3. Werkwijze

Beantwoord de onderstaande vragen met behulp van de bronnen op de bronnenpagina. Bij elke vraag staat hoeveel punten je maximaal kunt behalen voor die vraag.

 


OPGAVE 1 – REDERIJKERSTONEEL


Vanaf halverwege de zestiende eeuw, ontstond de gewoonte in de Nederlanden om hoog bezoek te ontvangen in een rijkversierde stad. Men leidde de gasten door triomfbogen en wandelde langs de opgestelde tableaux vivants. De rederijkerskamers vertoonden hun kunsten met vertellingen waarin actuele politieke gebeurtenissen op een positieve manier vertaald werden naar verhalen uit het oude testament en de Griekse mythologie.


Vraag 1 (1p)

Geef aan welk gevolg de reformatie heeft gehad voor de thema’s  waar de rederijkers mee werkten.


Bestudeer bron 1


Vraag 2 (4p)

Verwoordt de visie van Bredero en de jezuïetenpater Jan Davids over dit culturele verschijnsel aan de hand van een fictief gesprek tussen deze twee schrijvers. Uit het gesprek moet duidelijk worden wat de verschillen of overeenkomsten zijn tussen het zuidelijk toneel en het werk van de rederijkers in de Noordelijke Nederlanden.

  

Bestudeer bron 2 en 3.


Vraag 3 (3p)

Zet het juiste genre bij de juiste tekst en geef argumenten voor je keuze.

  

Bekijk bron 4.

 

 

 

De populariteit van een genre is onlosmakelijk verbonden met de cultuur waarin de voorstelling wordt vertoond of het verhaal wordt verteld. De tijdgeest van dat moment speelt ook mee. In dit fragment is sprake van verschillende ideeën over status.

 

Vraag 4 (3p)

 

Leg uit waarom kennis van de normen en waarden in andere culturen belangrijk is om de humor van dit fragment te kunnen begrijpen.

 

 

 

 

 

 

 

  

 

OPGAVE 2 - REDERIJKERS, KANNEKIJKERS

 

  
 

 

Bestudeer bron 5.

 

De rederijkers zagen een uitdaging in het gebruiken van vaste dichtvormen. Eén daarvan is het rondeel, een dichtvorm met herhaling. Zoals de naam al aangeeft, loopt het rond en vormen de regels een cirkel. Een rondeel bestaat meestal uit acht regels waarvan de eerste twee ook de laatste twee zijn, en de eerste regel bovendien herhaald wordt in de vierde. In ‘De Klucht van de Koe’ maakt de boer een parodie op het rondeel.

 


Vraag 5 (3p)

 

Noem drie elementen uit bron 5 om te onderbouwen dat het hier inderdaad om een parodie op het rondeel gaat.

 


Bestudeer bron 6.

 

In de loop van de 17e eeuw verloren de rederijkers steeds meer aanzien, hoewel een aantal kamers nog steeds serieus werk maakten van de literatuur. Veel rederijkerskamers werden eigenlijk steeds meer een gezelligheidsvereniging.

 

Vraag 6 (2p)

 

Geef tenminste twee aspecten uit de voorstelling van bron 6 die erop wijzen dat het hier om een rederijkerskamer gaat.

 


 

 


OPGAVE 3 – DE STADSSCHOUWBURG

 

 

 

Bestudeer bron 7 en 8.

 

In de gravure is een deel van de inrichting te gezien van een gebouw wat een belangrijke rol heeft gespeeld bij de ontwikkeling van het toneel in De Republiek. Met de opening van de Stadsschouwburg in Amsterdam in 1637 kregen de rederijkerskamers een plek van formaat om hun voorstellingen te tonen.

 

Vraag 7 (2p)

 

Noem twee voordelen om  in de schouwburg op te treden.

 

 
Bestudeer bron 9.

 

Voor de opening van de Stadsschouwburg schreef Vondel het treurspel ‘Gijsbreght van Aemstel’. In bron 10 wordt uitgelegd wat de uitgangspunten van Vondel waren voor het schrijven van dit stuk.

 

 

 

Vraag 8 (1p)

 

Geef een reden waarom Vondel en zijn tijdgenoten hun werk baseerde op dichters uit het verleden.

 

 

 

Vondel heeft zelf de naam ‘treurspel’ bedacht die op het titelblad van de eerste uitgave van de Gijsbrecht staat (bron 10), net als de term ‘schouwburg’.

 

Vraag 9 (2p)

 

Beredeneer waarom Vondel deze termen heeft bedacht.

 

 

 

Bestudeer bron 11.

 

Bron 11 is een tekening die Rembrandt heeft gemaakt, waarschijnlijk tijdens een repetitie van de Gijsbrecht. Er wordt wel beweerd dat de acteur Willem de Ruyter bij het opzetten van de mijter heeft gezegd: “Zet mij de strontpot op”.

 

 
Vraag 10 (2p)

 

Verklaar de opmerking van De Ruyter vanuit het godsdienstige klimaat van de 17e eeuw.

 

  
Vraag 11 (1p)

 

Geef een reden waarom het aannemelijk is dat de nonnen door jongens werden gespeeld.

 

 
 

 

 
OPGAVE 4 – SYMBOLIEK

 

 
Bestudeer bron 12 en 13.

 

In bron 12 zie je een afbeelding uit een beroemd emblemataboek: Sinnepoppen.  Emblemataboeken waren in de zeventiende eeuw heel populair: in bijna ieder huishouden was een exemplaar te vinden. De symboliek van de emblemata is komt daardoor veelvuldig voor in de toneelstukken uit die tijd, maar is ook vaak door schilders gebruikt als inspiratiebron. Een voorbeeld hiervan is het embleem ‘Keur baart angst’ van Roemer Visscher (bron 12) en het schilderij ‘Rivierscene met een veerboot’ van Van Ruysdael (bron 13).

 

Vraag 12 (1p)

 

Geef aan welk vast onderdeel van emblemata ontbreekt in bron 12.

 

 
Vraag 13 (1p)

 

Noem een aspect uit de voorstelling waaruit de overeenkomst blijkt tussen het embleem en het schilderij.

 

 

 

Vraag 14 (2p)

 

Beschrijf op welke manier Van Ruysdael de symboliek van het embleem heeft verbeeld in het schilderij.

 

 

 

 

 

  
OPGAVE 5 – EEN BEROEMDE DAME

 

 

 

 

 

Bestudeer bron 14.

 

Op het schilderij van de Muiderkring staan verschillende bekende figuren uit de zeventiende eeuw bij elkaar, waaronder Maria Tesselschade.

 


Vraag 15 (2p)

 

Noem twee beeldaspecten uit het schilderij waardoor de rol van Maria Tesselschade binnen de Muiderkring duidelijk wordt.

 


Bestudeer bron 15.

 

Iedere tijd heeft zijn eigen helden, maar Marieke Geerlings zegt dat het leven van de 17e-eeuwse Maria Tesselschade haar geïnspireerd heeft om dit beeld te maken.

 


Vraag 16 (3p)

 

Leg aan de hand van twee aspecten uit de vormgeving van dit beeld uit dat de kunstenaar Maria Tesselschade bewondert.

?