Het woordenboek gebruiken
Vragen over het woordenboek. Schrijf de antwoorden in je schrift of in een Word-document.
Opdracht 1
1. Wat voor woordenboek gebruik je thuis?
2. Waarom moet je het alfabet goed kennen om een woord op te zoeken?
3. a Van de volgende woorden uit een woordenboek staat er één op een verkeerde plaats. Welk woord?
biljart - biljard - biljet - biljoen - billenkoek
b. Door welke letter komt dat?
4. Kijk naar de bladzijde uit het woordenboek en beantwoord de volgende vragen:
a. Bovenaan de bladzijde staat afgeleefd, waarom staat dat woord bovenaan de bladzijde?
b. Wat betekent afgeleefd?
c. Zoek het woord afhalen op. Hier staat een 1, 2 en 3 achter. Waar staan deze cijfers voor?
d. Wat is het meervoud van afgezant? Kun je dat in het woordenboek terugvinden?
5. Kun je de volgende woorden op deze bladzijde vinden? Antwoord met 'ja'of 'nee'.
afhakken - afglijden - afleiding - Afghaan - Afrikaan

Opdracht 2 (hiervoor heb je een woordenboek nodig)
Zoek de betekenis van de volgende woorden/uitdrukkingen binnen 10 minuten op.
-
definitie
-
details
-
structuur
-
globaal
-
gehalte
-
hoofdlijnen
-
in alle opzichten
-
iemand de hand boven het hoofd houden
-
consequenties
-
zijn erbij gebaat
Spreekwoorden en uitdrukkingen
De betekenis van spreekwoorden en uitdrukkingen kun je opzoeken op de site spreekwoord.nl, maar ook in het woordenboek. Ze staan schuin gedrukt (cursief).Waar moet je zoeken? Je zoekt bij het belangrijkste woord, het trefwoord.
Opdracht 3: Zoek de betekenis van de volgende spreekwoorden en uitdrukkingen op in het woordenboek. Het trefwoord is onderstreept.
- Ik heb mijn lesje wel geleerd.
- Zo gewonnen, zo geronnen.
- een olifantshuid hebben
- Oost west, thuis best
- van slag zijn
- Een kind kan de was doen.
- iemand met een gebruiksaanwijzing zijn.
- Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd.
- op hoge poten (poot)
- geen groot licht zijn
- De kou is uit de lucht.
- Ik ben hier niet om vliegen te vangen.
Benieuwd waar onze spreekwoorden vandaan komen?
Mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden
Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen in het enkelvoud het lidwoord de, onzijdige woorden het lidwoord het.
- de man (mannelijk)
- de vrouw (vrouwelijk)
- het huis (onzijdig)
Onzijdige woorden herken je direct aan het woord 'het', maar het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke woorden is lastiger, want die hebben allebei 'de'. Toch moet je in bepaalde gevallen weten of een woord mannelijk of vrouwelijk is, bijvoorbeeld als je naar zo'n woord wilt verwijzen met 'hij' of 'haar'. Je komt dat te weten met een woordenboek.
Bij vrouwelijke woorden gebruik je 'ze' of 'haar'.
- De juffrouw (v) weet niet of ze alle ouders heeft bedankt.
- De televisie (v) staat op haar plaats.
Bij mannelijke woorden gebruik je 'hij':
- De taxichauffeur (m) remt, voordat hij tegen een paal aan botst.
Bij onzijdige woorden gebruik je bijna altijd 'het':
- Het paard (o) heeft honger, het eet hooi.
Let op: als je van het woord weet dat het een meisje/vrouw is, dan gebruik je gewoon 'zij'!
- Het meisje vergeet haar huiswerk, zij krijgt vast strafwerk vandaag.
Oefening 1: de of het?
Oefening 2: Vul het passende lidwoord in.
Oefening 3: Vul de lidwoorden in.
Antwoorden woorden en spreekwoorden
-
Definitie = begripsomschrijving (omschrijving van een begrip)
-
Details = minder belangrijk punt
-
structuur = ordening, logische volgorde
-
globaal = van alleen de belangrijkste zaken
-
gehalte = percentage, gedeelte
-
hoofdlijnen = belangrijkste punt
-
in alle opzichten = hoe je het ook bekijkt
-
iemand de hand boven het hoofd houden = hem beschermen
-
consequenties = gevolg
-
zijn erbij gebaat = hebben voordeel van
-
Ik heb mijn lesje wel geleerd = die fout maak ik niet weer
-
Zo gewonnen, zo geronnen = makkelijk verdiend, makkelijk uitgegeven.
-
een olifantshuid hebben = niet snel beledigd zijn
-
Oost west, thuis best = Thuis voelt men zich het meest op zijn gemak.
-
van slag zijn = in de war zijn
-
Een kind kan de was doen = iets gaat heel makkelijk
-
iemand met een gebruiksaanwijzing zijn = dat is iemand waarvan je weet hoe je met diegene om moet gaan
-
Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd = Voor een groot werk is veel tijd en geduld nodig.
-
op hoge poten (poot) = kwaad, opgewonden
-
geen groot licht zijn = niet al te slim zijn
-
De kou is uit de lucht= geen gevaar
-
Ik ben hier niet om vliegen te vangen = ik ben niet gekomen om de tijd de verdoen