Net als op de weg hebben we verkeersregels nodig.
je moet nu eenmaal van tevoren weten wat je van die ander kunt verwachten in bepaalde situaties.
Bij een gelijkwaardige kruising heeft verkeer van rechts voorrang, tenzij...
Zo is het op zee ook.
En net als op de weg hebben we 's nachts verlichting op de voertuigen nodig om te herkennen wat voor voertuig het is en eventueel of het een speciaal voertuig is.
In principe heeft een auto voor twee witte lichten.
Soms ook gekleurde knipperlichten op het dak die per kleur een andere betekenis hebben.
Dit is op zee niet anders.
We zullen in deze wiki heel veel vergelijkingen maken met de wegenwetten, puur om het wat tastbaarder te maken, en we zullen zien dat er eigenlijk niet heel veel verschil is.
Al deze regels zijn in 1972 te Londen vastgelegd in de "Internationale Bepalingen ter Voorkoming Van Aanvaringen op zee." (BVA)
Zo nu en dan zal ik de voorschriften met een voorbeeld verduidelijken.
Deze voorbeelden zijn puur ter illustratie, vaak zwaar "over the top" en ontsproten aan mijn brein.
Ze berusten niet op feiten.
Indeling van het BVA
Het BVA is opgebouwd in verschillende afdelingen en een aantal bijlagen.
Deel A: Algemeen (VS 1 -3)
Deel B: Voorschriften tbv het uitwijken. (VS 1-10)
Deel C: Lichten en dagmerken (VS 20 - 31)
Deel D: Geluids- en lichtseinen (VS 32 - 37)
Deel E: Vrijstellingen (VS 38)
Bijlagen I t/m IV
Hierin worden allerlei eisen aan lichten en dagmerken nader toegelicht en worden seinen aangegeven die in bepaalde situatie getoond dienen te worden.
A: VS 1 Toepassing
a) Deze Voorschriften zijn van toepassing op alle vaartuigen in volle zee en op alle wateren die daarmede in verbinding staan en bevaarbaar zijn voor zeegaande vaartuigen.
Dus alle zeegaande vaartuigen (bemerk dat hier niet "schepen" gezegd wordt) die zich op open zee óf wateren die daar rechtstreeks mee in verbinding staan (Rivieren(delta's), aanvoervaarwegen naar havens etc.)
Waarom wordt er niet over schepen gesproken?
Omdat de regels gelden voor alle middelen die bedoeld zijn voor vervoer over zee.
Dus bijvoorbeeld ook een zeiljacht op wereldreis of een op het water geland watervliegtuig.
b) Niets in deze Voorschriften verzet zich tegen het toepassen van bijzondere voorschriften uitgevaardigd door een bevoegde instantie voor reden, havens, rivieren, meren of binnenwateren, die in verbinding staan met de volle zee en bevaarbaar zijn voor zeegaande vaartuigen. Zulke bijzondere voorschriften dienen zoveel mogelijk overeen te stemmen met deze Voorschriften.
Dus een overheid mag extra regels instellen in hun territoriale wateren.
Die regels mogen dan weer niet in strijd zijn met de regels in het BVA.
Zo moet je in Singapore nabij het vliegveld een rode knipperende lamp in de hoogste mast hebben.
Dat mogen ze daar dus eisen.
Ze mogen niet eisen dat je alle andere navigatieverlichting uit doet.
(Zou ook belachelijk zijn, maar goed.)
d) Door de Organisatie kunnen verkeersscheidingsstelsels worden aangenomen, waarop deze Voorschriften van toepassing zijn. Kortom:
Overheden mogen zelf een snelweg aanleggen in hun land, maar daar gelden dan wel de regels die al in de wet staan.
Ze mogen niet zeggen: onze snelweg, dus bedenken we daar ook onze regels voor.
e) Indien de betrokken Regering van mening is dat een vaartuig van bijzondere constructie of bestemd voor bijzondere opdrachten, met betrekking tot het aantal, de plaats en de zichtbaarheid van lichten of dagmerken, zomede de boog waarover de lichten dienen te schijnen, alsook met betrekking tot de plaatsing en kenmerken van apparaten voor geluidsseinen, niet volledig kan voldoen aan de bepalingen van één of meer van deze Voorschriften dient zulk een vaartuig met betrekking tot het aantal, de plaats en de zichtbaarheid van lichten of dagmerken, zomede de boog waarover de lichten dienen te schijnen, alsook ten aanzien van de plaatsing en kenmerken van apparaten voor geluidsseinen, te voldoen aan zodanige andere bepalingen als naar het oordeel van de Regering voor dat vaartuig het meest met deze Voorschriften overeenkomen.
Je kunt dus een schip hebben dat door zijn vorm gewoonweg niet aan de regels kan voldoen.
USS Ronald Reagan.Bron: America's Navy Als een vliedekschip de beide toplichten in het midden van het schip zou plaatsen wordt het toch een uitdaging om met vliegtuigen op te stijgen en te landen...
Ostrea. Bron: Zeeuwse Ankers/ Rijkswaterstaat. Voor de bouw van de Oosterscheldekering is een speciaal schip gebouwd voor het plaatsen van de peilers.
Bij dit schip was het moelijk om aan de gangbare eisen te voldoen.
Het BVA eist dan dat je zoveel als uitvoerbaar is aan de regels voldoet.
A VS 2
Voorschrift 2 is misschien wel de belangrijkste van alle voorschriften in het BVA.
Aan boord noemt men dit ook wel de "Altijd de l*l regel."
Wat er ook gebeurt, je bent nooit schuldloos.
Deze regel zorgt er namelijk voor dat je alijd verantwoordelijk bent en altijd iets moet doen.
We gaan ze even nader bekijken.
VS 2a
a) Niets in deze Voorschriften ontheft een vaartuig, zijn reder, kapitein of bemanning van de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van enige nalatigheid in de naleving van deze Voorschriften, dan wel van veronachtzaming van enige voorzorgsmaatregel die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het vaartuig zich bevindt, geboden is.
Hier staat nogal wat.
Men zegt wel eens: de kapitein is altijd verantwoordelijk.
Maar is dat wel zo?
Hier staat duidelijk: een vaartuig, zijn reder, kapitein of bemanning
Dus ook de reder de rest van de bemanning, ja zelfs het schip zelf, kan verantwoordelijk gehouden worden.
De reder zou bijvoorbeeld kunnen nalaten om deugdelijke navigatieapparatuur op de brug te plaatsen.
Dan is de kapitein verantwoordelijk voor het feit dat hij toch gaat varen met het schip, maar de rest van de bemanning (bijvoorbeeld de stuurlieden) zijn ook verantwoordelijk voor dat feit en de reder ook omdat hij die apparaten niet laat plaatsen.
Dus bij een scheepsramp tgv hiervan kan de reder ook een douw krijgen.
En waar kan hij dan allemaal een douw voor krijgen? voor de gevolgen van enige nalatigheid in de naleving van deze Voorschriften, dan wel van veronachtzaming van enige voorzorgsmaatregel die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het vaartuig zich bevindt, geboden is.
Voor alles wat er gebeurt omdat je niet goed oplet, niet goed je zaken voor elkaar hebt of gewoon je niet fatsoenlijk gedragen hebt.
Voorbeeld:
Jij valt in slaap tijdens de wacht, je krijgt een aanvaring.
Maar je viel in slaap omdat je geen fatsoenlijke slaapplaats hebt waardoor je oververmoeid bent geraakt en in slaap gevallen bent.
-Reder straf (geen goed bed geplaatst of te gehorige hut ofzo.)
- Kapitein straf (had dat moeten aangeven bij de reder en had moeten nagaan of jij wel capabel bent om op wacht te verschijnen.)
- Jij straf.
Want uiteindelijk ben jij het die de aanvaring veroorzaakt heeft.
(Besef: ook hier weer extreem voorbeeld ter verduidelijking.)
VS 2b
b) Bij het uitleggen en naleven van deze Voorschriften dient goed rekening te worden gehouden met alle gevaren voor de navigatie en voor aanvaring en met bijzondere omstandigheden, waaronder de beperkingen van de betrokken vaartuigen, die ter vermijding van onmiddellijk gevaar het afwijken van deze Voorschriften noodzakelijk kunnen maken.
Kort samengevat:
Er kunnen zich siuaties voordoen dat je er niet uitkomt door je aan de regels te houden.
In die gevallen MOET je van de regels afwijken.
Rule 2 - Responsibility | Colregs 1972 | Rules of the road | Merchant Navy | Bron: YouTube, Merchant Navy Knowledge.
A: VS 3 Algemene beschripsomschrijvingen.
a) Omvat het woord "vaartuig" elk drijvend tuig, met inbegrip van vaartuigen zonder waterverplaatsing (Hover crafts) en watervliegtuigen, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water.
Dus een oude binnenband van een vrachtwagen of iets dergelijks valt hier niet onder.
Maar in de jaren '70 is de Noor Thor Heyerdahl met zijn vlot Kon Tiki, gebouwd van papyrus, de oceaan overgestoken.
Dat was dus een vlot dat voldeed aan deze regel en moest dus voldoen aan de voorschriften.
b) Betekent de uitdrukking "werktuiglijk voortbewogen vaartuig" elk vaartuig voortbewogen door machines. In deze lessen afgekort door WVS
c) Betekent het woord "zeilvaartuig" elk vaartuig dat onder zeil is mits de voortstuwingsmachines, indien aangebracht, niet worden gebruikt.
Een zeilschip dat ter ondersteuning zijn motor aanzet en gebruikt is dus een WVS geworden.
d) Betekent de uitdrukking "vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij" een vaartuig dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken, maar omvat niet een vaartuig dat vist met sleeplijnen of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid niet beperken.
Bemerk dat ze het hier niet hebben over een "vissersschip".
Het gaat om een vaartuig die bezig is met de uitoefening van de visserij én die daardoor in zijn manoeuvreerbaarheid beperkt wordt.
Dit is een vissersschip.
En dit niet, omdat het niet per definitie in zijn manoeuvreerbaarheid beperkt wordt.
e) Betekent het woord "watervliegtuig" elk luchtvaartuig ontworpen om op het water te manoeuvreren.
f) Betekent de uitdrukking “onmanoeuvreerbaar vaartuig" een vaartuig dat wegens een buitengewone omstandigheid niet in staat is te manoeuvreren zoals vereist volgens deze Voorschriften en dat daardoor niet in staat is voor een ander vaartuig uit te wijken.
"wegens een buitengewone omstandigheid" Dat is wel een belangrijk puntje.
Je bent dus niet zo gauw een onmanoeuvreerbaar schip.
Er zijn wel werkschepen die in de buurt van een bepaalde plek moeten blijven.
Die willen zich ook nog wel eens kenbaar maken als onmanoeuvreerbaar.
Maar dat is dus niet terecht.
Dit schip is beperkt manoeuvreerbaar.
Je moet echt iets hebben waardoor het niet meer kan (bijvoorbeeld hoofmotor stuk).
g) Betekent de uitdrukking "beperkt manoeuvreerbaar vaartuig" een vaartuig dat door de aard van zijn werk beperkt is in zijn mogelijkheid om te manoeuvreren zoals vereist volgens deze Voorschriften en dat daardoor niet in staat is voor een ander vaartuig uit te wijken. De uitdrukking "beperkt manoeuvreerbare vaartuigen" omvat, doch is niet beperkt tot:
i) een vaartuig bezig met het leggen, onderhouden of lichten van een navigatiemerk, een onderzeese kabel of een pijpleiding;
ii) een vaartuig bezig met baggeren, opnamewerkzaamheden of werkzaamheden onder water;
iii) een vaartuig bezig met bevoorraden of met het overbrengen van personen, proviand of lading terwijl het varende is;
iv) een vaartuig bezig met het laten opstijgen of landen van luchtvaartuigen; v) een vaartuig bezig met mijnenopruimingswerkzaamheden;
vi) een vaartuig bezig met sleepwerkzaamheden van zodanige aard dat daardoor het slepende vaartuig en zijn sleep ernstig beperkt zijn in de mogelijkheid af te wijken van de koers die zij volgen.
Je moet dus door de aard van je werkzaamheden beperkt zijn in je mogelijkheid tot manoeuvreren.
Dat zou dus ook kunnen szijn dat er in de MK getakeld moet worden voor een noodreparatie midden op zee waardoor het schip met de kop in de golven moet blijven liggen.
Op zo'n moment mag je je kenbaar maken als beperk manvrb schip.
Het hoeft dus niet per se een werkschip te zijn.
h) Betekent de uitdrukking "vaartuig door zijn diepgang beperkt in zijn manoeuvreerbaarheid" een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat wegens zijn diepgang ten opzichte van de beschikbare waterdiepte en breedte van het vaarwater ernstig beperkt is in zijn mogelijkheid af te wijken van de koers die het volgt.
Een VLCC in de vaargeul is beperkt manoeuvreerbaar tgv diepgang. Meestal zijn dit ook gelijk hele grote schepen.
Maar goed, het zou kunnen dat een coaster in een smal vaargeultje ergens in Engeland hier ook aan kan voldoen.
i) Betekent het woord "varende" dat een vaartuig niet ten anker ligt, niet is vastgemaakt aan de wal of niet aan de grond zit. Dus los van de kade = varende. Ook als de motor nog niet draait.
(Dan ben je dus een onmanoeuvreerbaar schip. Maar je bent wel varende.)
j) Betekenen de woorden "lengte" en “breedte" van een vaartuig de lengte over alles en de grootste breedte buitenwerks.
k) Worden vaartuigen geacht in zicht van elkaar te zijn alleen wanneer het ene vanaf het andere met het oog kan worden waargenomen. Daarbij geldt ook het oog met een bril.
Anders zou je kunnen zeggen: "Nee hoor, we waren niet in zicht van elkaar, want ik had mijn bril niet op."
l) Betekent de uitdrukking "beperkt zicht" elke situatie waarin het zicht wordt beperkt door mist, nevelig weer, sneeuwval, zware regenbuien, zandstormen of andere soortgelijke oorzaken.
Dit deel gaat over wat we moeten doen als we een aander schip tegen komen.
Er zijn regels die gelden onder alle omstandigheden.
Dat wordt geregeld in Voorschrift 4: Gedrag van schepen bij elk soort zicht.
Er zijn weer aparte regels voor als er, door wat voor omstandigheid ook, sprake is van minder zicht.
DEEL B: Voorschriften betreffende het uitwijken
Afdeling I: Gedrag van vaartuigen bij elk soort zicht (VS 4)
VS 5 Goede uitkijk
Elk vaartuig dient te allen tijdegoede uitkijk te houden door te kijken en te luisteren alsook door gebruik te maken van alle beschikbare middelen die in de heersende omstandigheden en toestanden passend zijn ten einde een volledige beoordeling van de situatie en van het gevaar voor aanvaring te kunnen maken.
In de praktijk wil er tijdens een saaie oversteek (met name op de oceaan) nog wel eens een tijdschrift gelezen worden of een filmpje gekeken worden tijdens de wacht.
Dat kan(!) verantwoord zijn.
Maar áls er wat gebeurt ben je wel zwaar de klos.
Op de brug zit tegenwoordig ook een Voyage Data Recorder met een microfoon vlak bij de stuurstoel, en die is zo gevoelig dat het geblader van een magazine en de geluiden van een film echt wel hoorbaar zijn.
Besef ook dat een er een extra uitkijk nodig kan zijn.
Bijvoorbeeld in druk navigatiewater kan er een mannetje op het voordek nodig zijn.
En het is dus in strijd met VS 5.
VS 6 Veilige vaart
Elk vaartuig dient te allen tijde een veilige vaart aan te houden zodat het juiste en doeltreffende maatregelen kan nemen ter vermijding van aanvaring en kan worden gestopt binnen een aan de heersende omstandigheden en toestanden aangepaste afstand. Een veilige vaart hoeft niet altijd hetzelfde te zijn als weinig vaart.
(Langzaam varen kan ook wel gevaarlijk zijn, bijvoorbeeld met veel stroom).
Midden op de Noordzee met geen schepen of wat ook om je heen kan, ook met potdichte mist, volle kracht vooruit een prima veilige vaart zijn.
Als je met prachtig zonnig weer en perfect zicht. in een flottielje wedstrijdzeilers terecht komt zul je toch een beetje gas eraf moeten halen om de situatie te kunnen beoordelen.
Bij de bepaling van een veilige vaart dient onder meer rekening te worden gehouden met de volgende factoren:
a) Door alle vaartuigen:
i) de zichtbaarheid; Ook die van jezelf. Misschien zit jij wel in een mistbank.
ii) de verkeersdichtheid, met inbegrip van concentraties van vissersvaartuigen of andere vaartuigen; (Zie verderop)
iii) de manoeuvreerbaarheid van het vaartuig, in het bijzonder wat betreft de afstand waarbinnen gestopt kan worden en de wendbaarheid in verband met de heersende toestanden; Stop een supertanker maar eens eventjes af...)
iv) des nachts de aanwezigheid van achtergrondlicht zoals van wallichten of het stralen van zijn eigen lichten; Vaart hier ergens een boot? (Zoek de boordlichten maar eens op in zo'n brij van lichtjes.)
v) de toestand van wind, zee en stroom en de nabijheid van gevaren voor de navigatie;
vi) de diepgang ten opzichte van de beschikbare waterdiepte.
b) Bovendien door vaartuigen met een goed werkende radar:
i) de kenmerken, doeltreffendheid en beperkingen van de radarinstallatie;
De radar kan bijvoorbeeld een grote blinde sector hebben door de constructie van het schip of door een hoge stapel containers.
Dat kan in het horizontale, maar ook in het verticale vlak zijn.
Of een schip komt een baai uitvaren, wat jij niet kan zien op de radar omdat de baai omringd wordt door bergen.
ii) eventuele beperkingen opgelegd door het gebruikte radarbereik; Soms kan het nodig zijn om de radar op een heel klein bereik te zetten.
Dan zie je uiteraard niet wat er verderop allemaal gebeurt.
iii) de invloed van de toestand van de zee, het weer en andere storende invloeden op de detectie met behulp van radar; Sea clutter Rain clutter
Op het plaatje links zien we (extreme) vervorming van het beeld door de golven. Op het plaatje rechts gele vlekken door pittige buien.
Op beide beelden is het heel gemakkelijk een echo van een (klein) schip te missen.
iv) de mogelijkheid dat kleine vaartuigen, ijs en andere drijvende voorwerpen niet op voldoende afstand met behulp van radar worden ontdekt;
v) het aantal, de plaats en de beweging van met behulp van radar waargenomen vaartuigen;
vi) het nauwkeuriger beoordelen van de zichtbaarheid die eventueel mogelijk is wanneer de radar wordt gebruikt om de afstand tot vaartuigen en andere voorwerpen in de omgeving te bepalen.
a) Elk vaartuig dient alle beschikbare middelen te gebruiken passend in de heersende omstandigheden en toestanden, om te bepalen of er gevaar voor aanvaring bestaat.
In geval van twijfel wordt een zodanig gevaar geacht te bestaan.
b) Er dient een juist gebruik te worden gemaakt van radarapparatuur, indien aangebracht en goed werkend, met inbegrip van het nasporen over grote afstand ten einde een vroegtijdige waarschuwing te verkrijgen van het gevaar voor aanvaring en met inbegrip van plotten of een gelijkwaardig stelselmatig nagaan van ontdekte voorwerpen.
c) Er dienen geen gevolgtrekkingen te worden gemaakt op grond van summiere gegevens, vooral niet van summiere gegevens verkregen met behulp van radar.
d) Bij de bepaling of er gevaar voor aanvaring bestaat, dient onder meer rekening te worden gehouden met de volgende overwegingen:
i) een zodanig gevaar wordt geacht te bestaan indien de kompaspeiling van een naderend vaartuig niet noemenswaard verandert;
ii) zelfs wanneer een aanmerkelijke verandering in de peiling blijkt, kan een zodanig gevaar soms bestaan, vooral bij het naderen van een zeer groot vaartuig of een sleep of bij het dicht naderen van een vaartuig.
Samenvattend: Je moet alles doen wat je kunt om te bepalen of er gevaar voor aanvaring bestaat.
En als je twijfelt of er gevaar is, dan is het er.
Heb je dan ook nog eens bepaald dat er geen gevaar is door alleen maar even uit je ooghoek te kijken en te besluiten: "Ah joh, Niks aan de hand." (summiere gegevens), dan voldoe je niet aan dit voorschrift.
VS 8
Voorschrift 8: Maatregelen ter vermijding van aanvaring
a) Alle maatregelen ter vermijding van aanvaring dienen, indien de omstandigheden zulks toelaten, doelmatig te zijn en ruim op tijd te worden genomen, daarbij goed rekening houdend met de gebruiken van goede zeemanschap.
Je kunt dus ruim op tijd graadje voor graadje uitwijken voor een ander schip.
Maar dat is niet doelmatig.
Je kunt ook tot het allelaatste moment wachten en dan in één keer een enorme zwaai naar SB maken.
Maar dat is niet ruim op tijd.
In beide gevallen zal de stuurman op het andere schip zich afvragen wat je toch allemaal aan het doen bent.
b) Elke verandering van koers en/of vaart ter vermijding van aanvaring dient, indien de omstandigheden zulks toelaten, groot genoeg te zijn om voor een ander vaartuig onmiddellijk visueel zichtbaar te zijn of met behulp van radar gemakkelijk te kunnen worden waargenomen; een opeenvolging van kleine veranderingen van koers en/of vaart dient te worden vermeden.
c) Indien daarvoor voldoende ruimte is, kan een koersverandering alleen de meest doeltreffende maatregel zijn om te vermijden dat men elkaar te dicht nadert, mits de maatregel bijtijds wordt genomen, de koersverandering ruim is en niet leidt tot een andere situatie waarin men elkaar te dicht nadert. De eerste keus om een aanvaring te voorkomen is dus koersveranderen.
Daar rekent het andere schip ook wel op, dat je dat doet.
d) De maatregelen genomen ter vermijding van aanvaring met een ander vaartuig dienen zodanig te zijn dat zij leiden tot het voorbijvaren op veilige afstand.
De doeltreffendheid van de maatregelen dient zorgvuldig te worden gecontroleerd totdat het andere vaartuig geheel is gepasseerd en goed vrij is. Wat een veilige afstand is bepaal jij.
Evenals waneer het schip geheel gepasseerd en goed vrij is.
e) Indien zulks noodzakelijk is ter vermijding van aanvaring of om meer tijd te verkrijgen ter beoordeling van de situatie, dient een vaartuig vaart te verminderen of de vaart er geheel uit te halen door te stoppen of achteruit te slaan.
Een koersverandering alleen hoeft niet genoeg te zijn.
Het kan nodig zijn om ook vaart te veranderen.
Dat kan ook helpen om de situatie beter te beoordelen.
f) i) Een vaartuig dat volgens welk van deze Voorschriften dan ook gehouden is de doorvaart van een ander vaartuig niet te belemmeren of de veilige doorvaart ervan dient mogelijk te maken, moet, wanneer de omstandigheden dit vereisen, tijdig de nodige maatregelen treffen teneinde voldoende ruimte te laten voor de veilige doorvaart van het andere vaartuig.
ii) Een vaartuig dat gehouden is de doorvaart van een ander vaartuig niet te belemmeren of de veilige doorvaart ervan dient mogelijk te maken, is van deze verplichting niet ontslagen, als het dat andere vaartuig nadert zodat er gevaar voor aanvaring ontstaat en het moet, wanneer het maatregelen treft, goed rekening houden met de maatregelen die krachtens de Voorschriften van dit deel kunnen geboden zijn.
iii) Een vaartuig waarvan de doorvaart niet mag belemmerd worden blijft ten volle verplicht de Voorschriften van dit deel na te leven, indien beide vaartuigen elkaar naderen zodanig dat er gevaar voor aanvaring ontstaat.
Kortom:
Als jij 'dat andere schip' bent dat niet uit hoeft te wijken is het niet de bedoeling dat je achterover gaat zitten en denkt: hij redt zich wel.
Ook jij moet opletten of het wel goed gaat.
Regel 8 wordt ook wel "de gezond verstandregel" genoemd.
je gaat natuurlijk nog niet terug op je koers voordat het andere schip goed vrij is.
Uiteraard wacht je niet tot de laatste paar tiende mijl voor je uitwijkt.
Maar deze regel giet het in een wet.
VS 9 Nauw vaarwater
a) Een vaartuig dat de richting van een nauw vaarwater of vaargeul volgt, dient de buitenzijde van het vaarwater of de vaargeul aan zijn stuurboordzijde te houden, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is.
Net als op de weg moet je zoveel mogelijk rechts houden.
b) Een vaartuig met een lengte van minder dan 20 meter of een zeilvaartuig mag de doorvaart van een vaartuig dat slechts in het nauwe vaarwater of de vaargeul veilig kan varen niet belemmeren. Schippers van zeilboten denken vaak "Ik heb voorrang".
En dat is ook vaak zo (komen we nog op), maar dus niet altijd.
c) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij mag de doorvaart van een ander vaartuig varend in een nauw vaarwater of vaargeul niet belemmeren. Hetzelfde geldt voor vissersschepen.
Vaak denkt men dat vissersscepen niet mogen vissen in een dergelijk vaarwater.
Dat mag wel.
Alleen mogen ze ander verkeer niet belemmeren.
d) Een vaartuig mag een nauw vaarwater of vaargeul niet kruisen indien dit kruisen de doorvaart belemmert van een vaartuig dat slechts in zulk een vaarwater of vaargeul veilig kan varen. Laatstgenoemd vaartuig kan het geluidsein, voorgeschreven in Voorschrift 34 d) gebruiken indien het twijfelt aan de bedoeling van het kruisende vaartuig. ( . . . . .)
Moet je dus, bijvoorbeeld, de Eurogeul oversteken en komt er een groot containerschip van BB die aangeeft dat hij constrained by draught is dan moet je die voor laten gaan.
e) i) Wanneer in een nauw vaarwater of vaargeul het oplopen slechts kan plaatsvinden indien het op te lopen vaartuig maatregelen moet nemen om een veilig voorbij varen mogelijk te maken, dient het vaartuig dat van plan is op te lopen zijn voornemen kenbaar te maken door het passende sein te geven, voorgeschreven in Voorschrift 34 c)
Dus als je oploopt, maar het lukt niet dan laat je dat met licht- of geluidssein weten en moet het andere schip ook iets doen.
(In de praktijk zul je het andere schip even oproepen). --. (SB)
--.. (BB)
i). Het op te lopen vaartuig dient, indien het instemt, het passende sein te geven, voorgeschreven in Voorschrift 34 c)
ii) en maatregelen te nemen om een veilig voorbij varen mogelijk te maken. In geval van twijfel kan het de seinen geven, voorgeschreven in Voorschrift 34 d);
ii) dit Voorschrift ontheft het oplopende vaartuig niet van zijn verplichting volgens Voorschrift 13.(Koers en vaart houden)
f) Een vaartuig dat een bocht of een gebied in een nauw vaarwater of vaargeul nadert waar het zicht op andere vaartuigen kan worden belemmerd door een tussenliggend obstakel dient met bijzondere waakzaamheid en voorzichtigheid te varen en het passende sein te geven, voorgeschreven in Voorschrift 34 e). (Lange stoot of flash , minstens 4-6 sec)
g) Indien de omstandigheden zulks toelaten, dient een vaartuig het ankeren in een nauw vaarwater te vermijden. Voor nood mag (bijna) alles, maar je moet natuurlijk niet een nauw vaarwater gaan belemmeren door er in te gaan ankeren.
VS 10 VSS
Inleiding
Alle voorschriften in het BVA zijn belangrijk, maar VS 10 is wel een heel belangrijke omdat je er 100% zeker weten mee te maken krijgt.
Het gaat er namelijk over wat te doen en te laten in en rondom een verkeersscheidingsstelsel (VSS) of Traffic Seperation Scheme. (TSS)
Als je bij dit voorschrift de vergelijking maakt tussen een VSS en een snelweg wordt het waarschijnlijk al een stuk logischer.
VS 10 details
Voorschrift 10: Verkeersscheidingsstelsels
a) Dit Voorschrift is van toepassing op de door de Organisatie aangenomen verkeersscheidingsstelsels en ontslaat geen enkel vaartuig van de verplichtingen opgelegd bij welk van deze Voorschriften dan ook. Er zijn dus aparte regels van kracht in een VSS, maar dat ontslaat je niet van de verplichtingen die je van andere regels opgelegd krijgt.
b) Een vaartuig dat gebruik maakt van een verkeersscheidingsstelsel dient:
i) in de passende verkeersbaan te varen in de algemene richting van de verkeersstroom voor die baan; Net als op de snelweg: niet spookvaren.
ii) voor zover uitvoerbaar vrij te blijven van een scheidingslijn of -zone; Ook op de snelweg rij je niet vlak langs de (midden)berm.
Dat doe je in een VSS dus ook niet.
Tenzij het niet anders kan.
iii) in het algemeen een verkeersbaan binnen te varen of te verlaten aan het uiteinde van de baan doch wanneer de baan aan één van beide zijkanten wordt binnengevaren of verlaten dient het zulks te doen onder een zo klein mogelijke hoek ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom als uitvoerbaar is. Zo "schuin" mogelijk invoegen.
Op een snelweg ga je ook niet haaks de weg op, je verplaatst je langzaam naar links over de geblokte markeringen.
c) Een vaartuig dient voor zover uitvoerbaar het kruisen van verkeersbanen te vermijden, doch indien het daartoe verplicht is, dient het zulks te doen met een voorliggende koers die zoveel als mogelijk een rechte hoek vormt met de algemene richting van de verkeersstroom.
Dus de koers op je kompas staat 90° dwars op de koers van de verkeersbaan.
Dat je daardoor misschien weggezet wordt door de stroom of de wind maakt niet uit.
Het overige verkeer ziet in één keer dat je oversteekt.
("Aspect": Hoe zie ik het andere schip als ik naar buiten kijk.)
Dat kan een heel andere kijk op de zaak geven. (Zie video)
VS10: echt oversteken Zeevaartschooldocent
d) i) Een vaartuig mag een zone voor kustverkeer niet gebruiken wanneer het zonder gevaar de passende verkeersbaan binnen het aangrenzende verkeersscheidingsstelsel kan gebruiken. Weer vergelijking met de snelweg: daar ga je ook niet zomaar door de berm heen rijden.
Mag ook niet.
Maar springt er opeens een hert voor je auto en is de beste manier om hem te ontwijken de berm in, dan mag het wel.
Heb je motorpech dan blijf je niet midden op de rijbaan staan, maar ga je wel de berm in.
Vaartuigen met een lengte van minder dan 20 m, zeilvaartuigen en
vaartuigen bezig met de uitoefening van de visserij mogen de zone voor kustverkeer echter wel gebruiken; Zeg maar: scheepvaart die voor overlast kan zorgen in de verkeersbaan.
ii) niettegenstaande het bepaalde onder d) i) mag een vaartuig een zone voor kustverkeer gebruiken wanneer het onderweg is naar of van een haven, een buiten de kust gelegen installatie of constructie, een loodsstation of een andere plaats gelegen binnen de zone voor kustverkeer, of om onmiddellijk gevaar te vermijden. Ligt je bestemming in de ZvK dan mag het wel en ook voor de veiligheid.
e) Een vaartuig, geen kruisend vaartuig zijnde, of een vaartuig dat een verkeersbaan binnenvaart of verlaat, mag in het algemeen niet een scheidingszone binnenvaren of een scheidingslijn kruisen behalve:
i) in noodgevallen ter vermijding van onmiddellijk gevaar;
ii) om de visserij uit te gaan oefenen binnen een scheidingszone. Stront aan de knikker of vissen? => scheidingszone.
f) Een vaartuig varend in gebieden bij de uiteinden van verkeersscheidingsstelsels dient zulks met bijzondere voorzichtigheid te doen.
Dat geldt dus ook als jij het VSS verlaat.
Naderend verkeer hoeft niet perse te doen wat jij verwacht.
g) Een vaartuig dient voor zover uitvoerbaar het ankeren in een verkeersscheidingsstelsel of in gebieden vlak bij de uiteinden daarvan te vermijden. Ga jij parkeren op de rijbaan van een snelweg of aan het bein / einde van de invoegstrook?
Nou, in een VSS mag dat dus ook niet.
Tenzij het niet anders kan.
h) Een vaartuig dat geen gebruik maakt van een verkeersscheidingsstelsel dient het met een zo ruim mogelijke marge als uitvoerbaar is te vermijden.
Dit is om verwarring bij de schepen in het VSS te voorkomen.
Een man die in een oranje overal langs het randje van het asfalt op de snelweg loopt denk je ook van 'wat gaat die doen"?
Loopt hij op grote afstand van de weg dan besteed je misschien niet eens aandacht aan hem.
i) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij mag de doorvaart van een vaartuig dat een verkeersbaan volgt niet belemmeren.
j) Een vaartuig met een lengte van minder dan 20 meter of een zeilvaartuig mag de veilige doorvaart van een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat een verkeersbaan volgt niet
belemmeren. Zeiljachtschippers denken vaak dat ze altijd voorrang hebben, maar dat is dus niet zo.
Zie het alsof jij met 120km/u over de snelweg knalt en opeens rijdt er een Canta.
k) Een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig, bezig met werkzaamheden voor de instandhouding van een veilige navigatie in een verkeersscheidingsstelsel, is vrijgesteld van de naleving van
dit Voorschrift, voor zover zulks nodig is om de werkzaamheden uit te voeren. Een boeienlegger mag dus tegen het verkeer invaren of schuin oversteken.
Maar alleen als dat is om zijn werkzaamheden uit te voeren.
l) Een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig, bezig met het leggen van, het plegen van onderhoud aan of het opnemen van een onderzeese kabel, binnen het gebied van een verkeersscheidingsstelsel, is vrijgesteld van de naleving van dit Voorschrift voor zover zulks
nodig is om de werkzaamheden uit te voeren.
VS 11 In zicht van elkaar
Voorschrift 11: Toepassing
De Voorschriften in deze afdeling zijn van toepassing op vaartuigen die in zicht van elkaar zijn.
Dus als je elkaar met het oog kunt zien.
En dat geldt ook met gebruikmaking van hulpmiddelen als bril en verrekijker.
VS 12 zeilvaartuigen
Voorschrift 12: Zeilvaartuigen
Dit voorschrift is voor ons van minder belang omdat wij waarschijnlijk op WVS-en komen te varen.
a) Wanneer twee zeilvaartuigen elkaar naderen, zodanig dat gevaar voor aanvaring bestaat,
dient één van beide uit te wijken en wel als volgt:
i) indien beide vaartuigen over verschillende boeg liggen, dient het vaartuig dat over
stuurboordboeg ligt uit te wijken voor het vaartuig dat over bakboordboeg ligt;
Dus niet wie van stuurboord of bakboord kómt, maar aan welke kant het zeil staat.
ii) indien beide vaartuigen over dezelfde boeg liggen, dient het loefwaartse vaartuig uit te
wijken voor het lijwaartse;
Loefzijde is waar de wind vandaan komt.
Lij is waar de wind heen gaat.
Zou een loefwaarts schip te ver doordraaien dan gaat hij alleen maar overstag. Niets aan de hand dus.
Een lijwaarts schip gaat op een gegeven moment gijpen.
Wanneer dat te ongecontroleerd gebeurd kan dat een gebroken giek / lummel of , in extreme gevallen, mast opleveren.
iii) indien een vaartuig dat over stuurboordboeg ligt aan zijn loefzijde een vaartuig ziet en
niet met zekerheid kan bepalen of dat vaartuig over stuurboord- dan wel over
bakboordboeg ligt, dient het daarvoor uit te wijken; Net als bij WVS-en: bij twijfel uitwijken.
b) in dit Voorschrift dient onder loefzijde te worden verstaan de andere zijde dan die waarover
het grootzeil wordt gevoerd of, in geval van een vierkant getuigd vaartuig, de andere zijde
dan die waarover het grootste langsscheepse zeil bijstaat.
Dus de loefzijde is de kant van het zeil waar de meeste wind staat.
VS 13 Oplopen
Voorschrift 13: Oplopen
a) Onafhankelijk van hetgeen in de Voorschriften van deel B, afdeling I en II is voorgeschreven,
dient elk vaartuig, dat een ander vaartuig oploopt, uit te wijken voor het vaartuig dat
opgelopen wordt.
b) Een vaartuig wordt geacht op te lopen wanneer het een ander vaartuig nadert uit een richting van meer dan 22,5 graden achterlijker dan dwars, dat wil zeggen in een zodanige positie met betrekking tot het vaartuig dat opgelopen wordt, dat het des nachts alleen het heklicht van dat vaartuig doch geen van zijn zijlichten zou kunnen zien;
c) Wanneer een vaartuig in twijfel verkeert of het een ander vaartuig oploopt, dient het aan te nemen dat zulks het geval is en dienovereenkomstig te handelen; Bij twijfel ben je het.
d) Elke volgende verandering van de peiling tussen de twee vaartuigen kan het oplopende vaartuig niet maken tot een koerskruisend vaartuig in de zin van deze Voorschriften of het ontslaan van de plicht om vrij te blijven van het opgelopen vaartuig tot dat het geheel is gepasseerd en goed vrij is.
Je blijft dus oploper en moet je aan de oploper-regels houden tot je helemaal er voorbij bent en goed vrij bent.
Wanneer je goed vrij bent zegt de wet niet. Dat moet jij als stuurman kunnen bepalen.
Als je opgelopen wórdt moet je zelf je koers en vaart houden.
Je mag niet iets veranderen.
VS 14 Tegen elkaar in sturen (Tegenliggers)
Voorschrift 14: Recht tegen elkaar insturen
a) Wanneer twee werktuiglijk voortbewogen vaartuigen op tegengestelde of bijna tegengestelde koersen tegen elkaar insturen, zodanig dat zulks gevaar voor aanvaring medebrengt, dienen
beide naar stuurboord van koers te veranderen, zodat zij elkaar aan bakboordzijde voorbijvaren.
Het kan soms tricky zijn om te bepalen of een schip recht op je afkomt.
Hier is geen enkele twijfel, de toplichten staan recht onder elkaar en de boordlichten op evenveel afstand van de toplichten: deze komt recht op mij af.
Maar hier wordt het al wat lastiger.
Echter als we goed kijken staat het voorste toplicht iets naar (voor ons) links en het SB boordlicht staat dichterbij de toplichten dan het BB licht.
Dit schip vaart een beetje naar BB van ons af.
Als wij hier ook naar SB gaan is het zo opgelost.
b) Een zodanige situatie wordt geacht te bestaan wanneer een vaartuig het andere recht of bijna
recht vooruit ziet en des nachts de toplichten van het andere vaartuig in één lijn of nagenoeg in één lijn en/of de beide zijlichten zou kunnen zien en overdag het dienovereenkomstige beeld van het andere vaartuig waarneemt;
Soms is het echt wel even puzzelen hoe een schip op je af komt.
Hier zien we het voorste toplicht iets rechts van het voorste toplicht staan en het BB toplicht staat dichter bij de toplichten dan het SB licht.
Dit schip loopt dus naar onze SB kant, voor onze koers langs.
Is er sprake van een tegenligger en is er gevaar voor aanvaring?
Bij twijfel (zie volgende punt) moeten we aannemen van wél, dus moeten wij SB uit.
In dit geval moet je dat wel heel rigoreus doen.
Echt zoveel dat jouw SB licht zowat niet meer zichtbaar is voor het andere schip.
Dat heet "je gezicht laten zien".
Dan maak je zo'n rigoreuze manoeuvre dat het voor de ander in één keer duidelijk is wat je bedoeling is.
c) Wanneer een vaartuig in twijfel verkeert of een zodanige situatie bestaat, dient het aan te nemen dat zulks het geval is en dienovereenkomstig te handelen.
Bij een tegenligger <50m kan het een uitdaging zijn om te bepalen of het een tegenligger is.
Volgens punt C is het dat dan en moet je (maar hij ook) naar SB uitwijken.
Toch is bij een schip met één toplicht, zeker na enige ervaring, ook wel goed waarneembaar hoe hij op ons afkomt.
We zien hier dat het SB boordlicht een beetje dichter bij het toplicht staat dan het BB toplicht.
Dit schip vaart dus naar BB toe een (klein beetje) van ons af.
Echter moeten we ook beseffen dat een schip de toplichten "zo dicht als uitvoerbaar" nabij het midscheepse vlak dient te plaatsen (zie verderop).
Dit zou dus ook nog een schip <50m kunnen zijn die dat niet kon.
De kans is klein, maar het is wel mogelijk.
Extra opletten dus!
Een koerswijziging naar BB moet "zoveel mogelijk voorkomen worden".
Er staat dus niet dat het niet mag.
Sterker, volgens voorschrift 2B moet je alles doen om een aanvaring te voorkomen, maar als je naar BB uitwijkt neem je wel een heel groot risico en dat is dat het andere schip niet meer begrijpt wat je intenties zijn.
En dan krijg je dit:
Dutch freighter Flinterstar sinks after collision with... Bron YouTube VesselFinder
VS 15 Kruisende koersen
Voorschrift 15: Koers kruisen Wanneer de koersen van twee werktuiglijk voortbewogen vaartuigen elkaar kruisen, zodanig dat zulks gevaar voor aanvaring medebrengt, dient het vaartuig dat het andere aan stuurboordzijde van zich heeft uit te wijken en, wanneer de omstandigheden het toelaten, te vermijden vóór het andere over te lopen.
Nu is het natuurlijk weer de vraag: wanneer is een schip een koerskruiser?
Er wordt in de praktijk wel eens gezegd: elk schip dat zich vanaf zo'n 45° aan BB tot zo'n 45° aan SB in je blikveld bevindt.
Maar dat is niet waar.
Schip A is een tegenligger.
Schip B is duidelijk een koerskruiser en dient voor jou te wijken.
Maar schip C?
Tegenligger?
Koerskruiser?
Feitelijk maakt het niet uit, in beide gevallen moet je SB uitwijken.
Maar het BVA zegt dat bij twijfel de situatie geacht wordt te bestaan en dus is dit een koerskruiser en moet je uitwijken voor schip C.
Daarbij gaan we SB uit of minderen vaart.
VS 15 zegt dat we moeten voorkomen voor het andere schip langs te varen, maar er staat ook zoveel mogelijk voorkomen dat te doen.
In dit geval zullen we wel moeten om uit te wijken om een aanvaring te voorkomen.
Wanneer je dat ruim en ruim bijtijds doet zal dat geen enkel gevaar opleveren.
Let wel: VS 15 geldt voor WVS-en onderling.
Wanneer er zeilschepen bij betrokken zijn wordt het weer een ander verhaal.
(En soms wordt het een 'zie maar wat je doet' situatie....)
VS 16 koers kruisen
Voorschrift 16: Maatregelen van het vaartuig dat moet uitwijken
Elk vaartuig dat verplicht is uit te wijken voor een ander vaartuig dient, voor zover dit mogelijk is, bijtijds ruim voldoende maatregelen te nemen om goed vrij te blijven. Hierbij doelt men met 'voor zover dit mogelijk is' op bijtijds ruim voldoende.
Niet op het goed vrijblijven.
Dat moet altijd.
Bemerk dat het voorschrift hier niet een tijd of afstand noemt wanneer je moet uitwijken.
Enerzijds is dat zó afhankelijk van de situatie dat dat niet te doen is, anderzijds kun jij als navigator je dan verschuilen achter de regel.
"Er stond in het voorschrift "zoveel afstand van tevoren" en dat heb ik gedaan. Kon ik er wat aan doen dat er toch een aanvaring ontstond?"
Jij zult dus zelf moeten bepalen wanneer ruim en ruim bijtijds is.
VS 17 K &V houder
Aha, een schip van BB.
Dat betekent voor mij: bakje koffie, lekker in de stuurstoel zitten, muziekje erbij en hij redt zich wel.
Eh, nee.
Tuurlijk niet.
Ook jij als schip waarvoor uitgeweken moet worden hebt plichten:
Voorschrift 17: Maatregelen van het vaartuig dat koers en vaart moet houden
a) i) Wanneer één van beide vaartuigen verplicht is uit te wijken, dient het andere zijn
koers en vaart te behouden. Het andere schip moet natuurlijk kunnen verwachten wat jij gaat doen. (In dit geval K & V houden)
Als jij opeens ook allerlei fratsen gaat uithalen weet hij ook niet meer wat te doen.
Maar:
ii) Het laatstgenoemde vaartuig mag echter maatregelen nemen ter vermijding van
aanvaring door zelf een manoeuvre uit te voeren zodra hem duidelijk wordt dat het
vaartuig dat verplicht is uit te wijken, niet de passende maatregelen neemt die
ingevolge deze Voorschriften zijn voorgeschreven. Maar dat is dus pas op het 'dit gaat niet goed' moment.
b) Indien ten gevolge van enige oorzaak het vaartuig dat verplicht is zijn koers en vaart te
behouden zich zo dicht bij het andere bevindt dat aanvaring door een handeling van het
vaartuig dat moet uitwijken alleen niet kan worden vermeden, dient het maatregelen te
nemen die het best kunnen bijdragen tot het vermijden van aanvaring. Dit is eigenlijk hetzelfde als de vorige (ii) alleen staat hier dat het móet.
Maar dat stond ook al in VS 2B.
c) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat maatregelen neemt overeenkomstig het bepaalde onder a) ii) van dit Voorschrift ten einde aanvaring te vermijden met een ander werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat zijn koers kruist, dient, wanneer de omstandigheden het toelaten, geen koers naar bakboord te wijzigen wanneer het vaartuig zich aan zijn eigen bakboordzijde bevindt. Het uitwijkplichtige schip kan zich op het laatste moment realiseren naar SB uit te moeten wijken.
Als jij dan net naar BB uitwijkt knal je tegen mekaar op. Mág het dan niet?
Jawel, het mág wel.
Het kan zelfs nodig zijn om een aanvaring te voorkomen. (2B)
Er staat dat je het indien de omstandigheden het toelaten moet voorkomen.
d) dit Voorschrift ontheft het vaartuig dat verplicht is uit te wijken niet van die verplichting.
VS 18 "Wie doet wat?"
In dit VS gaat het om verantwoordelijkheden van schepen onderling.
Een uitgebreid voorschrift omdat je nogal wat verantwoordelijkheden (te verdelen) hebt.
Voorschrift 18: Verantwoordelijkheden van vaartuigen onderling
Behalve waar de Voorschriften 9, 10 en 13 anders voorschrijven:
a) Dient een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat varende is, uit te wijken voor:
i) een onmanoeuvreerbaar vaartuig;
ii) een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig;
iii) een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij;
iv) een zeilvaartuig.
b) Dient een zeilvaartuig dat varende is uit te wijken voor:
i) een onmanoeuvreerbaar vaartuig;
ii) een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig;
iii) een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij;
c) Dient een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij dat varende is voor zover mogelijk
uit te wijken voor:
i) een onmanoeuvreerbaar vaartuig;
ii) een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig;
d)
i) Dient elk vaartuig, niet zijnde een onmanoeuvreerbaar vaartuig of een beperkt
manoeuvreerbaar vaartuig indien de omstandigheden zulks toelaten, te vermijden de
veilige vaart te belemmeren van een vaartuig door zijn diepgang beperkt in zijn
manoeuvreerbaarheid, dat de seinen van Voorschrift 28 toont.
ii) Dient een vaartuig door zijn diepgang beperkt in zijn manoeuvreerbaarheid met
bijzondere omzichtigheid te varen, ten volle rekening houdend met zijn bijzondere
toestand.
e) Dient een zich op het water bevindend watervliegtuig in het algemeen ruim vrij te blijven van alle vaartuigen en te vermijden hun vaart te belemmeren. In omstandigheden evenwel waarin er gevaar voor aanvaring bestaat, dient het te handelen overeenkomstig de Voorschriften van dit Deel. Tot op zekere hoogte is dit samen te vatten als: het meest manoeuvreerbare schip wijkt uit voor het minder manoeuvreerbare schip.
Alleen wordt het in dit voorschrift stuk voor stuk met name genoemd.
VS 19 Mist
Een uitgebreid voorschrift omdat het zo gemakkelijk is om het fout te laten gaan tijdens slecht zicht. Dat komt vooral omdat het zo moeilijk in te schatten is hoe ver iets weg is.
Je kunt op 2 mijl afstand een echo zien op de radar, maar hoe ver is dat nu eigenlijk?
Je kunt zien dat hij 15 knopen vaart heeft, maar wat betekent dat nu hoe hij op mij af komt.? Één ding weet je wel: tegen de tijd dat je dat kunt zien ben je te laat.
Voorschrift 19: Gedrag van vaartuigen bij beperkt zicht
a) Dit Voorschrift is van toepassing op vaartuigen die niet in zicht van elkaar zijn wanneer zij varen in of in de buurt van een gebied met beperkt zicht. Je zult je dus ook moeten realiseren dat er een mistgebied in de buurt kan zijn waar een schip in kan zitten.
En dat is niet altijd makkelijk.
Met enige oefening is het wel te herkennen op zee.
Soms heel duidelijk.
Soms minder duidelijk.
b) Elk vaartuig dient een veilige vaart aan te houden, aangepast aan de heersende
omstandigheden en de toestanden van beperkt zicht. Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dient zijn machines gereed te hebben ten einde onmiddellijk te kunnen manoeuvreren. Wat een veilige vaart is hangt ook weer van jouw interpretatie af.
Op de Atlantische Oceaan met de eerste 90 mijl niets op de radar te zien is VK een prima snelheid.
Bij de aanloop van Hoek van Holland of op de ankerrede van Singapore is een paar klapjes eraf halen wellicht wel verstandig.
Verder zijn er schepen die niet zomaar vaart terug kunnen nemen.
Daarvoor moet er in de machinekamer eerst het één en ander geregeld worden.
(Bijvoorbeeld overschakelen van zware olie naar gasolie).
Dat heet "manoevreergereed" zijn.
c) Elk vaartuig dient bij de naleving van de Voorschriften van afdeling I van dit Deel goed
rekening te houden met de heersende omstandigheden en de toestanden van beperkt zicht.
d) Een vaartuig dat alleen met behulp van radar de aanwezigheid van een ander vaartuig ontdekt, dient vast te stellen of zich een situatie ontwikkelt waarin men elkaar te dicht nadert en/of gevaar voor aanvaring bestaat. Kortom: plotten en in de gaten blijven houden.
Is dit het geval, dan dient het bijtijds maatregelen ter vermijding daarvan te nemen, met dien verstande dat wanneer zulke maatregelen bestaan uit een koersverandering, voor zover mogelijk dient te worden vermeden:
i) een koersverandering naar bakboord voor een vaartuig voorlijker dan dwars, dat niet
is een vaartuig dat wordt opgelopen; Zeker in de mist is naar BB uitwijken (en dat ook nog eens aan de late kant) iets wat je niet moet doen.
Het duurt even voor dit op een radar duidelijk waarneembaar is.
Dit zorgt voor verwarring op het andere schip.
ii) een koersverandering in de richting van een vaartuig dwars of achterlijker dan dwars.
e) Behalve wanneer is vastgesteld dat er geen gevaar voor aanvaring bestaat, dient elk vaartuig dat schijnbaar voorlijker dan dwars het mistsein van een ander vaartuig hoort of dat een te dicht naderen van een ander vaartuig voorlijker dan dwars niet kan vermijden, zijn vaart te verminderen tot het minimum waarbij het op koers kan worden gehouden. "Stuurvaart".
Indien nodig dient de vaart geheel uit het vaartuig te worden gehaald en in elk geval uiterst voorzichtig te worden gemanoeuvreerd totdat het gevaar voor aanvaring is geweken.
VS 20 Algemene eisen lantaarns.
Voorschrift 20: Toepassing
a) De Voorschriften in dit Deel dienen in alle weeromstandigheden te worden nageleefd.
b) De Voorschriften betreffende de lichten dienen te worden nageleefd van zonsondergang tot zonsopkomst* en gedurende die tijd mogen geen andere lichten worden getoond, behalve lichten die niet kunnen worden verward met de in deze Voorschriften omschreven lichten, hun zichtbaarheid of kenmerkend karakter niet aantasten of het houden van goede uitkijk niet belemmeren. * Dit stamt nog een beetje uit de tijd dat we nog met olielampen voeren.
Het slurpte nogal wat petroleum, natuurlijk.
Daarom hoefde er alleen navigatieverlichting gevoerd te worden tijdens de donkere uren.
Vandaag de dag speelt dat probleem niet zo meer en zet men de verlichting aan zo gauw men gaat varen.
Zeker met de LED verlichting is dat geen enkel probleem.
Men moet wel varende zijn.
Iets waar met name de visserij zich nog wel eens niet aan houdt.
Ook kun je je afvragen of cruisschepen nog wel voldoen aan deze regel.
Zoek het heklicht .
c) De in deze Voorschriften voorgeschreven lichten dienen indien zij worden gevoerd, ook te worden getoond van zonsopkomst tot zonsondergang bij beperkt zicht en mogen in alle andere omstandigheden worden getoond wanneer zulks noodzakelijk wordt geacht.
d) De Voorschriften betreffende dagmerken dienen overdag te worden nageleefd.
e) De in deze Voorschriften omschreven lichten en dagmerken dienen te voldoen aan het
bepaalde in Bijlage I van deze Bepalingen.
VS 21 eisen horizontale zichtbaarheid verlichting
In dit voorschrift worden de eisen gesteld aan de zichtbaarheid van de lantaarns. En dan niet zo zeer hoe ver ze komen (dat komt verderop) maar over welk gebied ze zichtbaar zijn. Voorschrift 21: Begripsomschrijvingen
a) Onder "toplicht" wordt verstaan een wit licht, geplaatst in het midscheeps verticale vlak in langsrichting, dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 225 graden en zo is aangebracht dat het schijnt van recht vooruit tot 22,5 graden achterlijker dan dwars aan elke zijde van het vaartuig.
b) Onder "zijlichten" wordt verstaan een groen licht aan stuurboordzijde en een rood licht aan bakboordzijde die elk ononderbroken schijnen over een boog van de horizon van 112,5 graden en zo zijn aangebracht dat zij schijnen van recht vooruit tot 22,5 graden achterlijker dan dwars, elk aan hun zijde. Bij een vaartuig met een lengte van minder dan 20 meter mogen de zijlichten worden gecombineerd in één lantaarn, gevoerd in het midscheeps verticale vlak in langsrichting.
c) Onder "heklicht" wordt verstaan een wit licht, geplaatst zo dicht mogelijk bij het hek als
uitvoerbaar, dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 135 graden en zo is aangebracht dat het schijnt van recht achteruit over 67,5 graden naar elke zijde van het vaartuig.
d) Onder "sleeplicht" wordt verstaan een geel licht met dezelfde kenmerken als het heklicht omschreven onder c) van dit Voorschrift.
e) Onder "rondom zichtbaar licht" wordt verstaan een licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 360 graden.
f) Onder "schitterlicht" wordt verstaan een licht dat schittert met regelmatige tussenpozen met een frequentie van 120 schitteringen of meer per minuut.
Samengevat:
Alle lichten schijn van 22,5 graden ADD aan BB via het voorschip naar 22,5 graden ADD aan SB.
Behalve het heklicht.
Die schijnt vanaf die 22,5 graden via het achterschip tót 22,5 graden aan de andere kant.
Zo gaat het heklicht mooi over in de andere lichten en andersom.
Dit voorkomt verwarring met hoe je het schip inziet.
VS 22 eisen reikwijdte verlichting
In dit voorschrift gaat het over de reikwijdte van de lichten.
Dus hoe ver ze schijnen Voorschrift 22: Zichtbaarheid van lichten
De in deze Voorschriften voorgeschreven lichten dienen een lichtsterkte te hebben zoals
aangegeven onder punt 8 van Bijlage I van deze Bepalingen, zodat zij op de volgende minimum afstanden zichtbaar zijn:
a) voor vaartuigen met een lengte van 50 meter en meer:
- een toplicht: 6 zeemijlen;
- een zijlicht: 3 zeemijlen;
- een heklicht: 3 zeemijlen;
- een sleeplicht: 3 zeemijlen;
- een wit, rood, groen of geel rondom zichtbaar licht: 3 zeemijlen; Op de schepen waar wij mee te maken hebben zullen we dus te maken hebben met lichten van 6 en 3 mijl reikwijdte.
Dit geldt overigens bij een meteorologisch zicht van 10 NM.
De witte lichten hebben dus de grootste reikwijdte.
Dat is om meerdere redenen.
-Ze zitten in de masten en dus hoger en dus eerder te zien.
-Wit licht komt nu eenmaal verder dan gekleurd licht.
-Toplichten hebben een iets andere lens dan gekleurde lichten.
Je hebt dus geen sterkere lamp nodig om aan de eis van 6 mijl te voldoen.
b) voor vaartuigen met een lengte van 12 meter en meer, doch minder dan 50 meter:
- een toplicht: 5 zeemijlen; wanneer evenwel de lengte van het vaartuig minder is dan
20 meter: 3 zeemijlen
- een zijlicht: 2 zeemijlen;
- een heklicht: 2 zeemijlen;
- een sleeplicht: 2 zeemijlen;
- een wit, rood, groen of geel rondom zichtbaar licht: 2 zeemijlen;
c) voor vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter:
- een toplicht: 2 zeemijlen;
- een zijlicht: 1 zeemijl;
- een heklicht: 2 zeemijlen;
- een sleeplicht: 2 zeemijlen;
- een wit, rood, groen of geel rondom zichtbaar licht: 2 zeemijlen;
d) voor niet of weinig opvallende, zich gedeeltelijk onder water bevindende vaartuigen of
voorwerpen die worden gesleept:
- een wit rondom zichtbaar licht: 3 zeemijlen.
VS 23 varende WVS-en , verlichting
Voorschrift 23: Werktuiglijk voortbewogen vaartuigen die varende zijn
a) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat varende is dient te tonen:
i) een toplicht op het voorschip;
ii) een tweede toplicht achter het toplicht op het voorschip en hoger geplaatst, behalve
dat een vaartuig met een lengte van minder dan 50 meter niet verplicht is zulk een
licht te tonen, doch het wel mag doen; Je kunt dus als je twee toplichten ziet niet zeggen: "Ah, die is groter dan 50m.".
Dat kán hij zijn.
Een schip < 50m mág wel twee toplichten hebben.
iii) zijlichten;
iv) een heklicht;
b) Een luchtkussenvaartuig, varende zonder waterverplaatsing, dient behalve de lichten
voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift een rondom zichtbaar geel schitterlicht te tonen.
c)
i) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig met een lengte van minder dan 12 meter
mag, in plaats van de lichten voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift, een
rondom zichtbaar wit licht en de zijlichten tonen; Dus geen apart heklicht meer nodig.
ii) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig met een lengte van minder dan 7 meter en
waarvan de hoogst bereikbare snelheid niet meer is dan 7 zeemijlen per uur mag, in
plaats van de lichten voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift, een rondom
zichtbaar wit licht tonen en dient, indien uitvoerbaar, ook zijlichten te tonen. Zijlichten niet meer verplicht.
iii) het toplicht of het rondom zichtbaar wit licht van een werktuiglijk voortbewogen
vaartuig met een lengte van minder dan 12 meter mag uit het midscheeps verticale
vlak in langsrichting worden geplaatst indien plaatsing in dit vlak niet uitvoerbaar is,
mits de zijlichten worden gecombineerd in één lantaarn, die gevoerd dient te worden
in het midscheeps verticale vlak in langsrichting of zo dicht mogelijk geplaatst nabij
hetzelfde langsscheepse vlak als waarin het toplicht of rondom zichtbaar wit licht zich
bevindt. Eigenlijk staat hier: <12m? => wit rondom zichtbaar licht.
Zie maar waar je hem neerzet, als het maar zo dicht mogelijk bij het midden is.
VS 24 slepen en duwen
Voorschrift 24: Slepen en duwen
In dit VS valt het weer meteen op dat men niet spreekt over een sleepboot maar over een WVS dat sleept.
a) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dient bij het slepen te tonen:
i) in plaats van het licht voorgeschreven in
Voorschrift 23 a)
i) of a)
ii) twee toplichten,
het ene loodrecht onder het andere.
Wanneer de lengte van de sleep, gerekend van
het hek van het slepende vaartuig tot het uiteinde van de sleep, meer is dan
200 meter, drie van zulke lichten, loodrecht ten opzichte van elkaar;
ii) zijlichten;
iii) een heklicht;
iv) een sleeplicht loodrecht boven het heklicht;
v) wanneer de lengte van de sleep meer is dan 200 meter, een ruitvormig dagmerk, daar
waar dit het best kan worden gezien.
Wanneer er een sleepverband op je afkomt zie je dus behoorlijk wat lampjes op je afkomen.
Wanneer de sleepverbinding >200 meter is, (drie sleeplichten), en de sleepboot >50m komen er dus maar liefst vier "toplichten" op je af.
Is de sleepboot ook nog eens beperkt manoeuvreerbaar, dan zien we de RWR ook erbij.
Denk dan ook nog eens een paar passeerlichten erbij, bijvoorbeeld twee groene aan BB en twee rode aan SB en er komt een ware kerstboom op je af.
Heel verwarrend kan het worden als de sleep tgv de stroom en/of de wind niet recht achter het slepende schip drijft.
Dan zie je ook nog eens zijn boordlicht min of meer naast die van het slepende schip.
Dat kan zeer verwarrend werken.
b) Wanneer een duwend vaartuig en een vaartuig dat wordt geduwd vast aan elkaar zijn
verbonden in een samengestelde eenheid, dienen zij te worden beschouwd als één
werktuiglijk voortbewogen vaartuig en de in Voorschrift 23 voorgeschreven lichten te tonen.
Dat kan dus een onnatuurlijk breed schip opleveren waarbij het net lijkt of de toplichten niet hoog genoeg staan.
Maar het is natuurlijk belangrijk dat wij weten hoe breed het schip is.
Besef ook dat de toplichten dus misschien niet in het midscheepse vlak staan.
In principe koppelt de sleepboot in de midscheeps van het geduwde opbject, maar misschien is dat niet mogelijk.
c) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dient, wanneer het duwt of langzij sleept, behalve in het geval van een samengestelde eenheid, te tonen:
i) in plaats van het licht, voorgeschreven in Voorschrift 23 a) i) of a) ii) twee toplichten,
het ene loodrecht onder het andere;
ii) zijlichten;
iii) een heklicht.
Het moet dus op een gewoon schip lijken. Alsof het er één geheel is.
d) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig waarop het bepaalde onder a) of c) van dit
Voorschrift van toepassing is, dient ook te voldoen aan Voorschrift 23 a) ii).
e) Een vaartuig of voorwerp dat wordt gesleept, anders dan die genoemd onder g) van dit
Voorschrift dient te tonen:
i) zijlichten;
ii) een heklicht;
iii) wanneer de lengte van de sleep meer is dan 200 meter, een ruitvormig dagmerk, daar
waar dit het best kan worden gezien.
Dus geen toplicht(en).
f) Vooropgesteld dat in één groep geduwde of langzij gesleepte vaartuigen wat betreft het
voeren van lichten beschouwd dienen te worden als één vaartuig,
i) dient een geduwd vaartuig dat geen deel uitmaakt van een samengestelde eenheid
voorop zijlichten te tonen;
ii) dient een langzij gesleept vaartuig een heklicht en voorop zijlichten te tonen.
g) Een niet of weinig opvallend, zich gedeeltelijk onder water bevindend vaartuig of voorwerp dat wordt gesleept of een combinatie van zulke vaartuigen of voorwerpen die worden gesleept,
dienen te tonen:
i) indien de breedte minder dan 25 m bedraagt, een rondom zichtbaar wit licht aan of
nabij het voorste uiteinde en één aan of nabij het achterste uiteinde met uitzondering
van draconen die geen licht aan of nabij de voorzijde behoeven te tonen;
Dracones zijn in feite grote rubber zakken waar (vooral) olie in vervoerd wordt.
Leeg zijn ze niet te zien, gevuld nauwelijks zichtbaar.
Overdag niet en 's nachts helemaal niet omdat ze zo goed als niet zichtbaar zijn op radar.
En die hoeven dus geen verlichting als ze gesleept worden (!)
ii) indien de breedte 25 meter en meer bedraagt, tevens een rondom zichtbaar wit licht
aan of nabij elke zijde ter plaatse van de grootste breedte;iii) indien de lengte meer dan 100 meter bedraagt, tevens rondom zichtbare witte lichten
tussen de lichten voorgeschreven onder i) en ii), zodat de onderlinge afstand tussen
de lichten niet meer bedraagt dan 100 meter;
iv) een ruitvormig dagmerk aan of nabij het achterste uiteinde van het laatste vaartuig of
voorwerp dat wordt gesleept en indien de lengte van de sleep meer bedraagt dan
200 meter tevens een ruitvormig dagmerk, daar waar dit het best kan worden gezien
en zo ver mogelijk naar voren geplaatst.
h) Wanneer het om een genoegzame reden onuitvoerbaar is om op een gesleept vaartuig of voorwerp de onder e) of g) van dit Voorschrift voorgeschreven lichten of dagmerken te tonen, dienen alle mogelijke maatregelen te worden genomen om het gesleepte vaartuig of voorwerp te verlichten of althans de aanwezigheid van een zodanig vaartuig of voorwerp aan te duiden.
i) Wanneer het om een genoegzame reden onuitvoerbaar is om op een vaartuig dat gewoonlijk
niet voor sleepwerkzaamheden wordt gebezigd, de onder a) of c) van ditniet voor sleepwerkzaamheden wordt gebezigd, de onder a) of c) van dit
Voorschrift voorgeschreven lichten te tonen, behoeft dat vaartuig deze lichten niet te tonen bij het slepen van een ander vaartuig dat in nood verkeert of anderszins hulp verlangt.
Om het onderling verband aan te duiden tussen het slepende vaartuig en het gesleepte vaartuig
dienen alle mogelijke maatregelen te worden genomen zoals toegestaan volgens
Voorschrift 36, in het bijzonder door de sleepdraad te verlichten.
VS 25 Zeilschepen en roeiboten
Voorschrift 25: Zeilvaartuigen die varende zijn en vaartuigen voortbewogen
door riemen
a) Een zeilvaartuig dat varende is, dient te tonen:
i) zijlichten;
ii) een heklicht.
b) Op een zeilvaartuig met een lengte van minder dan 20 meter mogen de lichten,
voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift worden gecombineerd in één lantaarn, gevoerd aan of nabij de top van de mast, waar deze het best kan worden gezien.
c) Een zeilvaartuig dat varende is, mag, behalve de lichten voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift, aan of nabij de top van de mast, waar deze het best kunnen worden gezien;
twee rondom zichtbare lichten tonen, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste rood en het onderste groen.
Deze lichten mogen evenwel niet worden getoond tezamen met de gecombineerde lantaarn, toegestaan onder b) van dit Voorschrift.
d)
i) Een zeilvaartuig met een lengte van minder dan 7 meter dient, indien uitvoerbaar, de
lichten, voorgeschreven onder a) of b) van dit Voorschrift, te tonen, maar indien het
zulks niet doet, dient het een elektrische lamp of een aangestoken lantaarn die een wit
licht geven, gereed te houden en tijdig genoeg te tonen om aanvaring te voorkomen.
Sterke (zak)lamp en schijnen naar het schip dat er aan komt. In de praktijk laten mensen die lamp vaak in het grootzeil schijnen, wat uitstekend opvalt.
ii) Een door riemen voortbewogen vaartuig mag de in dit Voorschrift voor zeilvaartuigen
voorgeschreven lichten tonen, maar indien het zulks niet doet, dient het een
elektrische lamp of een aangestoken lantaarn die een wit licht geven, gereed te
houden en tijdig genoeg te tonen om aanvaring te voorkomen. Je mág dus een groen, rood en heklicht voeren, maar doe je dat niet dan een wit licht tijdig tonen.
e) Een vaartuig dat onder zeil is doch tevens werktuiglijk wordt voortbewogen, dient op het voorschip, waar deze het best kan worden gezien, een kegel met de punt naar beneden te tonen.
VS 26 Vissende schepen
"Schepen bezig met de uitoefening van de visserij" hebben ook met heel veel lichten te maken.
Ook hier weer niet de benaming "vissersschepen", want als een kotter niet vist is hij een gewone WVS geworden.
En als een sleepboot een net achter zijn kont zou hangen wordt het een vissend schip.
In het BVA gebruikt men het wat ouderwetse woord treilvisserij voor een trawler.
De spreektaal aan boord heeft het over trawlers of kotters.
Waarbij men met trawlers die enorme visverwerkende schepen uit scheveningen bedoelt en kotters de visserschepen uit (o.m.) Urk.
Trawler Kotter niet trawler
Daarin is onderscheid te maken in schepen die een net over de bodem slepen (trawlers) en schepen die zich met een andere vorm van visserij bezig houden. (Krab- en kreeftvissers, met fuiken op de zeebodem bijvoorbeeld of staande netten).
Voorschrift 26: Vissersvaartuigen
a) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij, varende of ten anker liggende, mag alleen de in dit Voorschrift voorgeschreven lichten en dagmerken tonen.
b) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de treilvisserij, waaronder wordt verstaan het voortslepen door het water van een treil of een ander soort vistuig, dient te tonen:
i) twee rondom zichtbare lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste groen en het onderste wit, of een dagmerk bestaande uit twee kegels met de punten
tegen elkaar, de ene loodrecht onder de andere;
ii) een toplicht achter het rondom zichtbare groene licht en hoger geplaatst; een vaartuig
met een lengte van minder dan 50 meter is niet verplicht een zodanig licht te tonen,
maar mag het wel doen;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder i) en ii) voorgeschreven
lichten, tevens zijlichten en een heklicht. Dus als een trawler ligt te wachten, waar dan ook op, moet hij de boordlichten en het heklicht doven.
c) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij, niet zijnde de treilvisserij, dient te tonen:
i) twee rondom zichtbare lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste rood
en het onderste wit, of een dagmerk bestaande uit twee kegels met de punten tegen
elkaar, de ene loodrecht onder de andere;
ii) wanneer het vistuig meer dan 150 meter, horizontaal gerekend, in zee uitstaat, in de
richting van het vistuig een rondom zichtbaar wit licht of een kegel met de punt naar
boven;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder i) en ii) voorgeschreven
lichten, tevens zijlichten en een heklicht. Dus alleen als het vaartloopt. Wanneer men ligt te drijven (bijvoorbeeld wachten tot de netten vol zijn) moeten ze uit.
d) De in bijlage II van deze Bepalingen beschreven aanvullende seinen gelden voor een vaartuigbezig met de uitoefening van de visserij in de nabijheid van andere vaartuigen bezig met deuitoefening van de visserij.
e) Een vaartuig dat niet bezig is met de uitoefening van de visserij mag de lichten of dagmerkenvoorgeschreven in dit Voorschrift niet tonen, maar alleen die voorgeschreven voor eenvaartuig van zijn lengte.
VS27Beperkt en onmanoeuvreerbaar (Lichten en dagmerken)
Voorschrift 27: Onmanoeuvreerbare vaartuigen en beperkt manoeuvreerbare
vaartuigen
a) Een onmanoeuvreerbaar vaartuig (NUC: Not Under Command) dient te tonen:
i) twee rondom zichtbare rode lichten, het ene loodrecht onder het andere, daar waar
deze het best kunnen worden gezien;
ii) twee ballen of soortgelijke dagmerken, loodrecht ten opzichte van elkaar, daar waar
deze het best kunnen worden gezien;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder dit lid voorgeschreven
lichten, tevens zijlichten en een heklicht.
Dit lijkt een beetje tegenstrijdig.
Hoe kan een onmanoeuvreerbaar schip nu vaart door het water lopen?
Dat zal het ook zelden doen.
Maar bijvoorbeeld tijdens het uitdrijven, als de motor uitgevallen is, zal het schip nog vaart door het water lopen.
Let op dat er vaart door het water staat.
Lig je te drijven en loop je ten gevolge van de stroom en/of wind vaart over de grond dan moeten de boord- en heklichten dus gedoofd worden!
De S.O.G op de Ecdis is dus niet de juiste informatiebron in dit geval. Zet het Doppler of EM log op "watertrack" en houd deze in de gaten.
b) Een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig, (RAM: Restrected in Ability to Manoeuvre) behalve een vaartuig bezig met mijnopruimingswerkzaamheden, dient te tonen:
i) drie rondom zichtbare lichten, loodrecht ten opzichte van elkaar, daar waar deze het
best kunnen worden gezien. Het bovenste en onderste licht dienen rood en het
middelste licht dient wit te zijn; RWR dus.
ii) drie dagmerken, loodrecht ten opzichte van elkaar, daar waar deze het best kunnen
worden gezien. Het bovenste en het onderste dagmerk dienen ballen en het middelste
dient een ruitvormig dagmerk te zijn;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder i) voorgeschreven lichten,
tevens een toplicht of toplichten, zijlichten en een heklicht.
iv) wanneer het ten anker ligt, behalve de lichten of dagmerken, voorgeschreven onder i)
en ii), tevens het licht, de lichten of het dagmerk, voorgeschreven in Voorschrift 30. Ook dit lijkt vreemd.
Een ship dat ten anker ligt is toch feitelijk onmanoeuvreerbaar?
JA.
Dat is ook zo.
Maar bijvoorbeeld een cutter zuiger ligt verankerd aan spudpalen of vertuide ankers aan de voor- en achterzijde.
Het is een heel gedoe, maar hij kán een beetje manoeuvreren en daarmee (theoretisch) een aanvaring voorkomen.
Een ten anker liggend schip kán theoretisch zijn motor starten en het schip om het anker wegdraaien om een aanvaring te voorkomen.
Je bent dus niet ONmanoeuvreerbaar.
Voor het BVA dan.
In de praktijk natuurlijk wel.
Als jij voor zo'n schip van SB komt ga je natuurlijk niet van hen verlangen dat ze iets gaan doen om een aanvaring te voorkomen.
Maar gebeurt dat wel, dan gaan ze niet sowieso vrijuit.
c) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig bezig met sleepwerkzaamheden van zodanige aard dat daardoor het slepende vaartuig en zijn sleep ernstig beperkt zijn in de mogelijkheid af te wijken van de koers die zij volgen, dient, behalve de lichten of dagmerken voorgeschreven in Voorschrift 24 a), tevens de lichten of dagmerken te tonen, voorgeschreven onder b) i) en ii) van dit Voorschrift.
d) Een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig bezig met baggeren of met werkzaamheden onder water dient de lichten en dagmerken te tonen, voorgeschreven onder b) i), ii) en iii) van dit Voorschrift en tevens, wanneer er een versperring aanwezig is, te tonen:
i) twee rondom zichtbare rode lichten of twee ballen, loodrecht ten opzichte van elkaar,
om de kant aan te duiden waar de versperring zich bevindt;
ii) twee rondom zichtbare groene lichten of twee ruitvormige dagmerken, het ene
loodrecht onder het andere, om de kant aan te duiden waar een ander vaartuig
voorbij kan varen;
iii) wanneer het ten anker ligt, de in dit lid voorgeschreven lichten of dagmerken in plaats
van de lichten of het dagmerk, voorgeschreven in Voorschrift 30.
e) Wanneer het, door de afmetingen van een vaartuig dat bezig is met duikwerkzaamheden, onuitvoerbaar is alle lichten en dagmerken voorgeschreven onder d) van dit Voorschrift te tonen, dient het volgende te worden getoond:
i) drie rondom zichtbare lichten, loodrecht ten opzichte van elkaar, daar waar deze het
best kunnen worden gezien. Het bovenste en onderste licht dienen rood en het
middelste licht dient wit te zijn; RWR
ii) een van niet buigzaam materiaal vervaardigde afbeelding van de internationale
seinvlag "A", van ten minste 1 meter hoogte. Er dienen maatregelen te worden
genomen opdat dit merk van alle kanten te onderkennen is.
Vaak wordt hier een vlag voor gebruikt.
Die is dus bij weinig wind niet van alle kanten zichtbaar.
Echter, wanneer er ergens duikwerkzaamheden zijn wordt je daar door de walbegeleiding meestal ook voor gewaarschuwd of ligt er zelfs een guardboot bij die je er op attendeert.
In de praktijk is het niet te missen.
f) Een vaartuig bezig met mijnenopruimingswerkzaamheden dient, behalve de lichten voor een werktuiglijk voortbewogen vaartuig, voorgeschreven in Voorschrift 23, of behalve de lichten of het dagmerk voor een vaartuig dat ten anker ligt, voorgeschreven in Voorschrift 30, al naar gelang hetgeen van toepassing is, drie rondom zichtbare groene lichten of drie ballen te tonen. Eén van deze lichten of dagmerken dient nabij de top van de voormast te worden getoond en één aan elk uiteinde van de ra van de voormast. Deze lichten of dagmerken geven aan dat het voor andere schepen gevaarlijk is het mijnenopruimingsvaartuig dichter te naderen dan 1000 meter.
Dit voorschrift is vooral bedoeld in oorlogstijd als er radiostilte heerst.
In vredestijd (en waarschijnlijk ook wel in oorlogstijd) is zo'n schip ruim voorzien van begeleidingsschepen die jou op afstand houden.
Bovendien zal je op allerlei manieren (Navtex, SatC etc.) berichten aan boord ontvangen hebben die je erop gewezen hebben dat die wzh plaats vinden.
g) Vaartuigen met een lengte van minder dan 12 meter, uitgezonderd vaartuigen bezig met duikwerkzaamheden, behoeven de in dit Voorschrift voorgeschreven lichten en dagmerken niet te tonen.
Vooral van toepassing op hobbyduikers en duikers die je onderwaterschip inspecteren.
Dat zijn vaak Zodiac rubberboten of werkvletten die eenvoudigweg neite de mogelijkheden hebben om die hele kerstboom op te tuigen.
h) De in dit Voorschrift voorgeschreven lichten en dagmerken zijn niet bedoeld voor vaartuigen in nood die hulp verlangen. Noodseinen zijn vermeld in Bijlage IV van deze Bepalingen.
VS 28 Schepen met grote diepgang ( lichten en dagmerken)
Voorschrift 28: Vaartuigen door hun diepgang beperkt in hun
manoeuvreerbaarheid
Een vaartuig door zijn diepgang beperkt in zijn manoeuvreerbaarheid mag, behalve de lichten voor een werktuiglijk voortbewogen vaartuig, voorgeschreven in Voorschrift 23, drie rondom zichtbare rode lichten tonen, loodrecht ten opzichte van elkaar, of een cylinder, daar waar deze
het best kunnen worden gezien.
"3 x rood: die boot is grooot" En als je om die drie lichten een kader denkt heb je de omtrek van het dagmerk: een cilinder.
Feitelijk hoeft dat niet zo te zijn. Het zou theoretisch ook een kort schip kunnen zijn dat heel diep steekt.
Maar in de praktijk zijn het hele grote, lange, diepstekende en vooral traag sturende schepen die ook nog eens te weinig water onder het schip hebben om lekker te kunnen manoeuvreren.
Zijn ze daarmee vrijgesteld van hun uitwijkplicht? NEE.
Vaartverminderen is ook uitwijken.
Daarmee komen ze wellicht in de problemen, maar dat is weer een andere zaak.
Ze moeten gewoon uitwijken.
VLCC Tanker Zeevaartschooldocent.
Maar ik denk niet dat ze het erg waarderen als jij als coastertje van amper 100 meter een dergelijk schip dwingt tot het ondernemen van actie terwijl hij toont dat dat moeilijk voor hem is.
(Filmpje na volgend VS)
VS 29 Loodsboten
Voorschrift 29: Loodsvaartuigen
a) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de loodsdienst dient te tonen:
i) aan of nabij de top van de mast twee rondom zichtbare lichten, het ene loodrecht
onder het andere, het bovenste wit en het onderste rood; "Een witte pet boven een rode neus
ii) wanneer het varende is, tevens zijlichten en een heklicht;
iii) wanneer het ten anker ligt, behalve de lichten, voorgeschreven onder i), tevens het
licht, de lichten of het dagmerk, voorgeschreven in Voorschrift 30 voor ten anker
liggende vaartuigen. Beetje "Duh" dit.
Dat moet sowieso.
b) Een loodsvaartuig dat niet bezig is met de uitoefening van de loodsdienst dient de lichten ofdagmerken te tonen, voorgeschreven voor een vaartuig van zijn soort en lengte.
VS 30 Ten anker liggend
Voorschrift 30: Ten anker liggende en aan de grond zittende vaartuigen
a) Een ten anker liggend vaartuig dient te tonen, waar deze het best kunnen worden gezien:
i) op het voorschip een rondom zichtbaar wit licht of een bal;
ii) aan of nabij het hek en lager dan het onder i) voorgeschreven licht een rondom
zichtbaar wit licht.
b) Een vaartuig met een lengte van minder dan 50 meter mag in plaats van de lichten,
voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift één rondom zichtbaar wit licht tonen, daar waardit het best kan worden gezien.
c) Een ten anker liggend vaartuig met een lengte van 100 meter of meer moet, en elk ander ten anker liggend vaartuig mag, tevens de beschikbare werklichten of gelijkwaardige lichten gebruiken om zijn dekken te verlichten.
Een schip >100m moet dus van alles, maar een schip kleiner dan dat mág dat allemaal ook doen.
Dus je zult aan de navigatielichten niet makkelijk zien of het een klein of een groot schip is dat ten anker ligt.
Gelukkig is het negen van de tien keer klip en klaar dat een schip ten anker ligt.
Soms hebben ze zoveel verlichting aan dat je de ankerverlichting gewoon moet zoeken.
Je zult je er niet gauw in vergissen.
VS 31 Watervliegtuigen
Voorschrift 31: Watervliegtuigen
Wanneer het voor een watervliegtuig niet uitvoerbaar is de lichten en dagmerken te tonen met de kenmerkende eigenschappen of op de plaatsen, voorgeschreven in de Voorschriften van dit Deel, dient het lichten en dagmerken te tonen die deze in kenmerkende eigenschappen en plaatsing zoveel mogelijk benaderen.
Kortom:
Hij moet zoveel mogelijk op een schip lijken met de verlichting en dagmerken.
Deel D VS 32 Licht-en geluidsseinen
Voorschrift 32: Begripsomschrijvingen
a) Het woord "fluit" betekent elk geluidsseinen voortbrengend toestel dat de voorgeschreven stoten kan voortbrengen en dat voldoet aan de eisen vermeld in Bijlage III van deze Bepalingen. Fluit: Dit stamt nog uit de stoomtijd, toen men inderdaad nog alleen een fluit had.
Aan boord hebben we het liefst over de hoorn.
b) De uitdrukking "korte stoot" betekent een stoot van ongeveer één seconde duur.
c) De uitdrukking "lange stoot" betekent een stoot van vier tot zes seconden duur.
VS 33 Middelen van geluidsseinen
Voorschrift 33: Middelen van geluidsseinen
a) Een vaartuig met een lengte van 12 meter of meer dient te zijn voorzien van een fluit en een klok; een vaartuig met een lengte van 100 meter of meer dient tevens te zijn voorzien van een gong, waarvan de toon en het geluid niet kunnen worden verward met die van de klok. 12m + 100m + +
De fluit, klok en gong dienen te voldoen aan de eisen vermeld in Bijlage III van deze
Bepalingen. De klok of de gong of beide mogen worden vervangen door andere middelen die dezelfde onderscheidenlijke geluidskenmerken bezitten, met dien verstande dat het altijd mogelijk moet zijn om de voorgeschreven seinen door bediening met de hand te geven.
b) Een vaartuig met een lengte van minder dan 12 meter is niet verplicht die toestellen voor het geven van geluidsseinen, voorgeschreven onder a) van dit Voorschrift, aan boord te hebben, doch indien het deze niet heeft, dient het te zijn voorzien van een ander middel voor het geven van een doelmatig geluidssein.
a) Wanneer vaartuigen in zicht van elkaar zijn, dient een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat varende is, indien het handelt zoals in deze Voorschriften is toegestaan of voorgeschreven, deze handeling kenbaar te maken door de volgende seinen met zijn fluit:
- één korte stoot om aan te geven: "ik verander mijn koers naar stuurboord";
- twee korte stoten om aan te geven: "ik verander mijn koers naar bakboord";
- drie korte stoten om aan te geven: "ik sla achteruit".
b) Een vaartuig mag de onder a) van dit Voorschrift voorgeschreven fluitseinen aanvullen met lichtseinen, die afhankelijk van de omstandigheden worden herhaald, terwijl de handeling wordt uitgevoerd:
i) Deze lichtseinen hebben de volgende betekenis:
- één schittering om aan te geven: "ik verander mijn koers naar stuurboord";
- twee schitteringen om aan te geven: "ik verander mijn koers naar bakboord";
- drie schitteringen om aan te geven: "ik sla achteruit";
ii) de duur van elke schittering dient ongeveer één seconde te zijn, de tussenpozen
tussen de schitteringen ongeveer één seconde en de tussenpoos tussen de
achtereenvolgende seinen niet minder dan tien seconden;
iii) het voor dit sein gebruikte licht dient, indien aangebracht, een rondom zichtbaar wit
licht te zijn, zichtbaar op een afstand van ten minste 5 zeemijlen en dient te voldoen
aan het bepaalde in Bijlage I van deze Bepalingen.
c) Wanneer in zicht van elkaar in een nauw vaarwater of vaargeul:
i) dient een vaartuig dat voornemens is een ander op te lopen, overeenkomstig het
bepaalde in Voorschrift 9 e) i), zijn voornemen kenbaar te maken door de volgende
seinen met zijn fluit:
- twee lange stoten gevolgd door een korte stoot om aan te geven: "ik ben van plan
u op te lopen aan uw stuurboordzijde";
twee lange stoten gevolgd door twee korte stoten om aan te geven: "ik ben van
plan u op te lopen aan uw bakboordszijde";
ii) dient het vaartuig dat opgelopen wordt, wanneer het handelt overeenkomstig het
bepaalde in Voorschrift 9 e) i), zijn instemming kenbaar te maken door het volgende
sein met zijn fluit:
- een lange, een korte, een lange en een korte stoot, in die volgorde.
d) Wanneer vaartuigen die in zicht van elkaar zijn, elkaar naderen en om welke reden dan ook één van de schepen de voornemens of de handelingen van het andere niet begrijpt, of eraan twijfelt dat het andere vaartuig voldoende handelingen verricht om een aanvaring te vermijden, dient het in twijfel verkerende vaartuig zijn twijfel onmiddellijk kenbaar te maken door ten minste vijf korte stoten op de fluit in snelle opeenvolging. Dit sein mag worden aangevuld met een lichtsein van ten minste vijf korte schitteringen in snelle opeenvolging.
e) Een vaartuig dat een bocht of een gebied van een vaarwater of vaargeul nadert waar het zicht op andere vaartuigen kan worden belemmerd door een tussenliggend obstakel, dient een lange stoot te geven. Dit sein dient door een naderend vaartuig dat zich rond de bocht of achter het tussenliggend obstakel bevindt en het sein hoort, te worden beantwoord met een zelfde sein.
f) Indien op een vaartuig fluiten zijn aangebracht op een onderlinge afstand van meer dan
100 meter, mag slechts één fluit worden gebruikt voor het geven van manoeuvreer- en
waarschuwingsseinen.
VS 35 Geluidsseinen bij beperkt zicht
Tegenwoordig is dit VS niet meer zo van toepassing op moderne schepen.
Het voorschrift is uiteraard nog wel van toepassing, maar wordt niet veel meer gebruikt.
Met de navigatiemiddelen van tegenwoordig zien we schepen eerder dan dat we ze kunnen horen.
Ook liggen er altijd wel mensen van wacht af te kooi.
En die zullen al dat getoeter en gebel waarschijnlijk niet erg waarderen.
Als derde reden zullen we zien dat de geminimaliseerde bemanningen van tegenwoordig het uitvoeren van sommige punten van dit voorschrift eenvoudig onmogelijk maken.
Maar we kunnen in streken terecht komen waar schepen varen zonder al die moderne techniek.
Een visserman uit Malesië heeft waarschijnlijk niet eens een radar aan boord.
Dan is het wel fijn voor zo'n man dat hij je aan hoort...
Voorschrift 35: Geluidsseinen bij beperkt zicht
In of nabij een gebied met beperkt zich dienen, zowel overdag als des nachts, de in dit
Voorschrift voorgeschreven seinen als volgt te worden gebruikt:
a) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat vaart door het water loopt moet, met
tussenpozen van niet meer dan twee minuten, één lange stoot geven.
b) Een werktuiglijk voortbewogen vaartuig dat varende is moet, wanneer het gestopt ligt en geen vaart door het water loopt, met tussenpozen van niet meer dan twee minuten twee opeenvolgende lange stoten geven, gescheiden door een tussenpoos van ongeveer twee seconden.
c) Een onmanoeuvreerbaar vaartuig, een beperkt manoeuvreerbaar vaartuig, een vaartuig door zijn diepgang beperkt in zijn manoeuvreerbaarheid, een zeilvaartuig, een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij en een vaartuig dat een ander vaartuig sleept of duwt, moet, in plaats van de seinen voorgeschreven onder a) en b) van dit Voorschrift, met tussenpozen van niet meer dan twee minuten, drie opeenvolgende stoten geven, namelijk een lange stoot gevolgd door twee korte stoten.
d) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij, dat ten anker ligt en een beperkt
manoeuvreerbaar vaartuig dat ten anker liggend werkzaamheden uitvoert, dient, in plaats
van de seinen voorgeschreven onder g) van dit Voorschrift, het sein te geven, voorgeschreven onder c) van dit Voorschrift.
Dus niet het gewone sein voor een ankerligger, maar die voor als je aan het werk bent.
e) Een vaartuig dat gesleept wordt of, indien meer dan één vaartuig wordt gesleept het laatste vaartuig van de sleep, moet, indien bemand, met tussenpozen van niet meer dan twee minuten vier achtereenvolgende stoten geven, namelijk een lange stoot gevolgd door drie korte stoten. Indien uitvoerbaar dient dit sein te worden gegeven onmiddellijk na het door het slepende schip gegeven sein. (Fijne klus voor de man op het gesleepte object...)
f) Wanneer een duwend vaartuig en een vaartuig dat wordt geduwd vast verbonden zijn in een samengestelde eenheid dienen zij te worden beschouwd als één werktuiglijk voortbewogen vaartuig en dienen zij de seinen te geven, voorgeschreven onder a) of b) van dit Voorschrift.
g) Een ten anker liggend vaartuig moet, met tussenpozen van niet meer dan één minuut,
gedurende ongeveer vijf seconden de klok snel luiden. Op een vaartuig met een lengte van 100 meter of meer moet de klok worden geluid op het voorschip en onmiddellijk na het luiden van de klok moet de gong gedurende ongeveer vijf seconden snel worden geluid op het achterschip.
Een ten anker liggend vaartuig mag tevens drie opeenvolgende stoten geven,
namelijk een korte, een lange en een korte stoot, om een naderend vaartuig in te lichten over zijn positie en te waarschuwen voor de mogelijkheid van aanvaring.
In de praktijk kon dit wel eens het meest genegeerde voorschrift van het BVA zijn.
Als je geen automatische bel- en gongseingever hebt, heb je dus per ankerwacht 3 man nodig: 1 op de brug, 1 op het voorschip en 1 op het achterschip.
Dus heb je op een etmaal minimaal (bij wachten van 6 op 6 af, minimaal 12 man nodig.
Dat is ook op grote schepen, al gauw de gehele bemanning. Inclusief de technische bemanning.
Het kort-lang-kort sein op de scheepshoorn is de morseletter R.
De R van ROT NOU OP.
Dit sein wordt ook in andere gevallen gegeven, bijvoorbeeld door surveyschepen die apparatuur achter zich aan slepen.
h) Een vaartuig dat aan de grond zit, moet het sein met de klok en indien vereist het sein met de gong geven, voorgeschreven onder g) van dit Voorschrift en dient bovendien drie van elkaar gescheiden duidelijke slagen op de klok te geven onmiddellijk vóór en onmiddellijk na het snelle luiden van de klok. Een vaartuig dat aan de grond zit mag tevens een passend fluitsein geven.
i) Een vaartuig met een lengte van minder dan 12 meter is niet verplicht de bovengenoemde seinen te geven, doch indien het deze niet geeft, dient het een ander doelmatig geluidssein te geven met tussenpozen van niet meer dan twee minuten.
j) Een loodsvaartuig bezig met de uitoefening van de loodsdienst mag, behalve de seinen, voorgeschreven onder a), b) of g) van dit Voorschrift, tevens een herkenningssein geven, bestaande uit vier korte stoten.
VS 36 Aandachtsseinen
Voorschrift 36: Seinen om de aandacht te trekken
Wanneer het nodig is om de aandacht te trekken van een ander vaartuig mag elk vaartuig licht of geluidsseinen geven die niet kunnen worden gehouden voor een sein dat elders in deze Voorschriften moet of mag gegeven worden, of mag het zijn zoeklicht laten schijnen in de richting van het gevaar, zonder daardoor een ander vaartuig te hinderen of in verwarring te brengen.
Elk licht dat wordt gebruikt om de aandacht van een ander vaartuig te trekken, dient van
zodanige aard te zijn dat het niet voor een navigatiemerk kan worden gehouden. Voor de
toepassing van dit Voorschrift dient het gebruik van zeer felle schitter- of zwaailichten, zoals "strobe" lichten, te worden vermeden.
(Filmpje bij VS37)
VS 37 Noodseinen
Voorschrift 37: Noodseinen
Wanneer een vaartuig in nood verkeert en hulp verlangt, dient het de seinen, voorgeschreven in
Bijlage IV van deze Bepalingen te gebruiken of te tonen.
In de praktijk geldt hier: alles is geoorloofd. Er zijn ook oude zeemansgebruiken als kleding in het want hangen , de vlag ondersteboven hangen, een vuurton op de luiken zetten.
Maar tegenwoordig zal dat eerder verwarring dan duidelijkheid scheppen.
Het arrangement B.V.A. is gemaakt met
Wikiwijs van
Kennisnet. Wikiwijs is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt,
maakt en deelt.
Auteur
Menno Jacobs
Je moet eerst inloggen om feedback aan de auteur te kunnen geven.
Laatst gewijzigd
2025-02-11 09:37:37
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 4.0 Internationale licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om:
het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat
het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken
voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden.
Leeromgevingen die gebruik maken van LTI kunnen Wikiwijs arrangementen en toetsen afspelen en resultaten
terugkoppelen. Hiervoor moet de leeromgeving wel bij Wikiwijs aangemeld zijn. Wil je gebruik maken van de LTI
koppeling? Meld je aan via info@wikiwijs.nl met het verzoek om een LTI
koppeling aan te gaan.
Maak je al gebruik van LTI? Gebruik dan de onderstaande Launch URL’s.
Arrangement
IMSCC package
Wil je de Launch URL’s niet los kopiëren, maar in één keer downloaden? Download dan de IMSCC package.
Wikiwijs lesmateriaal kan worden gebruikt in een externe leeromgeving. Er kunnen koppelingen worden gemaakt en
het lesmateriaal kan op verschillende manieren worden geëxporteerd. Meer informatie hierover kun je vinden op
onze Developers Wiki.