Tools kwaliteitsmodel Impuls Open Leermateriaal
Op deze pagina vind je verschillende tools en checklists die horen bij het kwaliteitsmodel van het programma Impuls Open Leermateriaal.
Uitgangspunt
Het kwaliteitsmodel is geschreven voor gebruik bij volledige lessen en lessenreeksen. Uiteraard is het ook te gebruiken voor complete leerlijnen en/of lesmethodes. Het model is nog in ontwikkeling. Samen met het onderwijs en experts gaan we dit model gebruiken en valideren, en waar nodig doorontwikkelen.
Op deze pagina bieden we voor een gedeelte van de kwaliteitscriteria handige tools en/of checklists en tips die je kunnen helpen bij zowel het ontwikkelen als het beoordelen van leermateriaal. Op deze pagina vind je dus niet alle kwaliteitscriteria. Kijk daarvoor in het kwaliteitsmodel zelf en de bijbehorende scorekaart.
Basis en plus
Het kwaliteitsmodel kent twee niveaus: basis en plus. Uitgangspunt is dat leermateriaal (voor zover het gaat om volledige lessen of lessenseries) aan de basiscriteria voldoet. De pluscriteria worden gezien als waardevol maar wel optioneel.
Gebruik
• Je kunt het kwaliteitsmodel gebruiken om een beeld te vormen van de kwaliteit van leermateriaal dat je wilt gaan inzetten. Hiervoor kun je de scoringstabel bij het model gebruiken.
• Het kwaliteitsmodel kan ook worden gebruikt als uitgangspunt als je zelf leermateriaal gaat ontwikkelen. Daarbij adviseren wij om minimaal de basiscriteria te hanteren en zo mogelijk ook pluscriteria toe te voegen.
Achtergrond
Het kwaliteitsmodel is gemaakt door het programma Impuls Open Leermateriaal (IOL). Als basis voor dit kwaliteitsmodel zijn onder meer de volgende bronnen gebruikt:
• Onderzoek naar kwaliteitsmodellen door CLU
• MILK-light van CLU
• Stappenplan kwaliteitsmodel voor open leermateriaal van SURF
Het Onderzoek naar kwaliteitsmodellen is in opdracht van het programma IOL uitgevoerd. Het model is tot stand gekomen met medewerking van experts
vanuit SLO, Cito en Kennisnet
2.5 Taalgebruik
Kwaliteitscriterium 2.5: Taalgebruik is begrijpelijk en sluit aan bij de doelgroep en het doel van de les.
Het taalgebruik sluit aan bij het leesniveau en de kennis van de doelgroep. Het taalgebruik is ook passend bij
het doel van de les. Daarbij is ook aandacht voor rijke teksten.
Mensen begrijpen informatie beter en sneller als het op hun niveau wordt gepresenteerd. Door de taal van je doelgroep te spreken vergroot je de effectiviteit van je communicatie en verminder je misverstanden. |
Leesniveau primair en voortgezet onderwijs conform indeling (school)bibliotheken
A-boeken: AVI-niveau start tot AVI-E5 – bedoeld voor groep 1 tot en met 5 (tot 9 jaar)
B-boeken: AVI-M6 start tot AVI-plus – bedoeld voor groep 6 tot en met 8 (9 – 13 jaar)
C-boeken: bedoeld voor leerlingen van het voortgezet onderwijs (12-15 jaar)
D-boeken: bedoeld voor leerlingen van het voortgezet onderwijs van 15 jaar en ouder
Het is goed dat teksten aansluiten bij het leesniveau, maar het is vooral ook van belang dat kinderen en jongeren in het primair en voortgezet onderwijs rijke teksten aangeboden krijgen. Zodra men voor deze leerlingen tekstkenmerken gaat koppelen aan leesniveau, bestaat de kans dat er verarmde teksten gebruikt gaan worden. Iets wat we in het onderwijs juist niet willen.
Kenmerken rijke teksten
Check of jouw materiaal voldoende rekening houdt met kenmerken rijke teksten. Dit zijn teksten die
- de leerling raakt, prikkelt en uitdaging biedt;
- de leerling helpt bij begrijpen en het leren over zichzelf en de wereld;
- de leerling uitnodigt tot nadenken en betekenis geven;
- de leerling betekenisvolle verbanden binnen en tussen teksten laat leggen;
- afwisselend en veelzijdig taalgebruik heeft;
- een gelaagde of originele tekstinhoud heeft;
- authentiek is en afkomstig van een herleidbare bron.
Bron: Rijke taal (E. van Koeven & A. Smits, 2020) zie ook website rijke taal
Voor volwassen worden er zes taalniveaus onderscheiden:
Taalniveau A1
Dit taalniveau is wordt gekenmerkt door korte eenvoudige zinnen en makkelijke woorden met weinig lettergrepen. Deze wordt veel gebruikt voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Het wordt gebruikt in mededelingen en op posters.
Taalniveau A2
Dit taalniveau hoort bij iemand die het inburgeringsexamen heeft gedaan. Het wordt gekenmerkt door eenvoudige teksten die aansluiten bij dagelijkse situaties. Het wordt gebruikt in advertenties, menu’s en dienstregelingen.
Taalniveau B1
Teksten van dit taalniveau kan tachtig procent van de Nederlandse bevolking goed begrijpen. De teksten bestaan voor het grootste deel uit veelgebruikte woorden. Voorbeelden hiervan zijn bijsluiters, algemene voorwaarden en producthandleidingen.
Taalniveau B2
Teksten van dit taalniveau zijn iets ingewikkelder, maar nog steeds goed te begrijpen voor veel mensen. Deze teksten bevatten jargon en moeilijkere woorden. Dit niveau wordt bijvoorbeeld gebruikt in literaire boeken.
Taalniveau C1
Teksten van dit niveaukunnen bestaan uit ingewikkelde constructies, veel bijzinnen en veel jargon. Het zijn vaak specialistische artikelen en technisch instructies vooral bedoeld voor vakgenoten of personen die voorkennis hebben over het onderwerp.
Taalniveau C2
Dit is het hoogste taalniveau. De teksten van dit niveau kunnen zowel concreet als abstract zijn en bulken van jargon en/of metaforen. Voorbeelden hiervan zijn teksten over abstracte onderwerpen en wetenschappelijke artikelen.
Zie voor meer informatie:
https://www.schrijversplaza.nl/blog/kies-het-juiste-taalniveau-voor-je-doelgroep/
https://detaalbrigade.nl/taalniveaus/
https://www.nt2.nl/documenten/lesvaardig/hs4/niveaus_van_het_europees_referentiekader_p_78.pdf
https://erk-nederlands.taalunie.org/over-het-erk/
2.6 Structuur en tekstindeling
Kwaliteitscriterium 2.6: Het leermateriaal heeft een duidelijke structuur en tekstindeling.
Structuur helpt om informatie goed over te brengen. Denk hierbij aan duidelijke titels, tussenkopjes, alinea’s,
etc. Complexe informatie die uit verschillende onderdelen bestaat, maakt gebruik van inleidingen en/of samenvattingen.
Waar op letten?
Is de boodschap goed 'gedoseerd'?
Heeft de tekst een duidelijke structuur, die het makkelijk maakt om de beoogde informatie tot je te nemen.
Hangen tekst en beeld samen?
|
De checks in deze lijst zijn gebaseerd op de Checklist Toegankelijke Informatie van stichting Pharos (Het landelijk expertisecentrum gericht op het terugdringen van grote gezondheidsverschillen.)
Waar let ik op bij het beoordelen van de structuur en de tekstindeling?
1. Is de boodschap goed 'gedoseerd'?
2. Is de tekst goed gestructureerd?
- Is de informatie stapsgewijs en chronologisch opgebouwd?
- Maakt het verhaal geen uitstapjes?
- Dekken de titels de lading van de tekst?
- Wordt elke stukje/kopje afgesloten met een samenvatting?
- Wordt er in die samenvatting ook puntsgewijs aangegeven wat de gebruiker nu kan doen?
3. Hangen tekst en beeld samen?
- Geeft de tekst hetzelfde weer als de beelden?
- Geeft de tekst geen extra informatie ten opzichte van de beelden of vice versa?
2.7 Het leermateriaal is inclusief
Kwaliteitscriterium 2.7: Het lesmateriaal is inclusief
Het is belangrijk voor leerlingen om zichzelf vertegenwoordigd te zien in leermateriaal. Het leermateriaal
moet respectvol omgegaan met seksualiteit en diversiteit.
Waar op te letten?
Check 1: In hoeverre zijn mensen uit verschillende groepen vertegenwoordigd in het materiaal? Komt dit overeen met onze samenleving?
Check 2: Zijn de gebruikte voorbeelden stigmatiserend of stereotyperend? Zou ik zelf zo geportretteerd willen worden. |
Vooraf
Uit onderzoek weten we dat inclusief lesmateriaal een positieve invloed heeft op o.a. de schoolprestaties, beroepsambities en identiteitsontwikkeling (van Veen, Rozenberg en Mesman, 2023) Kwalitatief goed lesmateriaal zorgt ervoor dat kinderen zich vertegenwoordigd voelen in het lesmateriaal en dat het materiaal respectvol omgaat met diversiteit en seksualiteit.
In het Hulpmiddel voor meer inclusieve schoolboeken (van Veen, Rozenberg en Mesman, 2023) worden concrete tips gegeven om te zorgen voor meer inclusief leermateriaal. Hieronder hebben we de belangrijkste adviezen samengevat.
Waar let ik op het beoordelen van (mijn) leermateriaal?
Check 1: In hoeverre zijn mensen uit verschillende groepen vertegenwoordigd in het materiaal? Komt dit overeen met onze samenleving?
Dit kan afgeleid worden uit een afbeelding, gebruik van namen die vaak in een bepaalde cultuur/land voorkomen of gebruik van namen van bekende personen uit een bepaalde groep.
Denk aan de volgende groepen:
- Gender
- Mensen van kleur
- LHBTIQ+
- Lichaamstypes
- Beperkingen
- Leeftijd
- Gezinssituatie
Zie van Veen, Rozenberg en Mesman voor een concrete handreiking hoe je dit systematisch kan berekenen en beoordelen.
Check 2: Kijk kritisch naar de gebruikte voorbeelden. Zijn deze stigmatiserend of stereotyperend? Zou ik zelf zo geportretteerd willen worden?
Hoe verbeter ik mijn leermateriaal?
Hieronder vind je een aantal tips waarmee je jouw leermateriaal inclusiever kan maken.
Tip 1: Gebruik meer illustraties en foto’s van mensen uit de groepen die ondervertegenwoordigd zijn in het materiaal.
Tip 2: Maak gebruik van namen die vaak voorkomen bij groepen van kleur of juist gebruikt worden in meerdere talen.
Tip 3: Gebruik voorbeelden van beroemdheden/rolmodellen die uit deze groepen komen.
Tip 4: Maak in oefeningen gebruik van verwijzingen naar de eerste of tweede persoon of naar familieleden (mijn zus etc.). Elke leerling denkt dan automatisch aan zijn eigen omgeving.
Tip 5: Kies voor een 'emancipatorische' benadering waarin ondervertegenwoordigde groepen meer plek krijgen in bepaalde rollen en functies.
Handige links
Een groot gedeelte van deze links komt uit het handboek voor meer inclusieve schoolboeken van Van Veen, Rozenberg en Mesman (2023)
3.1 Teksten goed leesbaar
Kwaliteitscriterium 3.1: Teksten zijn goed leesbaar
Het lesmateriaal voldoet aan de basiseisen voor de leesbaarheid van het lesmateriaal:
Waar op letten?
- Goed leesbaar lettertype en lettergrootte (Sleutel 1 en 2 van Doe mee)
- Voldoende contrast tussen tekst en achtergrond (Sleutel 2 Maak Open)
- Hanteer kleurgebruik dat geschikt is voor kleurenblinden. (Sleutel 1 Maak open)
|
De checks zijn gebaseerd op de publicaties Maak Open en Doe mee van de website inclusiefpubliceren.nl. Inclusiefpubliceren is een kennisbank voor uitgevers, gericht op het produceren en distribueren van digitale publicaties die toegankelijk zijn voor iedereen, inclusief mensen met een leesbeperking. De adviezen in hun publicaties zijn overigens in de meeste gevallen waardevol voor alle gebruikers!
Elk van de publicaties (Maak Open en Doe Mee) bevat 10 tips. We nemen in deze checklist 4 belangrijke criteria over, maar de andere 16 zin ook zeker het bekijken waard.
Waar let ik op bij het beoordelen van de leesbaarheid?
1. Het lettertype is makkelijk waarneembaar en aan te passen.
Vooral het lettertype bepaalt hoe goed je tekst kunt waarnemen. Een goed herkenbaar lettertype is voor iedereen effectief. En het geeft een betere leeservaring.
Voor het kiezen van lettertypes geldt een aantal vuistregels:
- Vooral ‘open’ letters zijn beter herkenbaar. Ze hebben namelijk meer witruimte.
- Dunne, smalle en decoratieve letters zijn lastig te lezen.
- Een schreefloos lettertype is beter waarneembaar, vooral op beeldschermen. (Het mist dwarsstreepjes en versieringen.)
- Speciale lettertypes voor mensen met dyslexie kunnen een prettige leeservaring geven. Wetenschappelijk bewijs voor effectiever lezen ontbreekt echter.
Het is een goede handreiking om de lezer zelf het lettertype te laten kiezen op het scherm.
Check: vergelijk letters en cijfers met kleine verschillen (zoals de letter l [el], hoofdletter I [ie] en het cijfer 1 [één].)
2. De lettergrootte is makkelijk waarneembaar en aan te passen.
Teksten lezen in een kleine letter is vermoeiend en soms zelfs onmogelijk. Bij een zeer grote letter kan het overzicht op de pagina verloren gaan.
Voor het kiezen van de lettergrootte geldt een aantal vuistregels:
- De standaard grootte voor digitale tekst past bij voorkeur bij het schermformaat. Smartphones en e-readers blijven namelijk dicht bij de ogen. Een laptop staat op afstand en vraagt om een grotere letter.
- Het is daarom handig als je zelf de lettergrootte kunt aanpassen. Dit maakt voor sommigen het lezen mogelijk, voor anderen makkelijk.
- Een goed waarneembare letter is 12 punten groot. In sommige situaties blijkt 14 punten effectief. Voor titels en koppen zijn grotere letters gangbaar.
- Bij zwak licht kan iedereen een grotere letter beter zien.
- Een grotere letter maakt klikken op een link makkelijker. Vooral op smartphones en e-readers.
Check: beoorddel de lettergrootte handmatig (liefst met een deskundige en met gebruikers).
3. Informatie is goed waarneembaar door hoog contrast tussen tekst en achtergrond.
Het contrast tussen tekst en achtergrond is groot genoeg als teksten goed leesbaar zijn voor iedereen. Er is dan een goede contrastverhouding.
Bij een goede contrastverhouding kunnen ook slechtziende en kleurenblinde mensen de tekst lezen. Maar een hoog contrast verbetert de leesbaarheid voor iedereen. (Bijvoorbeeld op een scherm waarop zonlicht schijnt.)
Teksten in afbeeldingen, bijvoorbeeld met een foto op de achtergrond, zijn lastig leesbaar. De tekst in een kader met effen achtergrondkleur is makkelijker leesbaar.
Check: beoordeel het contrast handmatig, liefst door een deskundige en samen met slechtziende en kleurenblinde gebruikers.
Check: beoordeel het contrast technisch, met een 'ccontrastchecker'. Een goede contrastverhouding is in getallen uit te drukken. De aanbecveolen verhouding is 7 : 1 of meer.
4. Het kleurgebruik is informatief
Niet iedereen kan kleuren waarnemen. Gebruik kleur daarom niet als het enige middel voor het overbrengen van informatie of het aangeven van een actie.
Mensen die slecht zien of kleurenblind zijn, kunnen bijvoorbeeld niet kiezen tussen een groene en een rode knop. Dat kan wél als er ook een tekst op de knop staat. Tekstuele verwijzingen naar visuele elementen (‘de groene knop linksonder’) zijn niet bruikbaar.
Bij een informatief kleurgebruik kunnen ook kleurenblinden en slechtzienden de informatie goed lezen en de visuele elementen gebruiken. Door zowel visuele als tekstuele aanwijzingen te gebruiken, kan iedereen de informatie effectiever gebruiken.
Check: Beoordeel het kleurgebruik handmatig (liefst door een expert en samen met gebruikers).
3.2 Duidelijke navigatiestructuur
Kwaliteitscriterium 3.2: Het digitale leermateriaal heeft een duidelijke en gebruiksvrien-
delijke navigatiestructuur
Mensen houden van duidelijkheid. Zorg daarom ook voor een duidelijke structuur van het digitale leermateriaal. Zo help je de gebruikers te navigeren, content te vinden en te bepalen waar ze zich bevinden op de website.
Waar op letten?
De checks 1 t/m 4 zijn basiseisen voor navigatie digitaal materiaal die eenvoudig zijn na te leven.
De checks 5 t/m 8 zijn mogelijk iets moeilijker te realiseren, afhankelijk van de omgeving waarin het digitale materiaal is gemaakt.
|
Vooraf
Materiaal met een duidelijke navigatiestructuur bevordert het leren van elke leerling. Het is van bijzonder belang voor leerlingen met een visuele beperking, maar het helpt dus ook leerlingen zonder beperking.
Om deze reden besteden de WCAG 2.2 webrichtlijnen voor digitale toegankelijkheid veel aandacht aan de navigatiestructuur. (De checkpunten in dit kwaliteitscriterium zijn op deze richtlijnen gebaseerd. De checks 1 t/m 4 zijn het A-niveau, de checks 5 t/m 8 het AA-niveau in de WCAG-richtlijnen.)
Voldoen aan deze richtlijnen is geen doel op zich. Informatie toegankelijk en begrijpelijk maken wel. Door bewuste keuzes te maken ontstaat direct meerwaarde:
- Iedereen kan de informatie goed lezen, gebruiken en begrijpen.
- Toegankelijke publicaties zorgen voor een positieve beleving en gebruikservaring.
- Gebruikers hebben minder ondersteuning nodig.
Waar let ik op bij het beoordelen van de ‘navigeerbaarheid’?
Check 1: Zorg dat herhalende onderdelen overgeslagen kunnen worden
Geef gebruikers de mogelijkheid om onderdelen die worden herhaald (zoals een navigatiemenu) over te slaan. Door het aanbieden van skip-links stel je bezoekers in staat overbodige blokken over te slaan en sneller bij de inhoud te komen. Zorg voor minstens twee skip-links; één naar het navigatiemenu en één naar de hoofdinhoud van de webpagina.
In plaats van links kun je ook met code een groepering aanbrengen in onderdelen van de pagina, zodat ze kunnen worden overgeslagen.
Check 2: Geef webpagina’s een titel die de inhoud van de pagina beschrijft
Kies voor iedere webpagina een titel die de inhoud ervan duidelijk beschrijft. Zo kunnen gebruikers gemakkelijk informatie vinden. Een duidelijke titel beschrijft het onderwerp, is ook zonder context te begrijpen, is onderscheidend en vooral ook niet te lang.
Check 3: Zorg voor een logische volgorde
Geef alle onderdelen van de webpagina een duidelijke focus als een bezoeker met het toetsenbord navigeert. Zorg dat er een logische volgorde is waardoor de betekenis van de inhoud overeind blijft. Alle onderdelen van de pagina moeten goed bruikbaar blijven.
Check 4: Schrijf heldere en begrijpelijke linkteksten
Geef links een tekst die het doel duidelijk beschrijft. Een duidelijke linktekst beschrijft waar naar wordt verwezen en is ook zonder context te begrijpen. (Vermijd dus onduidelijke linkteksten zoals "klik hier".)
Is het niet mogelijk om een duidelijke linktekst mee te geven aan een link? Zorg dan dat het doel van de link in dezelfde zin helder wordt uitgelegd. (Of: maak een uitgebreide linktekst, maar verberg een gedeelte van deze tekst. Alleen bezoekers die gebruikmaken van voorleessoftware horen de hele linktekst.)
Check 5: Zorg dat elke pagina op meerdere manieren te bereiken is
Geef jouw gebruikers minimaal twee manieren om webpagina’s te bereiken. Bijvoorbeeld via het navigatiemenu en de zoekfunctie. Zo zorg je ervoor dat alle gebruikers, onafhankelijk van voorkeuren en zoekstrategieën, bij de gewenste pagina uitkomen.
Maak op elke webpagina slim gebruik van interne links en plaats een inhoudsopgave die linkt naar de verschillende secties.
Check 6: Gebruik beschrijvende koppen en labels
Maak gebruik van koppen en tussenkoppen in je teksten zodat de inhoud gestructureerd en overzichtelijk blijft. Zorg dat zowel de koppen als de teksten die je gebruikt voor labels duidelijk beschrijven wat het onderwerp of de functie is. Met deze aanknopingspunten kan jouw gebruiker gemakkelijker zien of het de informatie is waar hij naar op zoek is.
Zorg voor een logische structuur van de koppen. Hierdoor kunnen bezoekers pagina’s snel scannen en het helpt zoekmachines de structuur en het onderwerp van de pagina te begrijpen. Begin de pagina met een H1 kop, gevolgd door een H2 kop, die weer gevolgd kan worden door een H3 kop. Sla geen niveaus over.
Check 7: Maak zichtbaar welk onderdeel van een pagina focus heeft
Geef gebruikers die met het toetsenbord navigeren duidelijk aan welk onderdeel de focus heeft. Door middel van visuele aanwijzingen (een gekleurde rand, schaduw, verandering in achtergrondkleur of een ander visueel effect) weet de gebuiker welk onderdeel van de webpagina actief is.
Pas dit toe bij tekstlinks, knoppen, afbeeldingen en andere elementen.
Check 8: Dek het focusgebied niet af
Als aanvulling op de vorige eis moet het onderdeel dat de focus heeft, altijd minimaal voor een gedeelte zichtbaar zijn. Dat betekent onder andere dat het niet achter zwevende delen mag verdwijnen en dat visueel voldoende duidelijk moet zijn waar de focus zich bevindt.
Handige links
Deze checks zijn gebaseerd op de WCAG-richtlijnen:
- toelichting bij de WCAG 2.2 richtlijnen
- de Nederlandstalige tekst van de WCAG 2.2 richtlijnen voor navigatie
3.3 Geschikt voor hulptechnologie
Kwaliteitscriterium 3.3: Het leermateriaal is geschikt gemaakt voor het gebruiken van
ondersteunende hulptechnologie voor het lezen.
Het leermateriaal voldoet aan de belangrijkste tips voor het toegankelijk maken van het leermateriaal zodat
er gebruik gemaakt kan worden van ondersteunende hulptechnologie voor het lezen.
- Bestandsnamen zijn betekenisvol en bevatten geen vreemde tekens. (Sleutel 3 Maak open)
- Links hebben een betekenisvolle naam. (Sleutel 4 Maak open)
- Klikbare afbeeldingen hebben een alternatieve, betekenisvolle tekst. (Sleutel 5 Maak open)
- Tekst is echt tekst. Er worden geen afbeeldingen van tekst gebruikt, tenzij dit onderdeel is van een rijkere afbeelding. (Sleutel 6 Maak open)
- Webpaginatitels zijn betekenisvol en zijn in de code gemarkeerd. (Sleutel 9 Maak open)
- Koppen, labels en lijsten zijn betekenisvol en zijn in de code gemarkeerd. (Sleutel 10 Maak open)
- Video’s zijn ondertiteld. (Nog toevoegen: verwijzing naar tips hoe je dit kan regelen)
Een concrete lijst met tips is nog ontwikkeling. Deze zal opgesteld worden op basis van de hierboven genoemde sleutels. Daar kan nu al naar gekeken worden voor handvatten.
4.1 Respecteert auteursrechten
Kwaliteitscriterium 4.1: Het materiaal respecteert auteursrechten van anderen
Denk aan bronvermeldingen, citaten, rechtmatig gebruik van afbeeldingen etc.
Op al het (leer)materiaal dat gemaakt is, rust auteursrecht. Dat geldt voor bijvoorbeeld, opdrachten, bronnen, teksten etc. Je mag niet zonder toestemming een kopie maken van een werk. Dat betekent echter niet dat je helemaal niets mag met werk dat door anderen is gemaakt. Hieronder een overzicht van een aantal mogelijkheden:
-
Je mag altijd een verwijzing of link opnemen naar het materiaal;
-
Je mag een citaat overnemen – een kort fragment of beeld mag je citeren als je de bron vermeldt. Het citaat moet een duidelijke functie hebben en mag niet alleen illustratief gebruikt worden;
-
Als het materiaal een open licentie heeft (zie ook de tool bij ‘criterium 4), dan mag je het leermateriaal wel vrij gebruiken en aanpassen als het voldoet aan de CC-by of CC-by-SA licentie.
Voor meer informatie: https://www.wikiwijs.nl/kennisbank/auteursrecht/ en https://www.auteursrechtenonderwijs.nl/
4.2 Open licentie
Kwaliteitscriterium 4.2: Het materiaal heeft een open licentie
Het materiaal heeft een van de volgende licenties: CC-BY, CC BY-SA, CC 0 Alleen dan is daadwerkelijk
hergebruik en het mixen van materialen mogelijk.
Uitleg bij deze licenties:
bron: https://creativecommons.nl/uitleg/
Het kenmerk van open leermateriaal is dat het vrij te gebruiken is. Het kan dus ook vrij aangepast worden en weer gedeeld. Dit wordt vastgelegd in de licentievoorwaarden, meet gebruikelijk is de Creative Commons licenties (https://creativecommons.nl/).
Creative Commons licenties worden opgebouwd rond bouwstenen, waardoor licenties samengesteld kunnen worden. De drie meest open licenties zijn:
Naamsvermelding – je staat anderen toe om het werk waar jij auteursrecht op hebt te kopiëren, distribueren, vertonen, en op te voeren en om afgeleid materiaal te maken dat op jouw werk gebaseerd is – maar uitsluitend als jij vermeld wordt als maker.
Gelijk delen – je staat anderen toe om van jouw werk afgeleid materiaal te maken onder de voorwaarde dat zij het onder dezelfde licentie vrijgeven als het originele werk.
De persoon die deze akte aan een werk heeft verbonden, heeft het werk toegewezen aan het publieke domein door wereldwijd zijn/haar rechten op het werk onder auteursrecht, inclusief alle bijbehorende en naburige rechten, af te staan, voor zover door de wet is toegestaan. Je mag het zonder toestemming kopiëren, veranderen, verspreiden en uitvoeren, zelfs voor commerciële doeleinden.