inleiding
In dit arrangement leer je een simpel parcours te ontwerpen. Je leert eerst iets over dressuur, dan iets over springen in het algemeen. Vervolgens over hoe je een parcours moet ontwerpen.
In de bronnen kun je nog extra informatie vinden
filmpje over springen
Ludger Beerbaum
de basis: dressuur
Imke Schellekens-Bartels met Sunrise
Voor alle takken van de sport is dressuur de basis. Om goed bij de sprong te kunnen komen heb je controle nodig. Het paard moet dus aan de teugel zijn = controle over houding en tempo. Zo wordt de ruiter in staat gesteld het tempo te verruimen en verkorten. Als je een slechter oog voor de sprong hebt, zal je paard beter aan de hulpen moeten zijn.
Toch is er nog een wezenlijk verschil tussen een contactteugel en aanleuning hebben:
- aan de teugel: lichte druk op de teugel aangenomen door de ruiter
- aanleuning: lichte druk op de teugel aangenomen ddor het paard
Je kunt tot aanleuning komen als je de volgende stappen volgt:
- Je stapt rond aan de lange teugel
- Je zorgt dat je paard voorwaarts (aan het been) is
- Je neemt contact. De hoeveelheid druk, die je hier moet nemen is afhankelijk van het paard. Dat ligt aan de wil van het paard om na te geven en om voorwaarts te blijven. Je moet immers altijd van achter naar voor blijven rijden. Eerst been en dan pas de hand!
- Dan gaat het paard nek- en kaakgewricht ontspannen. Hij geeft dus na en gaat aan de teugel. De druk op de teugel wordt dus minder! Jij ontspant je hand.
- Dan ga je drijven om je paard naar je hand toe te drijven.
- De druk op de teugel wordt meer, want je paard zoekt contact met jouw hand -> nu heb je aanleuning.
Nu wordt ook duidelijk wat het verschil is tussen begrenzen en trekken:
Begrenzen: tegenhouden wat je aan voorwaarts gaan opwekt.
Trekken: meer tegenhouden dan wat je aan voorwaarts gaan opwekt.
dressuurles van Anky van Grunsven
de dressuurhouding
Coby van Baalen
dressuurzadel
Om in de dressuurhouding in balans te kunnen blijven zitten, heb je een dressuurzadel nodig. Een dressuurzadel heeft lange zweetbladen en een diepe zit met een hoge lepel.
de verlichte zit
afzet en stijging
springzadel
Om in de verlichte zit in evenwicht te kunnen blijven zitten, heb je een springzadel nodig. Een springzadel heeft kortere, meer naar voren uitgebouwde zweetbladen en vlakke zitting met een lage lepel.
hindernissen en afstanden
afzet = landing
wedstrijden
Beezie Madden met Authentic
Iedere klasse heeft zo zijn eigen kenmerken. Dat is bij springen hetzelfde als bij dressuur. Een B proef is het makkelijkste en de klassen daarna worden steeds moeilijker. Hieronder kunje zien waar de parcoursen van iedere klassen aan moet voldoen:
B- parcours
-
lange lijnen ( kortste afstand tussen 2 hindernissen min. 6 galopsprongen )
-
9 of 10 hindernissen
-
1 dubbelsprong, liefst steil- oxer
-
straal wendingen minimaal 20 meter
-
alle sprongen met grondlijn
-
eenvoudige sprongen (niet te open of vreemd uitziend )
-
alle afstanden passend, zodat het paard niet hoeft te schakelen in tempo
-
hoogte maximaal 1.00 m; breedte oxers max 1.10; breedte triple max. 1.20
L- parcours
-
eenvoudige lijnen en passende afstanden
-
9 of 10 hindernissen
-
2 dubbelsprongen
-
triple niet in combinatiesprong zetten
-
oplopende oxers bouwen
-
hoogte maximaal 1.10 m, breedte oxers max. 1.20m., breedte triple max. 1.30 m.
-
sloot maximaal 2.50m breed
M- parcours
-
9 tot 12 hindernissen
-
een dubbelsprong en een driesprong of twee dubbelsprongen
-
de driesprong moet eenvoudig zijn; mag niet meer dan een oxer bevatten
-
oxer mogen meer parallel zijn en meer open.
-
hindernissen volgen elkaar sneller op. Er zit echter wel een lijn van ongeveer 15 tot 20 galopsprongen in, zodat het paard weer even op adem kan komen.
-
hoogte maximaal 1.20 m, breedte oxers max. 1.30 m, breedte triple max. 1.40m
-
sloot maximaal 3 m. breed
Z- parcours
-
9 tot 12 hindernissen
-
een dubbelsprong en een driesprong of twee dubbelsprongen, waarvan een insprong een oxer is. En één ervan moet uit twee galopsprongen bestaan
-
de hindernissen volgen elkaar sneller op
-
de oxers zijn bijna parallel ( 2 of 3 centimeter verschil )
-
een dubbelsprong mag uit twee oxers bestaan, maar dan wel op een afstand van 2 galopsprongen
-
hoogte maximaal 1.30 m., breedte oxers max. 1.40m., breedte triple max. 1.50 m
-
sloot maximaal 4 meter.
De strafpuntenregeling bij een klassiek parcours gaat als volgt:
-
Afgeworpen/omvergeworpen hindernis: 4 stafpunten
-
Eerste weigering: 4 strafpunten
-
Tweede weigering: In de klassen A B L 8 strafpunten. In de hogere klassen diskwalificatie.
-
Derde weigering: In de klassen A B L diskwalificatie
-
Val van paard of ruiter: diskwalificatie ( bij kampioenschappen over meerdere wedstrijden 8 strafpunten )
-
Overschrijding van de toegestane tijd: 1 strafpunt per ( begonnen ) 4 seconden
-
Overschrijding van de tijdslimiet: diskwalificatie.
Een weigering kan zijn:
-
een vergissing in het parcours die te laat wordt hersteld waarbij de lijn al is gekruist
- een weigering
- uitbreken
- verzet (langer dan 60 sec.)
- het rijden van een cirkel.
Als een paard stopt voor een sprong en onmiddellijk daarna toch springt, zonder achterwaarts te gaan, dan is dat geen weigering. Een cirkel rijden mag wel om de laatst gesprongen hindernis, voor je de volgende hindernis aanrijdt.
Ook na hulp van derden volgt uitsluiting. Hieronder wordt verstaan: aanreiken van een zweep, instructies roepen, helpen bij een breuk van het harnachement. Als een ruiter gevallen is mag hij wel geholpen worden bij het opstijgen en in orde brengen van het harnachement.
verkennen van het parcours
ontwerpen van een parcours
de parcoursbouwer aan het werk
Als je een parcours gaat ontwerpen moet je rekening houden met de volgende dingen:
Parcoursschets
Startlijn: tussen de 6 en 25 meter voor de eerste hindernis
Finishlijn: tussen de 15 en 25 meter na de laatste hindernis ( bij overdekte accomodatie minimaal 10 meter na de laatste hindernis )
Deze worden (net als de hindernissen ) aangegeven door een witte vlag links en een rode vlag rechts.
Tabel
- Tabel A = klassiek. Dat wil zeggen dat de gemaakte fouten bestraft worden met strafpunten. Deze tellen voor de winstpuntenregeling.
- Tabel C = jachtparcours. Dat wil zeggen dat de deelnemer op jacht gaat naar de snelste tijd. Fouten worden dus omgerekend in seconden, die opgeteld worden bij de tijd. De snelste tijd wint.
Barrage
De hindernissen van de barrage mogen alleen verhoogd en verbreed worden tot de maximale hoogte en breedte als de deelnemers aan de barrage geen springfouten hadden in het basis parcours. Als er in het originele parcours een of meerdere combinatie- sprongen zaten, moet er in de barrage ook minstens een combinatie opgenomen worden. De volgorde waarin de hindernissen gesprongen moeten worden, mag veranderd worden. Er mogen bij de barrage maximaal twee enkelvoudige hindernissen aan het parcours worden toegevoegd. Deze hindernissen moeten dan wel al opgebouwd staan tijdens het verkennen van het parcours.
De barrage moet minstens bestaan uit 6 hindernissen (de dubbelsprong wordt als 1 hindernis geteld).
Schetsen parcourstekening
Let vooral op:
-
in –uitgang
-
plaats jury
-
probeer eerste hindernis uitnodigend te maken(zeker in lagere klassen). Dus hindernis 1 richting uitgang en een oxer
-
evenveel hindernissen linksom als rechtsom
-
logische lijnen
-
vermeld bij langere rechte en gebroken lijnen ook de afstand(t/m 7 galopsprongen)
-
let op aantal hindernissen
-
vermeld ook de start en finish
-
bedenk alvast een barrage(indien nodig)
Sloot in een parcours
In een L- parcours kan een sloot het beste als laatste hindernis richting de uitgang gesprongen worden.In de M- en Z- klassen kan de sloot het best op 23.50 of 24 m na een steilsprong gebouwd worden.
In de bestanden hieronder kun je voorbeelden zien van parcoursen.
Opdrachten
bronnen
KNHS-discipline reglement springen
In de mediatheek kun je het volgende boek vinden: "Een meter plus een schoen" van M. Vos. Dat gaat over het ontwerpen van parcoursen. Er staan ook een aantal voorbeelden in van parcoursschetsen.