Er is sprake van een hypoglycaemie bij bloedglucosewaarden lager dan 3,9 mmol?l. Om de kans op late complicaties te beperken is het van belang dat iemand met diabetes bloedglucosewaarden heeft tussen de 4 en 10 mmol/l. Om dit te bereiken kan behandeling met insuline of sulfanylureumderivaten (bloedglucoseverlagende orale medicatie) noodzakelijk zijn, waardoor een reële kans bestaat op het krijgen van een hypoglycaemie.
In situaties waarin te weinig of te laat is gegeten( in verhouding tot de lichamelijke arbeid), waarin te veel insuline is gespoten, waarin te veel orale bloedglucoseverlagende tabletten ingenomen zijn of in stresssituaties kan plotseling een hypoglycaemie ontstaan. Een hypoglycaemie moet snel behandeld worden omdat de persoon anders in coma kan geraken door een glucosetekort in de hersenen. De verschijnselen van en hypoglycaemie kunnen weer redelijk snel verdwijnen als 10-20 gramkoolhydraten worden gebruikt (bij voorkeur in opgeloste vorm) bijv:
Ongeveer 20 minuten later is het zinvol de bloedglucosewaarde te bepalen. Als deze nog te laag is, zijn nog meer koolhydraten nodig. Als iemand niet in de gelegenheid is om de bloedglucosewaarde te bepalen, is hij vaak geneigd uit angst voor een terugkerende hypoglycaemie meer te eten dan nodig is, wat de diabetesregulatie en het lichaamgewicht niet ten goede komt.
Regelmatig aan lichaambeweging doen is voor iedereen gezond en dit geldt zeker voor de mensen met diabetes. Iemand met diabetes kan de meeste soorten sport beoefenen, zolang het sporten aangepast is aan zijn mogelijkheden en behoeften. Bij sport of extra inspanning wordt meer energie en dus meer glucose verbruikt. Langdurige sportbeoefening of extra langdurige spierarbeid vereist aanpassing van de voeding(extra koolhydraatinname) en/of aanpassing(vermindering) van de medicatie. Zelfcontrole is hierbij onontbeerlijk.
Bij ziekte, koorts of infectie blijkt meer insuline nodig te zijn dan normaal. Er moet dan ook altijd worden doorgegaan met insuline-injecties of glucoseverlagende tabletten in geval van koorts, ook al wordt er minder of niets gegeten. Als de eetlust minder is, kan de voeding (deels) in vloeibare vorm gebruikt worden. Medicatie als corticosteroïden verhoogt de bloedglucosespiegel. Een (tijdelijke) aanpassing van medicatie en voeding kan nodig zijn en zelfcontrole helpt dan bij het nemen van de juiste beslissingen.
Zorgverleners moeten eventuele problemen met de voeding tijdig opmerken en zo nodig doorgeven aan de diabetesverpleegkundige, de arts en de diëtist. Het dieet en de medicatie kunnen dan aangepast worden aan de wensen en/of klachten van de zorgvrager.
Voor een vrouw met diabetes is een scherpe instelling voor de conceptie al wenselijk. Een scherpe instelling (bloedglucosewaarden 4-7- mmol/l) is noodzakelijk om de kans te beperken op congenitale afwijkingen, miskramen, vroeggeboorten en een te hoog geboortegewicht.
Bij vrouwen die normaal geen diabetes mellitus hebben kan zich tijdens de zwangerschap diabetes manifesteren doordat het lichaam niet kan voldoen aan de verhoogde insulinebehoefte. Dit wordt zwangerschapsdiabetes genoemd. Meestal verdwijnt deze vorm van diabetes na de zwangerschap als de insulinebehoefte weer normaal is. Een scherpe instelling van de diabetes wordt verkregen oor een dieet, al dan niet in combinatie met insuline-injecties. Voorts zal de voeding aangepast worden aan de speciale voedingseisen die de zwangerschap vergt.
Van een kind wordt al op heel jonge leeftijd verwacht zelfstandig om te kunnen gaan met diabetes. Hierin is begeleiding en voorlichting van ouders en kind (aangepast aan het kind, bijv. in de vorm van stripverhalen) erg belangrijk. Opname in het ziekenhuis is niet altijd te vermijden. Met name in perioden van groei, wisselende lichamelijke activiteit en stress (bijv. door problemen thuis of op school) kan ontregeling van de diabetes optreden. Daar een ziekenhuisopname onder meet schoolverzuim met zich meebrengt, geniet poliklinische (her)instelling van het kind de voorkeur. Bij het samenstellen van de voedingsadviezen is het van belang dat het kind geen uitzonderingspositie inneemt in het gezin of op school. Ook moet gelet worden op speciale voedingseisen voor een optimale groei en ontwikkeling. Het is van groot belang dat het voedingsadvies niet te star is, wat frustrerend werkt voor het kind.