Diabetes Mellitus kunnen we definiëren als een chronische ziekte, die gekenmerkt wordt door onvoldoende insulineproductie en/of insulineactiviteit. Dit heeft een gestoorde stofwisseling als gevolg, hetgeen zich onder meer uit in een verhoogde bloedglucosespiegel en glucose-uitscheiding in de urine.
Twee vormen van diabetes mellitus.
Bij diabetes mellitus zijn twee vormen te onderscheiden.
Het doel van de behandeling van diabetes mellitus is vooral het handhaven van ‘normale’bloedglucosewaarden (= 4-10 mmol/l). Het steven is dus de verschijnselen van hypoglycaemieen (te lage bloedglucosewaarden = lager dan 3,9 mmol/l) en hyperglycaemieen (te hoge bloedglucosewaarden = hoger dan 10 mmol/l) te voorkomen. Daarnaast zal het voorkomen of uitstellen van verschijnselen op lange termijn een niet onbelangrijk doel zijn. Helaas hebben mensen met diabetes vaak afwijkingen aan de bloedvaten, zenuwen, nieren en ogen. Deze veranderingen blijken onder meer samen te hangen met hoge bloedglucosespiegels. De kans op complicaties neemt toe naarmate iemand langer diabetes heeft. Het is bekend dat diabetespatiënten die voortdurend goed zijn ingesteld minder kans hebben op het krijgen van complicaties, hetgeen niet betekent dat goed ingestelde diabetespatiënten geen complicaties kunnen krijgen. Om de genoemde doelen te bereiken zal een dieet dat gericht is op de individuele zorgvrager een zeer belangrijke plaats in de behandeling innemen. Bovendien zal er bij de therapie naar gestreefd worden het dieet, eventuele medicatie en de activiteiten van de zorgvrager zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
De behandeling bij diabetes mellitus type 1 bestaat uit: een dieet gecombineerd met insulinetherapie. De insuline wordt tegenwoordig meestal gespoten met de zogenoemde insulinepen, die vele voordelen heeft ten opzichte van de ouderwetse spuitmethode. De insulinetherapie kan bestaan uit: tweemaal daags injecties met een mengsel van kort werkende en middellangwerkende insuline. Voor een meer flexibel leef- en eetpatroon is de intensieve insulinetherapie meer geschikt. Deze therapie houdt in: vier maal daags injecties, waarvan drie injecties met kortwerkende insuline voor elke maaltijd en 1 injectie met lang werkende insuline voor het slapengaan.
De behandeling bij diabetes type 2 bestaat uit: uitsluitend een dieet, een dieet gecombineerd met tabletten en/of insulinetherapie. Er bestaan drie verschillende soorten tabletten die alle een verschillende werking hebben:
Het instellen van diabetes gebeurt bij voorkeur poliklinisch. Zowel bij type 1 als bij type 2, om het normale levensritme zo min mogelijk te beïnvloeden.
Een belangrijke hoeksteen bij de behandeling van diabetes mellitus vormt het dieet. Eigenlijk is het diabetesdieet een gezonde voeding waarnaar iedereen zou kunnen streven. Aan deze gezonde voeding worden echter wel specifieke eigen gesteld.
In de eerste plaats dient het diabetesdieet sterke schommelingen in de bloedglucosespiegels te voorkomen. Ook is het belangrijk de totale hoeveelheid vet n het verzadigde vet in de voeding te beperken met het oog op de grote kans op hart- en vaatziekten bij diabetes.
Daarnaast zal het dieet gericht zijn op het handhaven of bereiken van een normaal lichaamsgewicht. Overgewicht vermindert de gevoeligheid van de cel voor insuline. Dit wordt insulineresistentie genoemd. Daarom staat bij de zorgvrager met diabetes mellitus type 2, die vaak een overgewicht heeft, gewichtsvermindering op de voorgrond. Wanneer in een dergelijke situatie een acceptabel gewicht kan worden gereikt (bij voorkeur een BMI < 25) met een goede vetverdeling over het lichaam, heeft het lichaam minder insuline nodig. Hierdoor kan de medicatie soms verminderd worden.
Ten aanzien van het diabetesdieet zijn de volgende kenmerken te onderscheiden.
Naast drie hoofdmaaltijden worden meestal 1 of meer tussenmaaltijden gebruikt.
Hierdoor komt glucose uit de voeding geleidelijk in het bloed en ontstaan er minder plotselinge pieken in het bloedglucosegehalte. Het voordeel van een goede maaltijdverdeling is dat de aanwezige of ingespoten insuline of orale bloedglucoseverlagende tabletten glucose beter kan verwerken. Het aantal tussenmaaltijden kan afhankelijk zijn van:
Naast een regelmatige koolhydraatverdeling is de hoeveelheid en het soort koolhydraten ven invloed op de bloedglucosewaarde. Zo is de aanwezigheid van de zogenoemde óplosbare’ voedingsvezels, die in groente, fruit, peulvruchten en granen zitten, gunstig omdat deze de glucoseresorptie vertragen.
Suiker is een oplossing (zoals limonade of in koffie en thee) wordt sneller geresorbeerd dan suiker in vaste vorm (zoals in koek en gebak). Ook andere factoren beïnvloeden de bloedglucosewaarde, zoals de snelheid van eten en de snelheid van maagontlediging.
De hoeveelheid verzadigd vet wordt beperkt en gedeeltelijk vervangen door onverzadigd vet omdat mensen met diabetes een twee tot drie keer zo’n grote kans op hart- en vaatziekten lopen. Bij voorkeur worden verrijkte zuivelproducten en vleessoorten vervangen door magere soorten. Vanwege het gunstige effect op hart- en bloedvaten kan wel met mate gebruik worden gemaakt van oliën, vloeibare bak- en braadvetten, (dieet) margarine met minder dan20 gverzadigd vet per100 gen halvarine met minder dan10 gverzadigd vet per100 g.
Bij het vasttellen van de hoeveelheid energie vormen een voedingsanamnese, het lichaamsgewicht en het activiteitenpatroon van de zorgvrager het uitgangspunt. Zo zal iemand die veel fiets en sport of zware lichamelijke arbeid verricht veel meer energie nodig hebben dan iemand met een zittend leven. Bij een overgewicht wordt vaak een energiebeperkt diabetesdieet gegeven.
Gelukkig is het diabetesdieet in vergelijking met vroeger veel minder streng. Eettijden die tot op de minuut nauwkeurig zijn vastgesteld behoren tot het verleden. Je moet bedenken dat het activiteiten patroon meestal ook niet vastligt. Kleine tijdverschuivingen zijn nu acceptabel gebleken. Iemand met diabetes hoeft zijn voeding niet meer af te wegen, maar zal op de grote van de portie letten. Bijvoorbeeld eenderde deel van het bord aan groenten of een middelgrote appel.
Om goede schattingen te leren maken van de grootte van de portie zal het echter wel zinvol zijn moeilijk te schatten koolhydraathoudende voedingsmiddelen af en toe te wegen, bijvoorbeeld: rijst, macaroni, spaghetti en peulvruchten.
Daarnaast zijn de inzichten ten aanzien van het suikergebruik in de laatste jaren gewijzigd.
Naast een basisdieetadvies zijn mensen met diabetes gebaat bij het aangeven van variatiemogelijkheden in de voeding. Hierdoor hoeven ze niet meer in een uitzonderingspositie te verkeren bij etentjes, op feestjes of op vakanties. Verschillende variatielijsten kunnen hiervoor worden gebruikt.
Vroeger was suiker ‘vergif’ voor iemand met diabetes. Uit onderzoek is echter gebleken dat suiker geen sterkere stijging van de bloedglucosespiegel geeft dan bijvoorbeeld zetmeel. Dit is de reden dat suiker tegenwoordig ingepast wordt in het diabetesdieet. Dit heeft als voordeel dat mensen met diabetes de gewone, met Luiker gezoete voedingsmiddelen kunnen gebruiken.
Overigens kan suiker (zowel uit de suikerpot als verwerkt in voedingsmiddelen) beter in beperkte mate gebruikt worden. Suiker levert namelijk slechts ‘lege’ energie en hoort daarom met mate in een gezonde voeding thuis. Het toestaan van suiker heeft wel enkele voordelen: mensen met diabetes komen hierdoor minder in een uitzonderingspositie en hoeven geen speciale dieetproducten te kopen, die vaak kostbaar zen minder smakelijk zijn.
Ter vervanging van suiker zijn er verschillende soorten zoetstoffen verkrijgbaar. Er zij twee groepen zoetstoffen:
Steeds vaker worden mensen met diabetes gestimuleerd om zelf verantwoording te nemen voor de regeling van hun diabetes. Zelfcontrole of zelfregulatie houdt in dat de zorgvrager wordt geleerd zijn bloedglucose te controleren en beslissingen te nemen ten aanzien van insulinedosis en/of voedselinname. Een goede ondersteuning van arts, diëtist en diabetesverpleegkundige is hier op zijn plaats. De zorgvrager zal vertrouwen moeten krijgen in zijn mogelijkheden en vaardigheden.
Zelfcontrole is vooral zinvol in situaties waarin iemand zich minder fit voelt, bij spanningen, op vakanties, na feestjes, na sporten en tijdens menstruatie. Bij het gebruik van insulinepomp of insulineinjectiepen is zelfcontrole noodzakelijk.
Over het algemeen kan bij diabetes, in beperkte mate, alcohol worden gebruikt. Hierbij moet echter wel rekening worden gehouden met het bloedglucoseverlagende effect van alcohol. Daarom is het aan te raden alcoholische dranken zonder koolhydraten, zoals jenever. Cognac, droge wijn en sherry, bij de maaltijd te gebruiken. Een andere mogelijkheid is bij deze dranken ‘koolhydraten’ te gebruiken, bijv. in de vorm van enkele toastjes of zoute koekjes.
Alcoholische dranken met koolhydraten, zoals bier, zoete wijn, zoete sherry, likeur en advocaat, hebben juist op korte termijn een bloedglucoseverhogend effect. Voor alle alcoholische dranken geldt dat na enkele uren een bloedglucoseverlagend effect kan optreden, met als risico het ontstaan van een (nachtelijke) hypoglycaemie. Om deze reden is zelfcontrole en- regulatie na het gebruik van alcoholische dranken gewenst. Omdat alcohol energie levert, zijn alcoholische dranken minde geschikt bij overgewicht.