"Schepen bezig met de uitoefening van de visserij" hebben ook met heel veel lichten te maken.
Ook hier weer niet de benaming "vissersschepen", want als een kotter niet vist is hij een gewone WVS geworden.
En als een sleepboot een net achter zijn kont zou hangen wordt het een vissend schip.
In het BVA gebruikt men het wat ouderwetse woord treilvisserij voor een trawler.
De spreektaal aan boord heeft het over trawlers of kotters.
Waarbij men met trawlers die enorme visverwerkende schepen uit scheveningen bedoelt en kotters de visserschepen uit (o.m.) Urk.
Trawler Kotter niet trawler
Daarin is onderscheid te maken in schepen die een net over de bodem slepen (trawlers) en schepen die zich met een andere vorm van visserij bezig houden. (Krab- en kreeftvissers, met fuiken op de zeebodem bijvoorbeeld of staande netten).
Voorschrift 26: Vissersvaartuigen
a) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij, varende of ten anker liggende, mag alleen de in dit Voorschrift voorgeschreven lichten en dagmerken tonen.
b) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de treilvisserij, waaronder wordt verstaan het voortslepen door het water van een treil of een ander soort vistuig, dient te tonen:
i) twee rondom zichtbare lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste
groen en het onderste wit, of een dagmerk bestaande uit twee kegels met de punten
tegen elkaar, de ene loodrecht onder de andere;
ii) een toplicht achter het rondom zichtbare groene licht en hoger geplaatst; een vaartuig
met een lengte van minder dan 50 meter is niet verplicht een zodanig licht te tonen,
maar mag het wel doen;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder i) en ii) voorgeschreven
lichten, tevens zijlichten en een heklicht.
Dus als een trawler ligt te wachten, waar dan ook op, moet hij de boordlichten en het heklicht doven.
c) Een vaartuig bezig met de uitoefening van de visserij, niet zijnde de treilvisserij, dient te tonen:
i) twee rondom zichtbare lichten, het ene loodrecht onder het andere, het bovenste rood
en het onderste wit, of een dagmerk bestaande uit twee kegels met de punten tegen
elkaar, de ene loodrecht onder de andere;
ii) wanneer het vistuig meer dan 150 meter, horizontaal gerekend, in zee uitstaat, in de
richting van het vistuig een rondom zichtbaar wit licht of een kegel met de punt naar
boven;
iii) wanneer het vaart door het water loopt, behalve de onder i) en ii) voorgeschreven
lichten, tevens zijlichten en een heklicht.
Dus alleen als het vaartloopt. Wanneer men ligt te drijven (bijvoorbeeld wachten tot de netten vol zijn) moeten ze uit.
d) De in bijlage II van deze Bepalingen beschreven aanvullende seinen gelden voor een vaartuigbezig met de uitoefening van de visserij in de nabijheid van andere vaartuigen bezig met deuitoefening van de visserij.
e) Een vaartuig dat niet bezig is met de uitoefening van de visserij mag de lichten of dagmerkenvoorgeschreven in dit Voorschrift niet tonen, maar alleen die voorgeschreven voor eenvaartuig van zijn lengte.