Test jezelf 2:

Voedingsleer

MEERKEUZE VRAGEN:

 

1-      Wat zijn de eigenproducten van de eiwitstofwisseling?

  1. Ascorbinezuren.
  2. Aminozuren.
  3. Melkzuren.

 

2-      Welke voedingsstoffen worden wel aangeduid met de benaming proteinen?

  1. De eiwitten.
  2. De mineralen.
  3. De vetzuren.

 

3-      Koolhydraten worden in de lever opgeslagen als…..

  1. Galactose.
  2. Glucose.
  3. Glycogeen.

 

4-      Welk van de onderstaande voedingsmiddelen levert per 100 gram de meeste energie?

  1. Aardappelen.
  2. Mayonaise.
  3. Peulvruchten.

 

5-      Iemand eet als ontbijt twee sneetjes bruinbrood met boter en kaas. Hij drinkt daarbij een beker melk. Wat moet hij nog meer eten om uit ieder vak van de voedingswijzer iets te hebben gegeten?

  1. Appel.
  2. Beschuit.
  3. Ei.

 

6-      Welk van de genoemde koolhydraten levert GEEN energie?

  1. Cellulose.
  2. Glucose.
  3. Maltose.

 

7-      Geef aan welke twee begrippen bij elkaar horen.

  1. Bloedsuiker – insuline.
  2. Eiwitsplitsend – speeksel.
  3. Vitamine C – Engelse ziekte.

 

8-      Wat is ontregeld bij een patiënt met diabetes mellitus?

  1. Een specifiek hormoon.
  2. Een zetmeelsplitsend enzym.
  3. Witte bloedlichaampjes.

 

9-      Dieetmargarine wordt aan sommige mensen voorgeschreven, omdat…..

  1. het lichter verteerbaar is dan gewone margarine.
  2. het meervoudig onverzadigde vetzuren bevat.
  3. het minder vet bevat dan gewone margarine.

10-  Zetmeel kan niet door het bloed worden opgenomen. Het moet eerst worden omgezet in enkelvoudige suikers. Welke van genoemde suikers is zo`n enkelvoudige suiker?

  1. Glucose.
  2. Lactose.
  3. Maltose.

 

11-  Welke ziekte kan in bepaalde gevallen voorkomen worden door een gebruik van meervoudig onverzadigde verzuren?

  1. Oedeem.
  2. Botafbraak.
  3. Aderverkalking.

 

12-  Van welke vitaminen heeft men, bij verhoogd alcoholgebruik, meer nodig dan normaal?

  1. Vitamine A.
  2. Vitamine B.
  3. Vitamine C.

 

13-  Waar vindt in het spijsverteringskanaal de microbiele afbraak van voedsel plaats?

  1. In de maag.
  2. In de dunne darm.
  3. In de dikke dram.

 

14-  Hoe noemt men het proces waarbij energie ontstaat door voedingsstoffen te verbranden?

  1. De spijsverteringen.
  2. De stofwisseling.
  3. De uitscheiding.

 

15-  In welk deel van het spijsverteringskanaal bevindt zich de darmflora?

  1. In de 12- vingerige darm.
  2. In de dunnen darm.
  3. In de dikke darm.

 

16-  Welk mineraal oefent invloed uit op de hardheid van het tandglazuur?

  1. IJzer.
  2. Jodium.
  3. Fluor.

 

17-  Welke van de onderstaande vitamines is nodig om klak in de beenderen vast te leggen?

  1. Vitamine A.
  2. Vitamine D.
  3. Vitamine E.

 

18-  Welke voedingsstof komt via het lymfstelsel in het bloed?

  1. Aminozuren.
  2. Vetzuren met korte ketens.
  3. Vetzuren met lange ketens.

 

 

 

 

19-  Welk enzym komt in speeksel voor?

  1. Lactase.
  2. Amylase.
  3. Maltase.

 

20-  Welk koolhydraat behoort tot de groep van verteerbare koolhydraten?

  1. Voedingsvezel.
  2. Lactose.
  3. Pectine.

 

21-  Wat is een polysaccharide?

  1. Een enkelvoudige suiker.
  2. Twee enkelvoudige suikers aan elkaar vast.
  3. Meer dan twee enkelvoudige suikers aan elkaar vast.

 

22-  Welke van onderstaande deficiëntieziekten kan ontstaan bij een tekort aan vitamine B?

  1. Beri-beri.
  2. Engelse ziekte.
  3. Verminderende groei.

 

23-  Welke deficiëntieziekte kan ontstaan bij een langdurig tekort aan vitamine C?

  1. Engelse ziekte.
  2. Scheurbuik.
  3. Struma.

 

24-  Het zoutzuur in de maag maakt de darminhoud zuur, waardoor een bepaald enzym werkzaam kan zijn. Welk enzym wordt hier bedoeld?

  1. Eiwitsplitsend enzym.
  2. Suikersplitsend enzym.
  3. Vetoplossend enzym.

 

25-  De producten van de voedingswijzer zijn per groep aangegeven.

Dit is omdat producten van een en dezelfde groep.

  1. Dezelfde verteerbaarheid hebben.
  2. In dezelfde maaltijd worden gegeten.
  3. Dezelfde soorten voedingsstoffen bevatten.

 

26-  Eiwitten worden in het menselijk lichaam afgebroken tot……

  1. Enzymen.
  2. Aminozuren.
  3. Proteinen.

 

27-  Wat si een ander woord voor Vitamine C?

  1. Ascorbinezuur.
  2. Tocoferol
  3. Thiamine.

 

28-  Welke producten bevatten veel cholesterol?

  1. Melk en yoghurt.
  2. Lever en niertjes.  
  3. Kipfilet en tartaar.

 

29-  Langs welke wegen wordt water uitgescheiden?

  1. De lever, de mond en de nieren.
  2. De nieren, de lever, de huid en de longen.
  3. De nieren, de huid, de longen en via de ontlasting.

 

30-  Welke maaltijden blijft het MINST lang in de maag?

  1. Aardappelen, wortelen en gekookte vis.
  2. Bruine bonen met speklappen en stroopsaus.
  3. Patates frites met gebakken kaasplak en rauwkostsalade.