Webquest
Welkom op deze webquest over de Rederijkers en het toneel in de 17e eeuw!
?
1. Inleiding
Toneelspelers hebben het nog steeds over 'een nieuw stuk op de planken brengen' of iets met veel 'kunst- en vliegwerk' vertonen. Wat betekent dat eigenlijk?
Het antwoord ligt in de zeventiende eeuw. De rederijkers stonden aan het begin van de opkomst van de theatercultuur in de Nederlanden. De sporen hiervan zijn nog steeds terug te vinden in het Nederland van nu.
Test met deze webquest je kennis over dit belangrijke fenomeen uit de geschiedenis van de zeventiende eeuw.
Meer informatie over de opdracht vind je onder 'taak'.
?
2. Taak
Deze webquest kan worden gebruikt als toets voor VWO bovenbouw. Het is dan ook de bedoeling dat je hem in je eentje maakt. Je hebt hiervoor een uur de tijd.
De vragen staan op de pagina 'werkwijze'. Bij de vragen horen verschillende soorten bronnen die je op de pagina 'bronnen' vindt.
Bestudeer de bronnen goed voordat je de vraag gaat maken en laat in je antwoord zien dat je de bron hebt gebruikt.
De toets gaat uit van de basiskennis over de 17e eeuw zoals je deze bij het vak Kunst hebt gekregen.
Succes!
?
3. Werkwijze
Beantwoord de onderstaande vragen met behulp van de bronnen op de bronnenpagina. Bij elke vraag staat hoeveel punten je maximaal kunt behalen voor die vraag.
OPGAVE 1 – REDERIJKERSTONEEL
Vanaf halverwege de zestiende eeuw, ontstond de gewoonte in de Nederlanden om hoog bezoek te ontvangen in een rijkversierde stad. Men leidde de gasten door triomfbogen en wandelde langs de opgestelde tableaux vivants. De rederijkerskamers vertoonden hun kunsten met vertellingen waarin actuele politieke gebeurtenissen op een positieve manier vertaald werden naar verhalen uit het oude testament en de Griekse mythologie.
Vraag 1 (1p)
Geef aan welk gevolg de reformatie heeft gehad voor de thema’s waar de rederijkers mee werkten.
Bestudeer bron 1
Vraag 2 (4p)
Verwoordt de visie van Bredero en de jezuïetenpater Jan Davids over dit culturele verschijnsel aan de hand van een fictief gesprek tussen deze twee schrijvers. Uit het gesprek moet duidelijk worden wat de verschillen of overeenkomsten zijn tussen het zuidelijk toneel en het werk van de rederijkers in de Noordelijke Nederlanden.
Bestudeer bron 2 en 3.
Vraag 3 (3p)
Zet het juiste genre bij de juiste tekst en geef argumenten voor je keuze.
Bekijk bron 4.
De populariteit van een genre is onlosmakelijk verbonden met de cultuur waarin de voorstelling wordt vertoond of het verhaal wordt verteld. De tijdgeest van dat moment speelt ook mee. In dit fragment is sprake van verschillende ideeën over status.
Vraag 4 (3p)
Leg uit waarom kennis van de normen en waarden in andere culturen belangrijk is om de humor van dit fragment te kunnen begrijpen.
OPGAVE 2 - REDERIJKERS, KANNEKIJKERS
Bestudeer bron 5.
De rederijkers zagen een uitdaging in het gebruiken van vaste dichtvormen. Eén daarvan is het rondeel, een dichtvorm met herhaling. Zoals de naam al aangeeft, loopt het rond en vormen de regels een cirkel. Een rondeel bestaat meestal uit acht regels waarvan de eerste twee ook de laatste twee zijn, en de eerste regel bovendien herhaald wordt in de vierde. In ‘De Klucht van de Koe’ maakt de boer een parodie op het rondeel.
Vraag 5 (3p)
Noem drie elementen uit bron 5 om te onderbouwen dat het hier inderdaad om een parodie op het rondeel gaat.
Bestudeer bron 6.
In de loop van de 17e eeuw verloren de rederijkers steeds meer aanzien, hoewel een aantal kamers nog steeds serieus werk maakten van de literatuur. Veel rederijkerskamers werden eigenlijk steeds meer een gezelligheidsvereniging.
Vraag 6 (2p)
Geef tenminste twee aspecten uit de voorstelling van bron 6 die erop wijzen dat het hier om een rederijkerskamer gaat.
OPGAVE 3 – DE STADSSCHOUWBURG
Bestudeer bron 7 en 8.
In de gravure is een deel van de inrichting te gezien van een gebouw wat een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het toneel in De Republiek. Met de opening van de Stadsschouwburg in Amsterdam in 1637 kregen de rederijkerskamers een plek van formaat om hun voorstellingen te tonen.
Vraag 7 (2p)
Noem twee voordelen om in de schouwburg op te treden.
Bestudeer bron 9.
Voor de opening van de Stadsschouwburg schreef Vondel het treurspel ‘Gijsbreght van Aemstel’. In bron 10 wordt uitgelegd wat de uitgangspunten van Vondel waren voor het schrijven van dit stuk.
Vraag 8 (1p)
Geef een reden waarom Vondel en zijn tijdgenoten hun werk baseerde op dichters uit het verleden.
Vondel heeft zelf de naam ‘treurspel’ bedacht die op het titelblad van de eerste uitgave van de Gijsbrecht staat (bron 10), net als de term ‘schouwburg’.
Vraag 9 (2p)
Beredeneer waarom Vondel deze termen heeft bedacht.
Bestudeer bron 11.
Bron 11 is een tekening die Rembrandt heeft gemaakt, waarschijnlijk tijdens een repetitie van de Gijsbrecht. Er wordt wel beweerd dat de acteur Willem de Ruyter bij het opzetten van de mijter heeft gezegd: “Zet mij de strontpot op”.
Vraag 10 (2p)
Verklaar de opmerking van De Ruyter vanuit het godsdienstige klimaat van de 17e eeuw.
Vraag 11 (1p)
Geef een reden waarom het aannemelijk is dat de nonnen door jongens werden gespeeld.
OPGAVE 4 – SYMBOLIEK
Bestudeer bron 12 en 13.
In bron 12 zie je een afbeelding uit een beroemd emblemataboek: Sinnepoppen. Emblemataboeken waren in de zeventiende eeuw heel populair: in bijna ieder huishouden was een exemplaar te vinden. De symboliek van de emblemata is komt daardoor veelvuldig voor in de toneelstukken uit die tijd, maar is ook vaak door schilders gebruikt als inspiratiebron. Een voorbeeld hiervan is het embleem ‘Keur baart angst’ van Roemer Visscher (bron 12) en het schilderij ‘Rivierscene met een veerboot’ van Van Ruysdael (bron 13).
Vraag 12 (1p)
Geef aan welk vast onderdeel van emblemata ontbreekt in bron 12.
Vraag 13 (1p)
Noem een aspect uit de voorstelling waaruit de overeenkomst blijkt tussen het embleem en het schilderij.
Vraag 14 (2p)
Beschrijf op welke manier Van Ruysdael de symboliek van het embleem heeft verbeeld in het schilderij.
OPGAVE 5 – EEN BEROEMDE DAME
Bestudeer bron 14.
Op het schilderij van de Muiderkring staan verschillende bekende figuren uit de zeventiende eeuw bij elkaar, waaronder Maria Tesselschade.
Vraag 15 (2p)
Noem twee beeldaspecten uit het schilderij waardoor de rol van Maria Tesselschade binnen de Muiderkring duidelijk wordt.
Bestudeer bron 15.
Iedere tijd heeft zijn eigen helden, maar Marieke Geerlings zegt dat het leven van de 17e-eeuwse Maria Tesselschade haar geïnspireerd heeft om dit beeld te maken.
Vraag 16 (3p)
Leg aan de hand van twee aspecten uit de vormgeving van dit beeld uit dat de kunstenaar Maria Tesselschade bewondert.
?
4. Bronnen
BRONNEN BIJ OPGAVE 1
Bron 1
Amsterdam groeit snel aan het begin van de zeventiende eeuw. De Amsterdamse rederijkerskamer Eglantier krijgt concurrentie van Wit Lavendel; de rederijkerskamer van de zuidelijke Nederlanden. Daarnaast brengen reizigers uit Engeland en Frankrijk een nieuwe vorm van vermaak naar de Nederlanden: het straattheater met zang, dans en muziek. Deze vorm van volksvermaak was voor de rederijkerskamers minderwaardig aan hun rederijkerskunsten.
Bron: Erenstein, R.L. (hoofdredactie), Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen, 1996, blz.142 e.v. Amsterdam; Amsterdam University Press
Bron 2
De Rederijkers hadden verschillende genres tot hun beschikking om hun verhaal op het toneel te vertellen. Zo was daar : De Klucht, De Komedie, het Sinnenspel, De tragikomedie en de Tragedie of het Treurspel.
De Klucht was bedoeld om het publiek een leuke avond te bezorgen waarin vooral veel werd gelachen. Het spel wordt gespeeld door typetjes die makkelijk te imiteren zijn. De humor van het stuk zat vaak in het gebrek aan verstand van de personen en de snelheid waarmee de gebeurtenissen elkaar opvolgden.
Ook een Komedie is bedoeld om het publiek te laten lachen, maar hier worden de spelers meer als mensen met een karakter neergezet, herkenbaar als de buurman op de hoek. Het speeltempo is ook hier hoog en alles komt goed aan het eind.
Het Sinnenspel werd gebruikt om de kijker een les te leren in deugdelijk ‘christelijk’ gedrag. In het opgevoerde spel werden de rollen gespeeld door karaktereigenschappen of bepaalde begrippen. De ‘sinnekens’ waren de karakters die slechte eigenschappen uitbeeldden.
De Tragi-komedie is een stuk waarbij het verhaal als een dram begint maar optimistisch en grappig eindigt. Dit genre is door Vondel geïntroduceerd en was vooral aan het einde van de winter populair. Het treurspel. De naam zegt het al: het verhaal is en blijft een drama. Er wordt verlies geleden in de vorm van dood en gebrek aan liefde.
bron: www.encylo.nl
Bron 3
Aantal fragmenten van verschillende genres.
fragment I
En Tanneken Boterams maekten ik lest zoo dartel warm
Dat de liefde uyt haer blaes schoot tot achter in haer kartel-darm:
Maer ze was so morssig dat dieze de borsten wou raken/
Tasteze met een pol-lepel / om dat hy zijn handen niet vuil zou maken:
Maer ze had'er ien deugt by / want ze bleef zoo op 'er religi staen
Datze al-te-mets wel zey / ier ik van me geloof wou gaen
Of ier ik op het pad van de verdoemenis wou dwalen
'k Had liever datme de duiker van stonden aen quam halen.
Zoo binje / zey ik / al ien stantvastige Meydt.
Dat deynk ik wel / zeyze / men moet al veul doen om zijn zaligheyt.
fragment II
Waar kom ik toe? waar werd' ik heen gedreven?
Hoe ben ik reukeloos dus ver gebragt?
Ik zie vast om, en vind geen troost gebleven,
Dan 't geen de mensch het allerschriklijkst acht,
Dat is de dood, die ieder een doet beven;
Maar my in dit geval zo zoet toelacht.
Bedroge vrow! waar moet ik heul gaan zoeken?
Ik mach dan wel mijn zotte zin vervloeken
Die lichtelijk vertrowt werd licht bedrogen.
dan: behalve
alreê: reeds
reukeloos: roekeloos, zonder voor de gevolgen terug te schrikken
dus ver: zover
vast: steeds, onophoudelijk
allerschriklijkst: meest afschuwelijke
zo zoet toelacht: zozeer behaagt, bevalt
heul: verlichting, troost
mijn zotte zin: mijn dwaze voornemen, destijds namelijk
fragment III
Eersucht. Eygenbaet. Ghemeene-man. Warheydt.
Ghy grooten die na eer door veel inlegghens poocht,
Leght in soo veel als ghy, en meer als ghy vermoocht,
Aen dese wilt u rijcke giften nu besteden,
Ick sal niet laten dan, u miltheydt te verbreden.
Eygen B. Ghemeene Man die niet na eersuchts naem en staet,
Leght in om mynent wil, dat is om eyghen baet
Slechs met een schellingh wint ghy vierthien hondert Gulden.
Gem. M. Dat klemt, ick was daer mee rijck en uyt al mijn schulden.
Vvaerhz. Beclachelijcke saeck. Laet u de wil van Godt
Veel meerder gelden als u eyghen zelfs ghenodt,
Begeerelijcke Mensch verstaet de saeck te deghen,
Laet eyghen baet u niet soo zottelijck beweghen,
Bronnen: Medea, Jan Six (485 en verder), 1648; ... van Oene, Jan Vos,1649 (135-145); Spel van de Rijcke man, Samuel Coster. Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, www.dbnl.org
Bron 4
?
Bron: www.youtube.nl
BRONNEN BIJ OPGAVE 2
Bron 5
Aantal fragmenten van ‘De boer’ uit ‘De klucht van de koe’ (1612)
Voor niet en heb ick by de Vlamingen1 geen Retrosyn2 gewiest.
Ick brenght u eens met een discordatie,
En ick hoop, ghy sultet wachten plaan,
Al en is dit geen fraeye arguwatie.
Ick brengt u eens met een discordatie,
Ja al maack ick weynich dispensatie,
So sult ghy ’t aannemen saan,
Ick brenght u eens met een discordatie,
En ick hoop ghy sultet wachten plaan,
Gy syt mijn alderliefste graan.
Dat heb ick geliert bij de maets van onse Kamer.
So doet oock al ’t gemeene3 volck, die weten van geen kunst.
Ick spreek Rondeelen van twaelven, of van viertienen,
Wilger een hebben van viertentwintich, ik selse u verlienen.
Ick spreeck Sonnetten, en Balladen uyt de vuyst.
1 leden van de Brabantse Kamer
2 rederijker
3 gewone
Bron: Bredero, Klucht van de Koe, Martinus Nijhof, Den Haag, zesde druk, 1980
Bron 6
Jan Steen, Rederijkers aan het venster, ca. 1663-1665
?
Bron: http://hydeparkassociates.com
BRONNEN BIJ OPGAVE 3
Bron 7
In 1610 komt er een eind aan de oude gewoonte dat de rederijkers van de stad in de open lucht speelden zonder hiervoor te betalen. Als eerste was de Eglantier begonnen met het heffen van entree-2,5 stuiver voor toneelvoorstellingen binnenshuis. Ook de rederijkerskamer Wit Lavendel kreeg een plek toegewezen waar zij hun kunsten konden vertonen. Amsterdam profiteerde nu daadwerkelijk van zijn Rederijkers.
Bron: Erenstein, R.L. (hoofdredactie) Een theatergeschiedenis der Nederlanden, Tien eeuwen drama en theater in Nederland en Vlaanderen, 1996, blz.156 e.v. Amsterdam; Amsterdam University Press
Bron 8
?
Bron: S. Savoy, Het toneel van de Amsterdamse schouwburg 1658, gravure, www.dbnl.org
Bron 9
In zijn opdracht aan Hugo de Groot motiveert Vondel de keuze van zijn onderwerp. Hij wilde de Schouwburg, “dit aenzienelijck gebouw”, in wijden met “eenigh werck, dat deze stadt en burgerye moght behagen”, en daartoe koos hij als stof “de jammerlijcke verwoestinge van Amsterdam, en ballingschap van Gijsbrecht van Aemstel, toen heere der zelver stede”. Hiermee volgt hij de weg waarop “d’aeloude dichters” hem waren voorgegaan. Zij immers hadden als doel “de gedichten den volcke smaeckelijck te maken met zaecken te ververschen, die hunne vorsten en voorouderen betroffen”. Zo deden Homerus en Vergilius, ook Silius en Lucanus. En ook de “poëten onzer eeuwe”, doen hetzelfde; als voorbeelden noemt Vondel Torquato Tasso, Ronsard en P.C. Hooft met zijn Geeraerdt van Velzen.
Bron: T. Terwey e.a., Gysbrecht van Aemstel, Wolters-Noordhoff, Groningen, 21e druk, 1980
Bron 10
Titelblad van den eersten druk van Vondel's Gysbrecht van Aemstel 1637
?
Bron: www.dbnl.org
Bron 11
Tekening Rembrandt
?
Gijsbrecht van Aemstel, 4e bedrijf, Ie scène: Gozewijn en de nonnen.
Waarschijnlijk vertolkte de acteur Willem Bartolsz. de Ruyter de rol van bisschop Gozewijn. De nonnen worden door jongens gespeeld.
Bronnen: www.digischool.nl; René van Stipriaan, Het volle leven, Prometheus Amsterdam, 2002, blz. 178
BRONNEN BIJ OPGAVE 4
Bron 12
‘Keur baart angst’
?
Uit: Roemer Visscher, Sinnepoppen, Amsterdam, 1614, www.dbnl.org
Bron 13
Rivierscene met een veerboot, Salomon van Ruysdael, 1650
?
Olieverf op canvas, 106 x 152cm
bron: www.liverpoolmuseum.org.uk
BRONNEN BIJ OPGAVE 5
Bron 14
J.M. Kruseman, De Muiderkring, 1852
?
V.l.n.r. Constantijn Huygens,Gerard Brederode, Dirck Sweelick, Anna Roemer Visscher, P.C. Hooft, J. van den Vondel, Pieter Roemer Visscher, Maria Tesselschade (draagt gedicht voor).
bron: www.historisch-toerisme-bureau.nl
Bron 15
Marieke Geerlings, Elck sijn waerom ’Maria Tesselschade’, 2006 (expositie bij het Muiderslot)
?
bron: www.mariekegeerlings.nl?
5. Beoordeling
Bij elke vraag staat het maximum aantal punten dat je voor die vraag kunt halen. Voor deze webquest zijn in totaal 33 punten te behalen.
Berekening van het cijfer: [(behaalde punten/33) x 9] + 1
6. Terugblik
Als je voor deze toets een voldoende hebt gehaald, weet je het volgende:
- je kan de belangrijkste begrippen van beeldende kunst en drama gebruiken
- in de bronnen herken je informatie over kunst en cultuur
- je kunt de informatie uit de bronnen benoemen en toepassen
- je kan verbanden leggen tussen de leerstof en de bronnen
- je herkent genres in het toneel, theater, film en literatuur van nu aan de hand van de rederijkerscultuur van toen
- je hebt laten zien wat beeldaspecten inhouden in een schilderij of kunstwerk
- je beschikt over genoeg kennis om de zeventiende eeuw met culturele elementen van het heden te kunnen verbinden
7. Docentpagina
- Taal van de website:
- Nederlands
- Trefwoorden:
- rederijkers, toneel, 17e eeuw, vondel, maria tesselschade
- Opbrengst van de webquest:
- cijfer
- Extra benodigde materialen:
- geen
- Webquestmakers:
- Jaqueline Aggenbach en Elanda Jongejan
Deze WebQuest is goed te gebruiken bij:
- Methode:
- diverse
- Hoofdstuk / Les:
- Burgercultuur in de 17e eeuw
Titel
Rederijkers -van kamer tot schouwburg
Onderwerp
De rederijkerscultuur in de zeventiende eeuw van de Nederlanden
Informatie over het gebruik van de webquest
Schooltype: 5-6 VWO
Vakgebieden: CKV3, Kunst algemeen
Uitvoering: individueel
Tijdsinvestering: 1 klokuur
Gemaakt door
Jaqueline Aggenbach en Elanda Jongejan
Verantwoording vanuit de eindtermen Kunst algemeen
Door het maken van deze webquest blijkt of de leerling voldoet aan het overgrote deel van de eisen die worden gesteld onder punt 1, 2 en 3 van domein A (vaardigheden en benaderingswijzen), namelijk
- het hanteren van de belangrijkste termen en begrippen uit de kunstdisciplines beeldende vormgeving en drama waardoor de kandidaat in staat is tot het begrijpen en reflecteren op de onderwerpen en het leggen van verbanden tussen kunst en cultuur
- het herkennen, benoemen en toepassen van informatie over kunst en cultuur om verbanden aan te geven
- het gebruiken en toepassen van bronnenmateriaal op een adequate wijze
Deze webquest sluit aan bij het subdomein Burgercultuur van de 17e eeuw en daarvan de onderwerpen
- stadsschouwburg van Amsterdam
- rederijkerskamers
- neoklassieke kluchten en tragedie (en spektakelstukken)
vanuit de invalshoeken
- kunst en religie, levensbeschouwing (met name de diversiteit van christelijke geloofsovertuigingen)
- kunst en esthetica (met name de protestantse visies op de kunsten, kennis van menselijke hartstochten, Aristotelische principes in het theater en originaliteit)
- kunst en vermaak (zowel ter lering en vermaak als medicijn/klucht)
In het antwoordmodel staat per onderdeel gespecificeerd welke vragen hierop van toepassing zijn.
Dit is de eerste webquest die wij hebben gemaakt, we horen dan ook graag of hij bevalt.