitzonderingspositie inneemt in het gezin of op school. Ook moet gelet worden op speciale voedingseisen voor een optimale groei en ontwikkeling. Het is van groot belang dat het voedingsadvies niet te star is, wat frustrerend werkt voor het kind.

Opdracht 3

Casus:

Patiënt wordt opgenomen met COPD-exercerbatie

 

Dhr. Is 54 jaar oud

Lengte:1.78 m

Gewicht:62,5 kg

BMI: 19,7

VVMI: 15,7

 

Voedingsanamnese

Ontbijt:

2 sneetjes bruin brood

Besmeerd met halvarine

1 plak kaas

1 plak vleeswaren

2 kopjes thee

 

In de loop van de morgen

2 kopjes koffie

 

Warme maaltijd

2 aardappelen

3 opscheplepels groente

1 stukje vlees met een portie jus

1 schaaltje yoghurt

 

In de loop van de middag

1 appel

2 koppen thee

 

Broodmaaltijd:

2 sneetjes bruin brood

Besmeerd met halvarine

1 plak kaas

1 plak vleeswaren

1 beker melk

 

In de loop van de avond

2 koppen koffie

2 biscuitjes

 

Opdracht:

  1. Beoordeel het dagmenu
  2. Hoeveel vocht gebruikt Dhr?
  3. Dhr. Heeft het erg benauwd. Heb je suggesties ten aanzien van de voeding?

CVA

                                  Cerebrovasculair accident (CVA) ofwel een beroerte

 

Een CVA komt frequent voor en is de derde doodsoorzaak in de westerse landen. Bij het CVA wordt de bloedsomloop in de hersenen gestoord door een afsluiting of bloeding. Afhankelijk van het aangedane hersendeel zullen bepaalde problemen optreden zoals een halfzijdige verlamming, taal- en/of spraakproblemen (resp. afasie en/of dysarthrie), verlies van bewustzijn en blindheid aan één kant (hemianopsie).

Slikproblemen behoren tot de belangrijkste problemen op het gebied van voeding bij patiënten die een CVA hebben gehad. Het is moeilijk in te schatten hoe lang deze problemen gaan duren, soms slechts enkele dagen, soms echter veel langer. Slikproblemen leiden vaak tot een slechte voedingstoestand. Maar ook andere voedingsproblemen kunnen hiertoe bijdragen zoals het niet zelf kunnen eten, een gestoorde mondsensibiliteit (gevoeligheid), kauwproblemen, hemianopsie en depressie.

Na het optreden van een CVA zal, afhankelijk van de bewustzijnstoestand van de patiënt en de wel of niet aanwezige dysfagie (slikproblemen), worden gekozen voor orale (gewoon via de mond) voeding of sondevoeding (voedingsslang via de neus naar de maag). De logopedist speelt bij het beoordelen van de dysfagie en het maken van de keuze orale voeding en sondevoeding een belangrijke rol.

Dysfagie is een verzamelnaam voor een aantal verschillende klachten, zoals het onvermogen om voedsel of vocht door te slikken, het regelmatig verslikken, het niet willen zakken van voedsel en pijn bij het slikken.

Dysfagie kan leiden tot de volgende complicaties:

  • Regurgitatie: vernauwingen en tumoren verhinderen de passage van voedsel naar de maag, waardoor dit langdurig in de slokdarm aanwezig blijft. Doordat dit voedsel terugvloeit naar de mond klagen patiënten over een onaangename smaak.
  • Aspiratie: patiënten met slikklachten kunnen voedsel of vocht aspireren (in de longen krijgen). Dit kan een  aspiratiepneumonie (longontsteking door voeding in de longen) tot gevolg hebben. De kans op overlijden is dan groot.
  • Gewichtsverlies: uit angst voor verslikken of bij pijn tijdens het slikken durft de patiënt vaak niet meer te eten en te drinken en er zal hierdoor gewichtsverlies ontstaan.

 

Indien voor sondevoeding wordt gekozen, wordt nog veel gebruik gemaakt van maagsondes (slang via de neus naar de maag), maar wint het gebruik van een PEG (Percutane  Endoscopische Gastrostomie = slang door de buikwand naar de maag) aan populariteit.

CVA patiënten hebben vaak een hogere leeftijd. Bij oudere patiënten ligt de energiebehoefte lager vanwege hun beperkte hoeveelheid spierweefsel. Daarnaast leidt een CVA veelal niet tot een verhoging van de energiebehoefte.

Wanneer (weer) orale voeding mogelijk is zal door de logopedist en diëtist een plan worden opgesteld om de patiënt geleidelijk weer zelf te leren eten. Vaak verloopt dit in een aantal fasen van een dik vloeibare voeding, een gemalen voeding naar een normale voeding (in eerste instantie van één consistentie = dikte van de voeding) tot, voorzover mogelijk, naar het eten en drinken van alle voedingsmiddelen en dranken.

 

In deze fase van het zelf weer leren eten en drinken kan het nodig zijn om het tekort aan energie en voedingsstoffen aan te vullen met (nachtelijke) sondevoeding.

 

Naast adviezen over de consistentie en soort voeding zijn ook adviezen van belang waardoor de patiënt zoveel mogelijk zelf kan eten en drinken. Zoals adviezen voor zithouding, de houding van het hoofd en eventuele aanpassingen bij het eten en drinken door middel van bordranden, aangepast bestek en aangepaste bekers. Hierbij spelen vaak de logopedist, ergotherapeut en fysiotherapeut een rol. Het voedingsadvies zal worden bemoeilijkt indien er sprake is van afasie en geheugenstoornissen. In die gevallen is meestal hulp van familie, vrienden en/of verpleging nodig.

 

 

Voedingsconsistenties:

 

Dik vloeibaar               :

-         Bouillon (gezeefd en ingedikt) of glad gebonden soep, eventueel met toevoeging van gehomogeniseerd vlees, gehomogeniseerde groenten, tomatenpuree.

-         Gladde pappen, zoals maïzenapap, karnemelksbloempap, rijstebloempap.

-         Vla, vla met gezeefde vruchtenmoes, yoghurt, kwark zonder stukjes

-         Gehomogeniseerde voeding (afgeleid van het standaard menu). Wordt in de mixer met toevoeging van vloeistof zoals bouillon (gezeefd) of jus gehomogeniseerd. Er mogen in deze voeding geen stukjes voorkomen, zonodig zeven.

-         Vruchtenmoes zonder schil en pit.

-         Verdikt dieetpreparaat (bijvoorbeeld Nutridrinkcreme, Nutridrink Fruit).

-         Ingedikt dun vloeibaar (vladikte).

Toetjes mogen geen stukjes bevatten (ook niet in de garnering)

 

                        Gemalen        : Gemalen eten (afgeleid van het standaard menu).

Wordt in de mixer zonder toevoeging van vloeistoffen gemalen.

Dik vloeibare of gezeefde soep

 

Dun vloeibaar: water, bouillon (gezeefd), thee, limonade, vruchtensappen zonder vruchtvlees, (koffie)melk, karnemelk, room, drinkvoeding.

 

Brood zonder korst met smeerbaar beleg.

 

 

 

Volgorde opbouw voeding bij Neurologische patiënten:

-         Dik vloeibaar

-         Gehomogeniseerde voeding = Mixvoeding

-         Gemalen warm (eerst zonder vlees en eventueel met extra jus, daarna ook met vlees)

-         Dun vloeibaar

-         Brood zonder korst met smeerbeleg

-         Normaal: eerst met zachte groente en zacht vlees

-         Normaal

                

                

                

               Indikken van dun vloeibaar voor Neurologische patiënten:

 

In “ziekenhuis-glazen”  kan 150 ml (denk aan koffie, thee, bouillon, siroop of vruchtensappen)

 

Deze zijn te verdikken tot:

-         -         puddingdikte (ruim 1,5 schepje verdikkingsmiddel)

-         -         vladikte (ruim 1 schepje verdikkingsmiddel)

-         -         siroopdikte (ruim 0,5 schepje verdikkingsmiddel)

Als de logopedist het niet anders aangeeft, kun je uitgaan van vladikte.

 

Opdracht 4

Dhr. Is 75 jaar oud

Lengte:1.83

Gewicht:79,5

Dhr. Heeft 2 dagen geleden een CVA gehad en mag nu dik vloeibaar eten.

 

Wijzig onderstaan menu;

 

 

Ontbijt:

2 sneetjes bruinbrood

Besmeerd met halvarine

1 plak kaas

1 jam

2 kopjes thee

 

In de loop van de morgen

2 kopjes koffie

 

Warme maaltijd

3 aardappelen

3 opscheplepels groente

1 stukje vlees

Portie jus

1 schaaltje vla

 

 

In de loop van de middag

2 koppen thee

1 ontbijtkoek

 

Broodmaaltijd:

2 sneetjes bruin brood

Besmeerd met halvarine

1 plak kaas

1 plak vleeswaren

1 beker melk

 

In de loop van de avond

2 koppen koffie

2 biscuitjes

 

Voor het slapen gaan:

1 glas jenever

 

Hartfalen

Hartfalen, wat is het precies?

Wanneer ons hart niet goed meer pompt

Door ritmische bewegingen pompt het hart bloed door de bloedvaten. De verschillende organen krijgen zo voldoende bloed om goed te kunnen werken. Als het hart te weinig bloed pompt, omdat het hiervoor te weinig kracht heeft, ontstaan er stoornissen in allerlei organen, weefsels en spieren. Het onvermogen van het hart om voldoende bloed rond te pompen noemen we "hartfalen":  het hart "faalt" in zijn taak om te pompen. De oorzaak is bijna altijd een ziekte van het hart zelf. Het gaat dan om een kwaal die de hartspier beschadigt. Falen van het hart wil dus niet zeggen dat het hart te langzaam pompt, maar juist te zwak.
Een verminderde pompwerking van het hart leidt tot doorbloedingsstoornissen van allerlei organen en weefsels. Falen van het hart zal zich dan ook uiten in verschijnselen, die te maken hebben met afwijkingen in andere organen. Een pompstoornis van het hart zal echter ook spiermoeheid veroorzaken, of onvoldoende plassen tot gevolg hebben vanwege een nierstoornis. Hartfalen is dus een aandoening, waarvan de oorzaak weliswaar in het hart gelegen is, maar waarbij allerlei verschijnselen ontstaan die te maken hebben met andere delen in het lichaam.

Hartfalen: een gecompliceerd geheel

Hartfalen is dus een gecompliceerd geheel van met elkaar samenhangende symptomen (ziekteverschijnselen). Gewoonlijk, maar dat hoeft niet altijd het geval te zijn, vinden we kortademigheidklachten, samen met vermoeidheid en vochtophoping in met name de onderbenen en enkels. Zodra de hartspier, door welke oorzaak ook, verminderd bloed rondpompt, treedt een verstoring op in de zuurstofwisseling elders in het lichaam, die leidt tot vasthouden van vocht enerzijds en spiervermoeidheid van de ledemaatspieren.
Gewoonlijk ontstaat hartfalen chronisch (blijvend) en wordt het voorafgegaan door een meer of minder lange periode van hartspierzwakte zonder symptomen. Men merkt dan niets van de onderliggende hartkwaal, omdat het lichaam probeert de spierverzwakking te compenseren door allerlei mechanismen in het werk te stellen. Deze "compensatiemechanismen" houden het hart een tijdlang "op de been", totdat het hart zodanig is verzwakt dat symptomen onvermijdelijk zijn.
Door allerlei oorzaken (zie hier onder) treedt er dus schade op aan de hartspier. Dit kan deels worden opgevangen door tegenmaatregelen elders in het lichaam. Zo zullen bijvoorbeeld de nieren anders reageren en zullen er bepaalde hormonen vrijkomen. Uiteindelijk is de hartspierschade inmiddels zo groot geworden dat een en ander niet meer "verborgen" kan blijven. Er zullen klachten en symptomen ontstaan.
Sommige artsen spreken dan nog vaak van "decompensatio cordis" waarmee hartfalen wordt bedoeld. Opvallend is dat cardiologen het meestal gewoon hebben over "hartfalen" en niet-cardiologen nog wel de oude term "decompensatio cordis" gebruiken. We zeggen wel vaak "de patiënt is gedecompenseerd", waarmee we bedoelen "de patiënt vertoont zichtbare verschijnselen van hartfalen".

Hartfalen kan dus worden omschreven als een toestand, waarin het hart niet langer in staat is om de weefsels en organen van voldoende bloed te voorzien.

 

Wat zijn de belangrijkste klachten?

  • een gevoel van vermoeidheid, vooral als u iets gaat doen,
  • niet "achter de adem kunnen komen",
  • hoesten, meer in de zin van prikkelhoest,
  • koude handen en voeten (soms),
  • neiging tot dikke voeten,
  • zwaarder worden in een beperkte periode zonder meer te gaan eten.

Waar komt dit allemaal vandaan?

Als het hart minder goed pompt, kan het zijn bloed niet goed wegkrijgen. Het hart raakt vol en zoekt een uitweg om toch dat bloed ergens kwijt te raken.
De gemakkelijkste manier is dan om het bloed naar de longen te laten lekken. Het vocht uit het bloed gaat zich in de longblaasjes ophopen. Er ontstaat dan "vocht achter de longen". Natuurlijk wordt u dan kortademig, want waar vocht zit kan geen lucht komen en dus krijgt u "luchttekort".
Omdat het hart zijn bloed niet goed kan wegkrijgen, zal de rest van het lichaam, dat afhankelijk is van dat bloed (omdat het daarmee zuurstof krijgt), te weinig krijgen. Zo kunnen de lichaamspieren niet goed meer werken en zal er spiermoeheid ontstaan. U merkt dat als een gevoel van moeheid, zodra u wat gaat doen. De bloeddoorstroming in handen en voeten wordt minder. Ze zullen daardoor ook koud aanvoelen.
Doordat het hart slechter pompt en "vol" raakt met bloed, zal de bloedsomloop stagneren, waardoor het bloed uit de benen en voeten niet goed meer terugstroomt naar het hart. Het zal zich daar ophopen en dikke voeten veroorzaken.
Er zijn meer klachten, maar deze hangen allemaal met het bovenstaande samen. De belangrijkste zijn toch moeheid en een gevoel van kortademigheid.

Achtergrondinformatie

Het hart bestaat uit een linkerdeel en een rechterdeel. De linkerhelft zuigt zuurstofrijk bloed aan uit de longen en pompt dit door naar het lichaam, waar organen en weefsels deze zuurstof nodig hebben.
Als het lichaam de zuurstof aan het bloed onttrokken heeft, wordt het zuurstofarme bloed door de rechter harthelft teruggezogen en doorgepompt naar de longen, waar het bloed weer van zuurstof wordt voorzien. De hele cyclus begint dan weer opnieuw.
Als het gaat om hartfalen blijkt de linker helft van het hart het meest gevoelig. Hier zit het meeste spierweefsel, waardoor een aantasting ervan de meest in het oog springende gevolgen heeft. In het geval van linkerhartfalen vinden we een samenhangend geheel van symptomen, die in meer of mindere mate tegelijk zullen optreden. Uiteindelijk kan een "links falen" leiden tot een tevens optreden van rechter hartfalen. Stuwing van bloed in het hart veroorzaakt een stuwing in de longvaten, waardoor het rechterhart geen mogelijkheid meer ziet om zijn bloed de longen in te pompen.
Een deel van de klachten die ontstaan bij linksfalen kan worden verklaard door een onvoldoende aanbod van bloed aan de weefsels. Het volume uitgepompt bloed per tijdseenheid, het "minuutvolume", is laag. Een laag "hart minuutvolume", ook wel "low output" genaamd, zal zich met name uiten in vermoeidheid, zodra er ook maar een lichte extra inspanning van het hart wordt gevraagd.

Vermoeidheid is echter een algemeen symptoom, dat als zodanig moeilijk te herkennen is als een uiting specifiek voor hartfalen. Meer typisch zijn echter de klachten die zich ontwikkelen als gevolg van bovengenoemde stuwing in de longen. Er zal dientengevolge een meer of minder ernstige vorm van longoedeem ontstaan, die logischerwijs zal resulteren in een gevoel van "luchttekort" of kortademigheid. Vaak begint dit met een licht irritatiehoest, maar het zal uiteindelijk leiden tot een gevoel dat men moeite moet doen om te ademen. En ademhalen is normaliter iets waar we ons niet van bewust behoren te zijn. Aanvankelijk zullen deze symptomen zich voordoen bij lichamelijke inspanning, maar later ook in rust en met name tijdens de nacht. In dat geval zal platliggen niet goed meer kunnen en de neiging zal zich ontwikkelen om rechtop te gaan zitten en in toenemende mate op een aantal kussens te gaan slapen of met het hoofdeinde een flink stuk omhoog. Deze nachtelijk kortademigheid is vrij typisch voor hartfalen, zeker als recht overeind komen verlichting geeft.

               Het advies

Er zijn gespecialiseerde behandelaars en begeleiders (zoals  een cardioloog, hartfalenverpleegkundige,  een diëtist en een fysiotherapeut) die de patiënt met hun kennis en ervaring steunen en helpen als de diagnose hartfalen is gesteld.

Het succes van de behandeling bij hartfalen wordt voor een groot deel bepaald door de

geneesmiddelen die u van uw specialist krijgt voorgeschreven. Maar de patiënt heeft zelf ook invloed op het effect van de behandeling. Het opvolgen van de leefstijladviezen (bewegen, gezonde voeding en niet roken) kunnen een positieve bijdrage leveren.

 

               Diëtist adviseert en begeleidt

Aandacht voor de voeding is één van de leefregels. Een met zorg samengesteld dieet levert alle voedingsstoffen die u nodig heeft. Daarnaast zijn extra adviezen nodig, zodat u zich – ondanks het hartfalen – zo goed mogelijk voelt. Het is nodig om te letten op de hoeveelheid zout en vocht die de patiënt binnenkrijgt. Het veranderen van eetgewoonten is moeilijk. Niet alleen doen zich praktische problemen voor waar u graag een antwoord op wilt hebben, u bent ook gewend aan  uw eigen eetgewoonten. Daarom is het goed dat de patiënt zich laat adviseren en begeleiden door de diëtist. De diëtist weet praktische oplossingen voor de problemen en beantwoordt de vragen van de patiënt, geeft de patiënt handige tips en een advies dat is gebaseerd op de huidige eetgewoonten van hartfalen

 

                                  Omschrijving

Bij hartfalen is de pompcapaciteit van het hart niet toereikend genoeg om een juiste bloedcirculatie in stand te houden met als gevolg dat het lichaam niet aan de benodigde hoeveelheid zuurstof komt. De belangrijkste oorzaken van hartfalen zijn ischemische hartziekten (veroorzaakt door dichtslibben van de bloedvaten) en hypertensie (hoge bloeddruk). Het gevolg van hartfalen is dat de nieren niet voldoende vocht en natrium uitscheiden, zodat in de weefsels oedeemvorming ontstaat.

 

                                  Relatie met ondervoeding

Een groot gedeelte van de patiënten ontwikkelt een slecht voedingstoestand ten gevolge van een verminderde voedselinname enerzijds en een verhoogde voedingsbehoefte anderzijds. De verminderde voedselinname is toe te schrijven aan een verminderde eetlust, misselijkheid, vol gevoel door vochtophoping en kortademigheid: de verhoogde voedingsbehoefte treedt op omdat de longen en het hart harder moeten werken.

 

                                  Behandeling

Het voornaamste doel bij de behandeling van hartfalen is om de inspanning van het hart te verminderen en vochtuitscheiding te bevorderen. Naast dieetmaatregelen worden ook medicijnen gegeven.

 

                                  Voedingstherapie

De algemene doelstellingen van het voedingsadvies bij hartfalen zijn de volgende:

  • Natriumbeperking (1200-2400 mg/dag)
  • Vochtbeperking (1000-2000 ml/dag)
  • Optimaliseren van de voedingstoestand: afhankelijk van de uitgangsituatie van de patiënt.

Bij obese patiënten: gewichtsvermindering

Bij patiënten die in een slechte voedingstoestand verkeren: verrijking van de voeding

  • Het gebruik van drop is af te raden: drop bevat glycyrrhizine dat een bloeddrukverhogende werking kan hebben
  • Het beperken van alcoholgebruik tot maximaal 2 glazen per dag
  • Het geven van meerdere kleinere maaltijden verspreid over de dag.

 

 

                                  Natrium

Natrium is een stof die van nature voorkomt in de meeste voedingsmiddelen. Vroeger noemde men het natriumbeperkt dieet zoutloos of zoutarm. Dit is niet juist. Zoutloos wordt nog wel gebruikt bij brood maar verder praten we over natriumbeperkt dieet.

 

Per persoon kan de toegestane hoeveelheid natrium verschillen.

De volgende indeling is gemaakt:

  • licht natrium beperkt: toegestaan is 2000 mg natrium per dag
  • matig natrium beperkt: toegestaan is 1000 tot 1500 mg natrium per dag
  • streng natrium beperkt: toegestaan is 500 mg natrium per dag

 

Bij een licht natrium beperkt dieet is het vaak al voldoende om geen zout toe te voegen bij de maaltijdbereiding. Verder mogen geen kant-en-klaarproducten gebruikt worden en is het zaak erg zoute producten te vermijden. Wanneer het dieet strenger wordt, zul je ook meer echte dieetproducten moeten kopen die speciaal geschikt zijn voor het natriumbeperkt dieet. In vrijwel elke supermarkt kom je een vak tegen waar deze producten opgesteld zijn. De producten zijn herkenbaar aan een blauwe band aan de bovenkant van het etiket waarop staat: “geschikt voor het natriumbeperkt dieet”.

Voor veel mensen is dit dieet moeilijk te accepteren omdat ze het eten zonder zout totaal niet lekker vinden. Maar wanneer je de tips hieronder toepast, kun je toch een zo smakelijk mogelijke maaltijd bereiden.

 

Tips voor het smakelijk maken van natriumbeperkte voeding:

  • Kook het eten niet te gaar en geef meer rauwkost in plaats van gekookte groente. Dat smaakt beter
  • Voeg bij de bereiding een voedingsmiddel met een sterkere smaak toe. Denk hierbij aan prei en ui.
  • Maak veel gebruik van specerijen en verse kruiden. Let wel op dat samengestelde kruiden zoals gehaktkruiden, vleeskruiden, kipkruiden en degelijke niet toegestaan zijn, omdat daar al zout in zit. Wil je deze wel gebruiken dan moet je ze zoeken bij de dieetproducten.
  • Zorg voor veel variatie in de bereiding. Aardappelen die in de schil gekookt zijn, behouden de smaak veel beter en smaken daarom zonder zout veel lekkerder. Een gegrild stukje vlees heeft zonder zout al voldoende smaak.
                                   
                                  Adviezen bij een vochtbeperking
  • Vermijd voedingsmiddelen met een sterke smaak(erg zoet, zuur, gekruid), deze verhogen het dorstgevoel.
  • Gebruik liever zure melkproducten (karnemelk, yoghurt) dan melk, omdat melk slijmvorming kan veroorzaken
  • Gebruik koele dranken: deze zijn meer dorstlessend dan warme draken
  • Gebruik suikervrije kauwgom voor het opwekken van speeksel
  • Neem geneesmiddelen in met een eetlepel pap of vla in plaats van met een glas water
  • Gebruik kleine kopjes, hierdoor kan vaker iets worden gebruikt
  • Gebruik een deel van de toegestane hoeveelheid vocht desgewenst in de vorm van ijsblokjes, hierdoor wordt langer van de vochthoeveelheid geprofiteerd. Dit kan vooral bij een droge mond ’s nachts als prettig worden ervaren.
  • Spoel de mond regelmatig met water en spuug daarna alles weer uit, dit helpt goed bij een droge mond.

Coeliakie

Wat is Coeliakie

 

Coeliakie is een intolerantie, lees onverdraagzaamheid, voor gluten, de in alcohol oplosbare eiwitfractie van tarwe, haver, rogge, gerst, spelt en kamut.

Bij mensen met coeliakie veroorzaakt voedsel dat gluten bevat, beschadiging van het slijmvlies van de dunne darm. Daardoor kan de darm zijn werk niet goed meer doen. Een gezonde dunne darm heeft aan de binnenkant een groot aantal darmvlokken, die samen een enorm oppervlak voor voedselopname vormen. De darmvlokken van een coeliakie-patiënt kunnen geen gluten verdragen. Ze worden erdoor kapot gemaakt (vlokatrofie), waardoor een slechte opname van de bouwstoffen uit het voedsel kan ontstaan. Het lichaam heeft deze bouwstoffen nodig om normaal te kunnen functioneren en bij kinderen tevens om te groeien.

Niet opgenomen bouwstoffen verlaten met de ontlasting weer het lichaam. Als gevolg hiervan kunnen klachten ontstaan als diarree, verstopping, groeistoornissen, humeurigheid en vermoeidheid. Ook kunnen tekorten ontstaan aan onder meer vitamines en ijzer. De enige manier om deze klachten te voorkomen of te bestrijden is het volgen van een dieet waarin gluten niet voorkomt. Dankzij het glutenvrije dieet kan het dunne darmslijmvlies zich herstellen. Heeft men eenmaal een overgevoeligheid voor gluten, dan blijft die het hele leven bestaan. Telkens wanneer de darmwand met gluten in aanraking komt, ontstaat er een beschadiging. Het dieet moet men dan ook het hele leven blijven volgen. Bij niet behandelde coeliakie bestaat een verhoogde kans op complicaties, zoals onder andere verminderde fertiliteit, miskramen, botontkalking, neurologische en psychische problemen.

Dermatitis herpetiformis is een aan coeliakie verwante aandoening. Het wordt ook wel 'coeliakie' van de huid genoemd. Ook deze ziekte ontstaat door een overgevoeligheid voor gluten. De behandeling van dermatitis herpetiformis bestaat, naast gerichte medicatie, uit het volgen van een glutenvrij dieet.

 

Het glutenvrij dieet

 

Het glutenvrije dieet moet door de coeliakiepatiënt levenslang gevolgd worden, anders komen de klachten terug. Door het volgen van het glutenvrije dieet zullen de klachten grotendeels verdwijnen. Het dunne darmslijmvlies kan zich herstellen.

Na enkele maanden of jaren zal de dunne darm weer alle voedingsstoffen die ons lichaam nodig heeft uit de voeding opnemen.

Gluten komt voor in :
· tarwe
· rogge
· haver*
· gerst
· spelt
· kamut

En in alle producten waarin deze graansoorten verwerkt zijn.
* Haver is in Nederland meestal besmet met tarwe.

Glutenvrij zijn:
· maïs
· kiwicha
· rijst
· sorghum
· gierst
· quinoa
· boekweit
· amaranth
· teff
· tapioca

Ook sojameel, kikkererwtenmeel en kastanjemeel zijn glutenvrij.

Bij een glutenvrij dieet kan 'gewoon' brood, koek en gebak dus niet meer gegeten worden. U kunt dit oplossen door glutenvrij brood, koekjes en gebak te kopen of zelf te maken met glutenvrije ingrediënten. Enkele tips voor het bakken van glutenvrije brood treft u elders op deze site aan.

 

Productinformatie

Bij het volgen van het glutenvrije dieet kunt u gebruik maken van glutenvrije dieetproducten en alle producten die normaal glutenvrij zijn. Glutenvrije dieetproducten worden speciaal geproduceerd voor mensen die een glutenvrij dieet moeten volgen. Op een glutenvrij dieetproduct vindt u altijd het glutenvrije symbool of de tekst 'glutenvrij'.

Lijst van glutenvrije merkartikelen
Het Voedingscentrum geeft jaarlijks een boekje uit waarin veel van deze glutenvrije producten zijn opgenomen. Tevens staan op de internetsite www.livaad.nl veel supermarkten die aangeven welke glutenvrije producten ze in hun assortiment hebben.

Meel
Naast de van nature glutenvrije granen bestaat er ook tarwe(zet)meel dat glutenvrij gemaakt is. Dit mag officieel glutenvrij genoemd worden, maar is niet 100 procent vrij van gluten. Het gehalte aan gluten moet voldoen aan de norm van de Codex Alimentarius. Voor van nature glutenvrije producten is dit 20 aparts per million (ppm). Van nature glutenvrije producten kunnen tijdens de verwerking besmet zijn geraakt met gluten. Voor glutenvrij gemaakt meel is dit 200 ppm. Voor sommige coeliakiepatiënten is dit echter nog te veel: zij krijgen klachten na het eten van het glutenvrij gemaakt meel. Deze mensen kunnen beter kiezen voor het gebruik van producten die van nature glutenvrij zijn.

'Verborgen gluten'
Het vermijden van tarwe, haver, rogge, gerst, spelt en kamut lijkt relatief eenvoudig. Toch zijn er veel 'verborgen' bronnen van gluten. Er kan gluten voorkomen in cornflakes, bepaalde vleeswaren, dropjes, bouillonblokjes, soja, ketchup, ketjap, mayonaise, slasauzen, ijssoorten en kant-en-klaargerechten. Cosmetische producten bevatten hoogstzelden gluten. Lijm en knutselmateriaal daarentegen wel.

Door onbedoelde vermenging (contaminatie) met glutenbevattende granen tijdens opslag, productie, verpakking en distributie kan een product toch gluten bevatten, terwijl dat niet uit de ingrediëntendeclaratie blijkt. Dit kan vooral gebeuren als verschillende producten over dezelfde productielijnen gaan.

Dranken
Niet-heldere likeuren en whisky worden als niet glutenvrij beschouwd. Alcoholhoudende dranken zoals wijn, port, sherry en gedistilleerde dranken zijn glutenvrij.

Mout
Bij de bereiding van bier, whisky, chocolade, cornflakes, brood en koekjes wordt soms mout gebruikt. Mout ontstaat door gerste- of tarwekorrels te laten kiemen en daarna te drogen. Een deel van het eiwit en dus ook gluten, uit de korrels, wordt tijdens dit proces afgebroken. Deze afbraak is echter onvolledig, waardoor mout, moutaroma of -extract dat afkomstig is van gerst of tarwe, altijd nog sporen gluten kan bevatten. Daarom raadt de NCV het drinken van bier af. Dit ondanks het feit dat sommige patiënten geen klachten van bier krijgen.

Voor zowel het gebruik van bier, cornflakes met moutextract als ketjap bepaalt de individuele gevoeligheid of en hoeveel iemand met coeliakie hiervan kan consumeren. Mensen met coeliakie die heftig op geringe hoeveelheden gluten reageren, wordt afgeraden hiermee door te gaan.
U kunt in alle situaties altijd het beste overleggen met een liefst in coeliakie gespecialiseerde diëtist.

Bindmiddelen
In voedingsmiddelen worden vaak bindmiddelen gebruikt. Enkele veel gebruikte, van nature glutenvrije bindmiddelen zijn:
· maïzena
· aardappelzetmeel
· guarpitmeel (E412)
· tapioca (cassave)
· arrowroot (pijlwortel)
· agar-agar
· johannesbroodpitmeel/carobe (E410)
· gelatine
· sago
· kuzu
· pectine
· xanthaangom (E415)

Waar te koop?
Producten die in de glutenvrije merkartikelenlijst staan, zijn te koop in supermarkten. De speciale glutenvrije granen, bindmiddelen en dieetproducten kunt u kopen in natuurvoedingswinkels, reformwinkels en bij leveranciers die adverteren in het kwartaalblad "Glutenvrij" van de Nederlandse Coeliakie Vereniging.

Er bestaat inmiddels veel informatiemateriaal over coeliakie en de daarbij horende glutenvrije voeding. Zowel bij de NCV als het Voedingscentrum zijn uitgaven te bestellen die belangrijk zijn voor mensen die een glutenvrij dieet volgen.

Zo kunt u bij de NCV een lijst met glutenvrije meelsoorten bestellen. Deze lijst, van de in Nederland verkrijgbare meelsoorten, geeft aan of het betreffende meel tarwezetmeel-, lactose- en/of suikervrij is.

Coeliakie bij het kind

 

Coeliakie bij kinderen

Wanneer u geconfronteerd wordt met de mededeling dat uw kind coeliakie heeft is het uw taak, als ouder, het kind zo goed mogelijk te begeleiden bij het bewaken van het dieet en bij het leren leven met coeliakie.

Ten aanzien van baby's is het relatief eenvoudig om het dieet te volgen en daarmee klachten te voorkomen. Peuters en kleuters kunnen echter regelmatig in situaties terecht komen waarin zij te maken krijgen met voedingsmiddelen die gluten bevatten. Kinderen met coeliakie leren al jong dat er beperkingen in hun leven zijn en dat er nare gevolgen kunnen ontstaan door het eten van bepaalde voedingsmiddelen.

Het positieve effect daarvan kan zijn dat ze al op jonge leeftijd leren om problemen te accepteren en daarmee om te gaan.

Zodra kinderen naar de crèche, peuterspeelzaal of school gaan, moeten de ouders leidsters en leerkrachten op de hoogte brengen van het feit dat het kind coeliakie heeft. Het is verstandig om degene aan wie u uw kind toevertrouwt een lijst te geven met producten die het kind wel en niet mag hebben.

Het is handig om ervoor te zorgen dat het kind op school een eigen trommeltje met versnaperingen heeft. Binnen het hele scala aan hartige hapjes, zoutjes en snacks is er voldoende keuze aan glutenvrije producten, zodat het kind altijd een goed alternatief heeft als er iets getrakteerd wordt dat het kind niet mag hebben.

Ouders van een kind met coeliakie zoeken voortdurend naar een balans tussen 'het moeten' en 'het mogen'. Aan de ene kant willen ze hun kind voldoende zekerheid en bescherming bieden, maar aan de andere kant moet het kind zo vrij mogelijk kunnen zijn binnen de beperkingen van zijn dieet.

Vooral in de puberteit kan dit problemen geven. Met name tieners, bij wie coeliakie al op zeer jonge leeftijd is vastgesteld, blijken het dieet niet altijd goed te volgen. De puber zit met een dilemma: hij wil bij de groep horen, maar hij wil zich ook gezond voelen. Gesprekken tussen de jongere en de arts of NCV-diëtist dragen dikwijls bij aan een oplossing.

Speciaal voor 2-7 jarigen schreef Lies Knobbout een boekje. Het boekje kan worden gebruikt om voor te lezen, maar ook om aan de directe leefomgeving van het kind op een speelse manier uit te leggen wat coeliakie is en waarom het voor een kind belangrijk is glutenvrij te eten. Op de webpagina van de NCV regio Gelderland kunt u lezen hoe u dit boekje kunt bestellen.

Lactose beperking

Lactosebeperkt en lactosevrij dieet

Indicaties voor een lactosebeperkt of lactosevrij dieet:

  1. Lactose-intolerantie ten gevolge van lactosedeficiëntie: Lactose wordt onder invloed van het enzym lactase gesplitst in glucose en galactose. Bij een tekort aan lactase wordt lactose onvoldoende gesplitst en veroorzaakt gistingsdiarree. De patiënt heeft last van buikkrampen, borrelingen, opgeblazen gevoel, misselijkheid en flatulentie. Bij kinderen kan braken en belangrijkste klacht zijn. Niet altijd is er diarree. Oorzaken van lactasedeficiëntie:
    1. aangeboren primaire lactasedeficiëntie (vrij zeldzaam)
    2. verworven primaire lactasedeficiëntie: mondiaal gezien is het normaal dat de lactase-activiteit vanaf ongeveer 5 jaar aanzienlijk daalt. Alleen blanken van Noord-Europese oorsprong en enkele volkeren in Afrika en Azië vertonen geen lactasedeficiëntie vanaf de kleuterleeftijd.
    3. Secundaire lactase deficiëntie door beschadiging van het darmslijmvlies (acute gastro-enteritis, coeliakie, ziekte van Crohn) of tekort aan darmslijmvlies (short bowel syndroom).
  2. Lactose-intolerantie ten gevolge van bacteriële overgroei in de dunne darmen door maagresectie, darmresectie en bij vernauwingen (stenosen). Ook hier heeft het dieet tot doel gistingsdiarree en buikklachten te voorkomen.
  3. Galactosemie. Dit is een aangeboren stofwisselingsstoornis. Galactose wordt door een tekort aan bepaalde enzymen onvolledig afgebroken. Er ontstaan toxische afbraakproducten die oogafwijkingen, leverbeschadiging en hersenbeschadiging veroorzaken. Galactose wordt gevormd uit lactose. Een lactosevrij dieet waarmee zo snel mogelijk na de geboorte wordt begonnen, voorkomt deze aantastingen.

 

Kenmerken:

Bij lactose-intolerantie is de mate van lactosebeperking, afhankelijk van de hoeveelheid lactose die men kan verdragen. Als de lactosebevattende voedingsmiddelen goed over de dag worden verdeeld, kunnen de meeste patiënten nog wel 250 ml melk- melk is de belangrijkste lactosebron- verdragen. Bij galactosemie moet de voeding absoluut lactosevrij zijn. Elk spoortje lactose (galactose) kan toxisch werken.

Toepassing:

Een lactosebeperking betekent vooral een beperking van melk en melkproducten. Er zij enkele melkproducten die weinig lactose bevatten: Kaas, hangop, kwark en boter. Hollandse kaas is zelfs lactosevrij. Dit geldt niet voor smeltkaas (smeerkaas en roomkaas) en zachte kaassoorten. Voor een lactosebeperking is het voldoende melk en melkproducten te beperken tot een hoeveelheid waar men geen last van heeft. Elke patiënt moet dat voor zichzelf uitproberen. Belangrijk is daarbij dat slechts kleine hoeveelheden tegelijk worden gebruikt (dus goed verspreid over de dag). Als men slechts weinig lactose kan verdragen, kan men gebruik maken van kaas, hangop en kwark. Ook is het mogelijk zelf lactose-arme melk te maken door de melk met het enzym lactase te behandelen. Dit enzym is te koop bij apotheek en drogist onder de naam Kerulac. Een andere manier is het innemen van lactase bevattende tabletten (Kerutabs). Deze tabletten moeten gelijktijdig met een lactosebevattend voedingsmiddelen worden gebruikt. Wanneer de smaak van lactose-arme melk een probleem vormt , kan men er chocolademelk van maken of kan de melk verwerkt worden in vla, pudding, pap, sauzen, etc.

Een lactosevrij dieet is veel ingewikkelder. Er zijn tal van producten waarin melk is verwerkt. Enkele voorbeelden : brood, beschuit, paneermeel, koekjes, gebak, broodsmeersels, sauzen, soepen, worst, chocolade etc. Een lactosevrij dieet brengt daardoor veel beperkingen met zich mee. Men moet erg alert zijn op het voorkomen van lactose. Op verpakte producten kan de ingrediëntendeclaratie duidelijkheid geven. Andere belangrijke hulpmiddelen zijn lijsten met lactosevrije voedingsmiddelen van het Voedingscentrum. Niet alleen voedingsmiddelen bevatten lactose, maar ook veel medicijnen worden met lactose bereid. Melk kan vervangen worden door lactose- en galactosearme ‘melk’ op basis van soja, bij voorkeur een calciumverrijkte soort. Omdat er in een lactosevrije voeding geen gebruik gemaakt kan worden van melkproducten, vraagt de calciumvoorziening extra aandacht, evenals e voorziening van vit B.

Begeleiding;

Een lactosebeperkt dieet zal in het algemeen niet zoveel problemen opleveren. De patiënten zijn meestal goed gemotiveerd en vinden na enige tijd uit hoeveel melkproducten ze kunnen verdragen. Als men veel gebruik maakt van kant en klaar producten, moet men zich ten aanzien van de samenstelling goed informeren. De nagerechten, koekjes en gebaksoorten vormen het grootste probleem. Deze voedingsmiddelen kunnen vrij veel lactose bevatten, afhankelijk van de bereidingswijze.

Een lactosevrij dieet geeft veel problemen. Als het dieet wordt gehouden in verband met een volledig ontbreken van lactase merkt de patiënt snel genoeg dat hij een voedingsmiddel met lactose heeft gebruikt. Bij galactosemie is het effect echter pas op lange termijn merkbaar en (in tegenstelling tot diarree) irreversibel.

 

Koemelk vrij

Koemelk-eiwitvrij dieet

Indicatie voor een koemelk-eiwitvrij dieet is koemelk-eiwit allergie, ook vaak koemelkallergie genoemd. Door het vermijden van koemelk-eiwit verdwijnen de allergische verschijnselen/ Deze verschijnselen kunnen zeer divers zijn. Ze betreffen vooral het maagdarmkanaal (braken, diarree, kolieken, malabsorptie), de luchtwegen (astma, bronchitis, chronische verkoudheid, oorontsteking) en de huid (dauwworm, urticaria, oedeem). Koemelkallergie komt voor bij zuigelingen en peuters, De kinderen kunnen in een slechte voedingstoestand geraken en in groei achterblijven. Ze huilen meestal veel, omdat ze last hebben van darmkolieken of van oorpijn. De verschijnselen verdwijnen door een koemelkeiwitvrij dieet. Dit dieet wordt tevens voor het stellen van de diagnose gebruikt.

Bij veel kinderen is na een jaar geen dieet meer nodig. Als het dieet op peuterleeftijd moet worden voortgezet, moeten het kind en diens omgeving goed worden begeleid. Als kinderen bij anderen komen, is het vaak lastig duidelijk te maken dat zelfs hele kleine hoeveelheden koemelkeiwit schadelijk kunnen zijn.

Nierziekten

               Voeding bij nierziekten

 

 

               Voeding bij nierinsufficiëntie

 

Er is een acute en een chronische vorm van nierinsufficiëntie te onderscheiden. Acute nierinsufficiëntie kenmerkt zich door een plotselinge verslechtering van de nierfunctie, terwijl er bij chronische nierinsufficiëntie sprake is van een geleidelijke beschadiging of vernietiging van het nierweefsel, bijvoorbeeld bij bepaalde nierziekten en diabetes mellitus.

Zowel acute als chronische nierinsufficiënte vereist aanpassing van de voeding wat betreft:

  • Eiwit
  • Natrium
  • Kalium
  • Vocht.

 

 

Vaak volgen zorgvragers met nierinsufficiëntie een combinatiedieet dat nogal ingrijpend van aard is. Zij krijgen meestal een dieetadvies dat uit een voorbeelddagmenu bestaat met een berekening van de hoeveelheden eiwitten en/of natrium, kalium en vocht.

 

               Eiwit

 

Als de nierfunctie achteruitgaat, worden de giftige afbraak producten van de eiwitstofwisseling, zoals ureum, onvoldoende uitgescheiden. Dit leidt tot een verhoogd ureumgehalte in het bloed: uremie. Zorgvragers klagen dan over misselijkheid, braken en jeuk en hebben vaak weinig eetlust. De klachten treden meestal pas op als de nierinsufficiëntie al ver gevorderd is. Wanneer de hoeveelheid eiwitten in de voeding genormaliseerd oef beperkt wordt, daalt het ureumgehalte in het bloed en kan vermindering van klachten optreden.

De mate ven eiwitbeperking hangt af van verschillende factoren, namelijk van:

  • De ernst van de uremie
  • De resterende nierfunctie (gemeten met behulp van creatinineklaring)
  • De aard en de frequentie van dialyse (wanneer nierfunctievervangende therapie plaatsvindt.)

 

Hoe slechter de functie van de nieren wordt, hoe sterker de eiwitbeperking in de voeding. Echter, eiwit als bouwstof kan het lichaam niet missen en enen bepaalde hoeveelheid eiwit in de voeding blijft noodzakelijk. Bij een slechte nierfunctie(<10%) moet daarom worden overgegaan op nierfunctievervangende therapie. De te consumeren hoeveelheid eiwit wordt aangegeven in grammen per kg ideaal lichaamgewicht. Bij een eiwitbeperking tot 0,8 –1 grameiwit per kg ideaal lichaamgewicht zullen de eiwitrijke voedingsmiddelen, zoals vlees, vis, kaas eieren, melkproducten en noten, beperkt moeten worden.

Vermindert de nierfunctie zodanig dat de hoeveelheid eiwitten in de voeding beperkt wordt tot0,6 grameiwit per kg lichaamsgewicht per dag, dan worden zelfs voedingsmiddelen met een gering eiwitgehalte, zoals brood, aardappelen, rijst en koekjes, in beperkte mate gegeven.

De mogelijkheid bestaat om voedingsmiddelen als brood, deegwaren en koek te vervangen door speciale eiwitarme dieetproducten: bijvoorbeeld eiwitarm brood, broodmix, crackers, spaghetti, macaroni, toast en koekjes. Deze producten bevatten geen of zeer geringe hoeveelheid eiwitten en kunnen daarom vrij gebruikt worden. Enkele nadelen van deze producten zijn de minder gewaardeerde smaak en de vrij hoge prijs. Daarentegen vormen deze dieetproducten onmisbare onderdelen van een eiwitbeperkt dieet bij mensen die veel energie nodig hebben.

Beperking van de hoeveelheid eiwitten in de voeding heeft tot gevolg dat de voeding meer vetten en koolhydraten moet bevatten om toch voldoende energie te kunnen leveren. Hierdoor wordt voorkomen dat eigen lichaamseiwitten worden afgebroken voor aanvulling van dit energietekort. Hierbij zou ureum gevormd worden en dat moet in deze situatie juist zoveel mogelijk worden tegengegaan. Voor voldoende energie in de voeding zijn dus vooral voedingsmiddelen geschikt die rijk zijn aan koolhydraten en vetten en bovendien geen of weinig eiwitten bevatten. Voorbeelden van koolhydraatrijke bronnen zijn suiker, jam en honing. Suiker kan eventueel vervangen worden door glucose (druivensuiker) of dextrine-maltose. Deze vervangingsmiddelen smaken minder zoet. Door stoornissen in de vetstofwisseling heeft de zorgvrager bij nierziekten een vier- tot vijfmaal zo grote kans op het krijgen van hart- en vaatziekten. Daarom wordt hierbij gestreefd naar een beperkt gebruik van verzadigde vetten en gaat de voorkeur uit naar onverzadigde vetten. Geschikte producten die weinig of geen eiwitten bevatten zijn olie en (dieet)margarine met minder dan20 gramverzadigde vetten per100 gram.

 

 

               Natrium

Wanneer het lichaam door een verminderde nierfunctie geen of onvoldoende water en zout uitscheidt, kunnen oedemen of hypertensie het gevolg zijn. In zo’n situatie wordt vaak een natriumbeperkt dieet voorgeschreven. De mate van natriumbeperking zal afhangen van de ernst van de vochtretentie en de eventuele hypertensie.

 

 

               Kalium

 

Door onvoldoende kaliumuitscheiding bij nierinsufficiëntie kan een hyperkaliëmie ontstaan die tot hartritmestoornissen en een acute hartdood kun leiden. Om hyperkaliëmie te voorkomen is een kaliumbeperkt dieet nodig bij ernstige nierinsufficiëntie. De hoeveelheid kalium die gebruikt mag worden is afhankelijk van de waarde in het bloed. Het streven is minder dan 5 mmol kalium per liter.

Kaliumrijke voedingsmiddelen die in elk geval maar beperkt gebruikt mogen worden zijn fruit, vruchtensappen, aardappelen, groenten, melkproducten, koffie, bouillon, tomaten, cacao en noten. Natriumbeperkte producten en dieetzouten die zeer rijk aan kalium zijn worden sterk afgeraden.

 

               Vocht

 

Als de zorgvrager met enen nieraandoening geen of weinig urine produceert, zal een vochtbeperking noodzakelijk zijn. De hoeveelheid die dan gegeven kan worden is afhankelijk van de diurese. Hierbij is het bijhouden van een vochtbalans van groot belang. Daarop worden is afhankelijk van de diurese. Hierbij is het bijhouden van een vochtbalans van groot belang. Daarop worden onder meet alle dranken, soep, fruit en nagerechten genoteerd. Meestal is een vochtbeperking erg belastend voor de zorgvrager.

 

Tips ter vergemakkelijking van vochtbeperking:

  • Gebruik voor dranken kleine kopjes en glaasjes
  • Verwek dranken eventueel in ijsblokjes
  • Zure dranken zijn dorstlessend, zoete dranken wekken juist dorst op
  • Houd rekening met vochtgebruik bij het innemen van medicijnen

 

Bij nierfunctievervangende therapie is het vochtgebruik afhankelijk van de urineproductie, de frequentie en de methode van dialyseren.

 

               Nefrotisch syndroom

 

Er is sprake van een nefrotisch syndroom als door en groot eiwitverlies in de urine een verlaagd serum-albumine optreedt. Dit veroorzaakt oedeem en hypercholesterolemie. Een nefrotisch syndroom kan ten gevolge van nierziekten ontstaan, maar ook als complicatie bij diabetes mellitus, intoxicatie en infectieziekten. Meestal is bij dit syndroom geen genezing mogelijk en beperkt de behandeling zich tot symptoombestrijding door vermindering van het eiwitverlies in de urine. Hiertoe wordt de hoeveelheid eiwitten per kg ideaal lichaamsgewicht. Voorts is medicatie (ACE-remmers) nodig. Ter vermindering van oedeem wordt en natriumbeperkt dieet geadviseerd en door de gestoorde vetstofwisseling zal de voeding tevens om beperking van de hoeveelheid verzadigde vetten vragen.

 

               Nierfunctievervangende therapie en niertransplantatie

 

Als de nierfunctie is afgenomen tot minder dan 10%, wordt nierfunctievervangende therapie toegepast. Dit kan hemodialyse of peritoneale dialyse zijn. Peritoneale dialyse, waarbij het buikvlies als filtratiemembraan fungeert, wordt steeds vaker toegepast.Bij beide vormen van dialyse is de eetlust vaak verminderd. Bij hemodialyse heeft de zorgvrager na het dialyseren vaak minder eetlust (de zogenoemde dialysekater). Ook bij peritoneale dialyse wordt de eetlust ongunstig beïnvloed, onder meer door de grote hoeveelheid dialysevloeistof in de buikholte. Dit veroorzaakt een vol gevoel. Een belangrijke complicatie is peritonitis, hetgeen eveneens de zin in eten niet te goede komt.

Bij nierfunctievervangende therapie vervalt de noodzaak van eiwitbeperking ter voorkoming van uremie. Vanwege het verlies van eiwitten tijdens de dialyse is 1 tot1,2 grameiwitten per kg ideaal lichaamsgewicht nodig. In de praktijk wordt de wenselijke hoeveelheid eiwitten en energie in de voeding van zorgvragers met nierfunctievervangende therapie moeilijk behaald. Hetgeen de kans op ondervoeding en infectie vergroot. De vaak opgelegde vochtbeperking is hier mede debet aan. Ondervoeding kan worden voorkomen of behandeld met kleine, energierijke maaltijden met voldoende eiwitten die goed over de dag verdeeld worden. Eventueel kan een geconcentreerde drinkvoeding of (tijdelijk) sondevoeding gegeven worden. Door de dialyse verliest de zorgvrager in water oplosbare vitaminen en mineralen die gesuppleerd moeten worden.

Als de zorgvrager een niertransplantatie heeft ondergaan, hangt het van de transplantaatfunctie af of het dieet nog aangehouden moet worden. Bij een goede transplantatiefunctie blijkt alleen het advies van goede voeding van kracht met zo nodig een natriumbeperking bij hypertensie en vochtretentie.

 

 

               Begeleiding van zorgvragers met nierziekten

 

Een van de moeilijkheden zij zorgvragers met nierinsufficiëntie is dat je te maken hebt met mensen die vaak ernstig ziek zijn, geen eetlust hebben en misselijk zijn. Voor de zorgvrager is het volgen van een combinatiedieet daarom niet eenvoudig.

Voldoende informatie over de achtergronden en variatiemogelijkheden in het dieet zijn voor de zorgvrager en zijn omgeving erg belangrijk. Zo nodig kan energierijke voeding in kleine porties vaker op de dag worden gegeven, waarbij je rekening houdt met de wensen van de zorgvrager. Vaak is bij ernstige nierinsufficiëntie suppletie van calcium, ijzer, vitamine B-complex en vitamine C noodzakelijk. Als fosfaatbindende medicatie gegeven wordt, moet deze samen met eiwithoudende voedingsmiddelen worden ingenomen.

 

 

               Nierstenen

 

Het hebben van nierstenen is geen zeldzaamheid. Ongeveer 5% van de Nederlandse bevolking is met dit pijnlijke ongemak behept. Bij mannen treedt steenvorming vaker op dan bij vrouwen: de verhouding is ongeveer 2 : 1.

De oorzaak van steenvorming is bij de meeste zorgvragers onbekend. Het is inmiddels wel duidelijk dat voedingsgewoonten van invloed zijn. Het risico op niersteenvorming wordt het sterkst verminderd door veel te drinken. Geadviseerd wordt minimaal 2 –3 literper dag en vooral voor het slapengaan een flink glas water te drinken.

Nierstenen kunnen verschillen in samenstelling maar in het merendeel

van de gevallen gaat het om calciumoxalaatstenen. Bij calciumoxalaatstenen wordt geadviseerd matig gebruik te maken van calciumrijke voedingsmiddelen (zoals melk, kaas, yoghurt en vla). Dit betekent in de praktijk dat maximaal 3 tot 4 melkproducten of plakken kaas per dag gebruikt mogen worden. Een vermindering van calcium in de voeding. zonder tegelijkertijd oxalaat te beperken, kan echter een versterkte neiging tot niersteenvorming geven, Daarom is tevens oxalaatbeperking in de voeding zinvol. In de praktijk betekent dit een zeer beperkt gebruik van oxalaatrijke producten, zoals spinazie, rabarber, postelein, bieten, champignons, boerenkool, knolselderij, snijbiet, noten, pastinaak, chocolade, cola en sterke thee.

 Bij nierstenen van een andere samenstelling is geen speciale beperking in de voeding nodig. Alleen de ruime hoeveelheid vocht blijft noodzakelijk om het risico op nieuwe niersteenvorming zoveel mogelijk in te dammen

Vragen en Opdrachten

Opdrachten:

 

  1. Je komt met de broodkar op de afdeling. Er is net een patiënt opgenomen. De naam is wel bekend maar het is bij jouw niet bekend of hij een dieet heeft. Je besluit om dit te checken bij de patiënt. Deze verteld je dat hij alles mag eten. Je biedt hem van alles aan ook soep. Je vraagt of hij rookvlees of ham op zijn brood wil. Dan antwoord de patiënt dat hij geen rookvlees wil want hij mag niet al te veel zout. Hoe ga je nu verder?

 

  1. Op de afdeling ligt een patiënt met slikproblemen. Toen jij net met de broodkar de afdeling op kwam liep de logopedist net weg. De patiënt verteld je dat de logopedist is langs geweest en dat hij nu geen pap meer hoeft te eten maar dat hij gewoon brood mag eten. Wat geef je de patiënt?

 

  1. Je komt met de warme maaltijd op de afdeling. Op de lijst staat dat de patiënt nuchter is maar volgens de patiënt  is dat van gisteren. Hij mag gewoon eten. Wat ga je doen?

 

  1. Als extraatje voor het weekend is er een rundvleessalade. Op de afdeling ligt een patiënt  met een strenge natriumbeperking. Hij wil toch een salade. Wat ga je hier mee doen?

 

  1. Op de afdeling ligt een patiënt met een kaliumbeperking. Hij wil graag bij zijn broodmaaltijd een beschuit met tomaat. Liefst met zout maar vanwege de natriumbeperking zegt hij dat hij het zonder zout ook wel lust. Kan dit?

 

  1. Je komt met de warme maaltijd kar op de afdeling. Er is een insuline afhankelijke diabetespatiënt opgenomen. Je vraagt of hij al gespoten is. De patiënt antwoordt ontkennend. Vraag je aan de patiënt al wel wat hij wil hebben? En zo ja, waar zet je het eten neer?

 

  1. Op de afdeling ligt een patiënt met colitis ulcerosa. Ze heeft net van de arts te horen gekregen dat ze geen lactose meer mag hebben, De verpleging heeft gezegd dat lactose in melk en melkproducten zit. Mw. Is erg verdrietig, Vanwege haar diarree had ze juist zo’n zin in een beschuitje met kaas. Wat ga je doen???

 

 

  1. Op de afdeling chirurgie  is een patiënt opgenomen met een gebroken heup. Mw is tevens bekend met coeliakie. Jij komt met de warme maaltijd. De patiënt kan kiezen uit aardappelen of aardappelpuree, spinazie of bloemkool met een saus, hamburger of een saucijsje, licht gebonden jus en als toespijs yoghurt of vruchtenvla. Welke maaltijd bied jij deze patiënt aan????

 

  1. Op de afdeling ligt een patiënt met een zeer ernstige levercirrose veroorzaakt door alcohol mis/gebruik. De arts vind dat de patiënt zo min mogelijk zout moet gebruiken. Hij heeft een matig natriumbeperkt dieet voorgeschreven. De patiënt wil graag 2 snee bruinbrood en 1 roggebrood belegt met kaas en vlees, een kom soep en een beker chocolademelk. Hoe ga je verder??

 

  1. Op de afdeling ligt een patiënt met een koemelkallergie. Vanwege een operatie, die hij vanochtend heeft gehad, moet hij nu vloeibare voeding gebruiken.  Wat biedt je deze patiënt als warme maaltijd aan??

Kennistoets

Test jezelf:

Toetsvragen

 

1.Wanneer een patiënt minder zout moet gebruiken noemen dit dieet:

 

 

 

 

a.

zoutloos

3

 

b.

calciumbeperkt

 

 

c.

zoutarm

 

 

d.

natriumbeperkt

18

 

antwoord: d

 

2. Een dieet om af te vallen noemen we officieel

           

 

 

 

 

a.

energiebeperkt

18

 

b.

Sonja Bakker

 

 

c.

energieverrijkt

 

 

d.

Modifast

3

 

antwoord: a

 

3. I dieetmargarine is evenwel als roomboter

    II Wanneer je minder vet wilt eten kun je beter magere vla eten dan volle yoghurt

 

 

 

 

 

a.

I is juist, II is juist

5

 

b.

I is juist, II is onjuist

 

 

c.

I is onjuist, II is juist

8

 

d.

I is onjuist, II is onjuist

7

 

 

Twee antwoorden ingevuld

1

 

antwoord: a

 

4. Een patiënt met diabetes mellitus heeft een bloedglucose van 2 (hypo), Jij komt met een etenskar op de afdeling. Wat geef je de patiënt eerst.

 

 

 

 

a.

Chocolade

 

 

b.

banaan

 

 

c.

ranja

21

 

d.

brood met stroop

 

 

antwoord: c

 

5. Bij een patiënt is recent ontdenkt dat hij diabetes heeft. Tevens heeft de patiënt ook last van overgewicht. De patiënt weet nog niet zo veel van zijn ziekte af en vraagt aan jouw wat het bezoek het beste voor hem kan meenemen.

 

 

 

 

 

a.

suikervrije chocolade

1

 

b.

sinaasappelsap

12

 

c.

suikervrije gebak

 

 

d.

light frisdranken

8

 

Antwoord: d

 

6. Wanneer een patiënt extra moet eten noemen we dit:

 

 

 

 

a.

energieverrijkt dieet

20

 

b.

energiebeperkt dieet

1

 

c.

calciumbeperkt dieet

 

 

d.

cholestrolbeperkt dieet

 

 

antwoord: a

 

7. Een patiënt heeft op dit moment hoge bloedglucose (22 mmol/l). Hij wil niet eten maar wel drinken. Het is 15.00 uur. Wat kun je hem het beste geven?

 

 

 

 

a.

thee met suiker

4

 

b.

vruchtensap

8

 

c.

cassis light

7

 

d.

koffie met melk en suiker

 

 

antwoord: c

 

8. Een patiënt is opgenomen met COPD. Hij heeft veel last van slijm bij het hoesten. Hij weet dat melk goed voor hem is omdat hij veel prednison krijgt. Wat kun je hem het beste geven?

 

 

 

 

a.

halfvolle melk

4

 

b.

pap met suiker

-

 

c.

vanillevla

3

 

d.

magere yoghurt

14

 

antwoord: d

 

9. Een patiënt met COPD en ondergewicht heeft vanochtend veel onderzoeken gehad en is tijdens het middageten erg moe. Hij wil eigenlijk niet eten. Wat zou hij het beste kunnen eten?

 

 

 

 

a.

gekookte aardappelen,  sperziebonen en runderlapje

 

 

b.

stamppot zuurkool met saucijs

1

 

c.

alleen soep

13

 

d.

alleen toetje

6

 

 

2 antwoorden

1

 

antwoord: b

 

10.       I gezonde voeding kan kanker genezen

II Het eten van voldoende groente en fruit kan het risico op kanker verminderen.

 

 

 

 

a.

I is juist, II is juist

1

 

b.

I is juist, II is onjuist

2

 

c.

I is onjuist, II is juist

14

 

d.

I is onjuist, II is onjuist

3

 

Antwoord: c

 

11. Wanneer een patiënt erg misselijk is, is het zeer belangrijk om:

 

 

 

 

a.

De patiënt te dwingen om wat te gaan eten

2

 

b.

Veel te laten drinken

19

 

c.

Producten aanbieden die een sterke geur hebben

 

 

d.

Veel eten op het bord te scheppen

 

 

antwoord : b

 

 

12. Sauzen zijn lekkere smaakmakers: welke bevat volgens jouw het MINSTE vet.

 

 

 

 

a.

mayonaise

3

 

b.

cocktailsaus

 

 

c.

fritessaus

6

 

d.

ketchup of andere rode saus

13

 

antwoord: d

 

13. Je wilt kaas met een laag vetgehalte. Waaraan herken je het vetgehalte?

 

 

 

 

a.

De hoeveelheid gaten

 

 

b.

Het plusgetal

19

 

c.

De kleur

 

 

d.

De aanduiding ‘jong’, “belegen”of “oud”

2

 

antwoord: b

 

 

14. Een patiënt met een tumor aan de dikke darm heeft erg veel last van diarree.

Wat is belangrijk:

 

 

 

 

a.

Patiënt moet geen zout gebruiken

1

 

b.

Patiënt moet weinig drinken

2

 

c.

Veel bewegen is goed voor deze patiënt

 

 

d.

Patiënt moet veel drinken

18

 

antwoord: d

 

15. Een patiënt met longkanker wordt bestraald. Hij heeft erg veel last van wonden in de slokdarm. Wat kun je hem beter niet te drinken geven:

 

 

 

 

a.

Thee met suiker

3

 

b.

Sinaasappelsap

14

 

c.

Koffie met melk en suiker

2

 

d.

Halfvolle melk

2

 

antwoord: b

 

 

 

       

Test jezelf 2:

Voedingsleer

MEERKEUZE VRAGEN:

 

1-      Wat zijn de eigenproducten van de eiwitstofwisseling?

  1. Ascorbinezuren.
  2. Aminozuren.
  3. Melkzuren.

 

2-      Welke voedingsstoffen worden wel aangeduid met de benaming proteinen?

  1. De eiwitten.
  2. De mineralen.
  3. De vetzuren.

 

3-      Koolhydraten worden in de lever opgeslagen als…..

  1. Galactose.
  2. Glucose.
  3. Glycogeen.

 

4-      Welk van de onderstaande voedingsmiddelen levert per 100 gram de meeste energie?

  1. Aardappelen.
  2. Mayonaise.
  3. Peulvruchten.

 

5-      Iemand eet als ontbijt twee sneetjes bruinbrood met boter en kaas. Hij drinkt daarbij een beker melk. Wat moet hij nog meer eten om uit ieder vak van de voedingswijzer iets te hebben gegeten?

  1. Appel.
  2. Beschuit.
  3. Ei.

 

6-      Welk van de genoemde koolhydraten levert GEEN energie?

  1. Cellulose.
  2. Glucose.
  3. Maltose.

 

7-      Geef aan welke twee begrippen bij elkaar horen.

  1. Bloedsuiker – insuline.
  2. Eiwitsplitsend – speeksel.
  3. Vitamine C – Engelse ziekte.

 

8-      Wat is ontregeld bij een patiënt met diabetes mellitus?

  1. Een specifiek hormoon.
  2. Een zetmeelsplitsend enzym.
  3. Witte bloedlichaampjes.

 

9-      Dieetmargarine wordt aan sommige mensen voorgeschreven, omdat…..

  1. het lichter verteerbaar is dan gewone margarine.
  2. het meervoudig onverzadigde vetzuren bevat.
  3. het minder vet bevat dan gewone margarine.

10-  Zetmeel kan niet door het bloed worden opgenomen. Het moet eerst worden omgezet in enkelvoudige suikers. Welke van genoemde suikers is zo`n enkelvoudige suiker?

  1. Glucose.
  2. Lactose.
  3. Maltose.

 

11-  Welke ziekte kan in bepaalde gevallen voorkomen worden door een gebruik van meervoudig onverzadigde verzuren?

  1. Oedeem.
  2. Botafbraak.
  3. Aderverkalking.

 

12-  Van welke vitaminen heeft men, bij verhoogd alcoholgebruik, meer nodig dan normaal?

  1. Vitamine A.
  2. Vitamine B.
  3. Vitamine C.

 

13-  Waar vindt in het spijsverteringskanaal de microbiele afbraak van voedsel plaats?

  1. In de maag.
  2. In de dunne darm.
  3. In de dikke dram.

 

14-  Hoe noemt men het proces waarbij energie ontstaat door voedingsstoffen te verbranden?

  1. De spijsverteringen.
  2. De stofwisseling.
  3. De uitscheiding.

 

15-  In welk deel van het spijsverteringskanaal bevindt zich de darmflora?

  1. In de 12- vingerige darm.
  2. In de dunnen darm.
  3. In de dikke darm.

 

16-  Welk mineraal oefent invloed uit op de hardheid van het tandglazuur?

  1. IJzer.
  2. Jodium.
  3. Fluor.

 

17-  Welke van de onderstaande vitamines is nodig om klak in de beenderen vast te leggen?

  1. Vitamine A.
  2. Vitamine D.
  3. Vitamine E.

 

18-  Welke voedingsstof komt via het lymfstelsel in het bloed?

  1. Aminozuren.
  2. Vetzuren met korte ketens.
  3. Vetzuren met lange ketens.

 

 

 

 

19-  Welk enzym komt in speeksel voor?

  1. Lactase.
  2. Amylase.
  3. Maltase.

 

20-  Welk koolhydraat behoort tot de groep van verteerbare koolhydraten?

  1. Voedingsvezel.
  2. Lactose.
  3. Pectine.

 

21-  Wat is een polysaccharide?

  1. Een enkelvoudige suiker.
  2. Twee enkelvoudige suikers aan elkaar vast.
  3. Meer dan twee enkelvoudige suikers aan elkaar vast.

 

22-  Welke van onderstaande deficiëntieziekten kan ontstaan bij een tekort aan vitamine B?

  1. Beri-beri.
  2. Engelse ziekte.
  3. Verminderende groei.

 

23-  Welke deficiëntieziekte kan ontstaan bij een langdurig tekort aan vitamine C?

  1. Engelse ziekte.
  2. Scheurbuik.
  3. Struma.

 

24-  Het zoutzuur in de maag maakt de darminhoud zuur, waardoor een bepaald enzym werkzaam kan zijn. Welk enzym wordt hier bedoeld?

  1. Eiwitsplitsend enzym.
  2. Suikersplitsend enzym.
  3. Vetoplossend enzym.

 

25-  De producten van de voedingswijzer zijn per groep aangegeven.

Dit is omdat producten van een en dezelfde groep.

  1. Dezelfde verteerbaarheid hebben.
  2. In dezelfde maaltijd worden gegeten.
  3. Dezelfde soorten voedingsstoffen bevatten.

 

26-  Eiwitten worden in het menselijk lichaam afgebroken tot……

  1. Enzymen.
  2. Aminozuren.
  3. Proteinen.

 

27-  Wat si een ander woord voor Vitamine C?

  1. Ascorbinezuur.
  2. Tocoferol
  3. Thiamine.

 

28-  Welke producten bevatten veel cholesterol?

  1. Melk en yoghurt.
  2. Lever en niertjes.  
  3. Kipfilet en tartaar.

 

29-  Langs welke wegen wordt water uitgescheiden?

  1. De lever, de mond en de nieren.
  2. De nieren, de lever, de huid en de longen.
  3. De nieren, de huid, de longen en via de ontlasting.

 

30-  Welke maaltijden blijft het MINST lang in de maag?

  1. Aardappelen, wortelen en gekookte vis.
  2. Bruine bonen met speklappen en stroopsaus.
  3. Patates frites met gebakken kaasplak en rauwkostsalade.

 

 

 

 

 

 

  • Het arrangement Voedings- en dieetleer is gemaakt met Wikiwijs van Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, maakt en deelt.

    Auteur
    Jan Tonnis Dik Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
    Laatst gewijzigd
    2016-04-20 11:02:51
    Licentie

    Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:

    • het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
    • het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
    • voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.

    Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

    Aanvullende informatie over dit lesmateriaal

    Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar:

    Toelichting
    Nieuwe schijf van 5 toegevoegd
    Leerniveau
    MBO, Niveau 2: Basisberoepsopleiding; MBO, Niveau 3: Vakopleiding; MBO, Niveau 4: Middenkaderopleiding;
    Leerinhoud en doelen
    Vitaal burgerschap; Burgerschap; Gezonde leefwijze;
    Eindgebruiker
    leerling/student
    Moeilijkheidsgraad
    gemiddeld
    Studiebelasting
    0 uur en 50 minuten

    Bronnen

    Bron Type
    Eten met al je zintuigen
    https://www.youtube.com/watch?v=O3_jvFFb2Xg
    Link
    Ga naar de website van het Voedingscentrum
    http://www.voedingscentrum.nl
    Link
    De Merckmanual, 3000 ziektebeelden online
    http://www.merkmanual.nl
    Link
  • Downloaden

    Het volledige arrangement is in de onderstaande formaten te downloaden.

    Metadata

    LTI

    Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI koppeling aan te gaan.

    Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.

    Arrangement

    IMSCC package

    Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.

    Meer informatie voor ontwikkelaars

    Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op onze Developers Wiki.