Inleiding
Inleiding
In deze wiki leg ik uit wat de opleiding onderwijsassistent verwacht bij het invullen van het lesvoorbereidingsformulier.
De kopjes en de daarbij horende hulp vragen zijn overgenomen vanuit het lesvoorbereidingsformulier.
Elk onderdeel wordt kort toegelicht.
Ik maak gebruik van voorbeelden van studenten

Het lesvoorbereidingsformulier
Doelstelling (lesdoel)
Doelstelling of lesdoel
Wat wil ik bereiken met mijn les? Wat moet de leerling aan het einde van deze les kennen, kunnen, ervaren en/of geoefend hebben?
Aan het einde van de les ken/kan/weet/heeft geoefend. Tip: gebruik SLO doelen of methode lesdoel
Een lesdoel wordt SMART geformuleerd.en is 1 zin.
SMART staat voor specifiek - meetbaar - acceptabel - realistisch en tijdsgeboden. Een lesdoel bevat altijd een werkwoord.
Een lesdoel bestaat uit een korte krachtige zin die omschrijft wat er geleerd gaat worden. Het doel moet controleerbaar zijn. Jij moet checkvragen en opdrachten kunnen bedenken om te controleren of de leerlingen het lesdoel hebben behaald. Het lesdoel is het fundament van een goede les.
Op een school worden niet zomaar leuke activiteiten georganiseerd. Het past in het onderwijs van dat moment.
Belangrijk is dat je aansluit bij wat de school/klas/groep mee bezig zijn
Uitgangspunt daarbij zijn de landelijk vastgestelde kerndoelen voor bijvoorbeeld rekenen en taal waarin staat welke leerstof je als school minimaal moet behandelen. Een houvast om te weten wat je precies moet doen in de klas zijn de zogenaamde referentieniveaus waarbij per vak en per niveau staat welke kennis en vaardigheden een leerling aan het eind van de basisschool moet beheersen. Scholen kunnen daarmee een eigen leerlijn opstellen per vakgebied, met duidelijke tussendoelen per groep.
Daarna kun je het lesprogramma bepalen; daarna komt de lesinhoud.
Voorbeelden van SMART doelen
De leerlingen van groep 8 kunnen aan het einde van de les een tekst van 300 woorden samenvatten in maximaal 100 woorden, binnen een tijdsbestek van 30 minuten.
- Specifiek: "De leerlingen van groep 8kunnen na de les een tekst samenvatten."
- Meetbaar: "Ze maken een samenvatting van maximaal 100 woorden."
- Acceptabel: "De opdracht is uitdagend, maar haalbaar voor het niveau van de leerlingen."
- Realistisch: "De leerlingen hebben de benodigde basisvaardigheden (lezen en schrijven)."
- Tijdgebonden: "De samenvatting moet binnen 30 minuten worden ingeleverd."
Beginsituatie
Beginsituatie (hfstk 6.5 PWO)
Wat moeten de leerlingen al kunnen of kennen met betrekking tot het halen van het lesdoel(en)?
- Materiele aspecten
- Sociale aspecten
- Persoonlijke kenmerken leerlingen
- Situationele aspecten
De beginsituatie is het startpunt van je lesontwerp. Het beschrijft de situatie waarin de leerlingen zich bevinden voordat de les begint, en geeft aan wat de leerlingen al weten, kunnen en eventueel nog moeten leren. Dit helpt je om de les goed aan te sluiten bij het huidige niveau van de leerlingen.
Het is belangrijk om de onderwijsbehoefte beschrijven (Persoonlijke kenmerken leerlingen)
De onderwijsbehoefte kan betrekking hebben op diverse aspecten van het onderwijs, zoals: de instructie, de leerstof, de leertijd, de feedback, de werkvormen, de motivatie of de leeromgeving.
Het is belangrijk om aan te sluiten bij wat leerlingen weten/ kunnen en dat te beschrijven
- Wat zijn de voorkennis en vaardigheden die de leerlingen al bezitten die belangrijk zijn voor het lesonderwerp?
- Is de leerstof eerder aan bod gekomen en wat waren daarvan de resultaten?
- Wat zijn de vaardigheden die de leerlingen al beheersen en waarmee ze de les kunnen starten?
Het is belangrijk om aan te sluiten bij hoe leerlingen zijn (leerling kenmerken) en te beschrijven (Sociale aspecten)
- Wat zijn de culturele achtergronden en ervaringen van de leerlingen?
- Hoe leren de leerlingen het liefst? (bijvoorbeeld door te luisteren, te lezen, praktische ervaringen, enz.)
Het is belangrijk om aan te sluiten bij de leefwereld van de leerlingen en te beschrijven (Persoonlijke kenmerken leerlingen)
- Welke onderwerpen of activiteiten interesseren de leerlingen?Wat motiveert de leerlingen om te leren?
- Hoe kunnen de lessen interessanter worden gemaakt voor hen?
- Hoe ziet hun dagelijkse leven eruit buiten school?
- Zijn er specifieke hobby's of buitenschoolse interesses waar rekening mee gehouden kan worden?
Voorbeeld van een beginsituatie
Het gaat om 20 leerlingen uit klas 3BB (9 meisjes en 11 jongen met de leeftijd 14-15 jaar) die de les officieel taalgebruik gaan volgen. De leerlingen hebben een normaal ontwikkelniveau en kunnen goed meekomen met de leerstof die ze krijgen. De kinderen beschikken nog niet over de voorkennis van ‘Officieel taalgebruik’.
De leerlingen vinden het lastig om erg lang te luisteren en concentratie te houden. Het is van belang dat je ze dus bij de les betrekt en je instructie kort maar krachtig houdt. Je kan zo bijvoorbeeld vragen aan ze stellen om ze betrokken te houden. Denk aan vragen zoals: ‘Wat denk je dat officieel taalgebruik is?’, of ‘Wie weet de betekenis van dit woord?’ etc.
Didactische Werkvorm
Didactische werkvormen
Hoe ga ik de leerstof aanbieden? Welke werkvormen ga ik inzetten om mijn lesdoel(en) te kunnen bereiken?
- Instructievorm (doceren, vertellen, demonstreren, stappenplan uitleggen, theoretisch verhaal houden)
- Interactie
- Opdracht
- Samenwerken
- Spel
Bij ELKE LESFASE beschrijf je welke didactische werkvorm je hebt gebruikt
- Inleiding: instructie
- Kern: zelfstandig werken
- Slot: interactie
Via Wiki Werkvormen is er meer informatie beschikbaar
Leerstof (leerinhoud)
Leerstof
Welke stof/oefeningen moeten de leerlingen lezen/maken? Wat wil ik de leerlingen in deze les leren?
Welk leergebied, vak, les, onderwerp?
Leergebieden van de kerndoelen
De kerndoelen zijn door de overheid opgesteld voor de volgende leergebieden:
- Nederlandse taal
- Engelse taal
- Friese taal
- Rekenen en wiskunde
- Oriëntatie op jezelf en de wereld
- Kunstzinnige oriëntatie
- Bewegingsonderwijs
Elk onderwerp is min of meer terug te leiden naar een les - een vak en een leergebied
Voorbeelden
Onderwerp: zinken en drijven
Vak: natuur en techniek
(Eventueel) leergebied: orientatie op jezelf en de wereld
Onderwijsleermiddelen/(les)materialen (leer- en hulpmiddelen)
Onderwijsleermiddelen/(les)materialen (leer- en hulpmiddelen)
Welke leer- en hulpmiddelen ga ik inzetten ter ondersteuning van mijn les?
Onderwijsleermiddelen/(les)materialen (leer- en hulpmiddelen)
1. Leermiddelen
- Leermiddelen zijn materialen die direct bijdragen aan het leerproces. Ze bevatten de informatie die de leerlingen moeten verwerken of gebruiken om iets te leren. Dit kunnen bijvoorbeeld zijn:
- Boeken (leerboeken, werkboeken, strips, etc.)
- Digitale middelen (online platforms, apps, e-books, video's)
- Werkbladen en opdrachten
- Prenten en afbeeldingen
- Muziek, audio of video (bijvoorbeeld educatieve video's of podcasts)
2. Hulpmiddelen
- Hulpmiddelen ondersteunen de leerling in het leren, maar ze bevatten niet direct de leerstof. Ze helpen bijvoorbeeld bij het begrijpen, ordenen of toepassen van de leerstof. Voorbeelden hiervan zijn:
- Rekenmachines of grafische rekenmachines
- Kaarten en atlassen (voor aardrijkskunde)
- Formulekaarten of woordenlijsten (bij taal of rekenen)
- Tafels, banken, digiborden, en andere technologie in het klaslokaal die het leren ondersteunen
- Educatieve software die bepaalde vaardigheden traint
Voorbeelden

Leesboek: De leerlingen zijn bezig met het lezen van een leesboek voor hun boekverslag. Ze krijgen standaard elke les 10 minuten om hierin te lezen.
Werkboek +schrift: Het werkboek van ‘Nieuw Nederland’ is ervoor om de leerlingen de opdrachten die bij het doel horen te maken. (weten wat officieel taalgebruik is) Dit zorgt ervoor dat de leerlingen fysiek bezig gaan met de leerstof en het zo ook gaan toepassen. Het werkboek sluit aan op de gegeven theorie. Het gaat om de opdrachten 1 t/m 4 op BLZ. 42. (hieronder zie je welke opdrachten). Daarnaast schrijven de leerlingen tijdens de instructie mee in hun schrift. Dit zijn aantekeningen die hun gaat helpen bij het leren van de toets, eigenlijk een eigen gemaakte samenvatting.
PowerPoint: De PowerPoint die ik zal projecteren heb ik zelf gemaakt. Ik heb hier de volgende punten in verwerkt: de planning, de aantekeningen van de instructie, voorbeelden en uitgeschreven welke opdrachten ze in de les moeten gaan maken. de PowerPoint is bedoeld om de leerlingen hou vast te geven waar we mee bezig gaan/zijn. Dus eigenlijk ter verduidelijking van wat ik zeg en wat er moet gebeuren. (de PowerPoint ziet u hieronder in het document.)
Digibord/whiteboard: Het whiteboard en digiboard zullen gebruikt worden om de les op te projecteren. Hier zal de PowerPoint op staan, daarnaast zal ik hier een aantal aantekeningen opschrijven die de leerlingen ook in hun schrift moeten gaan schrijven zodat ze voor de toets een samenvatting hebben met alle gegeven informatie van de afgelopen lessen.
Inleiding
Hoe introduceer ik de (les)activiteit bij de leerlingen en hoe maak ik ze enthousiast?
- didactische werkvorm
- opstelling
- tijdsplanning
Inleiding
Hoe introduceer ik de (les)activiteit bij de leerlingen en hoe maak ik ze enthousiast?
Typ letterlijk uit wat je vertelt of doet én wat je de kinderen wil laten doen.
Goedemorgen allemaal. Gezellig dat jullie er weer zijn. Jullie gaan vandaag een persoonlijk verhaal vertellen. Als hulpmiddel heb ik een dobbelblad uitgeprint en heb ik een dobbelsteen mee. Jullie zullen vast denken: wat moet ik met een dobbelblad? Dat ga ik zo meteen uitleggen als we gaan beginnen met de opdracht. Na de opdracht bespreken we met z’n alle wat we vandaag geleerd hebben.
Maar eerst, wat is een persoonlijk verhaal eigenlijk? Weet iemand dat?
Bij een persoonlijk verhaal vertel je iets wat je hebt meegemaakt. Een persoonlijk verhaal heeft ook kenmerken. Je vertelt een persoonlijk verhaal altijd in de ik- vorm en het gaat altijd over iets wat je hebt meegemaakt.
Heeft iemand hierover nog vragen?
didactische werkvormen Instructie & interactie, opstelling (tafelgroepjes) en tijdsplanning (2 minuten.)
Kern
Kern
Hoe verwerken de leerlingen de nieuwe informatie?
- didactische werkvorm:
- opstelling
- tijdsplanning
Kern
Dan ga ik nu echt beginnen met de uitleg over de rekenles van vandaag. Ik ga jullie iets vertellen over delen.
Dit gaan wij doen door aantallen in groepjes te verdelen met stipsommen, bijvoorbeeld 28 = 4 x …
Zou iemand nu al het antwoordt weten op deze vraag? Dus 4 x ... = 28 Ja heel goed dat is 7! Want 4 x 7 = 28.
Als jullie kijken naar de het gele vak helemaal bovenaan jullie bladzijde zien jullie een rechthoek met allemaal vakjes.
Eerst staan er 4 rijen van 6 vakjes. Welke keersom hoort daarbij als je wilt weten hoeveel vakjes het in totaal zijn?
Bij het andere rechthoek staan 6 rijen met 4 vakjes. Welke keersom hoort hierbij als wij het totaal aantal vakjes willen weten?
Ja heel goed!
Nu hebben jullie gezien dat jullie keersommen kunnen maken aan de hand van aantallen verdelen in groepjes.
Nu gaan we even kijken naar de opdrachten.
Opdracht 1: Maak sprongen op de getallenlijn
Opdracht 1 gaan wij even samen maken. Hier staat: ‘Maak sprongen op de getallenlijn’.
Wie kan mij vertellen hoe groot de eerste twee sprongen zijn op de getallenlijn? Dus hoeveel komt er elke keer bij? Steek dan even je vinger op.
Ja heel goed, dat zijn er 7.
Deze sprongen mogen jullie even verder afmaken, dus telkens sprongen van 7 maken. Tel de streepjes goed!
Dan kijken we nu naar de opdracht eronder. Hier staat 14 = 2 sprongen van 7.
Dat klopt kijk maar op je getallenlijn.
Als jij twee sprongen van 7 doet kom jij uit bij 14.
Weet iemand welke keersom hierbij hoort? Ja precies, je doet eigenlijk 7 x 2 = 14
Dan gaan we naar de vraag eronder. Dat is 35 = …. sprongen van 7.
Nou kijk maar naar jullie getallenlijn. Hoeveel sprongen moet je maken tot dat je bij de 35 bent?
Tel het even voor jezelf en steek je vinger op als je het antwoordt weet. Ja, heel goed dat zijn er 5.
Probeer de onderste twee op dezelfde manier zelf te maken.
Als je klaar ben leg je je potlood neer, dan weet ik dat je klaar bent en dan wacht je eventjes
Slot en evaluatie
Slot en evaluatie
Hoe sluit je de les af? Typ letterlijk uit wat je vertelt of doet én wat je de kinderen wil laten doen.
Hier gaat het echt om het afronden van de activiteit.
Het opruimen van de materialen of het bekijken elkaars werkjes door ze omhoog te houden en te benoemen wat we zien.
Of
we gaan zo opruimen. Ik zet de timer op 2 minuten dan moet iedere tafel leeg zijn.
Vertel hier ook hoe jij gaat controleren of de leerlingen hun doel hebben behaald.
Hoe en wanneer bepaal ik of het doel van de les bereikt is?
‘Toetsen’
In de Evaluatie fase controleer je door na te vragen of de leerlingen het doel hebben bereikt. Dat kan gewoon door echt na te vragen maar kan ook door een toetsje/quizz of nog weer een werkvorm waar kinderen het zelfde doen als in de kern maar nu dient het ter controle
Noem didactische werkvormen, opstelling en tijdsplanning.
Evaluatie
Evaluatie
Produktevaluatie:
Procesevaluatie:
Bij evaluatie wordt er een onderscheid gemaakt tussen een produkt evaluatie en een procesevaluatie.
Produktevaluatie (evaluatie van het eindresultaat van de lessen):
-
Wat is het resultaat van de les?
- Hebben de leerlingen de beoogde leerdoelen bereikt?
- Zijn de leerresultaten zichtbaar en meetbaar?
-
Zijn de gebruikte materialen effectief?
- Werden de materialen goed ontvangen door de leerlingen?
- Ondersteunden de materialen de leerdoelen goed?
-
Wat was het effect op de leerprestaties van de leerlingen?
- Hebben de leerlingen nieuwe kennis of vaardigheden verworven?
- Was er een verbetering in de prestaties in vergelijking met eerdere lessen?
-
Is de les geschikt voor de doelgroep?
- Was de inhoud van de les afgestemd op het niveau en de behoeften van de leerlingen?
- Was de moeilijkheidsgraad passend?
- Welke informatie koppel je terug aan de docent?
Procesevaluatie (evaluatie van het proces tijdens de les):
-
Was de voorbereiding van de les voldoende en effectief?
- Was de les goed gepland?
- Zijn de juiste didactische werkvormen gekozen? Hoe weet je dit?
-
Hoe was de interactie tussen docent en leerlingen?
- Hoe verliep de interactie tussen jou en de kinderen? Hoe kijk je hierop terug?
- Werden leerlingen actief betrokken bij de les? Hoe weet je dat?
-
Waren de werkvormen effectief?
- Hebben de gekozen werkvormen het leren bevorderd?
- Was de tijdsindeling van de les effectief?
- Was er voldoende tijd voor uitleg, oefening en feedback?
-
Hoe was de groepssfeer tijdens de leeractiviteit?
- Hoe was de sfeer in de klas/groep en bevorderde deze het leren? Hoe weet je dat?
- Waren er gedrags- of andere issues die invloed hadden op het leerproces?
- Welke informatie koppel je terug aan de docent?