Trede 2 Herhaling

Trede 2 Herhaling

Trede 2

Welcome kids!

In deze wikiwijs gaan we alle stof van Trede 2 herhalen en oefenen, daarvoor heb ik allerlei verschillende soorten oefeningen voor jullie gemaakt, zoals Quizlet, Blooket en nog veel meer.

Hoe werkt het:

Aan de linkerkant van deze pagina zie je meerdere koppen. Klik op de eerste kop en gebruik de pijl rechtsonder om verder te gaan. De beste manier om door dit arrangement te gaan, is van boven naar beneden. Je kunt ook de onderdelen in willekeurige volgorde doen. Bijvoorbeeld, als je een niveau al goed beheerst en naar het volgende wilt gaan. Je hebt de volgende tabbladen:

- Grammar:  Hier oefen je de grammatica: Present Simple, Do & Does questions en de Present Continuous. Je hebt een uitleg, video uitleg en oefening die je kunt maken. Je kunt je antwooren controleren en de oefening resetten, zodat je het nog een keer kunt oefenen als je het nog lastig vind.

- Vocabulary: Hier kan je de woordjes leren en jezelf overhoren.

- WH-questions: De vraagwoorden: Who, what, when, where, which en how kan je hier oefenen

- Reading: hier staan twee linkjes waar je je leesvaardigheid kan oefenen.

- Listening: Hier staan twee linkjes naar luister oefeningen.

- Extra oefenmateriaal: hier kun je grammatica nog extra oefenen.

- Extra uitdaging: Heb jij zin in een extra uitdaging? Hier kan je de grammatica van Trede 3 alvast leren en oefenen als dat je leuk lijkt, kost jou minder leerwerk voor de volgende eindpresentatie ;).

- Let's test it!: hier maak je de eindtoets van alles wat je in deze les hebt geleerd. Dit is verplicht.

 

Als je vragen hebt, wees dan niet bang om ze te stellen.

Let's learn and have fun!

Grammar

Present Simple

De tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present simple.

In deze theorie gaan we drie dingen behandelen: wanneer gebruik je de present simple, hoe maak je de present simple en hoe ziet de present simple eruit bij onregelmatige werkwoorden zijn (to be) en hebben (to have)?

Methode

Wanneer gebruik je de present simple?

We gebruiken de present simple als we het hebben over:

- feiten,
- gewoonten,
- en dingen die we met regelmaat doen.

- This book has a red color. (feit)
- Bart always bites his nails. (gewoonten)
- These kids often play with each other. (regelmatigheid)

Vaak staan er in een zin signaalwoorden. Dat zijn woorden die het signaal afgeven dat de zin in de present simple, oftewel in de tegenwoordige tijd staat, bijvoorbeeld: always, never, frequently, often, sometimes, seldom, on Saturdays, in the weekend, during the week.

 

Hoe maak je de present simple?

In het Nederlands kennen we bijvoorbeeld bij het werkwoord rennen de volgende vervoeging: Ik ren, jij rent, wij rennen. Maar hoe ziet de vervoeging van werkwoorden in de tegenwoordige tijd in het Engels eruit?

I run home.                   Ik ren naar huis.
You run home.             Jij rent naar huis.
He runs home.             Hij rent naar huis.
She runs home.            Zij rent naar huis.
It runs home.                Het rent naar huis.

We run home.               Wij rennen naar huis.
You run home.              Jullie rennen naar huis.
They run home.            Zij rennen naar huis.

Zoals je hier ziet, voegen we een -s toe indien je een werkwoord gebruikt in de 3e persoon enkelvoud: He swims, My sister plays hockey, My brother loves his son. Je kunt dit onthouden met de shit-regel. In het woord shit zit namelijk She, He en IT, alles binnen de 3e persoon enkelvoud:

- she --> she swims fast.
- he --> he swims fast.
- it --> it swims fast.

In alle andere gevallen gebruik je gewoon het hele werkwoord (ook wel de stam genoemd):

- to run --> They run across the street.
- to speak --> You speak very well.
- to see --> I see him over there.

Hieronder zie je nog een keer duidelijk het verschil:

- I love our dog.
- He loves our dog.

- I sing my favourite song every day.
- Susan sings her favourite song every day.

 

Hoe ziet de present simple eruit bij onregelmatige werkwoorden zijn (to be)?

Zijn/worden = TO BE             

I am               ik ben                   
you are          jij bent                 
he is               hij is                     
she is             zij is                       
it is                 het is                     

we are           wij zijn                 
you are          jullie zijn             
they are         zij zijn       

Ontkenningen: 

Voor de meeste onderwerpen kun je een ontkenning formuleren door “do not” (of de samentrekking “don’t”) tussen het onderwerp en het werkwoord te plaatsen. Voor de derde persoon enkelvoud gebruik je “does not” of “doesn’t”.

Voorbeelden: Ontkennende present simple

We don’t watch TV while we eat dinner.

 

Abby doesn’t like traveling.

Let op

Voor ontkennende constructies in de present simple gebruik je de infinitief, ongeacht het onderwerp. Zo krijgt de derde persoon enkelvoud ook geen “s” meer, omdat de “do” of “does” van de ontkenning de persoonsvorm is.

 

  • The clock doesn’t works.
  • The clock doesn’t work.

Het werkwoord “be” wordt ontkennend gemaakt door het bijwoord “not” na het werkwoord te plaatsen. Dit werkt hetzelfde voor alle onderwerpen.

Voorbeelden: Ontkennende vorm van “be”

I am not prepared for the presentation.

 

Even though he didn’t sleep much last night, Andrew is not tired.

Let op

Voor andere werkwoorden kun je geen ontkennende vorm maken door “not” achter het werkwoord te plaatsen. Dit geldt echt alleen voor het werkwoord “be”. Voor andere werkwoorden gebruik je “do not” of “does not”, zoals hierboven werd beschreven.

 

  • Jamie exercises not much.
  • Jamie doesn’t exercise much.

Vraagzinnen in de present simple

Om een ja/nee-vraag te formuleren in de present simple voeg je “do” toe voorafgaand aan het onderwerp en de infinitiefvorm van het werkwoord. De uitzondering hierop is wederom de derde persoon enkelvoud. In dat geval gebruik je “does” in plaats van “do”.

Voorbeelden: Vraagzinnen in de present simple

Do you want some advice?

 

Does Clarke work on Fridays?

Om een vraag te stellen met een wh-woord (zoals “what” of “when) zet je het voornaamwoord of bijwoord voor “do” (of “does” voor de derde persoon enkelvoud).

Voorbeelden: Vraagzinnen met wh-woorden

Where do you work?

What do you want?

Why does Gary never answer his phone?

           

Hier onder zie je een video waarin de Present Simple helemaal wordt uitgelegd. 

Uitleg video Presen Simple

Present Simple: do & does questions

In de Present Simple gebruik je 'do' of 'does' voor vragende zinnen of ontkennende zinnen. 

 

  1. Do: Gebruik "do" in vragen en ontkenningen als het onderwerp van de zin "I," "we," of "you" is, of als het onderwerp meerdere mensen of dingen betreft.

    • Vraag: Do you like ice cream? (Hou jij van ijs?)
    • Ontkenning: I don't like broccoli. (Ik hou niet van broccoli.)
  2. Does: Gebruik "does" in vragen en ontkenningen als het onderwerp van de zin "he," "she," of "it" is, of als het over een enkel ding of dier gaat.

    • Vraag: Does she play soccer? (Speelt zij voetbal?)
    • Ontkenning: He doesn't like spiders. (Hij houdt niet van spinnen.)

Dus, kijk naar het onderwerp van je zin (wie of wat de actie doet), en gebruik "do" voor "I," "we," "you," en meervoudige onderwerpen, en "does" voor "he," "she," "it," of enkelvoudige onderwerpen in vragen en ontkenningen. In bevestigende zinnen gebruik je het gewone werkwoord zonder "do" of "does." Bijvoorbeeld: "I eat breakfast every day" (Ik eet elke dag ontbijt).

 

Uitleg video Present simple vragen & ontkenningen

Present Continuous

De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen: Ik ben aan het sporten. We zijn aan het zingen. Ik sta te schreeuwen. Bram zit te gamen. Deze zinnen staan allemaal in de duurvorm tegenwoordige tijd. Het vindt allemaal NU plaats.

In deze theorie gaan we drie dingen behandelen: wat is de present continuous, hoe maak je de present continuous en hoe herken je de present continuous?

Methode

De duurvorm in de tegenwoordige tijd noemen we in de Engelse taal de present continuous. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen:

- Ik ben aan het sporten.
- We zijn aan het zingen.
- Ik sta te schreeuwen.
- Bram zit te gamen.

Deze zinnen staan allemaal in de duurvorm tegenwoordige tijd. Het vindt allemaal NU plaats.

In het Engels zijn er woordjes (signaalwoorden) waarmee je herkent dat het om het NU gaat. Kijk bijvoorbeeld naar de volgende zinnen. De present continuous is schuingedrukt en de signaalwoorden zijn dikgedrukt:

- I am reading the newspaper right now.
- He is laughing at me at the moment.
- Do your hear that as well? She is waking up!
- Cynthia is currently cycling to school.

Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter.

                  to be           werkwoord-ing
Ik...            I am             playing
Jij...           You are        walking
Hij...          He is             studying
Zij...           She is           eating
Het...         It is               hurting
Wij...          We are        swimming
Jullie...      You are       driving
Zij...           They are      travelling

 

Wat zijn belangrijke uitzonderingen?

  • Werkwoorden die eindigen op een -e:
    - to have: He is having dinner.
    - to give: Our father is giving us many compliments.
    --> de -e verdwijnt en je plakt -ing erachter.
  • Werkwoorden die eindigen op -c:
    - to panic: She is panicking.
    --> krijgen een k erbij voor -ing
  • Werkwoorden die kort zijn, één klinker in zich hebben en waarbij maar één klemtoon mogelijk is:
    - to swap: They are swapping their Ipods, while they are listening each others music.
    - to cut: The barber is cutting her hair.
    - to stop: Look! The police is stopping that criminal.
    --> je verdubbelt de medeklinkers voor -ing.

    Let op, dit geldt niet voor werkwoorden die eindigen op één klinker en een -y.
    - We are playing some nice games.
    - She is enjoying the sunny day.
    - They are buying new clothes.
    --> je gebruikt gewoon het werkwoord en plakt er -ing achter.
  • Werkwoorden die eindigen op een l, met één klinker ervoor:
    - to travel: Mark is travelling to Canada as we speak.
    --> je verdubbelt de l.

uitleg video deel 1

Blooket Solo

Present Continuous: ontkennende en vragende zinnen

Bevestigende zinnen (Affirmative):

  • De basisvorm van de tegenwoordige tijd in de present continuous is als volgt: [onderwerp] + [am/is/are] + [werkwoord met -ing].

Voorbeelden:

  • I am reading a book. -- Ik ben een boek aan het lezen.
  • They are playing football. -- Zij zijn aan het voetballen.

Ontkennende zinnen (Negative):

  • Om een ontkennende zin te vormen, plaats je "not" na de vorm van "am," "is," of "are."

Voorbeelden:

  • I am not reading a book. -- Ik ben niet een boek aan het lezen.
  • They are not playing voetbal. (Je kunt ook "aren't" gebruiken als een verkorte vorm van "are not.") -- Zij zijn niet aan het voetballen. 

Vragende zinnen (Interrogative):

  • Om een vragende zin te vormen, wissel je de plaats van het werkwoord "am," "is," of "are" en het onderwerp.

Voorbeelden:

  • Am I reading a book?
  • Are they playing football?

Om de vorm van het werkwoord "to be" in de tegenwoordige tijd correct te kiezen, let je op het onderwerp van de zin:

  • "I" wordt gevolgd door "am."
  • "He," "She," "It," en enkele enkelvoudige naamwoorden worden gevolgd door "is."
  • "We," "You," "They," en meervoudige naamwoorden worden gevolgd door "are."

Bij het stellen van vragen kun je ook vraagwoorden toevoegen, zoals "what," "where," "when," "why," en "how," voor het werkwoord, om meer informatie te verkrijgen:

  • What is he eating for breakfast?
  • Where are they going on vacation this year?

Dit is de basisstructuur van de present continuous tense in bevestigende, ontkennende en vragende zinnen. Je kan deze structuur gebruiken om acties en gebeurtenissen in het heden te beschrijven.

uitleg video deel 2

Blooket Present Continuous

Vocabulary

Alle woorden bij elkaar

​​​​​​​​

​​​​

Blooket: trede 2 vocab

WH- questions

De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen. In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden: what, where, when, who, which, why en how.

Maar wanneer gebruik je welk vragend voornaamwoord?

Methode

De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om een vraag te stellen. In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden:

- what             wat?
- where           waar?
- when            wanneer?
- who              wie?
- which           welke?
- why               waarom?
- how              hoe?

Hieronder zie je een voorbeeld van iedere vraagwoord in een zin:

Voorbeeldzin                                     Betekenis vraagwoord?       Verwijst naar?
- What: What is going on?               wat                                            iets
- Where: Where is my bike?             waar                                         plaats
- When: When do we arrive?           wanneer                                  tijd
- Who: Who is that man?                  wie                                           iemand
- Which: Which one is green?          welke                                       keuze
- Why: Why do you like that?           waarom                                   reden/uitleg
- How: How do you know him?       hoe                                          manier

Wat opvalt is dat vraagwoorden altijd vóóraan de zin staan. Daarnaast is het niet mogelijk een vraagwoord (what, who, why, when, where, which, how) te beantwoorden met ja of nee. Het is namelijk altijd een open vraag.

Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.

Vuistregels

Voorbeeldzin                                     Betekenis vraagwoord?       Verwijst naar?
- What: What is going on?               wat                                            iets
- Where: Where is my bike?             waar                                         plaats
- When: When do we arrive?           wanneer                                  tijd
- Who: Who is that man?                  wie                                           iemand
- Which: Which one is green?          welke                                       keuze
- Why: Why do you like that?           waarom                                   reden/uitleg
- How: How do you know him?       hoe                                          manier

Voorbeeldvraag

Vul het juiste vragend voornaamwoord in in de zin.

1. ..... jacket do you want to buy? This one over here, or that one over there?
2. ..... did find out that you have to retake this exam? Last week?
3. ..... is everybody screaming so loud?

Vragende voornaamwoorden - question words

Oefen de vraagwoorden

https://engelsklaslokaal.nl/oefenen-met-grammatica/overig/vragend-voornaamwoord-interrogative-pronoun/

Blooket WH-questions

Reading

Hieronder vind je twee linkjes die je kunt maken om je leesvaardigheid in Engels te verbeteren

Reading: 'Sportswoman'
Lees de tekst en beantwoord de vragen

Reading: 'My name is John'.
Lees de tekst en beantwoord de vragen.

Listening

Hieronder vind je twee linkjes die je kunt maken om je luistervaardigheid te oefenen

Listening: 'Sports and exercise'
Luister naar de audio en maak de vragen.

Listening: 'Weekend Plans'
Luister naar de audio en maak de vragen.

Extra oefenmateriaal

Present Simple

Present Simple

Present Continuous

Present Continuous bevestigende zinnen

Extra uitdaging

Heb jij zin in een extra uitdaging? Hieronder vind je de uitleg en een bijbehorende oefening van de Articles, Adjectives en de numbers. Dit hoef je niet voor de eindpresentatie te weten, deze grammar komt pas in Trede 3. Maar dan hoef je het de volgende keer er niet meer zo hard ervoor te leren ;)

 

Articles

Lidwoorden (articles) zijn in de Nederlandse taal de meest gebruikte woorden. We kennen ze allemaal wel: de, het en een. In het Engels komen uiteraard ook lidwoorden voor, namelijk: a, an & the.

Maar wanneer gebruik je a, wanneer an en wanneer the? Deze vragen komen aan bod in dit onderwerp.

Methode

Als je in het Nederlands de lidwoorden de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, dan gebruik je in het Engels het lidwoord the. Dit lidwoord is het bepaalde lidwoord, dat altijd naar iets specifieks verwijst (the bike = de fiets).

  • Wij zijn naar de fabriek gegaan om alle veiligheidsvoorzieningen te controleren.
  • We went to the factory to check all safety devices.
  • Het gebouw aan de overkant van de straat staat al jaren leeg.
  • The building across the street has been empty for years.

 

Als je in het Nederlands het lidwoord een voor een zelfstandig naamwoord zet, dan gebruik je in het Engels de lidwoorden a of an. Deze lidwoorden zijn de onbepaalde lidwoorden, die altijd naar iets algemeens verwijzen (a bike = een fiets). Maar wanneer gebruik je welke?

Het lidwoord a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinkerklank. Het gaat dus volledig om de klank waarmee het woord begint als je het uitspreekt:

  • I am sitting at a table.
  • This is going to be a great day!
  • Do you have a drivers licence?
  • That is a once in a lifetime opportunity! ('once' spreek je uit als 'wans' en begint dus met een w-klank, oftewel een medeklinkerklank)
  • This is a useful suggestion. ('joesful' begint met een j-klank)

Het lidwoord a wordt an als het volgende woord met een klinkerklank begint.

  • He gave me an offer I can't refuse.
  • I just witnessed an accident at the crossing.
  • The detective started an investigation.
  • Would you like to have an apple?
  • She was an hour late at work. ('hour' spreek je uit als 'our', dus een klinkerklank)

Bij een afkorting die als letters wordt uitgesproken die begint met een A, E, I, O, of met een F, H, L, M, N, R, S of X, gebruik je an, omdat deze afkortingen met een klinkerklank beginnen ('ef', 'eetsj', 'el', 'em', 'en', 'ar', 'es', 'ex'):

  • I lost my money! Is there an ATM close by?
  • He asked me to show him an ID-card.
     
  • Can you save an MP3 file on that usb-key?
  • My brother works as an FBI agent.
  • Jonathan bought an HD television with his friends.
  • I was interviewed by an NBC reporter.

 

Uitzonderingen

Bij instellingen als hospital, school, prison, college, university, church gebruik je geen 'the' als je denkt aan het gebruik van de gebouwen, en niet aan de gebouwen zelf. Ook bij straatnamen, jaargetijden en maaltijden wordt het lidwoord meestal weggelaten:

  • We go to school every week.
  • He is in hospital now.
  • I live on Sloterkade 167 in Amsterdam.
  • Spring is my favourite season.
  • I am going for lunch now.

Je gebruikt wel "the" als je echt het gebouw bedoelt:

  • She had been wandering around the hospital all night.

 Vuistregels

  • Het lidwoord a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinkerklank.
  • Het lidwoord a wordt an als het volgende woord met een klinkerklank begint.
  • Bij een afkorting die als letters wordt uitgesproken die begint met een A, E, I, O, of met een F, H, L, M, N, R, S of X, gebruik je an, omdat deze afkortingen met een klinkerklank beginnen.

Blooket: Articles

Numbers

Getallen - hoofdtelwoorden

Adjectives

In de Engelse taal kennen we ook het bijvoeglijk naamwoord. Dit is een woord die iets zegt over een ander woord. Denk maar aan de volgende zinnen:

He has a beautiful voice.

He played that game very slowly.

Methode

Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) gebruiken we om iemand of iets te omschrijven. Met een bijwoord (adverb) kan dat ook. Maar wat is dan het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord? Kijk maar naar de volgende zinnen:

- He is a quick runner.
--> quick is een bijvoeglijk naamwoord, het zegt iets over runner (een zelfstandig naamwoord)

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:
- His blue jacket got lost at that boring party.

 

LET OP!!! 

De video uitleg verteld ook over het bijwoord, dit hoef je nog niet te kennen!

 

uitleg Adjectives

Adjectives en Adverbs uitleg

Oefennen met Adjectives en Adverbs

Blooket: Adjectives

Comparison

Om dingen of mensen te beschrijven gebruik je bijvoeglijke naamwoorden, zoals small, clever, beautiful, nice en tall.

Je kunt er vergelijkingen mee maken door ze in de vergrotende en overtreffende trap te zetten, net als in het Nederlands groot - groter - grootst.

Hoe dit in het Engels precies werkt leggen we je uit in dit onderwerp.

Methode

Eén lettergreep

Bijvoeglijk naamwoorden met één lettergreep krijgen -er in de vergrotende trap en -est in de overtreffende trap:

Stellende trap Vergrotende trap Overtreffende trap
small smaller smallest
rich richer richest
cool cooler coolest

Bij bijvoeglijke naamwoorden van één lettergreep die eindigen op a/e/i/o/u + een medeklinker wordt de laatste letter verdubbeld + -er en -est:

big       bigger   biggest

Bijvoeglijke naamwoorden van één lettergreep die eindigen op -e, krijgen -r en -st:

large larger largest

 

Twee lettergrepen

Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -er, -ow en -y, krijgen -er en -est óf more ... en most ... :

clever cleverer / cleverest /
more clever most clever

Dit geldt ook voor woorden van twee lettergrepen waarvan de klemtoon op de laatste lettergreep valt:

polite politer / politest /
more polite most polite

Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -e, krijgen -r en -st of more ... en most ... :

simple simpler / simplest /
more simple most simple

Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -y, krijgen -ier en -iest maar soms mag ook more ... en most ... :

happy happier / happiest /
(more happy) (most happy)

Ook de volgende woorden kunnen zowel -er / -est krijgen als more ... / most ...

common commoner / commonest /
more common most common
quiet quieter / quietest /
more quiet most quiet
stupid stupider / stupidest /
more stupid most stupid

 

Drie of meer lettergrepen en overige

De overige bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen en die van drie of meer lettergrepen, krijgen more en most ervoor:

boring (saai) more boring most boring
famous (beroemd) more famous most famous
beautiful (mooi) more beautiful most beautiful
exceptional (uitzonderlijk) more exceptional most exceptional

 

Onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden

Het Engels kent een aantal onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden:

bad (slecht)     worse     worst
far (ver*) further furthest
far (ver*) farther farthest
good (goed) better best
ill (ziek) worse worst
little (weinig) less least
many (veel**) more most
much (veel**) more most
old (oud***) elder eldest

* farther/further en farthest/furthest:
farther - farthest gebruik je als het om een echte afstand gaat (Australia is farther than Turkey) & further - furthest gebruik je in figuurlijke afstanden (This problem needs further investigation).

** many / much:
many gebruik je voor telbare zaken (many children, many books),
much gebruik je voor niet-telbare zaken (much water, much hope)

*** het regelmatige old - older - oldest bestaat ook, maar vooral bij personen gebruik je het onregelmatige old-elder-eldest. Elder en eldest kun je alléén gebruiken als bijvoeglijk naamwoord voor een zelfstandig naamwoord, bijv.: he is my elder brother (hij is mijn oudere broer). Je kunt dus niet zeggen: "He is elder than Jim", maar wel: "He is older than Jim."

 

Vuistregels

  1. Bijvoeglijk naamwoorden met één lettergreep krijgen -er in de vergrotende trap en -est in de overtreffende trap
  2. Bij bijvoeglijke naamwoorden van één lettergreep die eindigen op a/e/i/o/u + een medeklinker wordt de laatste letter verdubbeld + -er en -est
  3. Bijvoeglijke naamwoorden van één lettergreep die eindigen op -e, krijgen -r en -st
     
  4. Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -er, -ow en -y, krijgen -er en -est óf more ... en most ...
  5. Dit geldt ook voor woorden van twee lettergrepen waarvan de klemtoon op de laatste lettergreep valt
  6. Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -e, krijgen -r en -st of more ... en most ...
  7. Bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen die eindigen op -y, krijgen -ier en -iest maar soms mag ook more ... en most ...
     
  8. De overige bijvoeglijke naamwoorden van twee lettergrepen en die van drie of meer lettergrepen, krijgen more en most ervoor.
     

Engels - Vergelijking - Comparison

Oefenen met Comparison

Blooket

Test yourself